• No results found

Libanon een vakantiemissie? Beeldvorming van de uitzending van Nederlandse militairen naar Libanon (1979 - 1985)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Libanon een vakantiemissie? Beeldvorming van de uitzending van Nederlandse militairen naar Libanon (1979 - 1985)"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Libanon een

vakantiemissie?

Beeldvorming van de uitzending van Nederlandse militairen naar Libanon (1979-1985)

Marjolein van der Werf -9-2018

(2)

Colofon

Cursus: Masterscriptie

Docent: Dhr. dr. S.F. (Samuël) Kruizinga Tweede Lezer: Dhr. prof. dr. W. (Wim) Klinkert

Student: Marjolein van der Werf

Nummer: 11372176

Contact:

-Universiteit: Universiteit van Amsterdam

Faculteit: Geesteswetenschappen

(3)

Inhoudsopgave

Colofon 1

Inhoudsopgave 2

Inleiding 3

Hoofdstuk I: Beeldvorming van Libanon 13

1.1. De regering 13

1.2. Defensie 17

1.3. Kritische geluiden vanuit het thuisfront 21

1.4. Libanonveteranen 22

1.5. De media 25

1.6. Beklijven van het beeld? 29

1.7. Conclusie 32

Hoofdstuk II: Beeldvorming van andere uitzendingen 34

2.1. Het onbegrip van Indië 34

2.2. Afghanistan: opbouwen of vechten? 39

2.3. Conclusie 41

Hoofdstuk III: Beeldvorming en waardering 43

3.1. Terug uit Libanon 43

3.2. Publieke opinie 45 3.3. Ervaren waardering 48 3.4. Veteranenidentiteit 50 3.5. Conclusie 52 Conclusie 53 Bronvermelding en literatuurlijst 55

(4)

Inleiding

“Libanon daar hebben de mensen nog steeds een zwaar vertekend beeld van, ze denken nog steeds ‘die gasten hebben daar een beetje vakantie lopen vieren(…)’. Nou Libanon was geen vakantie, ja voor sommige misschien, maar ik denk dat er weinig gedacht hebben van ‘joh, wat hebben wij lekker op ons reet gelegen in Zuid-Libanon’.”1

De uitzending van Nederlandse militairen naar Libanon heeft volgens een aantal Libanonveteranen een onjuist beeld in de Nederlandse samenleving.2 Zij ervaren namelijk dat hun missie bekend staat als een ‘vakantiemissie’. Het beeld van Libanon als vakantiemissie komt onder meer naar voren in de Interviewcollectie Nederlandse Veteranen . Het begincitaat is afkomstig uit een interview met een Libanonveteraan. Hij denkt dat “een beetje vakantie lopen vieren” het beeld van Libanon is in de Nederlandse samenleving.

In 1975 brak in Libanon een burgeroorlog uit. Dit leidde tot een bezetting door Israël in 1978. Als reactie op de bezetting tekende de Libanese regering protest aan bij de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN). Israël zou zich terugtrekken, er werden bestandafspraken gemaakt en er werd een VN-vredesmacht in het leven geroepen om toe te zien op de naleving van de afspraken: United Nations Interim Force in Lebanon (UNIFIL) werd opgericht. UNIFIL ging in Zuid-Libanon fungeren als buffermacht tussen de conflictpartijen, met de Israëlische krijgsmacht en de daarmee gelieerde christelijke militie van majoor Haddad ten zuiden van de buffer en diverse Palestijnse strijdgroepen ten noorden daarvan. Op 18 januari 1979 werd de Nederlandse regering verzocht om een militaire bijdrage aan UNIFIL te leveren. Voor Nederland waren er verschillende redenen om in te gaan op het verzoek van de VN, namelijk dat Nederland lid is van de VN en eerder al beloofd had bij te dragen aan dit soort vredesmachten, dat het een nieuwe kans was om het door het koloniale verleden

geschonden blazoen op te poetsen en dat het de kans wilde aangrijpen om een prominentere rol te spelen in het versterken van de internationale rechtsorde. Het verzoek om een militaire bijdrage betekende werk aan de winkel voor 44 Pantserinfanteriebataljon van de Koninklijke Landmacht, dat in het verleden door de Nederlandse regering beschikbaar gesteld was voor het uitvoeren van

eventuele VN-vredesmissies. Op 14 maart 1979 namen de Nederlanders in Libanon de taken over van 1 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 813 - [01:50:43 – 01:51:20].

2 Ter verduidelijking: de Veteranenwet geeft de volgende definitie over de veteranenstatus: De militair, de gewezen militair, of de gewezen dienstplichtige, van de Nederlandse krijgsmacht, dan wel van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger, alsmede degene die behoorde tot het vaarplichtig koopvaardijpersoneel, die het Koninkrijk der Nederlanden heeft gediend onder oorlogsomstandigheden dan wel heeft deelgenomen aan een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde voor zover deze missie bij regeling van Onze Minister is aangewezen.

(5)

een Frans VN-bataljon dat door de regering in Parijs werd teruggetrokken.3

Gezien de vredeshandhavende taak waren de UNIFIL-troepen geen partij in het conflict. Zij moesten observeren, rapporteren en infiltraties voorkomen. Zij mochten alleen geweld toepassen uit zelfverdediging en moesten op andere wijze proberen gewelddadige incidenten te voorkomen of te stoppen. UNIFIL zou in het zuiden van Libanon blijven zolang de Veiligheidsraad dat nodig achtte. Er werden door de Tweede Kamer wel criteria gesteld aan het verblijf van de Nederlandse Dutchbatt-militairen in Libanon. Zolang de Dutchbatt-militairen hun taken behoorlijk konden uitoefenen, er geen oorlog in het gebied zou uitbreken en er geen agressie tegen de Nederlandse militairen zou zijn gericht, mochten de militairen in Libanon blijven. Als gevolg van de Israëlische inval in juni 1982 (Peace for Galilee) in Libanon, ontstond een geheel andere situatie. UNIFIL moest haar taak nu uitvoeren in het door Israël gecontroleerd gebied. Mede door de inval van Israël, laaide het debat rondom de

Nederlandse UNIFIL-deelname weer op. Ondanks dat het mandaat niet meer goed aansloot bij de fundamenteel gewijzigde veiligheidssituatie, besloot de Veiligheidsraad om UNIFIL te handhaven, deels om de Israëlische bezettingstroepen in de gaten te kunnen houden. UNIFIL bleef observeren en rapporteren, maar legde het accent in de praktijk op hulpverlening aan de plaatselijke bevolking. Omdat het oorspronkelijke mandaat niet langer uitvoerbaar was, besloot de Nederlandse regering de bijdrage in oktober 1983 aan UNIFIL te verkleinen en voort te zetten met een eenheid van

compagniesgrootte (Dutchcoy). Uiteindelijk vertrokken de laatste Nederlanders op 4 oktober 1985 uit Libanon.4

Probleemstelling

In de Interviewcollectie Nederlandse Veteranen geeft een aantal geïnterviewde Libanonveteranen aan dat in de Nederlandse samenleving het beeld bestaat van de vredesmissie in Libanon als een vakantiemissie. Ook in verschillende boeken, geschreven door Libanonveteranen, komt het beeld van Libanon als vakantiemissie naar voren. Een treffend voorbeeld hiervan is het boek Libanon 1980 vakantieland? 13 portretten van de werkelijkheid, geschreven door Libanonveteraan Bert Kleine Schaars.5 De titel wijst erop dat er iets rechtgezet moet worden over het bestaande beeld van de missie naar Libanon. In het boek wordt vervolgens beschreven wat de militairen hebben meegemaakt en dat het in hun beleving absoluut geen vakantie was. Daarnaast spreken sommige

Libanonveteranen ook in de media over het voor hen frustrerende beeld van Libanon als een vakantiemissie. Zo ook Libanonveteraan Gerard Kempers, die aangeeft nooit het gevoel te hebben gehad over zijn uitzending te kunnen praten. “Wat wij hebben meegemaakt, is nooit doorgedrongen 3 C. Klep en R. van Gils, Van Korea tot Kabul. De Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds

1945 (Den Haag 2005), 241.

4 Klep en van Gils, Van Korea tot Kabul, 241.

(6)

in Nederland.”6 Ook spreken Libanonveteranen onderling op reünies over het in hun ogen onjuiste beeld dat bestaat van hun uitzending naar Libanon.7 Ook tijdens een van de uitreikingen van het Draaginsigne Nobelprijs VN-militairen aan Libanonveteranen8 in 2015 kwam het beeld van ‘Libanon als vakantieland’ weer ter sprake. Inspecteur Generaal der Krijgsmacht (tevens Inspecteur der Veteranen), Luitenant-generaal Hans van Griensven, bevestigde tijdens de uitreiking het bestaan van een beeld van UNIFIL als vakantiemissie.9 Hij benadrukte dat er bij thuiskomst geen begrip was voor de ervaringen van de Libanongangers: “Je hebt een mooie vakantie gehad, bent lekker bruin

geworden en nu weer aan het werk”, was het commentaar bij thuiskomst, aldus van Griensven.10 Op basis van deze bronnen blijkt dat er onder sommige Libanonveteranen de overtuiging leeft dat anderen hun uitzending zien als een vakantiemissie. Dat betekent niet automatisch dat dit inderdaad het overheersende publieke beeld of het enige publieke beeld is, maar het is in ieder geval een van de bestaande beelden en vooral een beeld dat bij een deel van de Libanonveteranen ergernis oproept. Dat is uitgangspunt bij dit onderzoek. De onderzoeksvraag die hieruit voortvloeit, luidt: hoe is het beeld van Libanonmissie als vakantiemissie ontstaan?

