• No results found

Ongeëvenaard maar onbekend: Over het beleid voor de Stelling van Amsterdam van 1963 tot en met 2014

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ongeëvenaard maar onbekend: Over het beleid voor de Stelling van Amsterdam van 1963 tot en met 2014"

Copied!
103
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Job Pardoel

Studentnummer: 6126154

Cursus: Masterscriptie Publieksgeschiedenis,

Universiteit van Amsterdam

Begeleiding: Dhr. Dr. P. Knevel

Tweede lezer: Dhr. Dr. J.J.B. Turpijn

Ongeëvenaard

maar onbekend

Over het beleid voor de Stelling van Amsterdam van 1963 tot en met 2014

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord...4

Inleiding...6

1. Een nieuwe laag beton...13

1.1 De Stelling onder vuur...14

1.2 Een groene gordel...16

1.3 Een verschuiving in monumentenzorg...17

1.4 Hoe groot is de kring?...22

1.5 Siteholder van Werelderfgoed...24

1.6 Opschuivende grenzen...26

1.7 Erfgoed is in...30

1.8 De Stelling verdedigd...32

2. Ieder een andere stelling...35

2.1 Geen fort is hetzelfde...37

2.2 Universele waarden...38

2.3 In handen van de natuur...39

2.4 Recreatie in de polder...42

2.5 Een actieve houding...43

2.6 Samen sterker...48

2.7 Herbestemming als sleutelbegrip...51

2.8 Zoveel partijen, zoveel belangen...54

3. Bestemming onbekend...56

3.1 Expansie van het Werelderfgoed...57

3.2 De Amsterdamse Connectie...60

3.3 Beleef de groene ring...62

3.4 Bijzondere locaties...66

3.5 De geschiedenis tot leven gebracht...69

3.6 (Inter)nationaal onbekend...72

3.7 Verhaal van verveling...75

3.8 Samenhang en herkenbaarheid...77

Conclusie...79

Verklarende woordenlijst...84

(4)

Literatuurlijst...95

Geraadpleegde websites...99

Illustratieverantwoording...100

(5)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterthese over het civiele gebruik van de verdedigingslinie Stelling van Amsterdam. Het onderzoek heeft een lange aanloop gekend. Als kind kwam ik in aanraking met de Stelling, doordat we met het gezin meermaals forten bezochten. Zo leerde ik Fort bij IJmuiden, Fort Pampus, Fort bij Hoofddorp, Fort bij Spijkerboor en Fort bij Vijfhuizen kennen. Ik stond er destijds niet bij stil dat deze stellingswerken onderdeel waren van eenzelfde verdedigingskring. Het militaire karakter van de forten boeide mij toen vooral. Hernieuwde belangstelling kwam pas jaren later. Ik organiseerde een bedrijfsevenement en daarvoor was ik op zoek naar een locatie. Zo kwam ik onder andere terecht bij Fort bij Penningsveer en Westbatterij Muiden, die groepsverblijven aanboden. Via zoekopdrachten op het internet belandde ik op de website van René Ros over de Stelling van Amsterdam.

Hoewel voor het bedrijfsuitje uiteindelijk een andere locatie was gekozen, groeide mijn interesse voor de kringstelling. Ik leerde over de geschiedenis ervan en over het feit dat het in 1996 tot Werelderfgoed was benoemd. Tegelijkertijd begonnen er bij mij vragen op te spelen: Wat gebeurt er nu in al die forten? Ik merkte dat bijna niemand uit mijn directe omgeving in Amsterdam en omstreken afwist van de Stelling. Hoe kan iets dat Werelderfgoed is, zo onbekend zijn? Dergelijke vragen hebben mij er toe gezet het beleid en de publieke bekendheid van de forten te onderzoeken. Mijn onderzoek sluit in die zin aan op mijn studie Publieksgeschiedenis, omdat het gaat over de praktische en theoretische problemen rondom onze alledaagse omgang met geschiedenis.

Mijn dank gaat in eerste instantie uit naar Paul Knevel, vanwege diens goede begeleiding tijdens het hele traject. Eveneens wil ik Jouke Turpijn bedanken als tweede beoordelaar. Daarnaast bedank ik graag de medewerkers van Programmabureau Stelling van Amsterdam, Sylvia Beliën, Nanette van Goor en Iris Georgiades, via wie ik aanwezig kon zijn op nuttige bijeenkomsten en tijdens een leerzame rondleiding door Droogmakerij de Beemster, voor welke ook mijn dank uit gaat naar Harry Roenhorst, Han Hefting en Xander Meijer. Bijzondere dank gaat ook uit naar Rob Lunshof, archiefbeheerder Provincie Noord-Holland, Johan Stuart van Landschap Noord-Holland, Glenn Janssen van Gemeente Weesp en Mike van Leeuwen van Natuurmonumenten. Daarnaast bedank ik René Ros van documentatiecentrum Stelling van Amsterdam, Mascha Dammers van

Cultuurcompagnie Noord-Holland, Lydia Ferrari van Gemeente Haarlemmermeer, Titia de Zeeuw van Stichting Liniebreed Ondernemen en Riëtte Dekkers van Rijksdienst Cultureel Erfgoed. Mijn dank gaat

(6)

ook uit naar de mensen van Fort Pampus, Joao Smits, Tom van Nouhuys en Simonette Boomgaard, via wie ik een leerzame dag op het forteiland heb doorgebracht. Tot slot bedank ik mijn ouders, vriendin en vrienden die de tijd hebben genomen om mijn stuk te lezen en hun bevindingen terug te

koppelen.

(7)

Inleiding

Wanneer je in een straal van vijftien kilometer rondom Amsterdam reist, doemen om de paar kilometer groene heuvels in het landschap op. De verhogingen steken af tegen het vlakke

polderlandschap en tegelijkertijd valt het niet op dat deze met mensenhanden zijn aangelegd. Als je niet beter wist, zou je er nietsvermoedend langs rijden. Onder die heuvels liggen de forten verscholen van de Stelling van Amsterdam, een permanent verdedigingsstelsel aangelegd tussen 1880 en 1920 om de Nederlandse hoofdstad bescherming te bieden ten tijden van oorlog. Met 135 kilometer in omtrek was het voor zijn tijd de grootste kringstelling ooit gebouwd. Het tracé was zo ruim genomen om de stad buiten het bereik van artilleriegeschut te houden en zodat er voldoende weiland binnen bereik was voor het verbouwen van voedsel tijdens een beleg. Het stelsel bestond uit 42 forten en vier batterijen.0 Inundatie was echter het belangrijkste verdedigingsmiddel. Door middel van het inundatiesysteem konden hele lappen grond onder water gezet worden, zodat de opmars van

vijandelijke legers werd verhinderd. Een diepte van ongeveer vijftig centimeter in combinatie met een drassige ondergrond en sloten die onderwater het landschap doorsneden, hadden een

immobiliserend effect op vijandelijke troepen. 0 De kunst van fortenbouw – een vakmanschap dat de Nederlanders sinds enkele eeuwen als geen ander beheersten – werd hier gecombineerd met waterkundig vernuft. De forten dienden slechts als sluitstukken in de schakels waaruit de Stelling bestond. Zij waren dan ook gebouwd op slecht verdedigbare plekken, oftewel accessen, langs de linie. Daar liggen ze nu nog, zonder militaire functie weliswaar. Vanaf de jaren zestig werd het merendeel van de forten verkocht door Defensie aan verschillende partijen. Welk doel dienen de forten nu?

De Stelling werd in 1996 geplaatst op de UNESCO Werelderfgoedlijst. De Verenigde Naties hadden in 1972 deze lijst opgericht om zo erfgoed met ‘universele waarde’ te bewaren voor huidige en toekomstige generaties. Nederland kende in 2014 tien van zulke erfgoederen. Naast de Stelling zijn dit onder andere Schokland, de Waddenzee, het Rietveld-Schröderhuis en –sinds 2014- de Van Nellefabriek in Rotterdam. Het predicaat Werelderfgoed kan aanzetten tot beter beheer en

bescherming van het betreffende erfgoed. Inmiddels weten we dat de titel ook tal van andere lokale, regionale en nationale belangen kan dienen. Verschillende culturele en natuurlijke waarden worden toebedeeld aan een site of plaats om het behoud te rechtvaardigen. In het geval van de forten van de

0 Over de hoeveelheid forten van de Stelling van Amsterdam bestaat onenigheid. Ik houd hier het getal aan dat het Programmabureau Stelling van Amsterdam gebruikt.

0 P. Kant e.a., De Stelling van Amsterdam: vestingwerken rond de hoofdstad, 1880-1920. (Beetsterzwaag 1986) 105, 136, 149.

(8)

Stelling is de samenhang van het ensemble voor verschillende partijen van groot belang. Vaak dient het een ander doel dan enkel het cultuurhistorisch karakter ervan te bewaren. Samenhang kan bijvoorbeeld ook het recreatieve karakter van het gebied versterken.0 Het ‘groene’ karakter van de Stelling is voor velen belangrijk. In ieder geval dient het UNESCO-predicaat vaak een communicatief doel: het bestempelen tot erfgoed van universele waarde kan de bekendheid ervan doen groeien. Meer bekendheid kan zorgen voor beter beheer.

Volgend jaar is het twintigjarig jubileum van de Stelling als Werelderfgoed. Maar hoe bekend zijn die forten nou eigenlijk? In opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed(RCE) is er begin 2014 onderzoek gedaan naar de bekendheid van de, toen nog, negen Nederlandse

Werelderfgoederen. 1474 Nederlanders van veertien jaar of ouder namen de enquête af. Slechts 31 procent van de ondervraagden had weleens van de Stelling van Amsterdam gehoord, en maar twaalf procent wist dat het ook Werelderfgoed is. Uitgaande van dit onderzoek is de Stelling van Amsterdam na Droogmakerij de Beemster het minst bekende Werelderfgoed van Nederland.0 De uitkomsten verbaasden mij niet, aangezien ik in de afgelopen maanden zelf ook talloze malen heb moeten uitleggen wat de Stelling van Amsterdam is – zelfs aan Amsterdammers. Kortom, er bestaat discrepantie tussen universele waarden en publieke onbekendheid.

