• No results found

De financiële expertise van de CFO en de kwaliteit van de financ : een onderzoek in hoeverre de financiële expertise van de CFO van invloed is op de kwaliteit van de financiële verslaggevingiële verslaggeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De financiële expertise van de CFO en de kwaliteit van de financ : een onderzoek in hoeverre de financiële expertise van de CFO van invloed is op de kwaliteit van de financiële verslaggevingiële verslaggeving"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Amsterdam Business School

De financiële expertise van de CFO en de kwaliteit van de financiële

verslaggeving

Een onderzoek in hoeverre de financiële expertise van de CFO van invloed is op de kwaliteit van de

financiële verslaggeving

Naam: Martijn Strik Studentnummer: 10681221 Datum: 12-8-2016

Thesis supervisor: prof. dr. L.R.T. van der Goot Word count: 13.629

MSc Accountancy & Control, Specialisatie Accountancy

(2)

2

Verklaring van Originaliteit

Dit document is geschreven door M.J. Strik die verklaart de volledige verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit document te nemen.

Ik verklaar dat de tekst en het werk dat in dit document opgenomen is, origineel is en dat geen andere dan die in de tekst en de referenties genoemde bronnen zijn gebruikt bij het maken ervan.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is verantwoordelijk uitsluitend voor het toezicht op de uitvoering van het werk, niet voor de inhoud.

(3)

3

Voorwoord

Ter afsluiting van de masteropleiding Accountancy & Control aan de Universiteit van Amsterdam, heb ik een onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen de financiële expertise van de CFO en de financiële

verslaggevingskwaliteit. Ik denk dat het resultaat een waardevolle scriptie is, waarbij inzichten worden gegeven in hoeverre de achtergrond van de CFO invloed heeft op de financiële verslaggevingskwaliteit.

Ik wil in het bijzonder prof. dr. L.R.T. van der Goot bedanken voor zijn waardevolle feedback en constructieve en tijdige begeleiding van mijn scriptie.

(4)

4

Samenvatting

Dit onderzoek gaat in op de relatie tussen financiële expertise van de CFO en de financiële verslaggevingskwaliteit. Dit onderzoek richt zich met name op de vier belangrijkste karakteristieken rondom financiële expertise, namelijk: voorgaande ervaring, MBA graad, RA certificering en leeftijd. Voor drie van de vier karakteristieken vind ik een significant verband met de financiële verslaggevingskwaliteit. Discretionaire accruals en winstpersistentie zijn hierbij gebruikt als variabelen voor financiële verslaggevingskwaliteit.

Allereerst vind ik een significant verband waarbij de voorgaande ervaring van de CFO een negatieve invloed heeft op de kwaliteit van de accruals. Deze uitkomst suggereert dat ervarenheid van de CFO gepaard gaat met bewuste winststuring met als gevolg een lagere financiële verslaggevingskwaliteit. Bewijs hiervoor is ook gevonden, doordat er in dit onderzoek ook gecontroleerd is voor dit type winststuring. Een tweede uitkomst van dit onderzoek is dat een CFO, die beschikt over een RA certificering, een positieve invloed heeft op accruals kwaliteit. Tenslotte is er bewijs gevonden dat naarmate de leeftijd van de CFO toeneemt, de winsten minder persistent zullen zijn. Dit is ook het geval bij CFO’s die over een RA certificering beschikken. Deze uitkomsten suggereren dat er minder winsturing plaatsvindt, naarmate de leeftijd van de CFO toeneemt of indien de CFO beschikt over een RA certificering. Dit komt vervolgens ten goede aan de financiële verslaggevingskwaliteit. De genoemde resultaten zijn robuust, omdat er gecontroleerd is voor uitbijters en controlevariabelen.

(5)

5

Inhoudsopgave

1 Inleiding. . . 6 2 Voorgaand literatuuronderzoek . . . 9 3 Hypothesen en onderzoeksmethodologie. . . 12 3.1 Financiële expertise. . . 12 3.1.1 Voorgaande ervaring . . . 12 3.1.2 MBA graad. . . 12

3.1.3 Register Accountant certificering . . . 13

3.1.4 leeftijd . . . 13

3.2 Financiële verslaggevingskwaliteit . . . 13

3.2.1 Winstpersistentie . . . 13

3.2.2 Discretionaire accruals. . . 15

3.2.3 Onpartijdige performance management . . . 16

3.2.4 Externe financiering. . . 18

3.2.5 Winststuring zonder gebruik van discretionaire accruels. . . 19

4 Data. . . 21 4.1 Financiële expertise . . . 21 4.2 Financiële data . . . 22 5 Empirische resultaten . . . 26 5.1 Correlatiematrix . . . 26 5.2 Winstpersistentie . . . 28 5.3 Accruals kwaliteit . . . 31 6 Conclusie. . . .. . . 34 Literatuurlijst. . . 36

(6)

6

1 Inleiding

Dit onderzoek gaat in op de relatie tussen de karakteristieken van de CFO en de financiële verslaggevingskwaliteit. Hierbij wordt er gekeken in hoeverre bepaalde karakteristieken van de CFO de financiële verslaggevingskwaliteit beïnvloeden. Verschillende studies zijn reeds ingegaan op de relatie tussen CFO karakteristieken en de financiële verslaggevingskwaliteit. Zo hebben Aier et al. (2005) reeds onderzoek uitgevoerd op de relatie tussen de karakteristieken van de CFO en de financiële verslaggevingskwaliteit. Echter is dit onderzoek uitgevoerd met behulp van data van de verslaggevingsjaren 1997 tot en met 2002 en is hierbij alleen gekeken naar de financiële expertise van de CFO’s in de Verenigde Staten en is de kwaliteit van financiële verslaggeving gemeten aan de hand van retrospectief herstel van materiële fouten in de jaarrekeningen en ingetrokken verklaringen van externe accountants. Li et al. (2010) hebben ook bewijs gevonden dat een CPA certificering van een CFO positief geassocieerd is aan meer ‘in control’ statements (SOX 404 verklaringen1) wat er op duidt dat de

opleidingsachtergrond van invloed is op de interne beheersing, die indirect gerelateerd is aan de financiële verslaggeving van de organisatie.

Met dit onderzoek wordt er gekeken of financiële expertise van de CFO tevens een rol speelt voor de financiële verslaggevingskwaliteit in de organisaties binnen Europa en wordt dit toegepast op recentere data, namelijk voor het verslaggevingsjaar 2015. De uitkomsten van het onderzoek kunnen meer kennis toevoegen aan de huidige HRM kennis, die voor aanvullende selectieprocedures voor CFO’s kunnen zorgen. Ook blijkt de financiële expertise van de CFO een maatstaf voor de betrouwbaarheid van een jaarrekening, die kan worden gebruikt door de stakeholders. De achtergrond van de CFO kan tevens een bijdrage leveren voor de externe accountant bij de risicoschatting met betrekking tot de jaarrekeningcontrole.

De achtergrond van een CFO, zoals voorgaande vermelding van ervaring en opleidingsachtergrond kan een belangrijke rol spelen in de financiële verslaggevingskwaliteit, omdat de CFO verantwoordelijk is voor alle financiële transacties, financieel beleid en interne beheersingsmaatregelen die zich uiteindelijk uiten in de financiële verslaggeving(Gore et al., 2007; Ge et al., 2011).

Het doel van deze scriptie is te onderzoeken of er een verband is tussen de financiële expertise van de CFO en de financiële verslaggevingskwaliteit. De onderzoeksvraag hierbij is: Neemt de kwaliteit van de financiële verslaggeving toe bij beursgenoteerde organisaties in Europa als de CFO meer financiële expertise heeft?

In lijn met een voorgaande studie van Aier et al. (2005) gebruik ik dezelfde kenmerken voor financiële expertise van de CFO als is gedefinieerd door het Blue Ribbon Committee (1999)2 en zoals benoemd in de

richtlijnen omtrent het aantrekken van financiële expertise als genoemd in de SarbanesOxley wet van 2002. Deze

1 Sectie 404 binnen de SOX wetgeving vereist dat publieke bedrijven en hun externe accountants rapporteren over de effectiviteit van de

interne controle over de financiële verslaggeving. Externe accountants zijn verplicht om een negatief advies over de effectiviteit te geven indien één of meer wezenlijke tekortkomingen bestaan. SOX 404 is bedoeld om het vertrouwen van de investeerder te doen toenemen in de financiële verslaggeving van de organisatie en de onderlinge processen en interne controles die hieraan ten grondslag liggen (Li et al, 2010)

2 Voorgaande kennis in finance of accounting, professionele certificering als accountant of vergelijkbare achtergrond en ervaring wat duidt of

(7)

7

kenmerken hebben betrekking op onder andere de opleidingsachtergrond van de CFO en hierbij controleer ik of de CFO beschikt over een certificering als registeraccountant, dan wel over een MBA titel. Voorgaande ervaringen en leeftijd van de CFO worden hierbij ook meegenomen als variabelen voor financiële expertise.

De data voor financiële expertise van de CFO binnen de organisatie is verkregen vanuit de Orbis database en hierbij zijn alle beursbedrijven van het boekjaar 2015 binnen Europa geselecteerd. De financiële gegevens uit de Datastream database worden gebruikt voor het meten van de financiële verslaggevingskwaliteit.

Financiële verslaggevingskwaliteit kan op verschillende manieren worden gemeten. Om de financiële verslaggevingskwaliteit te meten, maak ik gebruik van de mate van winststuring. Managers geloven dat winst de volgende twee belangrijke kwaliteitsattributen heeft: winstpersistentie en onpartijdige performance management (Dichev et al. 2013). Winstpersistentie is volgens het onderzoek van Dichev et al. (2013) belangrijk voor de waardering van de organisatie door de investeerders. Dit wordt ook bevestigd door het onderzoek verricht door Francis et al. (2004). Winstpersistentie reflecteert hierbij de daadwerkelijke lange termijnwinst van de organisatie die vrij is van incidentele baten en verliezen. Ik meet de winstpersistentie als de hellingscoëfficiënt van de regressie van de huidige winst op de achtergebleven winst conform het onderzoek van Francis et al. (2004). Een andere bepalende factor voor de winstpersistentie is het gebruik van discretionaire accruals. CFO’s willen de toekomstige prestaties van de organisatie laten zien doormiddel van het gebruik van accruals. Deze accruals hebben een signaleringsfunctie voor de toekomstige prestaties van de organisatie, met als gevolg winstpersistentie (Tucker en Zarowin, 2006). Met een hogere winstpersistentie wordt een hogere waarde toegekend aan de organisatie door investeerders.