In deze thesis wordt het beeld van de uitzending naar Libanon als ‘vakantiemissie’ onder de loep genomen. De beantwoording van de hoofdonderzoeksvraag komt aan bod in het eerste hoofdstuk. Daarvoor wordt een aantal actoren beschreven die mogelijk een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van dat beeld. Deze actoren zijn de regering, de defensie-organisatie, de media, het thuisfront (ouders, partners en andere familieleden) en de Libanonveteranen zelf. De regering en de defensie-organisatie speelden de hoofdrol in het ‘verkopen’ van de missie en van de besluitvorming tot deelname. Daarmee bepaalden zij mede het eerste beeld. De media zijn uiteraard altijd van invloed op het ontstaan en weergeven van publieke beelden. In de media en ook in de publieke ruimte kwamen ook het thuisfront en de veteranen zelf aan het woord, al dan niet gesteund door anderen. Daarmee hadden ook zij invloed op de beeldvorming.

Het beeld dat veteranen hebben van hun eigen oorlog of vredesmissie kan afwijken van het beeld dat in de samenleving bestaat of van het beeld waarvan veteranen denken dat het in de samenleving bestaat. Daarvan is rond UNIFIL sprake. Het is echter de vraag of (sommige) 6 NOS, ‘Libanon werd afgedaan als vakantiemissie’ (versie 17 maart 2016), https://nos.nl/artikel/2093327-libanon-werd-afgedaan-als-vakantiemissie.html(19 september 2018).

7 Uit persoonlijke gesprekken met Libanonveteranen.

8 In 1988 kreeg de VN de Nobelprijs voor de Vrede voor al haar vredesmissies uit de periode 1956-1988. Daartoe behoorde ook UNIFIL. Sinds 2015 heeft het Ministerie van Defensie het mogelijk gemaakt dat Nederlanders die in die periode aan een VN-vredesmissie hebben deelgenomen een draaginsigne krijgen. 9 Paula Anguita, ‘Tilburgse VN-veteranen Libanon hebben draaginsigne Nobelprijs voor de Vrede ontvangen’ (versie 9 april 2017), https://www.tilburgers.nl/tilburgse-vn-veteranen-libanon-hebben-draaginsigne-nobelprijs-voor-de-vrede-ontvangen/ (19 september 2018).

10 Paula Anguita, ‘Tilburgse VN-veteranen Libanon hebben draaginsigne Nobelprijs voor de Vrede ontvangen’ (versie 9 april 2017), https://www.tilburgers.nl/tilburgse-vn-veteranen-libanon-hebben-draaginsigne-nobelprijs-voor-de-vrede-ontvangen/ (19 september 2018).

(7)

Libanonveteranen binnen de Nederlandse context alleen staan in die beleving. Zijn zij de enigen die vinden dat er van hun missie een onjuist beeld in de samenleving bestaat? Het antwoord op deze vraag is relevant, omdat het licht kan werpen op meer algemene factoren, niet specifiek voor Libanon, die van invloed zijn op de beeldvorming van oorlogen en missies. Daarmee komt dan ook het antwoord op de hoofdvraag in een breder perspectief te staan. Deze deelvraag wordt in het tweede hoofdstuk beantwoord door middel van een vergelijking met twee andere uitzendingen: de dekolonisatieoorlog in Nederlands-Indië (1945-1949) en de vredesmissie in Afghanistan.11 Er is gekozen voor een vergelijking met deze twee uitzendingen, omdat er over de beeldvorming van deze twee missies regelmatig uitspraken in de Interviewcollectie Nederlandse Veteranen worden gedaan en omdat er publiekelijk (media) nog altijd over het beeld van deze missies wordt gesproken.

In het laatste hoofdstuk wordt de relatie tussen beeldvorming en waardering gelegd. Hierin wordt een antwoord gegeven op de deelvraag in hoeverre het ontstaan van het beeld van de missie naar Libanon als ‘vakantiemissie’ zich verhoudt tot de publieke waardering voor Libanonveteranen en tot de mate waarin laatstgenoemden zich gewaardeerd voelen. Hierbij komt ook kort aan bod hoe Libanonveteranen zelf terugkijken op hun uitzending en hoe zij hun veteranenidentiteit uitdragen.

Bronnenmateriaal

De belangrijkste bron die voor dit onderzoek wordt gebruikt zijn de interviews met Libanonveteranen afkomstig uit de Interviewcollectie Nederlandse Veteranen . Deze interviewcollectie is eigendom van het Veteraneninstituut . De interviewcollectie bestaat uit 1145 interviews die gaan over verschillende oorlogen en uitzendingen waaraan Nederlandse militairen sinds 1940 hebben deelgenomen. De hoofdmoot van de collectie is aangelegd in de periode 2007 tot 2011. Het voornaamste doel van deze collectie is het uitdragen van ervaringen van veteranen en het voor (wetenschappelijk) onderzoek ter beschikking stellen van hun verhalen. De interviews geven toegang tot kennis die besloten ligt in de persoonlijke ervaring van veteranen. Deze ‘nieuw’ verworven kennis kan leiden tot nieuwe inzichten die gebruikt kunnen worden ten behoeve van geschiedschrijving of andere wetenschappelijke disciplines. Ten tweede is het een vorm van erkenning voor veteranen, omdat hun persoonlijke ervaringen worden vastgelegd en toegankelijk worden gemaakt voor het publiek. Ten slotte kan het ook de zichtbaarheid van de veteranen in de samenleving vergroten doordat anderen hun vaak indringende verhalen kunnen beluisteren.

In de collectie zijn 132 interviews met Libanonveteranen opgenomen. Zij hebben destijds positief gereageerd op oproepen voor interviews in het veteranenblad Checkpoint. De interviews

11 Met de uitzending Afghanistan wordt in dit onderzoek geschreven over Task Force Uruzgan. Dit was een Nederlandse militaire operatie onder NAVO-vlag in de Afghaanse provincie Uruzgan in de periode van 2006 tot 2010.

(8)

werden afgenomen door verschillende interviewers en een interview duurde gemiddeld 2,5 uur. Tijdens het afnemen van een interview werd er gewerkt met een standaard topiclijst die als leidraad diende voor het interview. Zo werd er tijdens de interviews gevraagd naar de familieachtergrond, jeugd, loopbaan in de krijgsmacht, voorbereiding op de uitzending, ervaringen tijdens de uitzending, aanpassingen bij terugkeer en de overgang van de militaire organisatie naar de burgermaatschappij. Ook werd er gevraagd naar de invloed van de uitzendervaringen op het verdere leven en op welke wijze de geïnterviewde invulling geeft aan zijn veteranenstatus.

Vormen de geïnterviewde Libanonveteranen een goede afspiegeling van de gehele populatie Libanonveteranen? Naar Libanon zijn ruim 9.000 Nederlandse militairen uitgezonden geweest en in de interviewcollectie zitten 132 interviews met Libanonveteranen. De 132 geïnterviewde

Libanonveteranen zijn allemaal man, zoals vrijwel alle Libanonveteranen man zijn.12 Van de 132 geïnterviewden, waren er 76 dienstplichtig toen zij naar Libanon werden uitgezonden en de andere 56 waren (tijdelijk) beroepsmilitair. De laatste groep, die ongeveer 10-20% van de Libanonveteranen vormt, is binnen de groep geïnterviewden wat oververtegenwoordigd. Uiteraard dienden ze (vrijwel) allemaal bij de landmacht. Van de 76 dienstplichtige veteranen dienden er 57 in de rang van soldaat of korporaal. De andere 19 hadden een rang als onderofficier. Ook dat is een redelijke afspiegeling van de gehele populatie. Voor de geïnterviewde beroepsmilitairen is de rang ten tijde van de missie in Libanon niet altijd bekend. Voorafgaand aan het interview krijgen de kandidaten namelijk een

vragenlijst en daar wordt gevraagd wat voor rang zij hadden bij het verlaten van de krijgsmacht. Voor dit onderzoek worden de interviews gebruikt van ruim veertig veteranen die iets vertellen over het beeld van Libanon als vakantiemissie.13 De Libanonveteranen die iets zeggen over Libanon als vakantiemissie zijn weliswaar niet op alle kenmerken geheel representatief voor het hele contigent Libanonveteranen, maar hun uitspraken bieden wel inzicht in hoe het beeld van Libanon als een vakantiemissie is ontstaan en wordt beleefd. Het is belangrijk om op te merken dat de veteranen uit de Interviewcollectie Nederlandse Veteranen in dit onderzoek anoniem worden opgevoerd.

Hoewel er een indicatie is van het aantal Libanonveteranen dat zich voor hun militaire inzet in Libanon niet gewaardeerd voelt, kunnen de betreffende passage uit de verschillende interviews als aanvullende, kwalitatieve onderbouwing dienen. Hierbij past de kanttekening dat veteranen zich zelf hebben gemeld voor een interview en hun ongenoegen over het beeld van hun missie daarvoor een aanleiding kan zijn geweest. 14 De kans bestaat dus dat onvrede met dit beeld in de collectie

12 Slechts twee vrouwen zijn naar Libanon uitgezonden geweest. Zij dienden bij de geneeskundige dient en de administratie.

13 Deze veertig interviews zijn gebruikt voor dit onderzoek, maar niet alle veertig interviews worden geciteerd in dit onderzoek.

14 In het onderzoek: ‘Libanon laat ons nooit helemaal los’ werd er in een open gedeelte van de vragenlijst om commentaar gevraagd. De UNIFIL’ers die extra commentaar gaven rapporteerden vaker klachten en gaven ook aan gevoelens van boosheid te hebben. Zie: ‘Libanon laat ons nooit helemaal los’, 104-105.