Waardoor bestaat die contradictie dan? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het belangrijk om eerst te begrijpen dat waarden niet intrinsiek zijn aan erfgoed, deze worden toebedeeld. Ze zijn niet vanzelfsprekend. Waarden zijn te begrijpen door eerst de sociale, historische context te analyseren.0 Die context van het beleid van de Stelling van Amsterdam kende meerdere

omslagpunten vanaf de jaren 1970. Kansen op het gebied van recreatief gebruik wekten de aandacht van overheden. Decentraliserende en economiserende krachten bepaalden vervolgens vaak de beslissingen die gemaakt werden op overheidsniveau. Een toename in interesse naar natuur en cultuur van onderaf schiep grotendeels het maatschappelijke kader waarin beleidslijnen werden uitgezet. De betekenis van het erfgoedbegrip veranderde in hoe we het begrip nu gebruiken. Het woord erfgoed is op zich al veranderlijk van aard. Het heeft door de eeuwen heen meerdere betekenissen gehad. Die verandering kan worden gezien als antwoord op maatschappelijke

ontwikkelingen zoals uitbreiding en modernisering van stedenbouw. ‘Heritage has become the special name we give to those valuable features of our environment that we seek to conserve from the

0 G. Ashworth, ‘Landschappen als werelderfgoed’ in: T. Dietz, F. den Hertog en H. van der Wusten, Van

natuurlandschap tot risicomaatschappij: De geografie van de relatie tussen mens en milieu (Amsterdam 2008)

151.

0 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Factsheet publieksonderzoek Werelderfgoed in Nederland (z.p. 2014) 1. 0 R. Mason, ‘Assessing values in conservation planning’ in in: G. Fairclough e.a. (red.), The Heritage Reader (New York 2008) 100.

(9)

ravages of development and decoy,’ schreef professor sociologie Greame Davison voor The Heritage

Reader.0 Dat is onze huidige invulling van het erfgoedbegrip.

Een kritische benadering van het woord erfgoed is noodzakelijk voor deze these. Erfgoed is een dynamisch begrip: ‘het helpt, steeds weer in nieuwe gedaanten, bij de vorming van

groepsidentiteiten en bij het creëren van een gevoel van continuïteit over de generaties heen.’0 Zo schreef het RCE in Erfgoedbalans 2009. De manier waarop wij erfgoed nu zien, is dus ook aan veranderingen onderhevig. Deze dynamiek wordt bepaald door de manier waarop wij erfgoed gebruiken. ‘It bends and reshapes the past to a present purpose’, schreef sociaal geograaf David Lowenthal over de werking van erfgoed. 0 De waarde van erfgoed wordt door mensen zelf bepaald ‘and thus depends on the particular cultural, intellectual, historical, and psychological frames of reference held by the particular individuals or groups involved.’0 Zo verklaarde archeoloog William Lipe de werking van het woord in 1984. Uiteindelijk bestaan er meerdere redenen waarom wij dat erfgoed willen bewaren voor onze kinderen. Een nostalgisch idee ligt daar vaak aan te grondslag, maar dat is niet het enige. Erfgoed kan een didactisch doel dienen en derhalve bijvoorbeeld bijdragen aan identiteitsvorming en zelfs – om met de woorden van geschiedkundige Eric Hobsbawm te spreken - natievorming.0 In het geval van de Stelling van Amsterdam heeft het ook een duidelijk economisch doel, namelijk ‘the need to commodify the past for tourist consumption.’0 De waardering van een erfgoed hangt dus ook af van het nut ervan.

De invulling die wij aan het begrip erfgoed geven is eveneens veranderlijk. Het feit dat overheden de Stelling van Amsterdam pas in de jaren tachtig actief gingen beschermen, is daardoor te verklaren. Daarvoor kwamen bouwwerken van vóór 1850 alleen in aanmerking om monument te worden.0 De meeste forten van de Stelling werden pas rond 1990 monument. Dit werd mogelijk omdat toen ook gebouwen van na 1850 monumentaal geacht konden worden. De dimensies van erfgoed veranderen constant. Er komen vooral ook dimensies bij. Het scala aan erfgoederen groeit. De laatste jaren zien we veel militaire erfgoederen op monumentenlijsten verschijnen. Naast de groei van materieel erfgoed, is men ook immateriële zaken zoals tradities als erfgoed gaan beschouwen sinds het einde van vorige eeuw. De voorraad erfgoederen neemt daardoor toe. Het gebruik van het woord ‘erfgoed’ is grotendeels aan deze ontwikkeling te wijten, en is dan ook relatief nieuw. Voorheen volstond het

0 G. Davison, ‘Heritage: From Patrimony to Pastiche’ in: Fairclough, The Heritage Reader, 31.

0 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Erfgoedbalans 2009: Archeologie, monumenten en cultuurlandschap in

Nederland (Amersfoort 2009) 17.

0 G. Davison, ‘Heritage: From Patrimony to Pastiche’, 33-35.

0 J. Schofield, ‘Heritage Management, Theory and Practice’ in: Fairclough, The Heritage Reader, 23. 0 E. Hobsbawm, ‘Introduction: Inventing Traditions’, in: E. Hobsbawm en T. Ranger (red.), The Invention of

Tradition (Cambridge 1983) 1-14.

0 K. Meethan, Tourism in global society: place, culture, consumption (New York 2001) 101. 0 Davison, ‘Heritage: From Patrimony to Pastiche’, 21.

(10)

woord monument, maar alleen voor bouwwerken. Gebouwen die het waard werden geacht om te behouden, verschenen op monumentenlijsten. Vanaf de jaren negentig werd het woord erfgoed, een vertaling van het Engelse woord heritage, steeds vaker gehanteerd. Het begrip bood ruimte aan de groeiende variëteit aan culturele producten die behouden moesten blijven worden.0 De verschuiving in de terminologie toont zodoende ook aan hoe veranderlijk onze kijk op erfgoed is.

Stap twee van het proces van erfgoedwording is het uitdragen van de waarden zodat meer mensen overtuigd raken ervan. Hier treden vaak spanningen op. Zeker ook in het geval van

Werelderfgoed: ’Hoewel de retoriek globaal van karakter is, is de praktijk onvermijdelijk nationaal.’0 Zo schrijft Gregory Ashworth, professor in erfgoedmanagement aan de Rijksuniversiteit Groningen, over het beleid van Werelderfgoederen. Hiermee wordt bedoeld dat door de stempel Werelderfgoed het lijkt alsof een site een universeel karakter krijgt, terwijl de lokale praktijk de waardering van het erfgoed bepaalt. De term Werelderfgoed impliceert dat er duidelijke criteria zijn voor het beleid van het erfgoed. Deze zijn er eigenlijk niet of ze worden verschillend geïnterpreteerd. De retoriek kent geen logisch gevolg in de praktijk. Er zijn geen universele beleidsmodellen voor erfgoed. Er zijn vaak meerdere belanghebbenden, met verschillende waarderingen, die het beleid bepalen. Het beleid van de Stelling stuit hier op moeilijkheden. De Provincie Noord-Holland bewees vanaf de jaren tachtig beschermheer te zijn van de verdedigingslinie. De beleidsmakers in Haarlem nomineerden de linie ook voor de UNESCO-lijst. Het proces van bescherming bieden aan de Stelling stopte daar niet. Zelfs nu nog verschijnen elk jaar stellingsonderdelen op monumentenlijsten. Provincie Noord-Holland is echter lang niet de enige belanghebbende in dit verhaal. Er zijn nog eens tientallen eigenaars, beheerders, gemeentes, stichtingen en andere groepen die iets van doen hebben met het militaire erfgoed. Het beleid van de Stelling is wat dat betreft een enorm complexe zaak. Het uitdragen van de waarden van het erfgoed dient de populariteit van een site. Met zoveel verschillende eigenaars zijn er dusdanig veel waarden dat het uitdragen een opgave an sich is.

Het monumentale is zodoende niet een eigenschap van een site, zoals de steensoort die is gebruikt of de bouwstijl. Erfgoed wordt gevormd en vervolgens uitgedragen door mensen en voor mensen. Een sociale en historische constructie is daarmee verbonden. De nadruk van dit onderzoek ligt op de beleidskant van de Stelling. Het gaat om de belanghebbende, aanbiedende kant van het erfgoed. De belanghebbenden dragen immers het verhaal van het erfgoed uit, gedreven door hun eigen agenda. Er zijn menig partijen met een verschillende agenda die invloed hebben op de aanpak. Het begrijpen van deze sociale context is van belang voor het verhaal van de Stelling na de

demilitarisering. Dit onderzoek is dan ook een casus van erfgoedbeleid. Hoe heeft het beleid over de

0 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Erfgoedbalans 2009, 16. 0 Ashworth, ‘Landschappen als werelderfgoed’, 148.

(11)

Stelling van Amsterdam van 1963-2014 de bekendheid van deze verdedigingslinie bepaald? De discrepantie tussen de titel Werelderfgoed en nationale onbekendheid wordt geanalyseerd.