De discretionaire accruals zijn gemeten met behulp van het cross-sectionaal onderzoek uitgevoerd door Jones (1991). In dit onderzoek is er een model ontwikkeld om discretionaire accruals te meten, te noemen het Jones model. Met behulp van het aangepaste Jones model (DeFond en Jiambalvo 1994; Kothari et al. 2005; Li et al. 2010) kunnen de reguliere accruals benaderd worden als een functie van de verandering in omzet en de omvang van de MVA. Deze variabelen hangen samen met de economische veranderingen van de organisatie. Het discretionaire gedeelte is het verschil tussen de reguliere accruals, samenhangend met de economische veranderingen en de gerapporteerde accruals.

In dit onderzoek is er bewijs gevonden dat naarmate de leeftijd van de CFO toeneemt de winsten van de organisatie, waarin de betreffende CFO werkzaam is, minder persistent zullen zijn. Dit kan geïnterpreteerd worden als bewijs dat aansluit bij het onderzoek van Feng et al. (2008), namelijk dat de CFO’s minder druk voelen van het management naarmate ze ouder worden. Dit suggereert dat men minder druk voelt, naarmate men financieel minder afhankelijk wordt als de pensioengerechtigde leeftijd naderbij komt. De financiële expertise variabele RA certificering is tevens negatief significant geassocieerd aan winstpersistentie in tegenstelling tot CFO’s met een MBA graad, waarbij de winst in het jaar daaropvolgend juist toeneemt.

(8)

8

Een andere uitkomst in deze scriptie is dat organisaties met CFO’s die beschikken over voorgaande ervaring zijn geassocieerd met een lagere accruals kwaliteit. Deze uitkomst suggereert dat ervarenheid van de CFO gepaard gaat met een lagere financiële verslaggevingskwaliteit

Een andere bevinding is dat een CFO’s met een RA certificering geassocieerd zijn met een hogere accruals kwaliteit. Hieruit kunnen we concluderen dat een organisatie bestuurd door een CFO met een RA certificering beschikt over een betere kwaliteit van accruals, echter zijn de resultaten hiervoor marginaal significant.

Tenslotte is er bewijs gevonden dat naarmate de leeftijd van de CFO toeneemt, de winsten minder persistent zullen zijn. Deze uitkomsten suggereren dat er minder winsturing plaatsvindt, naarmate de leeftijd van de CFO toeneemt of indien de CFO beschikt over een RA certificering. Dit komt vervolgens ten goede aan de financiële verslaggevingskwaliteit.

In deze scriptie wordt allereerst in hoofdstuk 2 ingegaan op voorgaande literatuuronderzoeken omtrent de achtergronden van de CFO en in hoeverre deze van invloed zijn op de bedrijfsvoering. Vervolgens behandelt hoofdstuk 3 de onderzoeksmethodologie. In hoofdstuk 4 wordt de data die gebruikt is voor dit onderzoek beschreven. Tenslotte komen de empirische resultaten aan bod in hoofdstuk 5 en wordt er uiteindelijk afgesloten met een conclusie.

(9)

9

2 Voorgaand literatuuronderzoek

In de afgelopen jaren zijn er reeds onderzoeken uitgevoerd waarbij er is gekeken naar de karakteristieken van de CFO en CEO en de hieraan gerelateerde kwaliteit van de financiële verslaggeving. De kwaliteit van financiële verslaggeving is in voorgaande onderzoeken gemeten aan de hand van de retrospectief herstel, ingetrokken SOX 404 verklaringen en de mate van winststuring. Ge et al. (2011) hebben reeds een verband geconstateerd tussen retrospectief herstel van materiële fouten in de jaarrekeningen, het intrekken van de verklaringen van externe accountants en de mate van winststuring wat bijdraagt aan het bewijs dat winststuring negatief geassocieerd is aan financiële verslaggevingskwaliteit. Aier et al. (2005) hebben bewijs gevonden dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving, gemeten aan de hand van het retrospectief herstel van materiële fouten in de jaarrekeningen en ingetrokken verklaringen van externe accountants toeneemt, op het moment de CFO beschikt over een CPA-titel of een MBA-titel en meer ervaring als CFO heeft.

Een onderzoek van Gottesman en Morey (2006) heeft geleid tot nieuwe inzichten als het gaat om in hoeverre de opleidingsachtergrond van de CEO gerelateerd is aan de resultaten van een organisatie. In dit onderzoek vinden Gottesman en Morey echter geen bewijs voor een verband tussen een opleiding aan een prestigieuze onderwijsinstelling en betere resultaten van de organisatie. Ook vinden ze geen bewijs dat resultaten van een organisatie beter zijn op het moment dat een CEO over een MBA graad beschikt. De resultaten van een organisatie zijn zelfs negatief geassocieerd aan de MBA titulatuur. In een ander onderzoek van Lobo en Zhou (2006) is bewijs gevonden dat financiële expertise van CEO’s en CFO’s, zoals genoemd in de SarbanesOxley wet van 2002, geassocieerd is aan een toename in conservatieve financiële verslaggeving. Bertrand en Schoar (2003) vonden bewijs dat naarmate de leeftijd van de CEO toenam, ook de financiële verslaggeving conservatiever werd. Hierbij hebben ze onderzocht in hoeverre individuele managers de bedrijfsvoering en prestaties van de organisatie beïnvloeden. Een andere uitkomst van dit onderzoek is dat CEO’s ,beschikkend over een MBA graad, gebruik maken van agressievere bedrijfsstrategieën. Barker en Muller (2002) vinden een verband tussen de verschillende bedrijfsstrategieën en de individuele kenmerken van een CEO. Zij vonden namelijk bewijs dat een groot deel van de variatie in de R&D uitgaven geassocieerd was met de individuele kenmerken van de CEO. De R&D uitgaven namen toe op het moment de CEO jonger was. Barker en Muller (2002) vonden echter geen verband tussen de R&D uitgaven en het aantal gevolgde opleidingen door de betreffende CEO, indien een universitaire diploma was behaald. Wel vonden ze bewijs dat een toename in de R&D uitgaven geassocieerd was met CEO’s die een

gespecialiseerde universitaire opleiding hadden genoten. Een andere bevinding van Barker en Muller is dat de R&D uitgaven toenemen naarmate de termijn van de CEO toeneemt. Deze bevinding impliceert dat naarmate de bestuurstermijn van CEO toeneemt, ook de eigen voorkeur de overhand neemt.

Li et al. (2010) hebben bewijs gevonden dat een CPA certificering van een CFO positief geassocieerd is aan meer ‘in control’ statements (SOX 404 verklaringen) wat er op duidt dat de opleidingsachtergrond van invloed is op de interne beheersing, die indirect gerelateerd is aan de financiële verslaggevingskwaliteit van de organisatie. Zo vindenAshbaugh-Skaife et al. (2008) dat nadelige SOX 404 verklaringen geassocieerd zijn met een slechtere

(10)

10

financiële verslaggevingskwaliteit en vice versa. In bovenstaande onderzoeken is de financiële

verslaggevingskwaliteit gemeten aan de hand van retrospectief herstel, het intrekken van verklaringen en ‘in control’ verklaringen. Echter zijn er tevens onderzoeken uitgevoerd, waarbij er verbanden zijn onderzocht tussen de karakteristieken van de CFO en de mate van winststuring.

Zo hebben Jiang et al. (2010) onderzocht wie de meeste invloed binnen de organisatie heeft op winststuring. Hierbij onderzochten ze het verband tussen de bestuurdersbeloningen van een CFO en CEO en de hieraan gerelateerde winststuring. Hierbij vonden ze bewijs dat de aan aandelen gerelateerde bestuurders-beloning van de CFO een onafhankelijke rol speelt in de winststuring. Een andere studie uitgevoerd door Chava en Purnanandam (2010) laat zien dat dat CFO’s het financieel beleid van de organisatie significant beïnvloeden. Hierbij hebben ze gekeken in hoeverre prikkels om het nemen van bestuurlijke risico’s geassocieerd is aan het organisatorisch financieel beleid. Ze vonden in dit onderzoek een positief verband tussen het nemen van bestuurlijke risico’s en de risico gerelateerde prikkels van de CFO.

Feng et al. (2008) vinden bewijs dat CFO’s gebruik maken van winststuring, omdat ze bezwijken onder de druk van de CEO om hiervan gebruik te maken. Volgens hun bezwijken CFO’s eerder onder druk van de CEO dan dat ze dit doen voor hun eigen financieel gewin. Guan et al. (2005) vinden bewijs dat het ontslag van de CFO gepaard gaat met resultaatverhogende accruals in het jaar dat de CFO vertrekt. Dit suggereert dat op het moment het topmanagement (CEO) vraagt om de winst te verhogen, veel CFO’s ervoor kiezen om ontslag te nemen. Deze resultaatverhogende accruals in het jaar dat de CFO is vertrokken toont aan dat de nieuwe aangetrokken CFO wel bezwijkt onder de druk van het topmanagement.

Als het gaat om financieringsbeslissingen dan weegt het belang van de CFO zwaarder dan die van de CEO, aldus Frank en Goyal (2007). Zij onderzochten het effect van topfunctionarissen op de financieringsbeslissingen. Hierbij hebben ze gekeken in hoeverre de persoonlijke karakteristieken van de CFO en CEO invloed heeft op de hefboomwerking van een organisatie. Frank en Goyal (2007) vonden bewijs dat de rol van CFO minstens zo groot is als die van de CEO als het gaat om het financieringsbeleid. Dit voegt bewijs toe dat de CFO een belangrijke rol binnen de organisatie heeft als het gaat om het beïnvloeden van het financieel beleid en de winststuring. In een ander onderzoek van Gore et al. (2007) vonden ze bewijs dat de achtergrond van een CFO, zoals voorgaande ervaring en opleidingsachtergrond een belangrijke rol kan spelen in de financiële verslaggevingskwaliteit, gezien de CFO verantwoordelijk is voor alle financiële transacties, financieel beleid en interne beheersingsmaatregelen die zich uiteindelijk uiten in de financiële verslaggeving. Ge et al. (2010) vinden tevens bewijs dat een CFO een significant invloed heeft op de financiële verslaggeving van de betreffende organisatie.