(9)

verhoudingsgewijs sterker naar voren komt. De grote vraag blijft uiteraard hoe het zit met de groep Libanonveteranen die zich hierover niet heeft uitgesproken. Dat zij zich niet hebben uitgesproken, wil echter ook niet zeggen dat zij het ook niet als vervelend ervaren dat hun uitzending in hun beleving als vakantiemissie bekend staat. Op dit punt is nader onderzoek in de vorm van het gericht bevragen van een representatieve groep Libanonveteranen nodig.

Het gebruik van interviews past in de trend van een veranderde militaire geschiedschrijving. Die is na de Tweede Wereldoorlog sterk veranderd en richt zich niet langer exclusief op het

beschrijven van veldslagen en de rol van de generale staf, maar ook op de ervaringen van de gewone soldaat. Dit was nodig, omdat met de traditionele vorm van krijgsgeschiedenis het grotere publiek niet werd bereikt en daarnaast het academische debat er niet mee werd aangemoedigd.15 De benaming krijgsgeschiedenis maakte plaats voor de bredere term militaire geschiedenis, waaronder ook sociale, economische en andere aspecten van het militaire bedrijf vielen.16 Het vakgebied ging niet alleen de breedte, maar ook de diepte in. De historicus John Keegan liet dit eind jaren 1970 met zijn boek The Face of Battle als een van de eerste zien.17 Keegan toonde aan dat er bij de traditionele wijze van militaire geschiedbeoefening teveel aspecten van een oorlog onderbelicht bleven. Keegan introduceerde in zijn boek de New Military History.18 Bij New Military History staan het lot en de belevingswereld van de individuele soldaat centraal, die geheel kunnen afwijken van die van een generaal.

Het verhaal van de gewone soldaat wordt gewoonlijk nauwelijks weerspiegeld in officiële bronnen (rapportages van eenheden, evaluatierapporten, officiële oorlogsdagboeken etc.). Daarvoor zijn historici grotendeels afhankelijk van egodocumenten en interviews met betrokkenen. Met name oral history biedt historici de mogelijkheid persoonlijke ervaringen en beleving een rol te geven in de geschiedschrijving. Zeker in het geval van militaire geschiedenis heeft oral history een meerwaarde. De krijgsmacht leunt als sterk hiërarchische organisatie op strikte regels voor verslaglegging. Het gebruik van mondelinge bronnen kan dan een tegenwicht bieden aan deze vorm van institutionele geschiedschrijving die voornamelijk is gebaseerd op officiële rapportages. Oral history biedt de mogelijkheid om de individuele beleving aan het verhaal toe te voegen om zo meer inzicht te krijgen in de beleving van de gewone militairen en de gevolgen van een uitzending. 19 Al met al kan oral history in de context van de krijgsmacht andere informatie en beelden over het verloop van militaire

15 W. Klinkert, ‘De opmars van de militaire geschiedenis’, BMGN - Low Countries Historical Review 118 (2003) 4, 567–571, aldaar 568.

16 Klinkert, ‘De opmars van de militaire geschiedenis’, 568.

17 J. Keegan, The Face of Battle. A study of Agincourt, Waterloo and the Somme (z.p. 1976). 18 Klinkert, ‘De opmars van de militaire geschiedenis’, 568.

19 H. van den Berg, S. Scagliola en F. Wester (red.), Wat Veteranen Vertellen, Verschillende perspectieven op

(10)

missies opleveren dan schriftelijke bronnen of aanzet zijn tot het verrichten van nieuw onderzoek.20 Mondelinge bronnen zijn evenals schriftelijke bronnen niet onfeilbaar. Bij het gebruik van mondelinge bronnen zijn valkuilen aan te wijzen, zoals vertekening in de herinnering naarmate de tijd verstrijkt, herhaling in de vertelling van een verhaal en de neiging tot zelfrechtvaardiging van een situatie uit het verleden met de kennis van nu. Net als bij mondelinge bronnen kunnen er ook vraagtekens geplaatst worden bij de betrouwbaarheid van geschreven bronnen, terwijl dit vaak de basis vormt voor de (militaire) geschiedschrijving. Geschreven bronnen worden tenslotte ook door personen vastgelegd en ook zij kiezen ervoor bepaalde informatie wel of niet te vermelden of om situaties gekleurd te beschrijven.

Naast het gebruik van de interviews als bron, wordt er ook gebruikgemaakt van literatuur. Een aantal belangrijke werken wordt hier benoemd. Allereerst is er het boek geschreven door Piet Kamphuis, Bob van Opzeeland en Almar Tjepkema Blauwe Baretten. Tussen Twee Vuren in Libanon.21 Dit boek verscheen in 1981 en was het eerste boek over de vredesmissie in Libanon. Kamphuis was in 1981 betrokken bij de vastlegging van de operationele inzet in Libanon en schreef uiteindelijk dit boek als reserveofficier samen met de journalisten Opzeeland en Tjepkema. Het boek werd gepubliceerd toen de uitzending nog in volle gang was en was een eerste sfeerimpressie van de uitzending. In dit boek wordt de dagelijkse gang van zaken in Libanon beschreven en het geeft daarbij een beeld van ‘de mens achter de soldaat’. Het boek laat zien hoe een vredesmissie in de jaren tachtig eraan toe ging.

Daarnaast is er het werk van Christ Klep en Richard van Gils met de titel Van Korea tot Kabul. De Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945.22 Dit boek beschrijft de deelname van de Nederlandse militairen aan de tientallen vredesoperaties sinds de Tweede Wereldoorlog. In het eerste deel van dit boek komt de complexe en gevoelige kwestie van de uitzending van

Nederlandse militairen naar turbulente gebieden aan bod. Hierin is onder meer aandacht voor de moeizame start rondom de uitzending naar Libanon. Dit boek dient vooral als achtergrondinformatie.

Het belangrijkste boek over de Nederlanders in Libanon Vredesmacht in Libanon.

Nederlandse deelname aan UNIFIL. 1979 – 198523 is geschreven door Ben Schoenmaker en Herman Roozenbeek, medewerkers van het Instituut voor Militaire Geschiedenis.24 Het werd gepubliceerd in 2004. De aanleiding voor het schrijven van dit boek was dat het in 2004 25 jaar geleden was dat de missie naar Libanon begon en het ontbreken van een gedegen studie naar deze Nederlandse militaire 20 Van den Berg, Scagliola en Wester (red.), Wat Veteranen Vertellen, 254.

21 P.H. Kamphuis, B. van Opzeeland en A. Tjepkema, Blauwe Baretten. Tussen Twee Vuren in Libanon (z.p. 1981).

22 Klep en van Gils, Van Korea tot Kabul.

23 B. Schoenmaker en H. Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon. De Nederlandse deelname aan UNIFIL 1979 –

1985 (Amsterdam 2004).

(11)

inzet. In dit boek wordt niet alleen de aanleiding van de missie naar Libanon beschreven, maar ook het verloop van de missie met al haar taken en functies. Daarnaast is er in het boek aandacht voor het leven van de militairen en de nasleep van Libanon voor de uitgezonden militairen. Al met al is het boek te beschouwen als het naslagwerk over de Nederlandse bijdrage aan UNIFIL. Omdat dit boek de uitzending naar Libanon in al haar facetten beschrijft, is het een goede aanvulling op de interviews om erachter te komen hoe het beeld van Libanon als vakantiemissie heeft kunnen ontstaan.

Tot slot is er in 2004 nog een artikel geschreven door Bernadette Kester, ‘Kamelen op het Binnenhof. Beeldvorming over blauwhelmen in Libanon, 1979-1985’.25 Dit artikel beschrijft hoe de media in aanloop naar en in het eerste halfjaar van de uitzending schreven over de Libanonmissie. Daarnaast komt er in dit artikel naar voren dat een sterk (media)beeld rondom Libanon ontbreekt in het collectieve geheugen van Nederland. Dit artikel biedt relevante informatie over het ontstaan van het beeld van de missie en wordt vooral gebruikt in het eerste hoofdstuk waarin wordt uitgelegd hoe het beeld van Libanon als vakantiemissie is ontstaan.

Naast deze militair-historische werken over de uitzending naar Libanon zijn er ook

Libanonveteranen die zelf boeken hebben geschreven over hun uitzendervaringen, soms aan de hand van hun eigen dagboeken. Een aantal van deze boeken wordt gebruikt ter aanvulling op wat de Libanonveteranen in de interviews naar voren brengen. Kees Bolderman schreef het eerste boek met persoonlijke ervaringen. Het had de titel In dienst van de vrede. Het Nederlandse VN-bataljon in Libanon en verscheen in 1992.26 In zijn boek gaat hij in op zijn ervaringen als beroepsofficier in Libanon en beschrijft hij het militaire leven in Zuid-Libanon, met inbegrip van alle spanningen, schietpartijen en onderhandelingen met diverse strijdgroepen. Daarnaast is er ook het boek Alleen kinderen huilen geschreven door Libanonveteraan Ron de Vos.27 Dit boek verscheen in 2007 en is een persoonlijk verhaal dat laat zien waarom de uitzending naar Libanon voor velen een stempel op hun leven heeft gedrukt en hoe zij daarmee zijn omgegaan. Tevens is er het boek Dikkeboemenboek. UNIFIL is voor ons geschiedenis van John van Heijst.28 Dit boek werd in 2011 uitgebracht. In dit boek wordt het verloop van de missie in Libanon beschreven op basis van verhalen en korte interviews met veteranen. Ook in dit boek ligt de nadruk op wat Libanonveteranen persoonlijk hebben meegemaakt gedurende hun uitzending. Daarnaast heeft Bert Kleine Schaars in 2017 het boek Libanon 1980 vakantieland? 13 portretten van de werkelijkheid uitgebracht. 29 In het boek staan dertien portretten

25 B.C.M. Kester, ‘Kamelen op het Binnenhof. Beeldvorming over blauwhelmen in Libanon 1979-1985’, in: J. Hoffenaar (Ed.), Confrontatie en ontspanning: maatschappij en krijgsmacht in de Koude Oorlog, 1966-1989 (Den Haag 2004) 169-188.