Mijn betoog begint met de historische context rondom de bescherming van de forten. Hier ligt de nadruk op de periode waarin de Stelling van Amsterdam van eigenaar veranderde. Vanaf de jaren tachtig krijgt de verdedigingskring een civiel karakter. In het eerste hoofdstuk worden de factoren benoemd die het beheer bepaalden. Vervolgens richten we onze aandacht op de ‘pleegouders’ van het erfgoed. Wie dat zijn en wat hun agenda is, staat centraal in het tweede hoofdstuk. De sociale context staat hier meer centraal: wat bepaalt de agenda van de ‘fortwachters’ en hoe beïnvloedt dat het beleid? We lezen hier over de manieren waarop gefragmentariseerd erfgoedbeheer invloed heeft op een site. Tot slot behandel ik in het laatste hoofdstuk verschillende projecten en ontwikkelingen die afgelopen jaren zijn afgerond. Deze ontwikkelingen ontmaskeren op welk vlak het beleid van de Stelling geslaagd is of niet. Uiteindelijk leggen die projecten bloot op welke gebieden er nog kansen zijn. Naast een zeer praktisch element, bevat dit hoofdstuk een inhoudelijke benadering: welke historische invulling wordt er gegeven aan de Stelling en hoe interessant is deze voor een groot publiek? Het hoofdstuk gaat over kansen, maar ook over gebreken. Het is belangrijk om op te merken dat de forten centraal staan in mijn betoog, omdat daar vaak de problematiek rondom het beleid het meest voelbaar is.

Dit is dus geen onderzoek naar de militair-historische geschiedenis van de Stelling van

Amsterdam. Wanneer je geïnteresseerd bent in de context rondom de bouw van de linie, zijn andere werken het lezen waard. De forten worden in meerdere overzichtswerken over Nederlandse

vestingwerken en oorlogsvoering behandeld. In Het vaderland verdedigd: plannen en opvattingen

over de verdediging van Nederland 1874-1914 beschrijft militairhistoricus W. Klinkert de politieke en

technische achtergronden van de Nederlandse vestingbouw.0 Andere noemenswaardige werken zijn

300 jaar bouwen voor de landsverdediging door F.H. van den Beemt en anderen of Langs wal en bastion. Hoogtepunten uit de Nederlandse vestingbouw van J.P.C.M. van Hoof. Amsterdam verdedigd. Bescherming van de stad van Kurpershoek is interessant wanneer je specifiek geïnteresseerd bent in

de verdediging van de hoofdstad.0

Ten slotte zijn er enkele werken geschreven over de geschiedenis van de Stelling van Amsterdam. Als eerste noem ik De Stelling van Amsterdam: vestingwerken rond de hoofdstad 1880-1920 met

0 W. Klinkert, Het vaderland verdedigd. Plannen en opvatting over de verdediging van Nederland 1874-1914 (Den Haag 1992).

0 F.H. van den Beemt, D. Boekema en K.K. Thijssens (red.), 300 jaar bouwen voor de landsverdediging (Den Haag 1988);

J.P.C.M. van Hoof, Langs wal en bastion. Hoogtepunten uit de Nederlandse vestingbouw (Utrecht 1991); E. Kurpershoek, Amsterdam verdedigd: bescherming van de stad (Amsterdam 2004).

(12)

bijdragen van onder andere Peter Kant. Dit was in 1986 het eerste werk over de geschiedenis van de verdedigingskring. Het boek behandelt de voorgeschiedenis en de geschiedenis van de Stelling van Amsterdam ‘met haar vele facetten.’0 In 2003 werd het boek De Stelling van Amsterdam: Harnas voor

de hoofdstad uitgebracht op initiatief van de provincie Noord-Holland, onder redactie van Paul

Vesters. Het boek schetst ‘het politieke decor’ van de Stelling alsmede de verdere ontwikkelingen op militair-historisch gebied, maar ook op geografisch en ecologisch gebied. Daarnaast wordt het verhaal van ‘De civiele stelling’ verteld –oftewel de Stelling nadat deze gedemilitariseerd werd in 1963.0 In de uitgave van Kant zijn maar een aantal bladzijdes gewijd aan wat er na de Eerste Wereldoorlog

gebeurde. Daarom alleen al was het boek van Vesters een gewilde aanvulling op de historiografie van de Stelling. In 2013 is De Stelling van Amsterdam door J. Fabriek uitgegeven: ‘een handleiding voor diegene die zich lopend of op de fiets in het gebied van de stelling begeeft.’0 Inhoudelijk gezien voegt de uitgave niets toe aan de kennis over de Stelling, maar het geeft wel een goed overzicht van alle forten en het huidige gebruik ervan. In hetzelfde jaar verscheen Kennismaken met de Stelling van

Amsterdam door R. Ros en A. Senger waarin de auteurs de vele facetten van de Stelling, van de bouw

tot en met het huidig gebruik, ieder in grote lijnen uitleggen.0 Kortom, er bestaan meerdere

naslagwerken over de militaire geschiedenis van het erfgoed, maar niet zoveel over de periode na de demilitarisering. Tot nog toe is er nauwelijks gepubliceerd over de Stelling tijdens de Eerste

Wereldoorlog en over de duizenden manschappen die jarenlang gemobiliseerd waren. Op

wetenschappelijk gebied valt hier nog wat te behalen. Op de website Stelling van Amsterdam: Een

stadsmuur van water (www.stelling-amsterdam.nl) is er wel informatie te vinden over de ‘mensen’

van de Stelling. Hier is informatie gedocumenteerd over ‘diverse personen die op enigerlei wijze met de Stelling van Amsterdam of ander militair verband houden.’0 De oprichter van de website, de eerder genoemde Ros, onderzoekt en publiceert sinds 1998 op de website over verschillende facetten van de Stelling.

Hoe de Stelling beschermd werd na 1963, is grotendeels beschreven in De Stelling van

Amsterdam: Harnas voor de hoofdstad. Het onderzoek stopte in 2003, het jaar van uitgave. Daarna is

er geen wezenlijk onderzoek meer gedaan naar de civiele functie van de stellingsonderdelen. Vanaf de jaren nul nemen we echter steeds meer activiteiten waar binnen het gebied. Op verschillende fronten bemoeiden belanghebbenden zich met de civiele linie. Vanaf 2005 is de provincie Noord-Holland een actief uitvoerend beleid gaan voeren. Versterking van het groene landschap dat door

0 Kant, De Stelling van Amsterdam, 5.

0 P. Vesters (red.), De Stelling van Amsterdam: Harnas voor de hoofdstad. (2003 Utrecht), 7. 0 J. Fabriek, De Stelling van Amsterdam (2013 Utrecht).

0 R. Ros en A. Senger, Kennismaken met de Stelling van Amsterdam (z.p. 2013).

0 Website Stelling van Amsterdam: een stadsmuur van water; beschikbaar op: http://www.stelling-amsterdam.nl/mensen/index.php, geraadpleegd op 19-01-2015.

(13)

toedoen van de Kringenwet behouden was, werd steeds belangrijker net als het economische hergebruik van de forten en de ontwikkeling van andere recreatieve projecten. Op wetenschappelijk gebied is er nog weinig aandacht geschonken aan de veranderende functie en betekenis van de forten binnen de Stelling. Dit geldt vooral voor de periode na 2003. Het programmabureau Stelling van Amsterdam van de provincie Noord-Holland heeft in kaart gebracht hoe de forten tegenwoordig functioneren, maar wat deze functies betekenen voor de beeldvorming rond de Stelling bleef onbekend. Daarnaast is dit een onderzoek naar de voornaamste drijfveren achter het beleid. Dat is dan ook de belangrijkste bijdrage van dit onderzoek aan de historiografie van de civiele kringstelling.

Naast het feit dat de geschiedenis van de Stelling van Amsterdam wordt bijgewerkt tot en met 2014, fungeert deze these evenzeer als een casestudy van de beleidsmatige kant van erfgoed. De (on)bekendheid van de Stelling van Amsterdam wordt in sterke mate bepaald door dit beleid. Deze studie zal aantonen dat enerzijds het beleid over de Stelling van Amsterdam sterker is geworden afgelopen jaren en dat er eveneens nog veel kansen liggen om de bijzonderheden van de kring te uiten. Anderzijds blijkt het erfgoedbeleid niet oneindige mogelijkheden te hebben. Het is bewezen dat begrippen als authenticiteit, cultuur en identiteit maakbaar zijn door auteurs als Meethan, Lowenthal en Hobsbawm. Die maakbaarheid kent ook grenzen. Dit onderzoek laat uiteindelijk zien dat cultuurbeleid op praktisch als op inhoudelijk vlak begrensd wordt. In die zin is dit onderzoek een bijdrage aan ons begrip van erfgoed.

(14)

1.

Een nieuwe laag beton

Hoe de Stelling van Amsterdam beschermd werd

‘Deze weermiddelen zijn op hun beurt zelf nagenoeg weerloos geworden.’0

In dit hoofdstuk wordt een cruciale periode in het voortbestaan van de Stelling van Amsterdam behandeld. Het betreft hier het tijdvak dat de Stelling beschermd erfgoed werd. Vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw werd de linie in stappen gedemilitariseerd. De forten zonken daarop weg in vergetelheid. In eerste instantie liepen deze gevaar door verval. De natuur kreeg de vrije loop. Een groter gevaar was het feit dat het juridisch mogelijk was om als particulier een fort te slopen. Sinds de jaren zestig filosoferen beleidsmakers over de bestemming van de forten, en daarmee ook over de betekenis ervan. Het Rijk maakte vanaf 1963 de eerste inventarisaties van de verdedigingswerken. De Provincie Noord-Holland zette het onderzoek voort. Natuurbehoudende verenigingen hadden reeds een aanzienlijk deel van de forten in de jaren tachtig aangekocht, waardoor die vestingwerken al eerder bescherming genoten. Ooit bestemd als nationaal reduit, geniet de Stelling van Amsterdam tegenwoordig internationaal aanzien. Sinds 1996 behoort de verdedigingslinie tot de UNESCO Werelderfgoedlijst. De meeste stellingsonderdelen zijn ook apart beschermd als Rijksmonument, dan wel als provinciaal monument.