De kwaliteit van de financiële verslaggeving kan onder andere worden gemeten aan de hand van de mate van winststuring. Uit het onderzoek van Dichev et al. (2013) is gebleken dat managers geloven dat winst de volgende twee belangrijke kwaliteitsattributen heeft: winstpersistentie en onpartijdige performance management. CFO’s maken gebruik van winststuring om te voldoen aan de verwachtingen, zoals opgesteld in

(11)

11

in organisaties ,waarbij er een daling van de winstgroei is, meer gebruik maken van winststuring. Winst-

persistentie is volgens het onderzoek van Dichev et al. (2013) belangrijk voor de waardering van de organisatie door de investeerders. Dit wordt ook bevestigd in het onderzoek verricht door Francis et al. (2004).

Winstpersistentie reflecteert hierbij de daadwerkelijke lange termijnwinst van de organisatie die vrij is van incidentele baten en verliezen. Een bepalende maatstaf voor de winstpersistentie is de omvang van de discretionaire accruals. Francis et al. (2004) kwamen tot de conclusie dat het gebruik van onder andere winstpersistentie met behulp van discretionaire accruals de kosten van het eigen vermogen doen verlagen.

Zoals reeds benoemd dienen de accruals als een signaleringsfunctie voor de toekomstige prestaties van de organisatie (Tucker en Zarowin 2006), met als gevolg winstpersistentie. Met een hogere winstpersistentie wordt een hogere waarde toegekend aan de organisatie door investeerders.

Winststuring wordt niet alleen gebruikt voor winstpersistentie en performance management. Kijkend naar de uitkomsten van het onderzoek van Dichev et al. (2013) dan maken de CFO’s ook gebruik van winststuring om te voldoen aan de opgestelde leningsconvenanten. In andere voorgaande onderzoeken, zoals die van Dechow et al. (1996) en DeFond en Jiambalvo (1991) is bewijs gevonden dat de CFO’s gebruik maken van winststuring op het moment er vraag is naar externe financiering. Echter is geen bewijs gevonden dat er gebruik wordt gemaakt van winststuring op het moment organisaties in de buurt komen van de schending van de

financieringsovereenkomst. Daarentegen vinden Richardson et al. (2002) wel bewijs dat hefboomwerking

gerelateerd is aan winststuring. Begley en Freedman (2004) vinden bewijs dat hefboomwerking minder vaak wordt gebruikt als een beperking in de financieringsovereenkomsten, wat suggereert dat hefboomwerking wellicht een minder belangrijke incentive is om winst te managen.

Er kunnen ook op andere manieren met winsten worden gestuurd dan alleen door gebruik te maken van accruals, namelijk middels aanpassing van de leasecontracten (Ge et al. ,2007). Ge et al. (2007) vinden bewijs dat de operationele lease activiteiten negatief geassocieerd zijn aan toekomstige winsten en de aandelenwinst. Nienaber (2011) vindt tevens bewijs dat CFO’s leasecontracten aanpassen om de solvabiliteitratio’s en winsten op korte termijn te verbeteren of te verslechteren (frontloading).

(12)

12

3 Hypothesen en onderzoeksmethodologie

Om tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen dient allereerst de financiële expertise van de CFO en vervolgens de kwaliteit van financiële verslaggeving te worden gemeten. In dit hoofdstuk wordt allereerst

ingegaan op het meten van financiële expertise van de CFO, vervolgens komt de financiële verslaggevingskwaliteit aan bod.

3.1 Financiële expertise

Conform het onderzoek van Aier et al. (2005) heb ik gebruik gemaakt van de kenmerken die reeds zijn vastgesteld door het Blue Ribbon Committee (1999) en benoemd in de richtlijnen omtrent het aantrekken van financiële expertise als genoemd in de Sarbanes-Oxley wet van 2002. Deze kenmerken hebben onder andere betrekking op voorgaande ervaring en de opleidingsachtergrond van de CFO. Ik controleer vervolgens of de CFO over voorgaande ervaring beschikt en of de CFO beschikt over certificering als registeraccountant, danwel over een MBA titel.

3.1.1 Voorgaande ervaring

De verwachting is dat een CFO zijn of haar ervaringen uit het verleden meeneemt en deze ervaring tevens toepast op de financiële verslaggeving van de organisatie waarin hij of zij werkzaam is. Ik verwacht derhalve dat

voorgaande ervaring positief geassocieerd is aan de financiële verslaggevingskwaliteit. Dit sluit tevens aan bij het bewijs dat Aier et al. (2005) hebben gevonden, namelijk dat voorgaande ervaring van de CFO positief geassocieerd is aan de financiële verslaggevingskwaliteit. Dummy variabele (CFO_PE) is 1 op het moment de CFO voorgaand jaar dezelfde functie bekleedde binnen de organisatie of een positie als CFO bekleedde in een andere organisatie.

3.1.2 MBA graad

Volgens het Institute of Management Accountants, kan een MBA graad zorgen voor het ontwikkelen van een beter begrip van zijn of haar organisatie en dus zorgt dit voor een bredere, meer strategische rol in het beheer en de exploitatie van (zijn of haar) organisaties (Messmer 1998). Terwijl beter begrip van de organisatie niet direct leidt tot een betere kwaliteit van financiële verslaggeving, biedt dit wel een kans voor betere kwaliteit van financiële verslaggeving. Overeenkomstig met dit begrip, verwacht ik dat de MBA graad variabele positief geassocieerd is aan de financiële verslaggevingskwaliteit. Lobo en Zhou (2006) hebben reeds bewijs gevonden dat financiële expertise, waaronder het hebben van een MBA graad, geassocieerd is met een toename in conservatieve financiële

verslaggeving. In dit onderzoek hebben ze observaties verzameld van organisaties uit de Verenigde Staten in een periode van één tot twee jaar voor de invoer van SOX (2001) en één tot twee jaar na de invoer van SOX (2003). Hierbij vonden ze bewijs dat de financiële expertise, zoals genoemd in de Sarbanes-Oxley wet van 2002, waaronder het beschikken over een MBA graad, geassocieerd is met een conservatievere verslaggeving. Deze conservatievere verslaggeving uitte zich in het verantwoorden van lagere discretionaire accruals en het eerder verantwoorden van verliezen dan baten. Dummy variabele (CFO_MBA) is 1 op het moment de CFO over een MBA graad beschikt.

(13)

13

3.1.3 Register Accountant certificering

Binnen de verschillende Europese landen zijn er net als in Nederland specifieke eisen aan de controlerende accountants gesteld. Deze eisen stellen dat de accountant, afhankelijk van het land waar hij of zij werkzaam is, een bachelor dan wel masteropleiding heeft afgerond, permanente educatie volgt en zich houdt aan ethische

standaarden. Per land wordt er dus rekening gehouden met dergelijke kwalificaties. Voor deze dummy variabele

CFO_RA is er gekeken of de betreffende CFO over een CPA titel (Certified Public Accountant) beschikt of Chartered

Accountant is. Mijn verwachting is dat de CFO’s die beschikken over dergelijke achtergrond een beter begrip hebben van de boekhoudkundige begrippen en ethische waarden en dat dit vervolgens ten goede komt aan de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Deze verwachting sluit aan bij de uitkomsten van Aier et al. (2005), waarin bewijs is gevonden dat een dergelijke RA certificering positief geassocieerd is aan financiële

verslaggevingskwaliteit. Echter is in het onderzoek van Aier et al. (2005) is de kwaliteit van de financiële verslaggeving gemeten aan de hand retrospectief herstel en ingetrokken verklaringen en niet aan de mate van winststuring. Ik verwacht derhalve dat register account certificering positief geassocieerd is aan de financiële verslaggevingskwaliteit. Dummy variabele (CFO_RA) is 1 op het moment de CFO over een RA certificering beschikt.

3.1.4 leeftijd

Leeftijd van de CFO (CFO_AGE). Conform de variabele (CFO_PE) verwacht ik dat dit tevens kan worden gezien als voorgaande ervaringen en dat een CFO deze ervaringen tevens meeneemt en dit toepast op de huidige organisatie waarin hij of zij werkzaam is. Ik verwacht derhalve dat de leeftijd van de CFO positief geassocieerd is aan de financiële verslaggevingskwaliteit. Ge et al. (2011) hebben reeds bewijs gevonden dat de CFO’s van oudere leeftijd conservatiever zijn in de financiële verslaggeving.

3.2 Financiële verslaggevingskwaliteit

Om de financiële verslaggevingskwaliteit te meten, maak ik zoals reeds benoemd gebruik van de mate van winststuring. Managers geloven dat winst de volgende twee belangrijke kwaliteitsattributen heeft: winstpersistentie en onpartijdige performance management (Dichev et al. 2013).

3.2.1 Winstpersistentie

Winstpersistentie is volgens het onderzoek van Dichev et al. (2013) belangrijk voor de waardering van de organisatie door de investeerders. Dit wordt tevens bevestigd door het onderzoek verricht door Francis et al. (2004). Winstpersistentie reflecteert hierbij de daadwerkelijke lange termijnwinst van de organisatie die vrij is van incidentele baten en verliezen.Met een hogere winstpersistentie wordt een hogere waarde toegekend aan de organisatie door investeerders. Persistente winsten kunnen dienen als een substituut voor het voorspellen van de cashflows door buitenstaanders, aldus Sloan (1996). Ik meet de winstpersistentie als de hellingscoëfficiënt van de regressie van de huidige winst op de achtergebleven winst conform het onderzoek van Francis et al. (2004). CFO’s beschikkend over financiële expertise, zoals hiervoor genoemd, kunnen vermoedelijk een betere inschatting maken van de toekomstige prestaties van de organisatie dan CFO’s die hier niet over beschikken. Hierdoor is er een mogelijkheid dat financiële expertise positief geassocieerd is aan winstpersistentie, echter leidt dit niet direct

(14)

14

tot een betere kwaliteit van de financiële verslaggeving. Winstpersistentie duidt namelijk ook op winststuring met als gevolg dat dit leidt tot een lagere financiële verslaggevingskwaliteit. De verwachting is dat financiële expertise van de CFO negatief geassocieerd is aan winstpersistentie.