26 J.C. Bolderman, In dienst van de vrede: ervaringen van een beroepsofficier bij het Nederlandse VN-bataljon in

Libanon (Franeker 1992).

27 R. de Vos, Alleen kinderen huilen (Rijswijk 1997).

28 J. van Heijst, Dikkeboemenboek. UNIFIL is voor ons Geschiedenis (Harderwijk 2011). 29 Kleine Schaars, Libanon 1980 vakantieland?

(12)

van Libanonveteranen die door henzelf zijn geschreven.

Naast de genoemde literatuur wordt er ook gebruikgemaakt van publieke opinieonderzoeken dat het Veteraneninstituut sinds 2004 laat uitvoeren. 30 Het Veteraneninstituut laat jaarlijks

opinieonderzoek verrichten naar de maatschappelijke opvattingen over veteranen en bijpassende thema’s. Dit doet het Veteraneninstituut om erachter te komen hoe de Nederlandse samenleving denkt over veteranen en hun missies. Jaarlijks wordt er in dit onderzoek onder andere gevraagd in hoeverre het Nederlandse publiek bekend is met bepaalde missies waaraan Nederland heeft deelgenomen, of zij de militaire inzet terecht vonden en hoe groot de waardering is die zij hebben voor de veteranen van de verschillende missies. Ook wordt gebruikgemaakt van het eenmalige uitgevoerde UNIFIL-onderzoek, ‘Libanon laat ons nooit helemaal los’.31 Dit onderzoek werd in 2004 uitgevoerd in opdracht van het Veteraneninstituut, omdat er te weinig informatie over het welzijn van Libanonveteranen beschikbaar was.32 Onderzoekers wisten bijna 25 jaar na de uitzending niet goed hoe het met de Libanonveteranen ging, ondanks de eerdere onderzoeken die waren gehouden. In dit UNIFIL-onderzoek was er aandacht voor de gezondheid en het welzijn van de Libanongangers en werd het gebruik van professionele hulp onderzocht.

Relevantie

Het is bijzonder dat er al bijna veertig jaar (onder meer) een beeld bestaat van de Libanonmissie als vakantiemissie. Een uitzending is per definitie geen vakantie, maar hoe kan het dan toch dat sommige Libanonveteranen van mening zijn dat dit beeld van hun missie bestaat. Door te onderzoeken waar dit beeld vandaan komt, kan er voor zowel Libanonveteranen als voor zorg- en dienstverleners aan veteranen opheldering ontstaan. Daarnaast kan dit onderzoek laten zien dat beleving en

werkelijkheid kunnen verschillen. Er is genoeg bronnenmateriaal beschikbaar over de uitzending naar Libanon, maar weinig literatuur is gebaseerd op interviews en daarmee hoe Libanonveteranen hun uitzending en de gebeurtenissen na thuiskomst persoonlijk hebben ervaren. In het algemeen werpen de persoonlijke ervaringen van militairen een ander licht op een uitzending. Gebeurtenissen die minder snel in de officiële rapporten terugkomen kunnen bijvoorbeeld wel naar voren komen in een 30 Veteraneninstituut, ‘Factsheet Publieke Opinie’ (versie 2014), https://www.veteraneninstituut.nl/wp-content/uploads/2014/11/FS9-Publieke-opinie-over-veteranen.pdf (19 september 2018).

31 J. Mouthaan, ‘Libanon laat ons nooit helemaal los. Resultaten van onderzoek naar de gezondheid en het welzijn van UNIFIL’ers die in de periode 1979-1985 naar Libanon zijn uitgezonden’, Uitgave Veteraneninstituut (Doorn 2005).

32 In 1986 is er een onderzoek (Een evaluatieonderzoek naar de zorgbehoefte van ex-UNIFIL-militairen) afgenomen door de afdeling Gedragswetenschappen van de Koninklijke Landmacht waarbij UNIFIL’ers werden bevraagd over hun gezondheid en of zij beroep hadden gedaan op hulpverlening. Daarnaast is er ook nog in 1996 een grootschalig onderzoek geweest dat werd gefinancierd door het ministerie van Defensie, genaamd

Deelname aan vredesmissies: gevolgen, opvang en nazorg. Een onderzoek onder veteranen, gezinsleden en zorginstellingen. In dit onderzoek werden de gevolgen van deelname aan vredesmissies geanalyseerd, waarbij

(13)

interview met een militair. Voor dit onderzoek geldt dat door het beluisteren van verschillende interviews is gebleken dat er in de ogen van sommige Libanonveteranen een verkeerd beeld over hun missie bestaat. Deze constatering vind je niet terug in de bestaande wetenschappelijke literatuur.

Daarnaast is er ook nog een persoonlijke motivatie. Ik ben zelf de dochter van een

Libanonveteraan en ik wil de uitzending naar Libanon beter begrijpen. Ik verwonder mij net als een aantal Libanonveteranen over het feit dat Libanon soms wordt afgeschilderd als een vakantiemissie. Dat ik in deze thesis kan onderzoeken waar dat beeld van de vakantiemissie vandaan komt, is dan ook mooi meegenomen.

(14)

Hoofdstuk I: Beeldvorming van Libanon

Op basis van een aantal bronnen komt naar voren dat onder sommige Libanonveteranen de overtuiging leeft dat hun missie bekend is komen te staan als een vakantiemissie. De

Libanonveteranen die in de interviews iets zeggen over Libanon als vakantiemissie geven aan dat met name de media verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van dit beeld. Maar zijn de media eigenlijk wel verantwoordelijk voor het ontstaan van dit beeld? Zijn er niet andere actoren te noemen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van het beeld van Libanon als vakantiemissie. In dit hoofdstuk worden vijf actoren beschreven die een rol hebben gespeeld bij de beeldvorming rond Libanon.

Als eerste actor wordt de bijdrage van de regering geanalyseerd. De regering besloot tot deelname aan de missie en moest dit besluit publiekelijk onderbouwen en toelichten, ook met het doel om maatschappelijk en politiek draagvlak voor de missie te creëren. Als tweede actor wordt defensie beschreven en in het bijzonder defensievoorlichting. Defensie kreeg de taak om de

uitzending naar Libanon tot een succes te maken en zij waren er ongetwijfeld bij gebaat om met een positief verhaal naar buiten te treden. Om de uitzending naar Libanon mogelijk te maken, was defensie afhankelijk van de bereidheid van dienstplichtige militairen om uitgezonden te worden, dus negatieve beeldvorming zou niet in het belang van defensie zijn. Als derde actor wordt het thuisfront van de Libanongangers beschreven. Militairen kregen te horen dat hen een uitzending te wachten stond, maar hoe ging het thuisfront hier eigenlijk mee om en hoe droeg het via reacties in het publieke domein bij aan de beeldvorming van de missie? Reageerde het thuisfront positief of negatief op de uitzending naar Libanon? Als vierde actor komen de Libanongangers zelf aan bod. Hoe stonden zij tegenover de uitzending, ook toen de uitzending eenmaal bezig was? En hoe hebben zij zelf bijgedragen aan de beeldvorming? Wat schreven ze bijvoorbeeld naar huis als ze eenmaal op missie waren? Als laatste actor komen de media aan bod. De media-aandacht voor een missie die op het punt staat te beginnen kan anders zijn dan voor een missie die eenmaal bezig is of bijna is afgelopen. Hoe hebben de media geschreven over de missie, voorafgaand aan en tijdens de uitzending? Tevens is er in dit hoofdstuk ook aandacht voor de vraag hoe het kan dat het beeld van Libanon als

vakantiemissie is blijven voortbestaan.

1.1. De regering

Er lag voor Nederland een aantal argumenten ten grondslag om deel te nemen aan de UNIFIL-missie. Vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse Zaken waren voor deelname, terwijl het ministerie van Defensie en dan met name de Koninklijke Landmacht twijfels hadden over een grootschalige deelname aan een VN-missie, omdat dit ten koste zou gaan van de capaciteit voor de Nederlandse bijdrage aan de verdediging van het NAVO-bondgenootschappelijk gebied. Om ook

(15)

defensie positief te stemmen over een uitzending naar Libanon werd er een advies uitgebracht door de chef van de Directie Internationale Organisaties (DIO), F.J.A. Terwisscha van Scheltinga.33 Scheltinga stelde dat Nederland zijn bereidheid had getoond en de belofte had uitgesproken om troepen te leveren voor een dergelijke VN-vredesoperatie. Door die belofte te breken zou Nederland

internationaal geen goede beurt maken. Tevens zou niet meedoen aan UNIFIL tot het verwijt kunnen leiden dat Nederland alleen koos voor relatief risicoloze VN-operaties, met als bijvoorbeeld een missie naar Namibië, waar Nederland al eerder een toezegging voor had gegeven. Daarnaast was er de goede relatie met Israël. Nederland stond, al dan niet terecht, bekend om zijn pro-Israëlische houding. Deelname aan de vredesmissie in Libanon vormde een uitgelezen kans om ook tot betere betrekkingen te komen met de andere landen in het Midden-Oosten. 34 Ondanks alle voordelen die het Nederland zou opleveren op het wereldtoneel, was er ook een aantal risico’s verbonden aan de uitzending naar Zuid-Libanon. Deze risico’s wilde Scheltinga niet onvermeld laten, want de toestand in Libanon was complex en zeker niet zonder gevaar. Er waren al verliezen geleden in Libanon –

voornamelijk door het Franse detachement – en als er Nederlandse slachtoffers zouden vallen, dan zou het politieke en publieke draagvlak direct afbrokkelen. Scheltinga merkte het volgende op: “Het optreden in Libanon staat gelijk met zich steken in een wespennest.”35 Het was van meet af aan duidelijk, ook volgens Scheltinga, dat de vredesmacht geen gemakkelijke taak te wachten stond.