In de inleiding kwam naar voren dat erfgoed een maakbaar begrip is. Gezaghebbenden beïnvloeden het. Authenticiteit is vaak een voorwaarde voor erfgoed, maar zelfs dat woord kent een culturele dimensie. Wat als authentiek wordt ervaren, verschilt per periode, per cultuur, per

doelgroep. Zo ook de Stelling van Amsterdam; waar het nu tot de Werelderfgoedlijst behoort, hadden de forten vijfentwintig jaar terug geen enkele monumentale status. In deze prelude beschrijf ik hoe de Stelling van Amsterdam werd beschermd. Tegen welke bredere maatschappelijke achtergronden gebeurde dat? Enkele rode lijnen zijn te bespeuren: decentralisatie en economisering hadden grip op de civiele geschiedenis van de Stelling. Doordat de kijk op erfgoed veranderde, werd de zorg een interdepartementale bezigheid. Eerdere sleutelpublicaties van Kant (1986) en Vesters (2003) over de Stelling van Amsterdam en haar civiele functie, worden in dit hoofdstuk uiteindelijk verrijkt met een cultureel-wetenschappelijke benadering. Dat wil zeggen: de ontwikkeling van de Stelling als erfgoed wordt geanalyseerd tegen de achtergrond van bredere tendensen in de veranderende semantiek van

0 E. Kleijn (red.), Jaarboek Monumentenzorg 2004. Op weerstand gebouwd. Verdedigingslinies als militair

(15)

erfgoed. De veranderende betekenis van de Stelling van Amsterdam wordt gekoppeld aan de veranderende visie op erfgoed. Hiervoor biedt het terrein van de erfgoedstudies handvatten. Daarnaast ga ik verder waar vorig belangrijk onderzoek ophield. De periode na 2003 wordt dus ook behandeld.0 De belangen bij het beschermen en de belanghebbenden staan centraal in het hoofdstuk hierna.

1.1 De Stelling onder vuur

De Stelling van Amsterdam loopt tegen de klok, in een maanvormig figuur van Edam in het noorden, via Spaarndam in de westelijke zone, langs Uithoorn in het zuiden naar Durgerdam aan de rand van het IJsselmeer. (zie afbeelding 2) Het was de laatste Nederlandse verdedigingslinie waar zoveel geld en tijd in is gestopt. De kringstelling werd aangelegd in een periode waarin het karakter van

oorlogsvoering sterk veranderde. Nederland voerde een politiek van afzijdigheid en de opvatting was dat die beschermd diende te worden door middel van sterke defensie. De gedachte heerste dat door Amsterdam, financieel centrum van Nederland, de sterkste verdediging te bieden, de

onafhankelijkheid van het land het beste bewaard bleef. De Stelling diende vooral een afschrikwekkend effect te hebben.

Fort bij Abcoude was in 1883-1885 gebouwd als eerste fort van de Stelling. Het vestingwerk gold als een tussenvorm van de toen nog veel gebouwde bakstenen forten en de betonnen exemplaren van later. Toen het verdedigingswerk klaar was in 1885, had de brisantgranaat zijn intrede gedaan, waartegen het bouwwerk niet bestand was. Het fort was al verouderd voordat het in gebruik werd genomen. Een stroom aan andere wapenkundige uitvindingen, zoals die van de mitrailleur in 1906, deden het model van de andere forten van de Stelling telkens veranderen. Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak was het project net afgerond. Tienduizend manschappen bemanden de forten in de oorlogsjaren. De soldaten brachten hun dienstjaren in verveling door.0 Gevochten werd er namelijk niet. De belegeringen van Antwerpen en Luik in 1914 door de Duitsers toonden aan dat moderne technologie de permanente kringstelling had ingehaald. De forten waren hier niet bestand tegen het zware geschut van ‘Dikke Bertha.’ Ondanks dat de Stelling van Amsterdam het voornamelijk moest hebben van het water als verdedigingsmiddel, was ook deze kringstelling waarschijnlijk niet opgewassen tegen het Duitse leger. Tegen het einde van de oorlog was de kringstelling volledig achterhaald. Uitvindingen als het vliegtuig en geschut met meer reikwijdte en de toename in mobiliteit door onder andere de opkomst van de gevechtstank maakten permanente

verdedigingskringen overbodig.0

0 Het meest relevante en actuele werk over de civiele functie van de Stelling van Amsterdam werd in 2003 uitgegeven: Vesters, De Stelling van Amsterdam.

0 P. Moeyes, Buiten Schot: Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914 - 1918 (Amsterdam 2001) 150. 0 Kurpershoek, Amsterdam verdedigd, 103-110.

(16)

In de Tweede Wereldoorlog had de Stelling van Amsterdam nog enige militaire functie gehad. Aan het begin van de oorlog maakten de forten deel uit van de landsverdediging tegen de Duitse aanvaller. Nadat Nederland had gecapituleerd, werden de fortificaties opgenomen in Duitse verdedigingsstelsels en werden her en der enkele militaire elementen toegevoegd. Na de oorlogsjaren bleven de forten nog zo’n vijftien jaar in bezit van het Ministerie van Defensie met verschillende (semi)militaire functies. Enkelen dienden als gevangenis voor onder anderen

ex-collaborateurs, oud-NSB-ers en dienstweigeraars. Later behoorden daar ook de ‘Indië weigeraars’ toe die weigerden deel te nemen aan de zogenoemde Politionele Acties in het huidige Indonesië. In de jaren vijftig fungeerden de fortificaties voornamelijk als opslagplaats voor munitie. De forten waren toen al gedegradeerd tot ‘vestingwerk van geen klasse’.0

Defensie stootte in 1963 het Forteiland IJmuiden af. De kustversterking was het laatste verdedigingswerk in functie van de Stelling. Het fort had na de oorlog nog gefunctioneerd als post voor ‘gezagshandhaving’.0 In dat jaar hief de Nederlandse staat de Kringenwet van 1853 op. De wet verbood het bouwen in de nabijheid van de Stelling. Het gros van de forten kwam vervolgens terecht bij de Dienst der Domeinen, een onderdeel van het Ministerie van Financiën. Deze dienst diende simpel gezegd als makelaar van de Nederlandse Staat.0De kring viel sindsdien niet meer onder één

en dezelfde eigenaar. De kringstelling was gebouwd om Amsterdam verdediging te bieden, nu had de Stelling zelf bescherming nodig. Na het opheffen van de wet ging deze een onzekere periode

tegemoet. De Stelling was niet vanzelfsprekend een lang leven beschoren. De opvatting dat de forten ‘militair erfgoed’ waren, dat bewaard diende te blijven, bestond toen nog niet. De Stelling raakte in vergetelheid en verval. De forten dreigden verzwolgen door de natuur of gesloopt te worden. De jaren tachtig betekenden echter een ommezwaai, de bescherming ging toen met grote stappen vooruit. Dit resulteerde er uiteindelijk in dat de Stelling van Amsterdam in 1996 toegevoegd werd aan de UNESCO Werelderfgoedlijst.

1.2 Een groene gordel

Na het opheffen van de Kringenwet had de linie vanaf 1963 geen officiële functie meer. De toekomst van de forten was onzeker. Iemand moest de zorgplicht op zich nemen, anders dreigde de Stelling te verdwijnen. De zogeheten Stichting Recreatie maakte het plan om een inventarisatie te maken van de onderdelen van de Stelling. Het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW), onder

0 Cultuurcompagnie Noord-Holland, ‘1945 – 1960: De Koude Oorlog’ (z.p. 2014), website Cultuurcompagnie; beschikbaar op: http://www.stellingvanamsterdam.nl/nl/meer-weten/stelling-door-de-tijd/1945-1960, geraadpleegd op 15-12-2014.

0 R. Ros, Historische kalender: Fort bij IJmuiden, website Stelling van Amsterdam: een stadsmuur van water; beschikbaar op: http://www.stelling-amsterdam.nl/historie/index.php?object=291CF4C9-C4BC-4EF0-8C4F-DC8A66D64293, geraadpleegd op 19-01-2015.

(17)

wiens verantwoordelijkheid toen openluchtrecreatie viel, accepteerde de aanzet tot het onderzoek. In 1963 ging de studie van start; hetzelfde jaar als de demilitarisatie van het laatste van de 46 forten en batterijen. De uitvoerende stichting bestond uit vertegenwoordigers van verschillende

overheidsorganen en stichtingen. De uitkomsten van de studie werden opgeschreven en uitgegeven door het ministerie in 1971 in Openluchtrecreatie en oude militaire werken: rapport over een

mogelijk recreatief gebruik van militaire werken en terreinen. Dit rapport is van groot belang voor de

niet-militaire geschiedenis van de Stelling van Amsterdam: allereerst omdat het de toenmalige staat van de stellingonderdelen in kaart bracht; nog meer omdat het tegelijkertijd voor het eerst de niet-defensieve kwaliteiten van de kringstelling benoemde. Mogelijke herbestemmingen van de forten werden voor het eerst onderzocht. ‘Ieder militair werk, dat beschikbaar komt, zal zoveel mogelijk dienen te worden ingepast en een bestemming te worden gegeven, die voor de omgeving het meest geschikt is.’0

Niet alleen de vestingwerken waren van belang om te behouden. De zones om de forten heen kregen vooral aandacht. Wat maakte die ruimte bijzonder? Het huidige landschap om Amsterdam heen is sterk bepaald door de Kringenwet van 1853. Deze wet bij Koninklijk Besluit bepaalde kortweg de bebouwing rondom militaire werken. Dit werkte als volgt: er werden drie kringen rond een vestingwerk getrokken. Elke kring had een reglement van wat er gebouwd mocht worden en wat niet. Houten woningen waren wel toegestaan, huizen van steen niet. Deze huizen van hout konden in staat van oorlog gemakkelijk worden neergehaald zodat het schootveld van de forten vrij gemaakt werd. De vijand kreeg dan niet de kans zich te verschuilen achter de huizen.De Kringenwet is rechtsgeldig gebleven tot 1963; niet geheel toevallig hetzelfde jaar dat het Rijk het onderzoek startte naar openluchtrecreatie rond militaire werken na de definitieve afstoting van defensiewerken van de Stelling. In de honderdentien jaar dat de wet van kracht was, was er dus nauwelijks gebouwd binnen drie tot vijf kilometer rondom de stellingwerken. Hierdoor is een groene strook bewaard gebleven rondom de alsmaar groeiende hoofdstad. De gordelvorm ‘nodigde uit tot het idee van een

recreatiestrook rond Amsterdam.’0 Na het opheffen van de wet werd een deel van het stellingsgebied ingericht als bufferzone. Een buffer tegen verstedelijking welteverstaan. Recreatieschappen zoals Het Twiske en Spaarnwoude werden in die jaren door Provincie Noord-Holland gecreëerd. Een deel van de inundatievelden werd op die manier al beschermd.0 De Stelling zou het landschap rond de stad blijvend bepalen. Omgekeerd hadden morfologie en topografie van het landschap in de negentiende

0 Stichting Recreatie, openluchtrecreatie en oude militaire werken: rapport over een mogelijk recreatief gebruik

van militaire werken en terreinen.’ (1971 Den Haag) 5.