De relatie tussen de huidige winst en de achtergebleven winst kan als volgt worden benaderd (Francis et al., 2004 enAli en Zarowin, 1992):

Xit = β0 + β1 Xi,t-1 + εit [1]

Waarin:

Xit = winst per aandeel exclusief bijzondere baten en lasten in verhouding tot gemiddelde totale activa Xi, t-1= winst per aandeel voorgaand jaar in verhouding tot gemiddelde totale activa.

εit = storingsterm

Winsten zijn meer persistent als β1 dichter bij 1 en minder persistent als β1 dichter bij 0 zit. De uitkomsten van

bovenstaande vergelijking [1] worden vervolgens gebruikt als afhankelijke variabele in onderstaande vergelijking [2}, om het verband te onderzoeken tussen winstpersistentie en de financiële expertise van de CFO. Ook

controleer ik voor omzetgroei (SALESGROEI) en negatieve resultaten (LOSS). De verwachting is namelijk dat relatief kleine organisaties, relatief een grotere omzetgroei hebben en hierdoor minder persistente winsten hebben. Verder verwacht ik dat organisaties met negatieve resultaten minder persistent zullen zijn en wordt er gecontroleerd voor verliezen, met behulp van dummy variabele (LOSS).

Op basis van het voorgaande zijn de volgende hypotheses voor dit onderzoek geformuleerd:

H1: Er is een positief effect tussen de kwaliteit van de accruals en de financiële expertise van de CFO H2: Er is een negatief effect tussen winstpersistentie en de financiële expertise van de CFO

Deze hypothesen worden getoetst aan de hand van de volgende modellen:

Xit = β0 + β1 Xi,t-1 + β2Xi,t-1*CFO_PEit + β3Xi,t-1*CFO_MBAit + β4Xi,t-1*CFO_RAit + β5Xi,t-1*CFO_AGEit + β6Xi,t-1*SALESGROEI + β7Xi,t-1*LOSS + β8Xi,t-1*UK + εi,t [2]

(15)

15

Door de controlevariabelen te vermenigvuldigen met Xi,t-1 kan worden gemeten in hoeverre Xit afhankelijk is van de

achtergebleven winst en de financiële expertise variabelen. Hiermee kan de winstpersistentie worden verklaard aan de hand van de financiële expertise variabelen. De verwachting is dat β2, β3, β4 en β5 negatief geassocieerd zijn

aan winstpersistentie, gezien de verwachting is dat financiële expertise een positief effect heeft op de financiële verslaggevingskwaliteit.

Waarin:

Xit = winst per aandeel exclusief bijzondere baten en lasten in verhouding tot gemiddelde totale activa Xi, t-1= winst per aandeel voorgaand jaar in verhouding tot gemiddelde totale activa

CFO_PE = dummy variabele 1 als CFO over voorgaande ervaring als CFO beschikt, anders 0 CFO_MBA = dummy variabele 1 als CFO over MBA graad beschikt, anders 0

CFO_RA = dummy variabele 1 als CFO over dergelijke RA certificering beschikt, anders 0 CFO_AGE= natuurlijke logaritme van leeftijd van de CFO

SALESGROEI = omzet in jaar t ten opzichte van omzet jaar t-1 LOSS = dummy variabele 1 als resultaat <€0,- en 0 als resultaat > €0,-

UK = dummy variabele 1 als het een observatie uit het Verenigd Koninkrijk betreft, anders 0. Zie paragraaf 4.1 εi,t = storingsterm

3.2.2 Discretionaire accruals

Een maatstaf voor de winstpersistentie is de omvang van de discretionaire accruals. Deze accruals dienen, zoals reeds benoemd, als een signaleringsfunctie voor de toekomstige prestaties van de organisatie (Tucker en Zarowin 2006), met als gevolg winstpersistentie. De discretionaire accruals worden gemeten aan de hand van het cross-sectionaal onderzoek van Jones (1991). In dit onderzoek is er een model ontwikkeld om discretionaire accruals te meten, te noemen het Jones model. Met behulp van het aangepaste Jones model (DeFond en Jiambalvo 1994; Kothari et al. 2005) kunnen de reguliere accruals benaderd worden als een functie van de verandering in omzet en de omvang van de materiële vaste activa, hierna MVA. Deze variabelen hangen samen met de economische veranderingen van de organisatie. De verandering in de omzet hangt samen met de verandering in het

werkkapitaal, onderdeel van de totale accruals. De MVA wordt gebruikt om het gedeelte van de accruals omtrent de reguliere afschrijvingslasten te normaliseren. Zo kunnen de afschrijvingstermijnen zelf worden aangepast door de CFO’s, waardoor de winsten (nettoresultaten) van de organisaties onderling kunnen variëren. Om hiervoor te controleren worden de afschrijvingslasten in het Jones Model genormaliseerd op basis van de aanschafwaarde van de materiële vaste activa.

Het onverklaarde deel van de totale accruals als verantwoord is in de jaarrekeningen kan worden aangemerkt als discretionaire accruals. Hierbij wordt het volgende Jones model (DeFond en Jiambalvo 1994; Kothari et al. 2005 en Li et al. 2010) gebruikt:

(16)

16

TAit / Asseti,t -1= β1 1/ Asseti, t-1 + β2 ΔSalesit -ΔARit /Asseti, t-1 + β3 PPEit/ Asseti, t-1 + εit [3]

Waarin:

TAit = totale accruals gelijk aan nettoresultaat minus operationele cashflow huidig boekjaar Asseti ,t-1 = totale activa huidig boekjaar

ΔSalesit = verandering in verkopen huidig boekjaar ten opzichte van voorgaand boekjaar, gedeeld door het

gemiddelde van de totale activa

ΔARit = verandering in debiteurenpositie huidig boekjaar ten opzichte van voorgaand boekjaar PPEit = Totaal materiële vaste activa (MVA) huidig boekjaar

εit = storingsterm = omvang abnormale of dicretionaire accruals

De absolute waarde van het overgebleven deel van vergelijking [3] is de waarde van de accruals kwaliteit. Een hogere waarde betekent een lagere accruals kwaliteit. Deze absolute waarde wordt vervolgens gebruikt als afhankelijke variabele in onderstaande vergelijking [4] om het verband tussen financiële verslaggevingskwaliteit en financiële expertise van de CFO te onderzoeken:

DAit = β0 + β1CFO_PEit + β2CFO_MBAit + β3CFO_RAit + β4CFO_AGEit + β5UK [4]

Waarin:

DAit = absolute waarde van het overgebleven deel van vergelijking [3] = het verschil tussen totale accruals

(nettoresultaat minus operationele cashflow) en reguliere accruals (benaderd worden als een functie van de verandering in omzet en de omvang van de MVA)

CFO_PEit = dummy variabele 1 als CFO over voorgaande ervaring als CFO beschikt, anders 0 CFO_MBAit = dummy variabele 1 als CFO over MBA graad beschikt, anders 0

CFO_RAit = dummy variabele 1 als CFO over dergelijke RA certificering beschikt, anders 0 CFO_AGEit = natuurlijke logaritme van leeftijd van de CFO

UK = dummy variabele 1 als het een observatie uit het Verenigd Koninkrijk betreft, anders 0. Zie ook paragraaf 4.1 3.2.3 Onpartijdige performance management

Bij onpartijdige performance management kan men denken aan het gebruik van winst in compensatiecontracten en voor evaluaties van managers op basis van de prijsontwikkeling van het aandeel. Kijkend naar de uitkomsten van het onderzoek van Dichev et a (2013) dan maken de CFO’s gebruik van winststuring om te voldoen aan de verwachtingen opgesteld in de compensatiecontracten en voor evaluatiedoeleinden. Organisaties met een dalende winst hebben incentives om gebruik te maken van winststuring (DeFond en Jiambalvo 1991). Aangezien de meeste bestuurdersbeloningsregelingen een functie zijn van de winst, hebben managers een prikkel om te

(17)

17

voldoen aan de winstdoelstellingen. Hierdoor hebben CFO’s in organisaties waarbij er een daling van de winstgroei is, meer kans op winssturing (Defond en Jiambalvo 1991). Om hiervoor te controleren worden de volgende twee controlevariabelen toegevoegd conform Richardson et al. (2002). De eerste controlevariabele is een dummy variabele die een waarde van 1 heeft, wanneer het bedrijf vier opeenvolgende kwartalen van groei (winst per aandeel) heeft vanaf het boekjaar van de eerste discretionaire accrual en 0 anders (GRW). De tweede controlevariabele is een telling van het aantal opeenvolgende kwartalen van groei (winst per aandeel) tot het vroegste boekjaar van de eerste discretionaire accrual, tot maximaal 8 kwartalen (GRA).

Tevens controleer ik voor omzetgroei (SALESGROEI) en negatieve resultaten (LOSS) conform de regressievergelijking van winstpersistentie. De verwachting is dat relatief kleine organisaties relatief een grotere omzetgroei hebben en een lagere kwaliteit van accruals hebben. Zo vinden Dechow en Dichev (2002) bewijs dat relatief grote organisaties stabieler zijn. Dit resulteert uiteindelijk in een lagere kans op fouten in het schatten van de accruals, waardoor de kwaliteit van de accruals toeneemt. Een andere verwachting is dat organisaties die te kampen hebben met verliezen een lagere accruals kwaliteit hebben. Hiervoor wordt gecontroleerd conform het onderzoek van Wang (2006), met behulp van dummy variabele (LOSS).