Ondanks de gevaren en de risico’s die verbonden waren aan de uitzending naar Libanon, was er maar kortstondig aandacht voor de risico’s die Nederlandse blauwhelmen konden lopen. Minister-president Dries van Agt zei hierover: “Deze behoeven niet te worden verzwegen, maar ook niet met getallen te worden benadrukt.”36 Om de risico’s van de uitzending niet teveel te benadrukken, werd er voor gekozen om deelname aan UNIFIL met verzachtende woorden te omschrijven, zoals: deelname was ‘niet ongevaarlijk’, met de nuance dat aan VN-operaties nu eenmaal altijd risico’s zaten. Verder werd er nauwelijks aandacht geschonken aan de daadwerkelijke gevaarlijke

omstandigheden. Het VN-verzoek accepteren stond voor de regering als een paal boven water. En over de risico’s zei minister van Buitenlandse Zaken Chris van der Klaauw: “Ik acht het in strijd met onze tradities en waardigheid indien wij deze alleen door anderen zouden willen laten dragen.”37 Als er al een tegengeluid was, dan werd dit min of meer weggewuifd. Het was bijvoorbeeld gezien de speciale relatie tussen Nederland en Israël onwenselijk dat Nederlandse militairen in vuurgevecht zouden raken met Israëlische soldaten. Minister Van der Klauw maakte dus duidelijk: “dat een Nederlandse en een Israëlische soldaat op elkaar gaan schieten… zo zijn onze verhoudingen niet!”38 33 Schoenmaker en Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon, 66.

34 Ibidem, 67. 35 Ibidem, 68.

36 Schoenmaker en Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon, 79. 37 Ibidem, 80.

(16)

Het idee heerste in Nederland dat de verhoudingen met Israël bijzonder hecht waren. En

Nederlandse troepen naar Zuid-Libanon sturen zou daar in de ogen van de Nederlandse regering niets aan veranderen. 39

Nadat de regering zich positief had uitgesproken over deelname aan de missie in Zuid-Libanon, werd er door de Tweede Kamer verontwaardigd gereageerd. Verschillende Kamerleden verbaasden zich erover dat het uit 1963 aan de VN-toegezegde ‘stand-by’ bataljon, waarvoor 44 Pantserinfanteriebataljon was uitgekozen, wat betreft de VN-taakstelling tot een ‘papieren eenheid’ was verworden.40 Maar de Tweede Kamer had zich tot 1979 nauwelijks met het uitzendbeleid bemoeid, ook omdat Nederland alleen op kleine schaal aan een paar militaire VN-missies had

bijgedragen. Kamerleden grepen het inzetbesluit – en de daaruit voortvloeiende onrust – aan om zich politiek te profileren. Voor het eerst probeerde de volksvertegenwoordiging naast hun controlerende functie ook invloed te krijgen op de besluitvorming rond deelname aan VN-missies. Voor veel van de Kamerleden waren voornamelijk het gebrek aan informatie over de uitzending en het ontbreken van een vooroverleg in het verkeerde keelgat geschoten.41 Kamerlid Laurens Jan Brinkhorst van D66: “Het besluit kenmerkt zich door een zekere gretigheid, ja zelfs door een zekere argeloosheid.”42 De Kamer stelde de onduidelijkheden over de garanties van onder andere Israël en van de andere strijdende partijen in het zuiden van Libanon aan de kaak en stelde vragen over de eventuele risico’s.43 Ook Kamerlid Fred van der Spek van de eenmansfractie Pacifistisch Socialistische Partij had zijn

bedenkingen bij de uitzending naar Libanon. Hij diende een motie in met het verzoek dat de regering alsnog uitvoering gaf aan een gedegen opleiding voor de eenheden die waren belegd met de VN-taken. Hij was, zo schreef hij in zijn motie, “van mening, dat ondanks het besluit van de regering van 1963 om een bataljon voor VN-taken aan te wijzen nooit binnen de Nederlandse krijgsmacht enige opleiding in deze zin is gegeven, ook niet aan het 44e Pantserinfanteriebataljon.”44 Tevens gaf hij in zijn motie aan dat met een gedegen opleiding de risico’s van de missie ook duidelijker zouden

worden. Van der Spek schreef “dat een dergelijke opleiding bovendien noodzakelijk is opdat men zich in het besef van de persoonlijke risico’s met overtuiging voor de VN-vredestaak zal inzetten.”45 Naast de te snelle besluitvorming en de opleiding voor VN-vredestaken die onder de maat was, waren sommige Kamerleden ook ongerust over de aanmelding van vrijwilligers voor Libanon. Een motie van de Kamerleden Bart Verbrugh van het Gereformeerd Politiek Verbond en van Cor van Dis jr. van de

39 Ibidem, 82.

40 Klep en van Gils, Van Korea tot Kabul, 74. 41 Ibidem, 76.

42 Ibidem, 99. 43 Ibidem, 96.

44 Verslag der handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal (Hierna: HTK) 1 februari 1979, 15441, nr.9, Motie van het lid van der Spek.

(17)

Staatkundig Gereformeerde Partij verzocht de regering om zoveel mogelijk in te zetten op vrijwilligheid, maar ook op het verkrijgen van adequaat personeel. Zij schreven in hun motie

eveneens van mening te zijn, “dat de veiligheid van het Nederlandse detachement bij UNIFIL gediend is met een zo groot mogelijke motivatie van het ingedeelde personeel.”46

Om de Kamerleden enigszins gerust te stellen, reageerde de Nederlandse ambassadeur te Parijs namens de Nederlandse regering over de risico’s in Libanon. Hij beweerde dat het Franse detachement geen gevaar had gelopen in Libanon. Dat er Franse militairen waren omgekomen, had volgens de Nederlandse ambassadeur te maken met het feit dat Frankrijk een groot aantal

manschappen naar Libanon had gezonden. Daarnaast zouden de Fransen het geduld en de tact missen om als vredeshandhavers op te treden.47 De bezorgde Kamerleden werden hiermee gerustgesteld, want de Fransen hadden zich niet teruggetrokken omdat het ze te heet onder de voeten was geworden, maar om andere redenen. Kortom, voor Nederland geen vuiltje aan de lucht. 48 Ondanks de bezwaren die de Kamerleden hadden over de uitzending, zoals eventuele risico’s, de slechte VN-opleiding en het te snelle besluit van de regering, konden zij niet veel anders dan het besluit van de regering accepteren. Daarom formuleerde de Kamer begin februari 1979 een aantal inzetcriteria voor de uitzending om de onduidelijkheden bij te stellen. De criteria die aan bod kwamen waren als volgt: de militairen zouden in Zuid-Libanon blijven zolang de Veiligheidsraad van de VN dat nodig achtte, zolang de militairen hun taken behoorlijk kunnen uitoefenen, zolang agressie tegen de VN’ers uitbleef en het Nederlands detachement het vertrouwen van de lokale partijen behield.49 Minister van Buitenlandse Zaken Van der Klaauw kon zich in het standpunt van de Kamer vinden. Daarnaast werd er ingestemd met de motie die de regering verzocht om: “in het vervolg besluiten over de deelname door Nederland aan een VN-vredesmacht niet te nemen dan na overleg met de Kamer.”50

De regering wilde deelname aan de VN-operatie in Libanon sowieso laten doorgaan. Aan de risico’s mocht niet teveel aandacht worden besteed. De Tweede Kamer liet zich door de regering overtuigen dat er aan de missie in Libanon maar weinig risico’s waren verbonden. De Tweede Kamer liet zich door toezeggingen van de regering over opleiding en vrijwilligheid overtuigen. Nu zowel de regering als de Tweede Kamer zich met het besluit tot deelname medeverantwoordelijk hadden gemaakt voor het slagen van de missie, was het van belang een rooskleurig beeld te scheppen om genoeg vrijwilligers te vinden om naar Libanon te gaan. De rol van de regering wat betreft de

beeldvorming rond de missie kenmerkte zich al met al tot het uitdragen van het beeld van een missie 46 HTK 6 februari 1979, 15441, nr.12, Motie van de Leden Verbrugh en Van Dis.

47 Schoenmaker en Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon, 98. 48 Klep en van Gils, Van Korea tot Kabul, 75.

49 Klep en van Gils, Van Korea tot Kabul, 76. 50 Ibidem, 76.

(18)

met weinig risico’s. Het zou een vredesmissie worden, geen oorlogsmissie en de regering gaf aan er alle vertrouwen in te hebben dat de missie soepel en rustig zou verlopen. Dat droeg zij met verve uit en zij wist in dat opzicht ook het aanvankelijk kritische parlement gerust te stellen.

1.2. Defensie

Defensie en in het bijzonder de landmacht hadden in eerste instantie bezwaar tegen de uitzending naar Libanon. Het probleem was dat een deel van het 44 Pantserinfanteriebataljon onvoldoende was getraind voor zijn VN-taken om onmiddellijk naar Libanon te vertrekken. Ook zag het er naar uit dat het bataljon, dat onder de sterkte was, met personeel van buiten moest worden aangevuld.51 Om het VN-bataljon op sterkte te krijgen moest personeel van 43 Pantserinfanteriebataljon worden ingezet. Dit had weer tot gevolg dat 42 Pantserinfanteriebrigade, waaronder 44 en 43

Pantserinfanteriebataljon vielen, werd belemmerd in de uitvoering van haar NAVO-taken, zo

belangrijk in deze hoogtijdagen van de Koude Oorlog. Een tweede complicatie was gelegen in het feit dat de meeste dienstplichtigen slechts ongeveer een jaar onder de wapenen waren, waardoor zij na hun opleiding maximaal een halfjaar in Libanon konden dienen. Dit zou mogelijk problemen gaan opleveren met het rouleren van militairen tijdens de missie. Tevens moest er een aantal officieren aan de staf van het Libanondetachement worden toegevoegd, waardoor het nijpende tekort aan beroepspersoneel in de landmacht verder zou oplopen.