0 Stichting Recreatie, openluchtrecreatie en oude militaire werken, 12.

0 Website Recreatieschap Spaarnwoude; beschikbaar op: http://www.spaarnwoude.nl/content/content.asp? menu=01500003_000000, geraadpleegd op 9-11-14.

(18)

eeuw invloed gehad op de planning, inrichting en vormgeving van de verdedigingslinie.0 Dergelijke recreatiestroken zien we ook in andere Nederlandse steden zoals Amersfoort, waar de voormalige stadsmuren een groene strook om de stad hebben achtergelaten. (zie afbeelding 3) In andere Europese steden zien we het ook, zoals in Krakau. Daar zijn de fortificaties neergehaald, waardoor er juist ruimte ontstond voor een groene zone. De vorm is echter op eenzelfde manier afgeleid van versterkingen zoals de vorm rond Amsterdam.

1.3 Een verschuiving in monumentenzorg

Na het opheffen van de wet werd er niet alleen over het ruimtelijk karakter met lof gesproken. Het Ministerie van OKW achtte de fortificaties in deze strook belangrijk om te behouden, vanwege de betekenis als ‘historisch krijgskundig monument’.0 De specifieke belangstelling voor militair erfgoed in Nederland kwam pas decennia later. Het zou tot begin jaren negentig duren voordat de forten officieel monumentenstatus kregen. Monumentenzorg in het algemeen in Nederland kreeg vanaf de jaren zeventig meer bijstand. Vandaar dat we ons kunnen afvragen of het ministerie de monumentale waarde van de forten enkel benoemde als verkooppraatje. Wellicht speelde het ministerie slechts in op een groeiende belangstelling voor cultuur en achtte zij andere betekenissen van groter belang. Door het groene karakter van de forten hadden deze toch voornamelijk een recreatief doel. Ze zouden genoeg recreatiemogelijkheden bezitten, waardoor er al werd nagedacht over mogelijke herbestemmingen. Zodoende begonnen ook economische motieven een rol te spelen in het beheer ervan. Herbestemming moest twee doelen dienen: bevordering van recreatie en behoud van bijzondere elementen van de fortificaties.0 Het begrip zou steeds belangrijker worden.

Concrete plannen tot bescherming maakte het Rijk niet. De overheid begon steeds meer forten af te stoten via de Dienst der Domeinen. Economisch gewin prevaleerde boven andere belangen. Monumentenzorg stond nog niet hoog in het vaandel.0 Zo kwamen de forten vanaf de jaren zeventig in handen terecht van verschillende partijen: provincies, gemeenten en verschillende ministeries, maar ook particulieren, stichtingen en natuurverenigingen. Dit was in lijn met het algemene cultuurbeleid van Nederland van die jaren. Op tal van terreinen waren decentraliserende krachten actief. Besluitvormingen werden vaak gedelegeerd naar lagere overheden zoals provincies. Volgens het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) zat daar een gedachte achter: ‘Een afstandelijker overheid is beter in staat zich te concentreren op de hoofdlijnen van het beleid dan een overheid die tegelijk talloze detailkwesties tot een oplossing moet brengen en daarvoor ook nog een

0 Kleijn, Jaarboek Monumentenzorg 2004, 12.

0 Stichting Recreatie, openluchtrecreatie en oude militaire werken, 5. 0 Ibidem, 5-7, 11-14.

0 Cultuurcompagnie Noord-Holland, ‘1960 – 1981 Plannen voor een recreatiegebied’ Website Stelling van Amsterdam; beschikbaar op: http://www.stellingvanamsterdam.nl/nl/meer-weten/stelling-door-de-tijd/1960-1981, geraadpleegd op 30-10-2014.

(19)

keer politiek verantwoordelijk is.’0 Alleen forten die gebruikt werden als opslagplaats voor militaire goederen bleven in handen van Defensie.0 Doordat de verdedigingswerken niet meer vanzelfsprekend beschermd werden door de overheid, was hun lot onzeker. Hoewel de Rijksoverheid de

cultuurhistorie van de forten erkende, zoals hierboven te lezen valt, kon zij deze geen garantie op behoud bieden nadat deze werden verkocht. Zorg voor de forten leek in het eerste decennium nadat deze gedemilitariseerd waren, nauwelijks te bestaan. Op overheidsniveau welteverstaan, want ook toen waren ‘fortengekken’ actief zoals de stichting Menno van Coehoorn.0 Of de vijf ‘Pampus pioniers’ die het forteiland Pampus bij de IJmonding wisten te redden van de ondergang. Stichting Pampus kocht de kustversterking in 1990 voor vijftigduizend gulden (vergeleken met de één miljoen gulden die de bouw had gekost was dit een koopje) van de Staat der Nederlanden.0

Hoewel het lot van de forten in de eerste tien jaar na het afstoten nog volkomen onzeker was, brachten de jaren daarop verandering. Vanaf de jaren zeventig van vorige eeuw veranderde de monumentenzorg in Nederland aanzienlijk. Die ontwikkeling had goed gevolg voor de Stelling van Amsterdam. In eerste instantie veranderde het werkgebied van de monumentensector. Het accent van de monumentenzorg in de jaren na het afstoten van de forten lag voornamelijk op monumenten van vóór 1850.0 Dit had er mee te maken dat monumenten lange tijd 150 jaar oud of ouder moesten zijn om kans te maken op een plaatsje op de Rijksmonumentenlijst.0 Doordat veel zorg nodig was voor restauraties van gebouwen die verwoest waren tijdens de oorlog, schoof die grens op. Vanaf de jaren zeventig veranderde dit, waardoor ook monumenten van na 1850 in aanmerking kwamen om monument te worden. Sindsdien werd de grens voor de monumentenzorg meermaals opgeschoven.0 In diezelfde jaren is er een omslagpunt te ontdekken in de populariteit van de

monumentenbescherming. Monumentenzorg was tot dan een redelijk gesloten systeem geweest: ‘hoogopgeleide experts bepaalden wat de moeite waard was om te behouden voor toekomstige

0 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Cultuurbeleid in Nederland (z.p. 2002) 70.

0 Over de aard van die goederen bestond destijds veel speculatie. Het was bekend dat Nederland kernkoppen van het Amerikaanse leger opsloeg in Havelterberg, Drenthe. Er werd gedacht door omwonenden dat in enkele forten van de Stelling die in het bezit waren gebleven van Defensie ook kernkoppen opgeslagen waren. Dit is echter niet wetenschappelijk te onderbouwen.

Zie ook: R. Bruins Slot, ‘Waken over kernkoppen’ Website Andere Tijden, beschikbaar op:

http://www.npogeschiedenis.nl/andere-tijden/afleveringen/2013-2014/Waken-over-Kernkoppen.html, geraadpleegd op 3-2-2015.

0 Stichting Menno van Coehoorn, ’Historie’ Website Stichting Menno van Coehoorn; beschikbaar op:

http://www.coehoorn.nl/de-stichting/historie, geraadpleegd op 22-10-14.

0 Het kostte destijds zoveel om een nieuwe steiger aan te leggen op het eiland, wat de Staat betaald had. Anders was het fort waarschijnlijk voor een symbolische gulden verkocht. C. Pfeiffer, Pampus. Geschiedenis van

een fort (Weesp 1993) 11, 119.

0 Vesters, De Stelling van Amsterdam, 16.

0 F. Huysmans en J. de Haan, Het bereik van het verleden: Ontwikkelingen in de belangstelling voor cultureel

erfgoed (Den Haag 2007) 90.

(20)

generaties.’0 Zo schreef erfgoeddeskundige Bosma in 2007. In de jaren tachtig verloor de monumentenzorg deze elitaire toon. De enorme groei in leden van monumentenorganisaties bevestigde dit.Particulier initiatief groeide, waardoor de sector van onderaf meer bijstand kreeg.0 Tussen 1970 en 1980 werden meer dan twee keer zoveel organisaties opgericht in vergelijking met de decennia daarvoor. Dit kwam grotendeels voort uit angst voor verval. De jaren zestig en zeventig werden bepaald door economische groei in het teken van wederopbouw. Hierdoor was er behoefte aan vernieuwing en uitbreiding. Een tegenreactie hierop was een sterke hang naar het verleden. De belangstelling voor behoud en herstel van monumenten groeide.0

Het begrip cultureel erfgoed zoals wij dat nu kennen, bestond toen overigens nog niet. ‘Als religieus en juridisch begrip is de term erfgoed eeuwenoud, maar als maatschappelijk actief

cultuurbegrip nog heel jong.’ Aldus Willem Frijhoff in zijn afscheidsrede als hoogleraar vroegmoderne geschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam.0 De opkomst van het begrip is een bredere

ontwikkeling van belangstelling voor cultuur te plaatsen, zoals hierboven leesbaar is.0 Naast de erfgoedzorg veranderde tevens de zorg voor natuur. Ook natuurbescherming groeide in de jaren zeventig in populariteit. Het uitbrengen van het rapport van de Club van Rome wordt hiervoor vaak als oorzaak gezien.0 Deze twee ontwikkelingen hadden indirect invloed op de populariteit van het Amsterdamse bolwerk. Het groeiende particuliere initiatief voerde eveneens meer druk uit op de overheid. In eerste instantie groeide de belangstelling bij natuurorganisaties, die een deel van de forten hadden opgekocht, daarna bij de Provincie Noord-Holland. Die laatste zou een belangrijke speler worden in het behoud en de bescherming van de Stelling van Amsterdam. De agenda van de provincie werd vermoedelijk door soortgelijke motieven geleid als die van het Rijk in de jaren ervoor. Namelijk, de recreatieve mogelijkheden die in de Stelling geborgen lagen. Het was immers de provincie die eerder de voormalige stellingzones tot groene bufferzones had gemaakt. De groeiende betekenis van de erfgoedsector deed vervolgens de zorg van de provincie voor de forten groeien.