Rekeninghoudend met bovenstaande controlevariabelen is de volgende vergelijking opgesteld:

DAit = β0 + β1 CFO_PEit + β2 CFO_MBAit + β3 CFO_RAit + β4 CFO_AGEit + β5UK+β6 GRWit + β7 GRAit + β8 SALESGROEIit +

β9 LOSSit + εit [4]

Waarin:

DAit = absolute waarde van het overgebleven deel van vergelijking [3] = het verschil tussen totale accruals

(nettoresultaat minus operationele cashflow) en reguliere accruals (benaderd worden als een functie van de verandering in omzet en de omvang van de MVA)

CFO_PEit = dummy variabele 1 als CFO over voorgaande ervaring als CFO beschikt, anders 0 CFO_MBAit = dummy variabele 1 als CFO over MBA graad beschikt, anders 0

CFO_RAit = dummy variabele 1 als CFO over dergelijke RA certificering beschikt, anders 0 CFO_AGEit = natuurlijke logaritme van leeftijd van de CFO

UK = dummy variabele 1 als het een observatie uit het Verenigd Koninkrijk betreft, anders 0. Zie ook paragraaf 4.1 GRWit = dummy variabele 1 als er 4 opeenvolgende kwartalen groei is, anders 0

GRAit = natuurlijke logaritme van aantal opeenvolgende kwartalen groei tot boekjaar tot een maximum van 8 SALESGROEIit = omzet in jaar t ten opzichte van omzet jaar t-1

(18)

18

3.2.4 Externe financiering

Een andere uitkomst van het onderzoek van Dichev et al. (2013) is dat CFO’s ook gebruik van winststuring voor het voldoen aan de leningsconvenanten. In andere voorgaand onderzoeken van Dechow et al. (1996) en DeFond en Jiambalvo (1991) is ook bewijs gevonden dat de CFO’s gebruik maken van winststuring op het moment er behoefte is aan externe financiering. Echter is geen bewijs gevonden er gebruik wordt gemaakt van winststuring als

organisaties in de buurt komen van de schending van de financieringsovereenkomst. Daarentegen vinden Richardson et al. (2002) wel bewijs dat hefboomwerking gerelateerd is aan winststuring. Begley en Freedman (2004) voegen hier aan toe dat de hefboomwerking minder vaak wordt gebruikt als een beperking in de

financieringsovereenkomsten, wat suggereert dat hefboomwerking wellicht een minder belangrijke incentive is om winst te managen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van Richardson et al. (2002) wordt er tevens een controlevariabele gemaakt voor de hefboomwerking. Om te controleren voor het doorbreken van eventuele leningsconvenanten houd ik rekening met de hefboomwerking (LEV) (Dechow et al. 1996) gedefinieerd als:

LEVi,t = totale schuldeni,1 / totale activai,1

Om te controleren voor de vraag naar externe financiering wordt er gecontroleerd voor de mate van vrije kasstromen. De vrije kasstroom meet het vermogen van een organisatie om haar investeringen te dekken doormiddel van activa die het bedrijf al heeft. Daarom vertegenwoordigt deze variabele (FCF) de vraag naar externe financiering (Dechow et al. 1996). De volgende vergelijking is hiervoor opgesteld:

FCFit = (operationele cashflowi,t – gemiddelde investeringen(i,t-3 t/m i,1))/totale activai,1

De controlevariabele FCF “vraag naar externe financiering” worden toegevoegd aan onderstaande vergelijking:

DAit = β0 + β1CFO_PEit + β2CFO_MBAit + β3CFO_RAit + β4CFO_AGEit + β5UK +β6GRWit + β7GRAit + β8 GROEI+ β9LOSS β10LEVit + β11 FCFit + εit [5]

Waarin:

DAit = absolute waarde van het overgebleven deel van vergelijking [3] = het verschil tussen totale accruals

(nettoresultaat minus operationele cashflow) en reguliere accruals (benaderd worden als een functie van de verandering in omzet en de omvang van de MVA)

CFO_PE = dummy variabele 1 als CFO over voorgaande ervaring als CFO beschikt, anders 0 CFO_MBA = dummy variabele 1 als CFO over MBA graad beschikt, anders 0

CFO_RA = dummy variabele 1 als CFO over dergelijke RA certificering beschikt, anders 0 CFO_AGE= natuurlijke logaritme van leeftijd van de CFO

(19)

19

GRW = dummy variabele 1 als er 4 opeenvolgende kwartalen groei is, anders 0

GRA = natuurlijke logaritme van aantal opeenvolgende kwartalen groei tot boekjaar tot een maximum van 8

SALESGROEI = omzet in jaar t ten opzichte van omzet jaar t-1 LOSS = dummy variabele 1 als resultaat <€0,- en 0 als resultaat > €0,- LEV = ratio totale schulden/totale activaboekjaar

FCF = vraag naar externe financiering, gemeten als de som van operationele cashflow minus de gemiddelde

investeringen jaar t-3 tot en met jaar t, gedeeld door de totale activa jaar t

3.2.5 Winststuring zonder gebruik van discretionaire accruels

CFO’s kunnen ook op andere manieren winsten sturen dan alleen door gebruik te maken van accruals, namelijk middels aanpassing van de leasecontracten (Ge et al. ,2011). CFO’s kunnen de leasecontracten aanpassen om de solvabiliteitratio’s en winsten op korte termijn te verbeteren of te verslechteren (frontloading) (Nienaber, 2011). Om ook hiervoor te controleren wordt de contante waarde berekend van de leaseverplichtingen voor de komende 5 jaar (overige gegevens en balans). Hierbij wordt een verdisconteringsvoet gehanteerd van 10% conform

onderzoek van Ge et al. (2011). De contante waarde van de leaseverplichtingen (hierna PVL) wordt als volgt berekend: PVL gedeeld door de som van PVL + langlopende schulden volgens balans, resulterend in variabele OPLEASE. De volgende vergelijking is hiervoor opgesteld:

OPLEASEit = ((operationele leaseverplichting 1 jaari,t+1 / 1,01^5 + operationele leaseverplichting 1 jaari,t +2 / 1,01^4 + operationele leaseverplichting 1 jaari,t +3 / 1,01^3 + operationele leaseverplichting 1 jaari,t +4 / 1,01^2 + operationele leaseverplichting 1 jaari,t+5 / 1,01 / (langlopende schuldenit + operationele leaseverplichting 1 jaari,t+1 / 1,01^5 + operationele leaseverplichting 1 jaari,t +2 / 1,01^4 + operationele leaseverplichting 1 jaari,t +3 / 1,01^3 + operationele leaseverplichting 1 jaari,t +4 / 1,01^2 + operationele leaseverplichting 1 jaari,t+5 / 1,01))

De controlevariabelen gerelateerd aan winststuring zonder gebruik van discretionaire accruals wordt toegevoegd aan de vergelijking [5], resulterend in vergelijking:

DAit = β0 + β1CFO_PEit + β2CFO_MBAit + β3CFO_RAit + β4CFO_AGEit + β5UK +β6GRWit + β7GRAit + β8 GROEI+ β9LOSS β10LEVit + β11 FCFit + Β12 OPLEASE + εit [6]

Waarin:

DAit = absolute waarde van het overgebleven deel van vergelijking [2] = het verschil tussen totale accruals

(nettoresultaat minus operationele cashflow) en reguliere accruals (benaderd worden als een functie van de verandering in omzet en de omvang van de MVA)

CFO_PE = dummy variabele 1 als CFO over voorgaande ervaring als CFO beschikt, anders 0 CFO_MBA = dummy variabele 1 als CFO over MBA graad beschikt, anders 0

(20)

20

CFO_RA = dummy variabele 1 als CFO over dergelijke RA certificering beschikt, anders 0 CFO_AGE= natuurlijke logaritme van leeftijd van de CFO

UK = dummy variabele 1 als het een observatie uit het Verenigd Koninkrijk betreft, anders 0. Zie ook paragraaf 4.1 GRW = dummy variabele 1 als er 4 opeenvolgende kwartalen groei is, anders 0

GRA = natuurlijke logaritme van aantal opeenvolgende kwartalen groei tot boekjaar tot een maximum van 8 SALESGROEI = omzet in jaar t ten opzichte van omzet jaar t-1

LOSS = dummy variabele 1 als resultaat <€0,- en 0 als resultaat > €0,- LEV = ratio totale schulden/totale activaboekjaar

FCF = vraag naar externe financiering, gemeten als de som van operationele cashflow minus de gemiddelde

investeringen jaar t-3 tot en met jaar t, gedeeld door de totale activa jaar t

OPLEASE = som van huidige waarde operationele leaseverplichting voor de komende 5 jaar, contant gemaakt met

disconteringsvoet van 10%, gedeeld door de totale som van de langlopende schulden jaar t plus de contante waarde van de operationele leaseverplichting.

(21)

21

4 Data

In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de data gebruikt voor de belangrijkste onafhankelijke variabelen met betrekking tot de financiële expertise van de CFO. De onafhankelijkheid van deze variabelen is reeds vastgesteld middels de Pearson correlatiematrix in hoofdstuk 5.1. Vervolgens gaat paragraaf 4.2 in op de financiële data die gebruikt is om de afhankelijke variabelen, gerelateerd aan de financiële verslaggevingskwaliteit, te kunnen meten.

4.1 Financiële expertise

Om tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen dient allereerst de financiële expertise van de CFO te worden gemeten. Conform het onderzoek van Aier et al. (2005) is er gebruik gemaakt van de kenmerken die reeds zijn vastgesteld door het Blue Ribbon Committee (1999) en benoemd in de richtlijnen omtrent het aantrekken van financiële expertise als genoemd in de Sarbanes-Oxley wet van 2002. Deze kenmerken hebben betrekking op onder andere de opleidingsachtergrond van de CFO en hierbij heb ik gecontroleerd of de CFO over een RA-certificering of over een MBA titel beschikt. Een andere vorm van expertise, namelijk voorgaande ervaring wordt ook benoemd door het Blue Ribbon Committee en vermeld in de richtlijnen van de Sarbanes-Oxley wet van 2002. Voorgaande ervaring wordt tevens meegenomen als onafhankelijke variabele voor financiële expertise in de dataverzameling.