Op 12 januari 1979 sprak minister van Defensie Willem Scholten uit dat het ministerie van Defensie formeel instemde met de uitzending naar Libanon. Ter voorbereiding op de beslissende kabinetszitting kreeg minister Scholten advies van kolonel A.A. Herweijer, hoofd van de afdeling Operationele Zaken van de Defensiestaf. Drie factoren waren uiteindelijk voor defensie

doorslaggevend om akkoord te gaan met de uitzending, namelijk het aanbod aan de VN, het belang van vrede in het Midden-Oosten en het positieve aspect dat het VN-bataljon voor het eerst werd beproefd in de praktijk. Wel wilden minister Scholten en kolonel Herweijer dat het kabinet zich bewust zou zijn van de risico’s die verbonden waren aan deelname aan UNIFIL.52

Na het akkoord over de uitzending naar Libanon, moest defensievoorlichting een zo positief mogelijk verhaal over de komende uitzending schetsen, met name om genoeg vrijwilligers te krijgen voor de missie. Sinds het stand-by verzoek van de VN uit 1959 had de regering het standpunt ingenomen om bij voorkeur voor vrijwilligers te kiezen voor deelname aan een VN-missie. Slechts de helft van de vijfhonderd beschikbare dienstplichtigen bij 44Pantserinfanteriebataljon had vrijwillig getekend om op uitzending te gaan. Uiteindelijk ging een groep van 120 dienstplichtigen alsnog

51 Schoenmaker en Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon, 70. 52 Ibidem, 80.

(19)

onvrijwillig naar Libanon.53

Geluiden vanuit de samenleving waren niet altijd positief. Vooral de ouders van de

dienstplichtigen waren ongerust. Defensie moest de gemoederen tot bedaren brengen. De landmacht wilde niets weten van de kritiek vanuit de ouders en deed er alles aan om de missie in Libanon in een positief daglicht te zetten. Daarbij kreeg defensie hulp van de VN-voorlichter in Beiroet, Samir Sanbar. Hij liet weten blij te zijn met de komst van de Hollanders: “Jullie Hollanders kunnen precies de mensen leveren die wij nodig hebben. Soldaten met noem het maar een beetje antimilitaristische mentaliteit, soldaten die niet van vechten houden, vredesmilitairen!”54 Dit moest de ouders ervan overtuigen dat hun jongens van harte welkom waren. Zelf waren de dienstplichtigen ook niet erg positief. Een NIPO-enquête, uitgevoerd in opdracht van Elsevier Magazine, wees uit dat de

dienstplichtige soldaten het niet zagen zitten om naar Libanon te worden uitgezonden.55 Van dit soort berichten was defensie duidelijk niet gediend. De commandant van 44 Pantserinfanteriebataljon, luitenant-kolonel E.H. Lensink, kwam met een reactie op de enquête. Volgens hem was de sfeer in zijn bataljon opperbest.56 Hij verklaarde dat minder dan 10% van de manschappen had aangegeven liever thuis te blijven. Ook andere officieren deden pogingen om de weerstand tegen de uitzending te weerleggen. Zij hadden naar eigen zeggen vooral enthousiaste reacties waargenomen, “(…) iets in de sfeer van: we gaan op wintersport.”57 Zo ontstond langzaam het beeld van Libanon als vakantiemissie.

De daadwerkelijke voorlichting voor uit te zenden militairen was minimaal, want de

landmacht moest hals-over-kop een op Libanon toegespitst voorlichtingsprogramma opzetten. Er was geen kennis bij de landmacht over het voorbereiden van een vredesmissie, dus moest deze kennis eerst in ‘huis’ worden gehaald.58 Het vergaren van kennis ging met een hoop improvisatie gepaard. Militairen kregen bijvoorbeeld met behulp van dia’s van een Nederlandse officier die als VN-waarnemer in het Midden-Oosten had gediend een eerste indruk van Libanon.59 Dit leidde tot reacties in de pers dat militairen aan de hand van ‘vakantieplaatjes’ op hun taak werden voorbereid.60 Zelfs toen de missie al enkele jaren aan de gang was, waren de voorlichting en opleiding verre van optimaal. Uit een interview met een Libanonveteraan die in 1981 werd uitgezonden, komt ook naar voren dat de voorlichting voor Libanon tekortschoot. “De militaire opleiding was wel goed, maar de voorlichting had vooral beter gekund. Ik kocht zelf maar een boek over de eerste Libanon

VN-53 Schoenmaker en Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon, 77. 54 Kester, ‘Kamelen op het Binnenhof’, 176.

55 Schoenmaker en Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon, 93. 56 Ibidem, 93.

57 Kester, ‘Kamelen op het Binnenhof’, 174.

58 Schoenmaker en Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon, 92. 59 Ibidem, 92.

(20)

uitzending, om mij een beeld te kunnen vormen over wat mij daar te wachten zou staan.”61 Tegen het einde van de missie was de focus helemaal niet meer op Libanon gericht. Veteraan Arjen Bosman, die in 1983 naar Libanon vertrok, kreeg een opleiding die in principe op het uitvoeren van vredestaken moest zijn toegespitst. Het accent was echter al weer op het trainen voor de klassieke NAVO-taken gelegd. “Er werd door ons kader gezegd dat wij de laatste groep waren die naar Libanon zouden gaan. Mijn militaire opleiding ging voort zonder dat Libanon nadrukkelijk op de voorgrond stond.”62

Het geformeerde detachement moest in 1979 in een zeer korte tijd gereed worden gemaakt voor uitzending. Zeker de eerste lichting militairen die naar Libanon vertrok was voornamelijk op zichzelf aangewezen. Kapitein F. van Meek van de staf van 42 Pantserinfanteriebrigade zei hierover: “Er was een peacekeeping oefeningetje uit de tijd dat het 44ste werd aangewezen voor

VN-operaties…”63, een militaire oefening uit 1963 dus, en verder kregen de militairen wat aanvullende literatuur van de Fransen en de Noren, die een detachement in Libanon hadden (gehad). Vanuit de VN was er verder niks beschikbaar, die liet de opleidingen over aan de troepen leverende landen. Dit maakte dat elk land de zaken anders aanpakte.64 Defensie maakte daarnaast ook gebruik van de expertise van het Tropeninstituut en van het Nederlands Instituut Voor Vredesvraagstukken . Met behulp van deze instanties was het mogelijk een brede informatiestroom op gang te krijgen. Zo kwamen er folders, brochures, bulletins, een extra defensiekrant en er werd een voorlichtingsfilm over UNIFIL gemaakt.

Defensie speelde in het ontstaan van het beeld van een ‘vakantiemissie’ onbedoeld een prominente rol. In de wervingsfilm het zevende gebied uit 1979 kwam namelijk het surfen voor de Libanese kust nadrukkelijk in beeld, aangevuld met opnames van zonnende Dutchbatters.65

Ongetwijfeld waren dit soort beelden bedoeld ter geruststelling van het thuisfront en ter motivatie van vrijwillige militairen, maar het had als effect dat deze beelden bepalend werden voor de missie. Niet voor niets bracht het popgroepje Bots in die tijd een nummer uit over Libanon, met daarin als refreinregel “Met zonneolie en kanon, gaan wij naar Libanon.”66 In werkelijkheid werden het strand en het zand in Libanon voor hele andere doeleinden gebruikt: “In Libanon was er een prachtig wit palmenstrand met azuurblauwe zee, waar we dagenlang onze drietonners hadden volgeladen met zand om zandzakken te vullen voor de bunkers en alarmopstellingen.”67 Het thuisfront werd dus wel voorgelicht, maar wel met positievere beelden dan hoe het daadwerkelijk in Libanon was. Een 61 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 202 [00:10:00 – 0:20:00].

62 Arjen Bosman, ‘UNIFIL in Libanon 1984’ (versie 1997), https://welkom-bij-unifil9.webnode.nl/interviews/arjen-bosman/ (19 september 2018). 63 Schoenmaker en Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon, 128. 64 Ibidem, 128.

65 Ibidem, 432.

66 Popgroep Bots met het lied Libanon. 67 De Vos, Alleen kinderen huilen, 233.

(21)

geïnterviewde veteraan merkt op: “Er werd een propagandafilmpje getoond waarin een

‘vakantieleger’ te zien was en mensen verwijten mij later dat ik alleen maar vakantie gevierd had.”68 De beelden die ze lieten zien bij de voorlichting, die waren vaak positiever dan hoe het was in Libanon, maar defensie had baat bij een positief verhaal, omdat het vrijwilligers nodig had die uitgezonden wilden worden naar Libanon. “Waarschijnlijk deed defensie het bewust om mensen over de streep te trekken en dan ga je natuurlijk niet zeggen dat je daar als militair gewond kunt raken. Maar ik heb in ieder geval nooit gezwommen daar.”69

Eenmaal op uitzending probeerde defensie de teugels strak te houden. Dienstplichtigen mochten in de media nauwelijks hun beklag doen. Het werd de militairen sterk afgeraden om met de pers te spreken zonder een officiële voorlichter. Commandant Lensink had zijn ondergeschikten op het hart gedrukt niet met journalisten te praten, “omdat het onruststokers zijn.”70 De

bataljonscommandant en zijn voorlichters hadden dan ook weinig op met militairen die als

‘undercover journalist’ te werk gingen. Gedurende de uitzending, met name in het eerste halfjaar van de missie, ontvingen de media desondanks een regen aan kritische geluiden van de militairen in Libanon. Er heerste onvrede en de legerleiding werd beschuldigd van censuur.71 Dit alles had te maken met de werkomstandigheden ter plekke. De legerleiding had contact met de media verboden, omdat de militairen niet alleen het thuisfront onnodig konden verontrusten, maar ook de neutraliteit van het detachement in gevaar konden brengen. Zo was het een van de taken van de

defensievoorlichters om te voorkomen dat Nederlandse militairen politiek-getinte uitspraken deden, die de neutraliteit in gevaar brachten.72 Op hun beurt maakten de media de landmacht het verwijt dat het de dienstplichtigen onder druk zette en geen vrije keuze liet.73

Samengevat ontstaat het beeld dat defensie veel energie stak in het creëren van een positief beeld van de (aanstaande) missie, waarin risico’s eigenlijk geen rol speelden en zaken als ontspanning prominent in beeld kwamen. Bovendien probeerde de organisatie te voorkomen dat de militairen zelf met kritische berichten naar buiten traden, bijvoorbeeld richting de media, ook om te voorkomen dat de in de praktijk weerbarstige Libanese werkelijkheid en de daaraan verbonden risico’s het beeld zouden gaan bepalen.