Het waren niet alleen die bredere tendensen die bijdroegen aan het behoud van de forten. Een specifiek voorval trok de aandacht van de beleidsmakers op het provinciehuis te Haarlem. Het Fort Velsen te Beverwijk werd, nadat het eerst nog als munitieopslagplaats gediend had, in 1979 door de

0 K. Bosma, ‘Authenticiteit: van substantie naar beeld en decor’ in: Koos Bosma, Jan Kolen (red.), Geschiedenis

en ontwerp: Handboek voor de omgang met cultureel erfgoed (Nijmegen 2010) 213.

0 J. de Haan, ‘Het gedeelde erfgoed: een onderzoek naar veranderingen in de cultuurhistorische belangstelling sinds het einde van de jaren zeventig’, Het culturele draagvlak, 3 (Rijswijk 1997) 66.

0 S. Hietbrink, ‘Bundeling van kracht en kennis. Particuliere cultuurzorg en monumentenbescherming 1940-1990’ in: C.B. Smithuijsen, De hulpbehoevende mecenas: Particulier initiatief, overheid en cultuur, 1940-1990 ( Zutphen 1990) 215-219.

0 W. Frijhoff, Dynamisch erfgoed: heeft de Cultuurgeschiedenis toekomst? (Amsterdam 2007) 16. 0 Ibidem, 17, 18.

0 M. Kloek en R. van der Duim. ‘De paradoxale relatie tussen toerisme en natuur’ in: T. Dietz, F. den Hertog, H. van der Wusten (red.), Van natuurlandschap tot risicomaatschappij: De geografie van de relatie tussen mens en

(21)

Dienst der Domeinen verkocht aan een particulier voor 755.000 gulden. Zowel de gemeente als de provincie had interesse getoond in het fort, maar gingen niet akkoord met de vraagprijs van het Rijk. De nieuwe eigenaar G. Kruk Sloopwerken B.V bleek de archeologische waarde van het fort

ondergeschikt te vinden aan de economische mogelijkheden van het fortterrein. Het bedrijf sloopte een groot deel van het fort om plaats te maken voor een jachthaven. De provincie, overtuigd van de militair-historische waarde van de forten, was geschokt. 0Het fort had echter geen monumentale status en de nieuwe eigenaar kende verder geen betekenis aan het bouwwerk toe. Waardering voor het cultureel erfgoed was kennelijk niet vanzelfsprekend. In de tijd dat Fort Velsen werd afgebroken, was het gesloten karakter van de monumentenzorg aan het afbrokkelen. Tegenwoordig zien

ondernemers vaak een meerwaarde in het herbestemmen van monumentale bouwwerken. Het belang van herbestemming werd eind jaren 1970 lang niet door iedereen erkend. Het voorval in Beverwijk ontlokte een reactie. De provincie zou vanaf nu een actievere houding aannemen in het beschermen van de linie en besloot:

‘Het is naar het oordeel van ons college gewenst en, gelet op de in gang zijnde functiewijziging urgent, dat er een provinciaal beleid wordt geformuleerd met betrekking tot de toekomstige ontwikkeling van de Stelling van Amsterdam. Het in deze nota geformuleerde beleid dient met kracht en met spoed tot uitvoering te worden gebracht.’0

De problemen rondom Fort bij Velsen bracht de provincie ertoe een beleidsvisie te formuleren eind jaren tachtig, vijfentwintig jaar na de demilitarisatie van de Stelling. In 1987 bracht het

provinciaal bestuur Noord-Holland de brochure uit ‘De Stelling van Amsterdam’, een provinciale

beleidsvisie. Hierin werden zeventien beleidsdoelstellingen opgeschreven. De provinciale beleidsvisie

beschreef een reeks zaken die het bestaan van de Stelling moesten verzekeren. Het is vooral de ecologische betekenis van het stellinggebied waardoor de provincie op steun dacht te kunnen rekenen. Zo zou de Stelling in aanmerking kunnen komen voor de Natuurbeschermingswet 1967 en werd het belang van natuurorganisaties onderschreven. Dit was ook een manier van de provincie om de zorgplicht over de forten van zich af te schuiven. De provincie maakte zich hard voor dat

natuurorganisaties de nieuwe eigenaars zouden worden. Natuurmonumenten kocht bijvoorbeeld in de jaren 1987-1994 vijf forten (Fort bij Spijkerboor 1991, Fort aan de Jisperweg 1994, Fort aan de

0 Ibidem, 215-217; Provinciaal bestuur van Noord-Holland, ‘De Stelling van Amsterdam’, een provinciale

beleidsvisie (Haarlem 1987) 3; R. Schimmel, fortenroutes langs de vuurlijn (Amsterdam 2003) 3.

(22)

Middenweg 1994, Fort bij Nigtevecht 1987, Fort bij Hinderdam 1993) op.0 Het afstoten van forten door Defensie was nog bezig. De forten waren toentertijd nog niet allemaal beschermd als

monument. Natuurbeheerders traden destijds wel al op als beschermheer. In die zin is het begrijpelijk dat ook Provincie Noord-Holland deze ecologische betekenissen inventariseerde. Door middel van deze betekenissen kon de provincie immers op meer steun rekenen bij natuurbeheerders.

Daarnaast werd er ook gewezen op het toeristische en recreatieve karakter van de

verdedigingsgordel en de voordelen die er met die eigenschappen te behalen waren.0 Die voordelen bestonden uit meer bekendheid en betere bescherming. Bestemmingsplannen op centraal en provinciaal niveau konden toen tevens de benodigde bescherming bieden.0 De zorg om de forten lag nu bij de Provincie Noord-Holland. Terwijl de visie werd ontwikkeld, was een procedure tot wijziging van de bestaande monumentenwet in een vergevorderd stadium. De provincie hoopte deze wet aan te kunnen grijpen voor de bescherming van de Stelling van Amsterdam. Volgens de wet, die in 1988 tot stand kwam, is het verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen. In deze nieuwe wet werd de rol van de provincies bij het beschermen van monumenten vergroot. Provincies moeten volgens de wet toezicht houden of gemeenten in hun bestemmingsplannen voldoende rekening houden met de op hun grond aanwezige monumenten. Zodoende had de provincie een rechtsgeldig beleidsinstrument om het toezicht over de Stelling te versterken. Door die wetgeving werd het beleid van de forten rechtgetrokken en zou een voorval als in Beverwijk niet zo snel meer kunnen gebeuren. Dit vergemakkelijkte de zorgplicht van het provinciehuis. De monumentenwet van 1988 is nu nog van kracht.0 Provincie Noord-Holland plaatste zodoende een groot deel van de stellingsonderdelen in de jaren 1990-1994 op de Provinciale Monumentenlijst. Hiermee vielen deze onder de jurisdictie van de Provinciale Monumentenverordering. De forten in de provincie Utrecht, Fort Velsen en Fort Pampus werden van rijkswege beschermd. De in Utrecht gelegen forten hadden immers nog geen voorvechter zoals Provincie Noord-Holland en Velsen en Pampus verkeerden in dusdanig slechte staat, dat bemoeienis van het Rijk nodig was.0

0 Natuurmonumenten, Fortenvisie Noord-Holland en Utrecht 2006-2024: Een nieuwe rol voor de forten van

Natuurmonumenten in de voormalige verdedigingslinies Stelling van Amsterdam, Nieuwe Hollandse Waterlinie en op Texel (’s-Graveland 2009) 46-49.

0 Noord-Holland, ‘De Stelling van Amsterdam’, 37.

0 ICOMOS, ‘Amsterdam Defences’, World Heritage List no. 759 (z.p. 1995) 77. 0 Ministerie van Justitie, ‘Monumentenwet 1988’ website Overheid; beschikbaar op:

http://wetten.overheid.nl/BWBR0004471/geldigheidsdatum_19-10-2014#, geraadpleegd op 19-10-2014. 0 Fort Pampus verkeerde in zeer slechte staat doordat het herhaaldelijk aan vandalisme en plundering was blootgesteld. Nadat het fort niet meer in functie was, is het terrein nog eens gebruikt om afgekeurde munitie tot ontploffing te brengen. Pfeiffer, Pampus, 71.

De forten in Utrecht hadden nog geen voorvechter zoals Provincie Noord-Holland. Vandaar dat die forten waarschijnlijk in eerste instantie van rijkswege beschermd zijn;

(23)

1.4 Hoe groot is de kring?

In de eerste helft van de jaren negentig werden meerdere onderzoeken in opdracht van het Rijk gestart naar nieuwe bestemmingen van de Stelling. Deze werden aanvankelijk vooral voor de stellingzone gezocht. ‘Op dit moment worden de laatste forten die het Ministerie van Defensie nog bezit aan het Ministerie van Financiën overgedragen. Het gevaar bestaat dat daarna verkoop plaatsvindt aan particulieren die andere belangen dan het behoud daarvan hebben.’0 Zo luidde de aanleiding van het rapport Waterlijn, een onderzoek door het Rijk geïnitieerd naar de planologische kant van zowel de Stelling van Amsterdam als de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In 1963 waren nog 24 forten in beheer van Defensie. In 1992 waren dit er nog maar tien. Het Rijk zette zich ook in voor een juiste nazorg, ondanks dat de directe invloed over de Stelling verminderd was. Het debacle van Velsen lag nog vers in het geheugen.