De Orbis database is gebruikt als uitgangspunt voor de dataverzameling van de financiële expertise variabelen. Hierbij is er per Europese effectenbeurs getracht autobiografische data te verkrijgen van de CFO’s van de desbetreffende beurgenoteerde organisatie. Het verzamelen en sorteren van de autobiografische data is handmatig uitgevoerd. Niet alle data was voorhanden in de Orbis Database, waardoor uiteindelijk data is verkregen van de volgende Europese effectenbeursen: Euronext Amsterdam (Nederland), Wiener Boerse (Oostenrijk), Euronext Brussels (België), Budapest Stock Exchange (Hongarije), Euronext Paris (Frankrijk), Boerse Frankfurt (Duitsland), London Stock Exchange (Verenigd Koninkrijk), Bolsa de Madrid (Spanje), Irish Stock Exchange (Ierland), Luxembourg Stock Exchange (Luxemburg), Nasdaq OMX – Copenhagen (Denemarken), Nasdaq OMX – Helsinki (Finland), Nasdaq OMX – Iceland (Ijsland), Euronext Lisbon (Portugal), Praque Stock Exchange (Tsjechië), Borsa italiana – MTA (Italië), Swiss Exchange (Zwitserland) en Warsaw Stock Echange (Polen)

Tijdens het selectieproces is er gekeken of er zowel opleiding gerelateerde informatie aanwezig was als informatie met betrekking tot voorgaande ervaring en leeftijd van de CFO. Indien voor deze financiële expertise variabelen niet alle data voorhanden was dan werden deze organisaties uitgesloten van de totale verzameling. Voor de dummy variabele MBA moest de betreffende graad apart worden vermeld in de autobiografische informatie (MBA of master of business administration). Voor de dummy variabele RA is er gekeken of de betreffende CFO over een CPA titel, danwel Certified Public Accountant of Chartered Accountant is. Voorgaande ervaring is aangemerkt indien de betreffende CFO vanaf jaari,t-1 zijn of haar functie reeds bekleedde binnen de

(22)

22

Initieel bestond de data uit 1.525 observaties. Uiteindelijk is er autobiografische data verkregen van de CFO’s van de beurgenoteerde organisaties in de volgende Europese landen: Nederland (16), Oostenrijk (3), België (9), Hongarije (1), Frankrijk (22), Duitsland (17), Verenigd Koninkrijk (233), Spanje (4), Ierland (8), Luxemburg (1), Denemarken (5), Finland (5), Ijsland (2), Portugal (1), Tsjechië (1), Italië (2) en Zwitserland (8). In totaal is er van 339 CFO’s autobiografische informatie verkregen. Een groot deel van de observaties is afkomstig van organisaties binnen het Verenigd Koninkrijk. Om hiervoor te controleren is een separate dummy controlevariabele gemaakt, te noemen UK. Deze dummy variabele is 1 als het een observatie uit het Verenigd Koninkrijk betreft, anders 0.

4.2 Financiële data

De data om de kwaliteit van de financiële verslaggeving te meten is verkregen vanuit de Datastream database. Hierbij is de financiële informatie verzameld van de afgelopen 10 jaar voor de 339 observaties omtrent de financiële expertise van de CFO’s als genoemd in paragraaf 4.1. Voor de berekening van de discretionaire accruals is 10 jaar gebruikt (2005-2014). Voor de berekening van winstpersistentie zijn de jaren 2014 en 2015 gebruikt. Doordat niet alle data voor het berekenen van de winstpersistentie en de discretionaire accruals voorhanden was, zijn er uiteindelijk voor 162 organisaties de discretionaire accruals berekend en voor 111 organisaties de

winstpersistentie. Echter om te controleren voor de vraag naar externe financiering en het doorbreken van eventuele leningsconvenanten binnen de populatie van de discretionaire accruals werden nog eens 15 organisaties van de populatie uitgesloten. Om vervolgens te kunnen controleren voor performance management werden er aanvullend nog 23 organisaties uit de populatie gehaald. Uiteindelijk is er ook gecontroleerd voor winststuring zonder gebruik van discretionaire accruals middels het gebruik van operationele lease (off-balance), waardoor de uiteindelijke populatie, gebruikt voor het meten van de omvang van discretionaire accruals, uit 102 observaties bestond. Voor het gebruik van winstpersistentie zijn uiteindelijk 112 observaties overgebleven.

De belangrijkste afhankelijke variabelen in dit onderzoek betreft de mate van discretionaire accruals en winstpersistentie om de financiële verslaggevingskwaliteit te meten. Hierbij zijn de waarden groter dan 3 maal de standaarddeviatie aangemerkt als uitbijters en derhalve uit de populatie gehaald. In tabel 1 is de spreiding van de observaties gebruikt voor de variabele discretionaire accruals inzichtelijk gemaakt. Tabel 2 geeft de spreiding weer van de observaties gebruikt voor de variabele winstpersistentie.

(23)

23

Tabel 1: Aantal observaties model discretionaire accruals per land

België 7 Denemarken 2 Duitsland 10 Finland 3 Frankrijk 12 Hongarije 1 Ijsland 2 Ierland 3 Luxemburg 1 Nederland 4 Oostenrijk 2 Portugal 1 Spanje 1 Zwitserland 3 Tjsechië 1 Verenigd Koninkrijk 49 Totaal observaties: 102

Tabel 2: Aantal observaties model winstpersistentie per land

België 4 Denemarken 3 Duitsland 11 Finland 3 Frankrijk 12 Hongarije 1 Ijsland 2 Ierland 2 Luxemburg 1 Nederland 7 Oostenrijk 3 Portugal 1 Spanje 1 Zwitserland 3 Verenigd Koninkrijk 58 Totaal observaties: 112

Vervolgens zijn in tabel 3 en 4 de beschrijvende statistieken getoond van de verschillende observaties gebruikt voor het meten van de financiële verslaggevingskwaliteit, te noemen: winstpersistentie en discretionaire accruals. In het volgende hoofdstuk is er een analyse uitgevoerd op de verschillen tussen de regressieresultaten van beide populaties.

(24)

24

Tabel 3: Beschrijvende statistieken model discretionaire accruals:

Gemiddelde Mediaan Maximum Minimum Standaarddeviatie Aantal observaties

DA -0,007 -0,011 0,257 -0,294 0,126 102 CFO_PE 0,922 1,000 1,000 0,000 0,269 102 CFO_MBA 0,184 0,000 1,000 0,000 0,390 102 CFO_RA 0,515 1,000 1,000 0,000 0,502 102 CFO_AGE 51,942 52,000 65,000 35,000 5,541 102 LEV 0,271 0,257 0,887 0,005 0,152 102 FCF 0,025 0,034 0,427 -0,468 0,101 102 SALESGROEI 0,066 0,039 1,607 -0,506 0,249 102 LOSS 0,311 0,000 1,000 0,000 0,465 102 GRW 0,699 1,000 1,000 0,000 0,461 102 GRA 5,350 8,000 8,000 0,000 3,659 102 UK 0,476 0,000 1,000 0,000 0,502 102 OPLEASE 0,265 0,189 0,999 0,007 0,255 102

De financiële data is weergegeven in euro’s. DA= de mate van discretionaire accruals, betreft verschil tussen totale accruals (nettoresultaat minus operationele cashflow) en reguliere accruals (benaderd worden als een functie van de verandering in omzet en de omvang van de MVA) CFO_PE = dummy variabele 1 als CFO over voorgaande ervaring als CFO beschikt, anders 0. CFO_MBA = dummy variabele 1 als CFO over MBA graad beschikt, anders 0. CFO_RA = dummy variabele 1 als CFO over dergelijke RA certificering beschikt, anders 0. CFO_AGE = natuurlijke logaritme van leeftijd van de CFO. LEV = ratio totale schulden/totale activaboekjaar. FCF = vraag naar externe financiering, gemeten als de som van operationele cashflow minus de gemiddelde investeringen jaar t-3 tot en met jaar t, gedeeld door de totale activa jaar t. SALESGROEI = omzet in jaar t ten opzichte van omzet jaar t-1. LOSS = dummy variabele 1 als resultaat <€0,- en 0 als resultaat > €0,-. GRW = dummy variabele 1 als er 4 opeenvolgende kwartalen groei is, anders 0. GRA = natuurlijke logaritme van aantal opeenvolgende kwartalen groei tot boekjaar tot een maximum van 8. UK = dummy variabele 1 als het een observatie uit het Verenigd Koninkrijk betreft, anders 0. OPLEASE = som van huidige waarde operationele leaseverplichting voor de komende 5 jaar, contant gemaakt met disconteringsvoet van 10% vermenigvuldigd met de totale langlopende schulden jaar t, gedeeld door de totale langlopende schulden jaar t.

(25)

25

Tabel 4: Beschrijvende statistieken model winstpersistentie:

Gemiddelde Mediaan Maximum Minimum Standaarddeviatie Aantal observaties

XT 0,0001 0,0001 0,0005 -0,0005 0,0002 112 XT-1 0,0001 0,0001 0,0020 -0,0020 0,0004 112 CFO_PE 0,9286 1,0000 1,0000 0,0000 0,2587 112 CFO_MBA 0,1875 0,0000 1,0000 0,0000 0,3921 112 CFO_RA 0,5357 1,0000 1,0000 0,0000 0,5010 112 CFO_AGE 52,4375 53,0000 65,0000 36,0000 4,9407 112 SALESGROEI 0,0457 0,0324 0,8141 -0,4889 0,1736 112 LOSS 0,2411 0,0000 1,0000 0,0000 0,4297 112 UK 0,5446 1,0000 1,0000 0,0000 0,5002 112

De financiële data is weergegeven in euro’s. XT = winst per aandeel exclusief bijzondere baten en lasten in verhouding tot gemiddelde totale activa. XT-1= winst per aandeel voorgaand jaar in verhouding tot gemiddelde totale activa. CFO_PE = dummy variabele 1 als CFO over voorgaande ervaring als CFO beschikt, anders 0. CFO_MBA = dummy variabele 1 als CFO over MBA graad beschikt, anders 0. CFO_RA = dummy variabele 1 als CFO over dergelijke RA certificering beschikt, anders 0. CFO_AGE= natuurlijke logaritme van leeftijd van de CFO.