1.3. Kritische geluiden vanuit het thuisfront

68 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 707 [00:27:03 – 00:27:48].

69 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 1095 [00:17:00 – 00:17:14].

70 Kester, ‘Kamelen op het Binnenhof’, 173. 71 Ibidem, 173.

72 Ibidem, 180. 73 Ibidem, 180.

(22)

De reacties van het thuisfront op de uitzending naar Libanon waren allerminst enthousiast te noemen. De regering had dit compleet verkeerd ingeschat. UNIFIL gaf voor het eerst aanleiding tot het fenomeen van ‘de verontruste achterban’ en tot het optreden van militaire vakbonden en belangenverenigingen op het gebied van vredesuitzendingen. Familie en kennissen hadden eigenlijk al niet meer op een VN-inzet van 44 Pantserinfanteriebataljon gerekend. Weliswaar had ongeveer de helft van de dienstplichtigen een VN-bereidheidsverklaring getekend, maar bij de meesten was daarbij een praktisch argument bepalend geweest: de kazerne Zuidlaren lag dicht bij de eigen woonplaats. De achterban van de dienstplichtigen richtten het Actiecomité Verontruste Ouders op. Het initiatief werd genomen door J.F. Oltmans uit Utrecht, een oud-beroepsmilitair wiens

achttienjarige zoon Eddy, als dienstplichtige ingedeeld bij het 44e, te horen had gekregen dat zijn eenheid naar Libanon zou gaan. De bezwaren van de heer Oltmans en van andere ouders gingen vooral over de jeugdige leeftijd en de onervarenheid van de dienstplichtigen. Zo zei Oltmans: “Moeten deze jongens daar tussenin gaan zitten? Dat is zelfmoord (…) Deze jongens komen net van de moedermelk.”74 Verder vonden de ouders dat de opleiding te mager was, de tegenstanders in Libanon zouden beroepsmoordenaars zijn en de wapens sterk verouderd. “De wapens die de jongens meekrijgen werden in 1962 in Nieuw-Guinea gebruikt”, aldus Oltmans.75 Uiteindelijk had het comité van verontruste ouders één eis, die mede door de Vereniging Van Dienstplichtige Militairen (VVDM) en de gematigdere Algemene Vereniging van Nederlandse Militairen (AVNM) werd verwoord: de uitzending moest voor het dienstplichtig personeel op basis van vrijwilligheid geschieden. En het moest vrij staan alsnog te weigeren, want velen hadden die bereidheidsverklaring ingevuld in ‘jeugdige onbezonnenheid’.76 Naast de verontruste ouders en de mediakritiek, werd er ook begin 1979 geprotesteerd op het Binnenhof door leden van AVNM en VVDM tegen gedwongen uitzending onder het motto: “Geen man onder dwang naar Libanon.”77 De VVDM spande een rechtszaak aan, maar verloor en kon daarmee niet verhinderen dat er in maart 1979 alsnog rond de 120

dienstplichtigen tegen hun wil in naar Libanon werden uitgezonden.78

Om de gemoederen te sussen werd het Actiecomité Verontruste Ouders uitgenodigd door minister van Defensie Scholten. De bewindsman ontving de ouders met veel inlevingsvermogen en geruststellende woorden, waarop de ouders hun verzet uiteindelijk staakten. Zo lieten zij zich overtuigen dat hun jongens wel degelijk met een goede uitrusting op pad gingen.79 Daarnaast werd de belofte gemaakt door de minister van Defensie dat er een contactbureau UNIFIL werd opgericht. Hier konden het thuisfront en andere geïnteresseerden telefonisch te allen tijde inlichtingen 74 Schoenmaker en Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon, 90.

75 Ibidem, 90. 76 Ibidem, 92. 77 Ibidem, 114.

78 Schoenmaker en Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon, 115. 79 Schoenmaker en Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon, 117.

(23)

inwinnen over de lotgevallen van de militairen. Ook werden er ouderdagen georganiseerd, waarbij de ouders kennis konden maken met de commandant onder wie hun zoon zou gaan dienen.80 Tijdens de uitzending werd het thuisfront op de hoogte gehouden door het blad de Achterbanier. In dit blad stonden vooral ‘gezellige’ stukjes en niet zozeer wat er zich daadwerkelijk afspeelde in Libanon. Zo ging het onder meer over wat er bijvoorbeeld met kerst werd gedaan voor de Dutchbatters. In het speciale kerstnummer was er aandacht voor het programma tijdens de feestdagen en werd zelfs het kerstmenu gedeeld.81 Tevens stonden er stukken in het tijdschrift van Libanonmilitairen die schrijven dat zij erger hadden verwacht, dat het erg warm was bij aankomst in Beiroet, maar dat ze gelukkig beter waren opgeleid dan de eerste lichting.82 Omdat dit blad in eerste instantie bestemd was voor familieleden en andere relaties van de militairen, was het ook niet vreemd dat er andere informatie werd gedeeld dan in bijvoorbeeld de Dubbel Vier. Dit wekelijkse blad werd in het uitzendgebied speciaal gemaakt voor en door de Libanonmilitairen. Hierin werden incidentenlijsten gepubliceerd waarin werd beschreven welke (gewelddadige) incidenten (zoals beschietingen, gijzelingen, etc.) UNIFIL’ers die week hadden meegemaakt.

De invloed van het thuisfront op de beeldvorming was derhalve van zeer kortstondige duur en met weinig blijvende invloed. De nadruk die het thuisfront aanvankelijk legde op de risico’s van de militaire inzet, verdween na sussende woorden en wat toezeggingen van de minister als sneeuw voor de zon. Sterker nog, juist door het initiatief om het thuisfront goed te blijven informeren, ontstond een blad als de Achterbanier waarin juist een rooskleurig beeld van de missie werd benadrukt.

1.4. Libanonveteranen

Hoe stonden de Libanonmilitairen tegenover hun missie en hebben zij zelf wellicht bijgedragen aan het beeld van Libanon als vakantiemissie? Hoe hebben de veteranen zelf hun missie ervaren en hoe keken zij aan tegen de media? Veel Libanonveteranen zochten het avontuur op of wilden eens ‘over de grens kijken’. Anderen zagen Libanon als een uitdaging en als een stap naar volwassenheid. Daarnaast hoopten veel jongens op een tijdelijk ontsnappen: even geen problemen van thuis of van het werk.83 De motieven om naar Libanon te gaan zijn te vergelijken met de vrijwilligers die ervoor kozen om naar Nederlands-Indië of Korea te gaan.

Een van de mogelijkheden van de uitgezonden militairen om de beeldvorming te beïnvloeden waren contacten met de media, die ondanks de pogingen tot censuur van defensie veelvuldig voorkwamen. Zeker in de eerste maanden zochten regionale en landelijke kranten naar mogelijkheden om militairen ter plaatse verslag te laten doen van hun ervaringen. Onder 80 Ibidem, 132.

81 Directie Voorlichting ministerie van Defensie, Achterbanier 3 (17 december 1981), 26, 1-8. 82Directie Voorlichting ministerie van Defensie, Achterbanier 2 (21 januari 1982), 4, 1-12. 83 Klep en van Gils, Van Korea tot Kabul, 78.

(24)

pseudoniemen als ‘Jan Soldaat’ of de ‘Blauwe Baret’ schreven Libanongangers aan krantenredacties over het militaire leven in Libanon. Deze brievenreeks bood een aardig inkijkje in het alledaagse leven van de Dutchbatters. De anonieme schrijvers hielden zich zeker niet in en schreven over de

beschietingen die zij vrijwel dagelijks meemaakten. In de Volkskrant van 14 april 1979 schreef de ‘Blauwe Baret’: “Het is vannacht erg onrustig geweest. Christenmilities hebben in twee uur zo’n 250 mortiergranaten op Tyrus en omgeving afgevuurd, waar zich veel PLO-bases en Palestijnse

vluchtelingenkampen bevinden.” 84 Ook vraagt deze militair zich af hoe lang de strijd in Libanon nog gaat duren en of er uiteindelijk wel een oplossing gaat komen voor het conflict. Toen de media hun belangstelling voor de missie verloren, ging deze mogelijkheid voor de militairen om zelf de beeldvorming te beïnvloeden goeddeels verloren.