Uit het rapport van het Instituut voor Bos en Natuurbehoud De linies binnen bereik: verslag

van het onderzoek ten behoeve van de bestuurlijke conditionering voor de realisatie van een ontwikkelingsvisie voor herstel, behoud en ontwikkeling van de Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam kwam een duidelijk beeld naar voren. Doordat er zoveel verschillende eigenaren

waren bijgekomen van de onderdelen van de Stelling, ontbrak er een gezamenlijke richting. De provincies dienden een coördinerende rol te gaan spelen. De meeste forten waren in de provincie Noord-Holland gelegen, waardoor deze overheid een leidende rol werd geadviseerd door het ministerie. 0 De Monumentenwet verzekerde bescherming van de aparte forten en overige stellingswerken. Het idee dat de linie in het geheel diende bewaard te blijven, verankerde langzaamaan in het bewustzijn van de Nederlandse overheden. De Stelling van Amsterdam was decennialang niet meer als entiteit benaderd. Juist nu de samenhang helemaal leek te verdwijnen doordat er niet langer één eigenaar was, werd eenheid aangemoedigd. Welke eenheid precies werd aangejaagd, was een kwestie an sich.

De verdedigingskring moest volgens de provincie bewaard blijven. Vervolgens was het de vraag wat er van die 135 kilometer lange Stelling bewaard moest blijven. Dit was de volgende stap in het proces van beschermen. Wat rekenden de beleidsmakers tot de Stelling van Amsterdam? De authentieke Stelling leek simpel te definiëren: namelijk alles wat tussen pakweg 1880-1920 was aangelegd om de hoofdstad te kunnen verdedigen. We kunnen dit een minimalistische versie van de Stelling noemen. Maar er valt ook een typologische selectie te maken binnen de periode 1880-1920.

0 P. van Bolhuis en P. Vrijlandt, Waterlijn: Ideeën voor de toekomst van de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe

Hollandse Waterlinie (Wageningen 1993).

0 A. Augustijn-Buuren en J. Langeveld, De linies binnen bereik: verslag van het onderzoek ten behoeve van de

bestuurlijke conditionering voor de realisatie van een ontwikkelingsvisie voor herstel, behoud en ontwikkeling van de Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam (Wageningen 1994) 3.

(24)

Er zijn de forten en de gebiedszones eromheen met de inundatiewerken. Hiertoe behoren ook de vele sluizen, dijken en polders. Daarbuiten, vooral ín de stad Amsterdam, waren er tal van

bouwwerken neergezet die directe betrekking hadden op de kringstelling. Het stelsel moest namelijk één miljoen mensen in oorlogstijd een half jaar lang kunnen blijven beschermen. Kazernes voor huisvesting van soldaten, fabrieken voor productie en voedsel, maar ook oefenterreinen en arsenalen voor opslag - aan alles was gedacht. Veel van die bouwwerken zijn nu nog steeds zichtbaar in de stad. 0 Er kan dus tevens een afbakening gemaakt worden naar type militair werk of functie.

Tijd is een tweede criterium. Na de Eerste Wereldoorlog is het militair grootwerk meermaals uitgebreid met militaire bouwwerken. Tijdens het interbellum zijn nog meerdere kazematten en schuilplaatsen aan het geheel toegevoegd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft de Duitse bezetter er nog eens een aanzienlijk aantal bunkers bijgebouwd, voornamelijk aan het westfront als onderdeel van de Atlantik Wall. De stad Amsterdam kreeg tevens een aantal bunkers, vliegvelden en

radiostations erbij. 0 Al tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog bleken de defensieve kwaliteiten van de Stelling achterhaald. Een versnelde wapenwedloop deed het verdedigend vermogen teniet. Derhalve werd de Stelling in 1922 opgeheven als aparte linie. Het werd samengevoegd met de Nieuwe Hollandse Waterlinie tot de zogeheten Vesting Holland. 0 De Nieuwe Hollandse Waterlinie was een uitbreiding op de bestaande ‘Oude Hollandse Waterlinie’ die al uit de zeventiende eeuw stamde. De Nieuwe Hollandse Waterlinie was gebouwd in de eerste helft van de negentiende eeuw en liep vanaf de Zuiderzee langs de dijken van de Vecht, de Vaartse Rijn, de Diefdijk en de Zuider-Lingedijk naar de Biesbosch.0 (zie afbeelding 4) Vesting Holland was twintig jaar als zodanig in werking. In die zin heeft deze in militair opzicht bijna net zoveel gewicht gehad als de Stelling van Amsterdam. Een deel van de forten van de Hollandse Waterlinie was overigens eind negentiende eeuw al opgenomen in de verdedigingslinie van Amsterdam. Fort bij Hinderdam, Fort Uitermeer, Vesting Weesp en Vesting Muiden, allen gelegen aan het oostelijk front waren al eerder bij de Stelling gevoegd. De linies liepen in elkaar over. Er bestond een historisch en geografisch grijs gebied.0

1.5 Siteholder van Werelderfgoed

Deze gezamenlijke geschiedenis van beide linies was voor beleidsmakers een verhit onderwerp begin jaren negentig. Er moest gekozen worden tussen een gezamenlijk beleid of een aparte aanpak van de linies. Het Rijk was vóór het samenvoegen. De kwestie is aan de orde in de publicaties van die tijd (De

linies binnen bereik (1994); Waterlijn (1993); Nota Landschap (1992)). Een samengevoegde aanpak

0 Fabriek, De Stelling van Amsterdam, 35-43.

0 Ros, ‘Verdedigingswerken van Amsterdam door de eeuwen heen’, 40-46. 0 Ibidem, 42.

0 van Bolhuis en Vrijlandt, Waterlijn, 3.

0 Projectgroep Werelderfgoednominatie Nieuwe Hollandse Waterlinie, Werelderfgoed: Stelling van Amsterdam

(25)

zou meer gewicht hebben in het beleid op landelijk niveau. De provincie Noord-Holland dacht hier anders over. Zo een ‘bestuurlijk monsterverbond’0 zou enkel tot vertraging van de bescherming van het erfgoed leiden. De provincie Noord-Holland was al verder met de plaatsing van de

stellingsonderdelen op de monumentenlijst dan de andere provincies waren met verdedigingswerken van de Waterlinie. De consolidatie van de Stelling van Amsterdam als een entiteit van cultureel erfgoed voltrok zich uiteindelijk toen de Provincie Noord-Holland de Stelling in 1995 voordroeg voor de Lijst van het Werelderfgoed. Nog geen jaar later werd de nominatie goedgekeurd. De linie werd het tweede Nederlandse erfgoed op de lijst, na Schokland in de Noordoostpolder.0 De provincie zette zichzelf dus als siteholder op de kaart. De provincie had een duidelijk belang bij het voordragen van het verdedigingswerk voor UNESCO. Die belangstelling was niet enkel naar de overstijgende waarde ervan. Nee, in dat geval was de samenvoeging met de Nieuwe Hollandse Waterlinie misschien wel bewerkstelligd. Het was voor de provincie vooral een belang van regionaal toebehoren. De Stelling had bescherming nodig en elk instrument werd aangegrepen. Het zou echter tot 2005 duren voordat een eerste uitvoeringsprogramma zou worden opgesteld.0 Dat de verdedigingskring in aanmerking kwam voor de lijst, maakte de eerder genoemde afwegingen op het gebied van oppervlakte en periodisering minder relevant. Er werd een marginale invulling aan de term ‘Stelling van Amsterdam’ gegeven. De forten die in eerste instantie tot de Stelling behoorden inclusief de gebiedszones eromheen kwamen op de Werelderfgoedlijst. De zones waren gebaseerd op de voormalige kringen. De begrenzing van het erfgoed was gemaakt.

Erfgoed betekent dat bepaalde elementen excluded worden, zoals erfgoeddeskundige

Lowenthal duidelijk maakte in The Heritage Crusade.0 Wat men uiteindelijk presenteert is onderhevig aan keuzes. Het zijn afwegingen waarin bepaalde verhalen en elementen wel worden gebruikt en andere niet. De afbakening van het erfgoedensemble Stelling van

Amsterdam was niet definitief; nog steeds worden er nieuwe afspraken over gemaakt. In de nota’s die zouden volgen in de jaren nul werd de Stelling van Amsterdam telkens herdefinieerd en opnieuw begrensd.0 Deze nota’s worden hieronder verder besproken. De Nieuwe Hollandse Waterlinie staat nu op de Voorlopige lijst van UNESCO. De Waterlinie staat er op als uitbreiding van de Stelling van Amsterdam. Het gaat anno 2014 om een uitbreiding van een bestaande site en niet om een volledig nieuwe nominatie.0 Het idee van samenvoegen is niet verdwenen na 1996. ‘Opname op de lijst is dus geen uitdaging aan de nationale soevereiniteit door een bovennationale waardering, maar

0 Vesters, De Stelling van Amsterdam, 224.

0 A. Aarsbergen (red.), Werelderfgoed in Nederland (Amsterdam 2012) 12-15.

0 Provincie Noord-Holland, Gebiedsprogramma Stelling van Amsterdam 2005-2008 (Haarlem 2004). 0 D. Lowenthal, The Heritage Crusade and the Spoils of History (Cambridge 1998) 156.

0 Ibidem, 9.

(26)

integendeel een ondersteuning van nationaal streven en het overwegend belang van nationaal toebehoren.’0 Zo schreef Ashworth in Landschappen als werelderfgoed. Deze uitspraak onderstreept dat de Stelling van Amsterdam Werelderfgoed werd, omdat dat het belang behartigde van de Provincie Noord-Holland. De bovennationale waardering kwam daar uit voort, en niet andersom.