SALESGROEI = omzet in jaar t ten opzichte van omzet jaar t-1. LOSS = dummy variabele 1 als resultaat <€0,- en 0 als resultaat > €0,-. UK = dummy variabele 1 als het een observatie uit het Verenigd Koninkrijk betreft, anders 0.

(26)

26

5 Empirische resultaten

5.1 Correlatiematrix

Om te controleren of er geen onderlinge correlatie optreedt binnen de onafhankelijke variabelen van beide regressiemodellen is er middels de Pearson correlatiematrix gekeken of hiervan sprake is.

Tabel 5: Correlatiematrix accruals kwaliteit Correlations DA CFO_ PE CFO_ MBA CFO_ RA CFO_ AGE

LEV FCF GRW GRA GROE

I LOSS UK OPLE ASE DA 1 CFO_PE ,213* 1 0,032 CFO_MB A 0,105 0,046 1 0,292 0,647 CFO_RA -0,151 0,011 -,346** 1 0,129 0,909 0,000 CFO_AG E -0,017 -0,119 0,065 -,211* 1 0,864 0,232 0,518 0,033 LEV -0,068 0,047 ,196* 0,065 -0,043 1 0,497 0,641 0,048 0,518 0,666 FCF 0,102 -0,062 -0,028 0,075 -0,061 -0,133 1 0,308 0,537 0,779 0,456 0,544 0,181 GRW -0,122 -0,108 0,033 -0,061 -0,032 -,262** ,468** 1 0,223 0,279 0,746 0,544 0,747 0,008 0,000 GRA -0,142 -0,088 0,030 -0,056 -0,022 -,256** ,474** ,963** 1 0,155 0,376 0,762 0,577 0,823 0,009 0,000 0,000 GROEI 0,014 -0,028 0,109 0,137 -0,150 -0,031 0,139 ,195* ,206* 1 0,891 0,781 0,274 0,171 0,132 0,755 0,164 0,050 0,038 LOSS 0,141 0,113 0,012 0,038 0,013 ,245* -,468** -,977** -,968** -,199* 1 0,158 0,256 0,902 0,704 0,899 0,013 0,000 0,000 0,000 0,045 UK -0,090 0,135 -,208* ,610** -,293** -0,025 -0,152 -0,155 -0,161 0,024 0,175 1 0,367 0,178 0,036 0,000 0,003 0,802 0,128 0,121 0,106 0,807 0,078 OPLEAS E -0,086 -0,067 -0,079 0,093 -0,081 -,328** 0,006 0,019 0,022 0,051 0,000 0,097 1 0,392 0,504 0,432 0,351 0,416 0,001 0,953 0,849 0,824 0,609 0,996 0,333

**. Correlatie is significant op 0.01 level (2 -zijdig). *. Correlatie is significant op 0.05 level (2 –zijdig).

(27)

27

Tabel 6: Correlatiematrix earnings persistence

Correlations XT XT-1 CFO_PE CFO_M BA CFO_RA CFO_AG E SALESG ROEI LOSS UK XT 1 XT-1 ,536** 1 0,000 CFO_PE -0,093 -0,047 1 0,330 0,625 CFO_MBA 0,099 0,036 -0,044 1 0,301 0,709 0,642 CFO_RA 0,046 0,031 0,020 -,333** 1 0,631 0,748 0,835 0,000 CFO_AGE 0,057 0,067 -0,004 -0,089 -0,052 1 0,551 0,486 0,971 0,349 0,587 SALESGRO EI ,189* 0,125 -0,024 0,109 0,122 -0,026 1 0,046 0,188 0,804 0,253 0,201 0,782 LOSS -,674** -,297** 0,075 -0,057 0,106 0,014 -,188* 1 0,000 0,001 0,430 0,552 0,265 0,887 0,047 UK -0,087 -0,013 0,164 -0,158 ,659** -0,170 0,035 0,180 1 0,360 0,892 0,084 0,096 0,000 0,073 0,712 0,058

**. Correlatie is significant op 0.01 level (2 -zijdig). *. Correlatie is significant op 0.05 level (2 –zijdig).

Tabellen 5 en 6 laten de onderlinge correlaties zien van de verschillende variabelen. Allereest zien we geen multi -correlatieproblemen met betrekking tot de financiële expertise variabelen. Als we kijken naar de financiële expertise variabele CFO_RA dan zien we dat deze negatief gecorreleerd is aan de de financiële expertise variabele

CFO_MBA (0,346). Dit suggereert dat weinig CFO’s met een RA titel tevens hun MBA graad behalen en vice versa.

Dit lijkt ook logisch gezien de CFO’s waarschijnlijk uit verschillende richtingen komen. Aan de ene kant zijn er de CFO’s ingestroomd met een RA titel vanuit de accountantscontrolepraktijk en aan de andere kant CFO’ s met een MBA graad die zijn ingestroomd vanuit het reguliere bedrijfsleven.

Kijkend naar de correlatie tussen de variabelen CFO_AGE, CFO_RA en CFO_MBA dan zien we dat CFO_AGE en CFO_RA onderling negatief gecorreleerd zijn (0,211), wat er op duidt dat CFO’s met een RA titel jonger zijn dan CFO’s met een MBA graad of zonder deze titulatuur. Dezelfde correlatie zien we ook in de correlatiematrix van de variabelen gebruikt in de regressievergelijking voor winstpersistentie. Echter zien we in deze correlatiematrix ook dat de negatieve correlatie van de CFO_RA groter is dan die van CFO_MBA wat er op duidt dat de CFO’s die beschikken over een RA titel jonger zijn dan die met een MBA graad.

Verder is te zien dat controlevariabele LEASE sterk correleert met controlevariabele LEV (0,328). Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de totale operationele leaseverplichting contant is gemaakt en vervolgens bij de totale langlopende schulden wordt opgesomd. Doordat de omvang van de totale operationele lease slechts voor een klein deel omvat, correleert de variabele sterkt met de LEV.

(28)

28

De controlevariabele GRW correleert sterk met FCF (0,468). Gezien dit in tegenstelling tot voorgaande correlatie niet samenhangt met dezelfde financiële data, hangt de correlatie vermoedelijk samen met het de totale omvang van de operationele kasstroom. Op het moment dat de resultaten van de organisatie positief zijn gaat dit tegelijkertijd gepaard met een toename van de vrije kasstromen. Gezien beide variabelen sterk met elkaar correleren is ervoor gekozen om GRW uit het model te halen. GRW correleert namelijk ook met GRA (0,963). Verdere analyse laat zien dat ondernemingen die positieve resultaten behalen dit minimaal voor 4 kwartalen en tevens vaak voor 8 kwartalen achtereenvolgend hebben en anders 0 indien het resultaat negatief is. Hierdoor correleert ook controlevariabele LOSS sterk met de controlevariabelen GRA (0,968), GRW (0,977) en FCF (0,468) en wordt deze net als GRW uit het model gehaald.

XT-1 en XT correleren ook sterk met elkaar (0,536) wat er op duidt dat er sprake is van winstpersistentie

binnen de totale populatie. Echter gezien XT-1 niet correleert met de financiële expertise variabelen wordt XT-1 niet uit de regressievergelijking gehaald en kan de hypothese worden aangenomen op het moment er een effect optreedt tussen de afhankelijke variabele XT en de onafhankelijke financiële expertise variabelen vermenigvuldigd met XT-1.

Kijkend naar de dummy controlevariabele UK dan correleert deze in beide modellen sterk met de

financiële expertise variabele CFO_RA (0,610 en 0,659). Dit wordt veroorzaakt doordat een groot deel van de CFO’s met een RA certificering afkomstig zijn uit het Verenigd Koninkrijk. Dummy controlevariabele UK is daarom in beide modellen uit de regressievergelijking gehaald.

5.2 Winstpersistentie

Tabel 7 laat het verband zien tussen de financiële expertise en winstpersistentie door regressies op de huidige winsten met winsten uit voorgaande jaar.

(29)

29

Tabel 7: OLS REGRESSIE: WINSTPERSISTENTIE (excl. uitbijters)

OLS REGRESSION

Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Model 5

Voorspe lling Coefficien t t-statistic Coefficien t t- statistic Coefficie nt t- statistic Coefficie nt t- statistic Coefficien t t- statistic Afhankelijke variabele: winstpersistentie

Winst voorgaand jr. Xi,t-1 + 0,525 4,236*** 0,305 3,120*** 0,080 6,839** * 0,125 7,322** * 0,462 3,817** * Financiële expertise Xi,t-1*CFO_PE - 0,296 -0,276 0,307 -1,112 X i,t-1*CFO_MBA - 0,144 1,336 0,121 2,660** * X i,t-1*CFO_RA - 0,145 -1,988** 0,123 -2,922** * Xi,t*CFO_AG E - 0,008 -2,996*** 0,008 -2,502** Controlevariabelen Xi,t*SALESGR OEI - 0,204 -1,805* 0,192 -1,369 0,187 -1,437 0,194 -0,547 0,204 -2,295** Xi,t*LOSS - 0,086 -5,170*** 0,087 -4,961*** 0,087 -4,383** * 0,084 -4,978** * 0,087 -5,696** * Adjusted R-squared 0,496 0,422 0,451 0,458 0,447 F-statistic 16,63** * 21,22*** 23,810* ** 24,46** * 23,45*** Totale observaties 112 112 112 112 112

*, **, *** significant op 10% level, 5% level, en 1% level

In model 1 (N=112) zien we een adjusted R2 van 49,6%. Hierbij is ook de F-waarde significant (p=0,00). De

coëfficiënt van het resultaat voorgaand boekjaar XT-1 is significant (p=0,00). We zien vervolgens een negatief significant effect (p=0,00) tussen de financiële expertise variabele CFO_AGE en winstpersistentie. Tevens zien we een negatief significant effect (p=0,05) tussen de financiële expertise variabele CFO_RA en winstpersistentie. Dit kunnen we interpreteren als wanneer een organisatie wordt bestuurd door een oudere CFO, danwel een CFO met een RA certificering, de winsten minder persistent zijn. Conform de verwachting wordt er ook een significant verband (p=0,00) gevonden voor de controlevariabelen met betrekking tot winstgroei (SALESGROEI) en negatieve resultaten (LOSS). Relatief kleine organisaties hebben namelijk relatief een grotere omzetgroei en derhalve minder persistente winsten. Organisaties met verliezen hebben tevens minder persistente winsten.