De berichten die de militairen naar huis stuurden waren voornamelijk positief. Niemand wil immers zijn familie en vrienden onnodig ongerust maken. En misschien komt daar ook wel het idee vandaan dat mensen in Nederland dachten dat Libanon meer een vakantie was, dan een uitzending. Een Libanonveteraan uit de interviewcollectie bracht het volgt onder woorden: “Libanon werd afgeschilderd als een halfjaar vakantie.”85 In de media verschenen berichten dat het gevaarlijk was in Libanon. Om het thuisfront niet ongerust te maken, voelden veel militairen zich genoodzaakt om de achterban te laten weten dat het allemaal wel meeviel met de gevaren en alles prima was. Ze stuurden ‘leuke’ foto’s mee als bewijs dat alles goed ging: “Mijn familie vond de foto’s van de natuur erg mooi. Die foto’s waren belangrijker dan de ‘echte’ foto’s en ook belangrijker dan het verhaal.”86 Daarbij komt ook dat de communicatie in de jaren 1980 was gebaseerd op het sturen van brieven en dat er heel soms een telefoontje mogelijk was. Ook voor het maken van filmmateriaal over Libanon moest het materiaal het liefst in een keer bruikbaar zijn. Een veteraan die verantwoordelijk was voor het ‘promo’ materiaal van defensie zegt hierover: “Er kon niet even ‘geknipt en geplakt’ worden in een (video)bestand. En dan is het zaak om de zonnige kant te laten zien en niet de slechte. Het was dan ook de eerste grote missie na Indië en Korea en we moesten laten zien dat we alleen maar goede dingen deden. Dit was het credo en de censuur van defensie.”87

Eenmaal thuis wilden de militairen toch graag hun verhaal vertellen. De meeste

dienstplichtigen die uitgezonden werden naar Libanon, werden uitgezonden voor een halfjaar. Dit betekende een halfjaar wonen en werken onder moeilijke en soms gevaarlijke omstandigheden. Maar na terugkeer in Nederland kregen de militairen regelmatig te horen dat ze betaald op vakantie waren 84 Brieven van een Blauwe Baret, ‘Ja moeder, hier ben ik’, de Volkskrant, 14 april 1979.

85 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 261 [01:35:00 – 01:35:08].

86 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 703 [01:03:28 – 01:03:34].

87 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 261 [01:35:30 – 01:35:54].

(25)

geweest. De mensen hadden het begrip niet. “Er werd gevraagd hoe het was, maar daarna ging men snel over naar de orde van de dag. Op het nieuws hadden ze blijkbaar weinig gevaarlijke plaatjes laten zien en dat je beschietingen had meegemaakt…dat geloofden ze gewoon niet.”88 Onder de Libanonmilitairen leefde het beeld dat de mensen die niet in dienst zijn geweest, zich geen

voorstelling konden maken hoe het er geweest is, met het gevolg dat de militair zijn verhaal op een gegeven moment liever niet meer vertelde. “Ik kan de mensen wel een hoop verhalen gaan vertellen, over hoe het daar is geweest, maar zij voelen dat niet en dan hou je er ook een keer mee op. Je wilt de mensen ook niet tot last zijn.”89 En als er geen begrip is, dan wordt er snel overgegaan op de orde van de dag, dan vertel je je verhaal ook minder snel. “Als je van collega’s krijgt te horen: ‘hou er maar over op, want je hebt daar ook gewoon vakantie gehad!’ Dan sla je dicht… Dan hou je je verder stil en vertel je het verhaal maar niet. Ze hebben er geen aandacht voor, dus waarom zou je het dan

vertellen?”90 Omdat niemand hun verhalen wilde aanhoren stopten de UNIFIL-militairen maar met vertellen over hun missie en kon het beeld van Libanon als vakantieland blijven bestaan.

De Libanonveteranen schreven de eerste maanden van de uitzending met kritische berichten naar de media over hun missie, maar dat effect bleef beperkt omdat de media al snel hun

belangstelling verloren. In de richting van het thuisfront schreven zij juist positieve verhalen en stuurden ze een soort vakantiekiekjes. Dit om het thuisfront niet onnodig ongerust te maken. Eenmaal thuis kregen de Libanongangers nauwelijks de kans om ook door hen geschetste

rooskleurige beeld van Libanon te veranderen. Ze wilden graag hun verhaal over Libanon vertellen, maar daarvoor was weinig interesse. Met enige regelmaat kregen ze van familie en vrienden te horen dat ze op een betaalde vakantie waren geweest. “Er werd gevraagd hoe het was, maar daarna ging het al snel over naar de orde van de dag. Op het nieuws hadden ze blijkbaar weinig gevaarlijke plaatjes laten zien en dat je beschietingen had meegemaakt…dat geloofden ze gewoon niet.”91 De strekking die onder sommige Libanonveteranen heerst is dan ook dat mensen die niet in dienst zijn geweest zich geen voorstelling kunnen maken hoe het daadwerkelijk in Libanon is geweest, met als gevolg dat de veteraan zijn verhaal liever niet vertelt. “Ik kan de mensen wel een hoop verhalen gaan vertellen, over hoe het daar is geweest, maar zij voelen dat niet en dan hou je er ook een keer mee op. Je wilt de mensen ook niet tot last zijn.”92 Niet alleen thuis, maar ook op het op het werk was er 88 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 647 [01:16:55 - 01:17:50].

89 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 312 [00:37:37 – 00:37:44].

90 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 312 [00:38:10 – 00:38:28].

91 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 647 [01:16:55-01:17:50].

92 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 312 [00:37:37-00:37:44].

(26)

geen ruimte voor de verhalen van de Libanonveteranen, “Als je van collega’s krijgt te horen; hou er maar over op, want je hebt daar ook gewoon vakantie gehad! Dan sla je dicht… dan hou je je verder stil en vertel je het verhaal maar niet. Ze hebben er geen aandacht voor, dus waarom zou je het dan vertellen?”93 Hoe het uiteindelijk in Libanon was, ervoeren de militairen ter plaatse en klinkt ook voor de veteranen nu nog steeds als een onwerkelijke ervaring. “Dan kom je aan in Beiroet, zit je nog niet goed in je voertuig en je maakt al kennis met eerste beschietingen.”94

1.5. De media

Voordat er een officieel besluit was genomen over de uitzending UNIFIL, schreven de media al over de mogelijke uitzending naar Libanon. En zij waren allerminst positief over de uitzending. Op 9 januari 1979 schetste AVRO-radiojournaal een somber beeld: “Libanon was een heksenketel, een gebied van Palestijnen, christenen en moslims, Syriërs en Israëliërs, die elkaar het licht in de ogen niet gunt.”95 De AVRO had voor onrust gezorgd in medialand en dagbladen versterkten deze onrust door hun zorgen over de missie naar Libanon in hun eigen berichtgeving te herhalen. Journalisten en opiniemakers reageerden kritisch en wantrouwend op het besluit van het kabinet: “Besefte het wel hoe gevaarlijk het daar was?”96 Volgens de Volkskrant begonnen de Nederlandse blauwhelmen “aan een vrij hopeloze opdracht.”97 Hoewel de media niet ingingen tegen het besluit om naar Libanon te gaan, hadden zij nog voor de missie van start ging een negatief oordeel over de missie klaar. Herman Amelink, journalist van de Trouw, schreef onder de kop “VN-vredesmacht in Libanon is niet te benijden” een artikel waaruit kon worden opgemaakt dat de Nederlanders een ondankbare taak stond te wachten: “De Nederlandse militairen zouden in Libanon voor een zeer ondankbare en frustrerende taak komen te staan.”98 De vraag die in het algemeen terugkwam in de media, was of we dan helemaal niks hadden geleerd van de Fransen in Libanon. Frankrijk had behoorlijke verliezen geleden in Libanon. Journalisten die naar het gebied waren afgereisd, kwamen geen van allen terug met opbeurende berichten: “Behalve incidentele risico’s zou er voor het VN-bataljon vooral een periode van intense verveling in het verschiet liggen.”99 Het NRC Handelsblad lied zich kritisch uit over de betrokken commandanten: “Sussende verklaringen over de toestand in Libanon, zoals gegeven door betrokken commandanten, moeten als onverantwoord worden beschouwd.”100 Kortom de 93 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 312 [00:38:10-00:38:28].

94 Veteraneninstituut (VI), Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) – Interviewnummer 1095 [00:17:29-00:18:31].

95 Schoenmaker en Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon, 77. 96 Ibidem, 86.

97 Ibidem, 87. 98 Ibidem, 78.

99 Schoenmaker en Roozenbeek, Vredesmacht in Libanon, 88. 100 Kester, ‘Kamelen op het Binnenhof’, 169.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Fransen benoemden in 1920 een Franse gouverneur voor Libanon, waarmee ze onder meer reageerden op druk van moslims en niet- katholieke christenen die niets voelden voor

Daarom werkt Work First ook niet zo goed voor laagop- geleiden – onder wie de meeste laaggeletterdheid voorkomt: zij kunnen hun arbeidsmarktpositie pas significant verbeteren als

Reeds vorig jaar, met alle begrip en waardering die we hadden voor de miljoenennota 1968, hebben wij het kabinet en de minister van financiën gewaarschuwd voor de illusie dat het

More information on the perceptions of Setswana parents, in order to understand the non-disclosure of child sexual abuse, can assist social workers to empower Setswana

Ten eerste, “hoe was de preventie en behandeling van psychische problemen voor, tijdens en na de Nederlandse militaire missies in Indië (1945-1950), Libanon (1979-1985) en

Door dat hele scala aan bomen kwamen er allerlei insecten voor die eikenprocessierups eten en die zelf ook voedsel vormen voor vijanden van de eiken- processierups.. Die

Voor het versturen van post naar NAPO 17 moet u eerst kijken naar de algemene voorwaarden (www.defensie.nl/onderwerpen/thuisfront/inhoud/post) waar een NAPO zending aan moet

Nederland moest een bataljon voor de United Nations Interim Force in Lebanon (UNIFIL) beschikbaar stellen.. Defensie wees