De Werelderfgoedlijst biedt sec weinig juridische of financiële voordelen. De

nominatieprocedure heeft meer kracht. Om aan de lijst te kunnen worden toegevoegd, is juridische bescherming een vereiste. Er wordt een aanpak met aandacht voor behoud van het erfgoed verwacht van de verantwoordelijke overheid. Siteholders worden zo tot bescherming gedwongen. Ten tijden van de nominatie van de Stelling was het nog steeds vrij vaag wat die bescherming zou moeten in houden. Uitgebreide nominatiedossiers zoals die nu vereist zijn, waren er toen nog niet. Een homogeen reglement met vaste beleidskaders bestond niet. De lijst zou vooral meer symbolische lading moeten geven aan erfgoed. ‘De status van werelderfgoed biedt ruggensteun en aanmoediging, helpt mee om de publieke bekendheid te vergroten, en verleent extra glans aan de zorg om de monumenten.’0

‘In the case of the archaeological heritage, initial notice taken by professionals may serve to awaken interest in a local wider community such that a range of different values and uses for the object become evident (…) it becomes an object or place of significance to all its cognitive owners: none has an interest in its depletion or destruction.’0

Dit schreef John Schofield, hoofd erfgoedmanagement aan de Universiteit van York, over hoe erfgoed een betekenis krijgt en wie die betekenis er aan geeft. De Provincie Noord-Holland had UNESCO weten te overtuigen van de universele waarden van het militair erfgoed. Initial notice was door professionals van de Rijks- en provinciale overheden genomen. Cognitive ownership bestond alleen tot nog toe niet. Inmiddels kunnen we stellen dat het predicaat Werelderfgoed dit niet vanzelfsprekend tot stand brengt. De benoeming gaf de provincie daarentegen een extra beleidsinstrument.

1.6 Opschuivende grenzen

In de jaren negentig werd het begrip culturele planologie geïntroduceerd; cultureel erfgoed diende de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Hierdoor kwam meer samenwerking tot stand

0 Ashworth, ‘Landschappen als werelderfgoed’, 149. 0 Vesters, De Stelling van Amsterdam, 226.

(27)

tussen verschillende overheidsorganen. Niet langer waren monumenten alleen de zorg van de cultuursector. Departementen van landbouw, toerisme en economische zaken werden ook belangrijk. De samenhang tussen cultuurhistorie en ruimtelijk beleid werd opgezocht.0 Het nieuwe beleid van de provincie was erop geënt dat ‘de bevolking’ de verschillende aspecten van de kring zou kunnen ervaren en beleven, aldus de beleidsmakers zelf. Hiermee werd een eerste poging gedaan in het creëren van een zeker cognitive ownership. William Boyd, professor sociale geografie aan de Southern Cross University in Australië, bedacht deze term in 2012. ‘Cognitive ownership (…)

represents the link between people and place defined by intellectual, conceptual, and/or spiritual- all of these are acknowledged as explicitly socially constructed- meanings that people attach to that place.’0 Hoewel het Rijk het belang van het behoud van de militaire werken eerder onderstreepte, was het de provincie die een roep deed naar cognitive ownership. Deze overheid probeerde namelijk een link te leggen tussen de Stelling en de bevolking. De Monumentenwet zou niet alleen juridische bescherming bieden; tevens gaf het significantie aan de forten als gedeeld cultureel erfgoed. Het was immers belangrijk dat de bevolking – een vrij ruim en niet nader gespecificeerd begrip – de

overblijfselen kon ervaren. Cultureel erfgoed wordt zo van iedereen. Men kan er juridisch geen aanspraak op maken, maar men kan wel stellen dat het toebehoort aan diens verleden. Derhalve gaat erfgoed ook over identiteitsvorming. Welke identiteit dat zijn moest, is niet gespecificeerd door Provincie Noord-Holland. De provincie leek ook geen succes te hebben. Aangezien vandaag de dag de Stelling relatieve onbekendheid geniet, zal dit destijds niet beter zijn geweest. Cognitive ownership van de Stelling van Amsterdam kwam nog niet tot stand.

Doordat de Kringenwet was komen te vervallen, liep het ruimtelijke open karakter van de Stelling nog steeds het gevaar te verdwijnen. In de jaren negentig groeide de Nederlandse economie en startte het Rijk grootschalige projecten. Deze ontwikkelingen waren een directe bedreiging voor het Stellinggebied. De luchthaven Schiphol werd uitgebreid en snelwegen en hogesnelheidslijnen werden gepland. Tevens werd er begonnen aan de bouw van 800.000 nieuwe Vinex-woningen langs de contouren van de linie.0 De grens tussen de stad en het platteland vervaagde. De forten waren dan wel beschermd, de open inundatievelden lang niet allemaal. Er moest een goede afweging gemaakt worden tussen het ruimtelijke karakter van het erfgoed en nieuwe investeringen in het gebied. Stadsuitbreiding en nieuwe infrastructuur moesten

uitgevoerd kunnen worden zonder dat de waarde van het erfgoed zou verminderen. Een bredere, positieve, ontwikkeling deed zich hetzelfde moment voor. Een ontwikkeling die wederom de

0 Ibidem, 36; Ministerie van OCW, Cultuurbeleid in Nederland, 97.

0 W. Boyd, ‘’A Frame to Hang Clouds on’: Cognitive Ownership, Landscape, and Heritage Management’, The

Oxford Handbook of Public Archaeology (z.p. 2012) 176,177.

(28)

positie van de Stelling verstevigde. Er waren nieuwe trends in erfgoedmanagement te bespeuren. Er was een expansie in schaal merkbaar. Het beschermen van ‘landschappen’ raakte in trek. Overheden gebruikten ‘… the concept of landscape to manage the whole heritage resource, a more mature acceptance of the complexity and ubiquity of heritage.’0 Daarnaast was er een toename van de scope van het management: ‘less monumental and non-‘built’ (…) have been drawn into the ‘canon’ of heritage.’0 Beide trends zijn te herkennen in de manier waarop de Stelling van Amsterdam in haar totaliteit tot erfgoed evolueerde. Eind jaren zeventig waren hiervoor de aanzetten gedaan. Eerder lazen we al over de groeiende belangstelling voor natuur en cultuurgoederen en over de veranderende kijk op monumenten. Erfgoed verwees niet alleen meer naar gebouwde artefacten en archeologische overblijfselen. Natuur en landschap werden net zo belangrijk.0

Vanaf de late jaren negentig evolueerde de Stelling van een landschap met cultureel en natuurlijk erfgoed tot een ‘Nationaal Cultuurlandschap’. De bovengenoemde expansie in schaal was gaande. De vergroting van de ‘kijker’ van erfgoedmanagement uitte zich ook in het feit dat de belangstelling voor ecologische waarde van de linie groeide. De natuurorganisaties als beheerders van forten hadden hier uiteraard invloed op. Deze tendensen moeten we zien als tegengeluid op een snel groeiende economie. De Stelling van Amsterdam was als een geheel benaderd toen deze op de Werelderfgoedlijst verscheen. De verschillende betekenissen van de Stelling van Amsterdam waren door de provincie Noord-Holland en UNESCO, maar ook door andere belanghebbenden zoals natuurorganisaties, in kaart gebracht. Nu diende slechts nog geregistreerd te worden hoe het gebied in relatie tot overige gebieden in Nederland stond.

Met deze gedachte bracht het Rijk in 1999 de Nota Belvedère uit. Nederland plaatste zich met deze praktijk voor het ruimtelijk beleid in de frontlinie van Europese beleidsontwikkelingen op erfgoedgebied.0 ‘In een vitale samenleving is het uitwissen van historische kenmerken soms onvermijdelijk. Het is immers ook nodig dat we door ons bouwen en inrichten van de ruimte uiting geven aan de cultuur van onze tijd. (…) Als er geen bewust cultuurhistorisch geïnspireerd beleid wordt gevoerd, wordt de unieke in vele eeuwen opgebouwde kwaliteit overschaduwd door de herinrichting van de ruimte.’0 Net als in de jaren tachtig en negentig het geval was geweest, waren maatschappelijke invloeden sterk voelbaar bij het beleid van de Stelling vanaf het jaar 2000

0 Fairclough, ‘New Heritage, and introductory essay’, 302. 0 Idem.

0 Bosma, ‘Authenticiteit: van substantie naar beeld en decor’, 214, 215. 0 Idem.

0 Ministeries van OCW, LNV en VROM, Nota Belvedère: Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

kan overgebracht worden naar een klasse van verzamelin- gen die voldoende willekeurig zijn: als een verzameling A voldoende ‘willekeurig’ is en B ⊆ A heeft positieve bo-

Op 14 december 2020 is door mij, als woordvoerder van de Verontruste Bewonersgroep en tevens gemachtigd namens de Stichting Bergen aan Zee, informatie aan de Gemeente gevraagd met

tot sune héroïque folie." Waar hij intusschen eenige bladzijden verder voor zijn betoog, in zake de dienstregeling der bezetting, eene scherpe waarschuwing noodig heeft voor

De provincie Noord-Holland zet zich de komende periode in voor het behoud en de ontwikkeling van het UNESCO-werelderfgoed de Stelling van Amsterdam en het werelderfgoed in wording

Daarnaast is het voornemen om – samen met gemeenten – vanuit het gebiedsgericht aandachtspunt bescherming te werken aan een uniforme regelgeving en beleidsvorming voor het

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten binnen het grondgebied van de provincie utrecht zoals bedoeld in artikel 33 van de Asv die gericht zijn op het realiseren van

betekent dat er in de eerste twee jaar na de start van de nieuwe werkwijze (voorzien in 2022 en 2023) extra investeringen nodig zijn naast het reguliere werk dat te verwachten valt

Is Christus zo lange tijd reeds met u geweest, en hebt u Hem toch niet gekend, arme bekommerde ziel.. Bedenkt het wel, sommigen hebben als bekommerden geleefd, en zijn