Verder zijn in tabel 7 de resultaten getoond van modellen 2 tot en met 5, waarbij regressieanalyses zijn uitgevoerd op de individuele financiële expertise variabelen. Kijkend naar de uitkomsten van de verschillende modellen dan zien we soortgelijke resultaten als in model 1, echter zien we aanvullend nog een positief

(30)

30

dat organisaties die bestuurd worden door een CFO met een MBA graad het jaar daaropvolgend hogere winsten laten zien.

In tabel 8 zijn de resultaten getoond van de regressieanalyses uitgevoerd op de observaties inclusief de uitbijters.

Tabel 8: OLS REGRESSIE: WINSTPERSISTENTIE (incl. uitbijters) OLS REGRESSION Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Model 5 Voorsp elling Coefficie nt t-statistic Coeffici ent t-statistic Coeffici ent t-statistic Coeffici ent t-statistic Coeffici ent t-statistic Afhankelijke variabele: winstpersistentie

Winst voorgaand jr. Xi,t-1 + 0,524 5,530*** 0,396 2,661** * 0,060 13,797* ** 0,161 6,193** * 0,347 7,694** * Financiële expertise Xi,t-1*CFO_PE - 0,366 0,126 0,394 -0,540 X i,t-1*CFO_MBA - 0,176 0,744 0,153 0,894 X i,t-1*CFO_RA - 0,175 -1,059 0,156 -1,040 Xi,t*CFO_AG E - 0,006 -5,571*** 0,006 -5,334** * Controlevariabelen Xi,t*SALESGR OEI - 0,201 -3,909*** 0,203 -2,118** 0,203 -2,181** 0,205 -1,915* 0,195 -4,078** * Xi,t*LOSS - 0,073 -8,798*** 0,078 -6,910** * 0,078 -6,840** * 0,078 -6,994** * 0,072 -8,790** * Adjusted R-squared 0,734 0,669 0,670 0,671 0,732 F-statistic 49,820 *** 63,572* ** 63,967* ** 64,186* ** 85,475* ** Totale observaties 125 125 125 125 125

*, **, *** significant op 10% level, 5% level, en 1% level

Kijkend naar modellen 1 tot en met 5 (N=125) zien we een adjusted R2 van 49,6% tot en met 85,48% en significante

F-waarden(p=0,00) in alle modellen. Voor de verzameling inclusief de uitbijters zien we dezelfde

regressieresultaten CFO_AGE en winstpersistentie als in de modellen exclusief de uitbijters tussen, echter blijft het significante effect tussen CFO_RA en winstpersistentie achterwege.

(31)

31

5.3 Accruals kwaliteit

Tabel 9 laat het verband zien tussen de accruals kwaliteit en de financiële expertise.

Tabel 9: OLS REGRESSIE: ACCRUALS QUALITY (excl. uitbijters) OLS REGRESSION

Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Model 5

Voorspelling Coefficien t t- statistic Coefficien t t- statistic Coefficien t t- statistic Coefficien t t- statistic Coefficien t t- statistic Afhankelijke variabele: discretionaire accruals (DA)

Financiële expertise CFO_PE - 0,045 2,039* 0,0452 2,100** CFO_MBA - 0,034 0,724 0,032 1,433 CFO_RA - 0,027 -1,444 0,025 -1,777* CFO_AGE - 0,002 -0,307 0,002 -0,224 Controlevariabelen GRA - 0,004 -2,633*** 0,0039 -2,410** 0,004 -2,618** 0,004 -2,703** -0,224 -2,485** LEV + 0,091 -1,480 0,0883 -1,4866 0,091 -1,710* 0,089 -1,310 0,091 -1,460 FCF + 0,137 2,189** 0,1363 1,992** 0,138 2,00** 0,138 2,120** 0,140 1,888* SALESGROEI + 0,065 0,557 0,0631 0,4775 0,064 0,305 0,064 0,707 0,065 0,419 OPLEASE - 0,053 -1,019 0,0525 -1,1847 0,053 -1,274 0,053 -1,094 0,054 -1,300 Adjusted R-squared 0,08 0,071 0,048 0,059 0,02792 F-statistic 1,97** 2,28** 1,85* 2,05* 1,48 Totale observaties 102 102 102 102 102

*, **, *** significant op 10% level, 5% level, en 1% level

In model 1 (n=102) zien we een adjusted R2 van 8,0%. Ook de F-waarde is significant (p=0,05). In het model zien we

een positief significant verband tussen de financiële expertise variabele CFO_PE (p=0,04) en de mate van discretionaire accruals (DA) wat er op duidt dat de financiële verslaggevingskwaliteit afneemt op het moment de CFO over voorgaande ervaring beschikt. Dit is niet conform de opgestelde verwachting, echter is het ook mogelijk dat voorgaande ervaring geassocieerd is met bewuste winststuring. Dit is namelijk ook terug te zien in de

significante relatie tussen de accruals kwaliteit en de controlevariabelen voor onpartijdige performance management3 en de vraag naar externe financiering.

Kijkend naar de controlevariabelen dan zien we ook een positief significant verband (p=0,03) tussen de kwaliteit van de accruals en de vraag naar externe financiering (FCF). Hierbij neemt de kwaliteit van de accruals toe op het moment er de vraag naar externe financiering toeneemt. De vrije kasstroom (FCF)neemt dan af. Deze uitkomst sluit aan bij de Dechow et al. (1996) en DeFond en Jiambalvo (1991. Zij vonden namelijk ook bewijs dat CFO’s gebruik maken van winststuring op het moment er behoefte is aan externe financiering.

3 Bij onpartijdige performance management kan men denken aan het gebruik van winst in compensatiecontracten en voor evaluaties van

(32)

32

Verder zien we dat onpartijdige performance management negatief geassocieerd is aan discretionaire accruals (p=0,01) en derhalve de financiële verslaggevingskwaliteit toeneemt op het moment de winsten toenemen. Deze uitkomst sluit aan bij die van het onderzoek van DeFond en Jiambalvo (1991). Zij hebben in dit onderzoek namelijk bewijs gevonden dat organisaties met een dalende winst incentives hebben om gebruik te maken van winststuring.

Als we kijken naar de modellen 2 tot en 5 ,waarbij regressieanalyses zijn uitgevoerd op de individuele financiële expertise variabelen dan zien we soortgelijke regressieresultaten als in model 1. Echter aanvullend zien we in model 4 een marginaal significant negatief verband (p=0,08) tussen CFO_RA en DA. Dit is conform de opgestelde verwachting, namelijk dat met een dergelijke achtergrond er een beter begrip is van de

boekhoudkundige begrippen en ethische waarden en dit vervolgens ten goede komt aan de kwaliteit van de financiële verslaggeving.

Tabel 10 laat de regressieresultaten zien van de observaties inclusief de uitbijters.

Tabel 10: OLS REGRESSIE: ACCRUALS QUALITY (incl. uitbijters) OLS REGRESSION

Model 1 Model 2 Model

3 Model 4 Model 5 Voorspel ling Coefficien t t-statistic Coeffici ent t-statistic Coeffici ent t-statistic Coeffici ent t-statistic Coeffici ent t-statistic Afhankelijke variabele: discretionaire accruals

(DA) Financiële expertise CFO_PE - 0,062 1,818* 0,0615 1,809* CFO_MB A - 0,049 0,660 0,045 1,325 CFO_RA - 0,039 -1,057 0,035 -1,395 CFO_AG E - 0,003 0,275 0,003 0,399 Controlevariabelen SPSS_GR A - 0,006 -2,040** 0,0054 -1,797* 0,006 -2,083* * 0,006 -2,135* * 0,006 -1,911* SPSS_LE V - 0,129 -0,695 0,1247 -0,6861 0,128 -0,996 0,126 -0,666 0,127 -0,723 SPSS_FC F + 0,188 2,261** 0,1850 2,060* * 0,187 2,075* * 0,189 2,197* * 0,188 1,988* * SALESGR OEI + 0,092 0,897 0,0892 0,7703 0,090 0,667 0,091 0,983 0,092 0,828 OPLEASE - 0,074 -0,919 0,0728 -1,1070 0,073 -1,182 0,074 -0,986 0,074 -1,116 Adjusted R-squared 0,043 0,048 0,031 0,033 0,0157 03 F-statistic 1,532 1,842* 1,570 1,604 1,284 Totale observaties 108 108 108 108 108

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er meer resultaatsturing plaatsvindt bij ondernemingen in code law landen en private ondernemingen, en dat verplichte

In het onderzoek van het Limperg Instituut ‘Kwaliteit van de Externe Financiële Verslaggeving in Nederland’, dat de aanleiding vormt voor dit artikel, wordt dit ‘empi-

Voor het kredietri si co geldt dat onder IFRS het ‘ex pect ed credit loss’ (ECL) model geldt hetgeen inhoudt dat mede rekening moet worden gehouden met verwachte kredietverliezen

Indien er sprake is van onjuistheden die individueel en gezamenlijk niet van materiële betekenis zijn (blok A), geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de financiële positie

De drie ondernemingen die vastgoed in exploitatie waar- deren tegen kostprijs, geven in de toelichting de reële waarde aan. Eén van de ondernemingen geeft zelfs een volledig

Het derde aspect dat de aan- of afwezigheid van een externe toezichthouder verklaart, is het bestaan van andere – externe of interne – toezichthouders, zoals accountants

Dit betekent niet dat zij integrale toepassing van fair value accounting omarmen: voor instrumenten die voor langere tijd worden aangehouden, prefereert men een meer op

Het kabinet heeft geconclu- deerd dat het bestaande toezicht moet worden ver- sterkt en verwacht dat door de introductie van het toezicht door de Autoriteit-FM het vertrouwen in