• No results found

De invloed van IFRS op de kwaliteit van de jaarrekening : vanuit Europees perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van IFRS op de kwaliteit van de jaarrekening : vanuit Europees perspectief"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verklaring eigen werk

29 juni 2015

Eindversie

De invloed van IFRS op de kwaliteit van de jaarrekening:

vanuit Europees perspectief

Mohamed Monji

10433589

Bachelorscriptie Accountancy & Control

Universiteit van Amsterdam

(2)

2 Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Mohamed Monji, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

3

Inhoudsopgave

Lijst van tabellen……….... 4

Abstract………...………... 5

1. Inleiding………...………….. 6

2. Externe financiële verslaggeving: de jaarrekening……….... 8

2.1 De vraag naar externe financiële verslaggeving……….. 8

2.2 De jaarrekening………...10

2.2.1 De onderdelen van een jaarrekening………..11

2.3 De kwaliteit van de jaarrekening……….12

3. Accountingstandaarden: nationale GAAP vs. IFRS .………13

3.1 Accountingstandaarden (‘Generally Accepted Accounting Principles’)……...…..13

3.2 International Financial Reporting Standards..……… 14

3.3 De verplichte toepassing van IFRS in Europa.………....15

4. Beoordelingscriteria………...……….16

4.1 Earnings management……… 17

4.2 Value relevance……….. 18

5. De toepassing van de beoordelingscriteria………20

5.1 De invloed van IFRS op de toepassing van earnings management..………...20

5.1.1 De bevindingen met betrekking tot earnings management…..………... 24

5.2 De invloed van IFRS op value relevance.……….. 26

5.2.1 De bevindingen met betrekking tot value-relevance.……….. 31

6. Conclusie….………. 33

(4)

4 Lijst van tabellen

Tabel 5.1: Samenvatting van de in paragraaf 5.1 besproken onderzoeken naar earnings

management………..24

Tabel 5.2: Samenvatting van de in paragraaf 5.2 besproken onderzoeken naar

(5)

5 Abstract

Het doel van deze scriptie is om te beoordelen of de toepassing van IFRS leidt tot een

verbetering van de kwaliteit van de jaarrekening. Door het bestaan van verschillende nationale accountingstandaarden verschillen de jaarrekeningen tussen landen; hierdoor is er bij

belanghebbenden de vraag ontstaan naar een internationale, uniforme accountingstandaard. De toepassing van IFRS zou hiervoor dus de oplossing kunnen zijn. Zo zijn sinds 2005 beursgenoteerde bedrijven in Europa verplicht om hun geconsolideerde jaarrekening op te stellen aan de hand van IFRS. Echter, uit de bestaande onderzoeken naar de invoering van IFRS blijkt dat er veel discussies zijn over de effecten van IFRS. Daarom wordt in deze scriptie beoordeeld of de toepassing van IFRS de kwaliteit van de jaarrekening in Europa heeft verbeterd. Op basis van dit literatuuronderzoek blijkt dat de toepassing van IFRS een positief effect heeft op de relevantie van financiële informatie, maar het effect op de getrouwe weergave van de informatie is onduidelijk. Daarnaast blijkt dat er naast de toepassing van IFRS andere factoren zijn die invloed hebben op de kwaliteit van de jaarrekening. Deze scriptie draagt verder bij aan de kennis over de toepassing van IFRS doordat het

literatuuronderzoek specifiek gericht is op de landen uit Europa en de invloed van IFRS beoordeeld wordt aan de hand van de twee fundamentele kwaliteitskarakteristieken.

(6)

6 1. Inleiding

Aan het begin van deze eeuw zijn een groot aantal boekhoudschandalen aan het licht gekomen, waaronder in Amerika (Enron, Worldcom en Healthsouth) en Europa (Ahold, Parmalat en Vivandi Universal) (Soltani, 2014). Mede door deze boekhoudschandalen is het vertrouwen van belanghebbenden (onder andere: investeerders, banken, overheden, et cetera) in de kwaliteit van jaarrekeningen geschaad.

De kwaliteit van een jaarrekening dient te worden gewaarborgd door

accountingstandaarden, ook wel GAAP (‘Generally Accepted Accounting Principles’) genoemd, die als basis dienen voor het opstellen van de jaarrekening (Stolowy, Lebas, & Ding, 2013). Echter, ieder land heeft zijn eigen regelgeving over deze accountingstandaarden. Het gevolg hiervan is dat er wereldwijd verschillende nationale accountingstandaarden bestaan (Guan, Hope, & Kang, 2006), bijvoorbeeld: US GAAP, Dutch GAAP en German GAAP; hierdoor kunnen jaarrekeningen en de kwaliteit ervan tussen landen erg verschillend zijn.

Echter, doordat bedrijven tegenwoordig wereldwijd opereren als multinationals en door de financiële globalisering hebben belanghebbenden van bedrijven steeds meer baat bij jaarrekeningen die gebaseerd zijn op dezelfde standaarden (Stolowy, Lebas, & Ding, 2013). Indien gebruik wordt gemaakt van dezelfde standaarden kunnen belanghebbenden namelijk de jaarrekeningen gemakkelijker analyseren en op basis hiervan volwaardige beslissingen nemen.

Kortom, als gevolg van de boekhoudschandalen, de verschillen tussen de nationale accountingstandaarden en de economische en financiële globalisering is er bij de

belanghebbenden van bedrijven de behoefte ontstaan aan een internationale

accountingstandaard. Een hedendaagse toepaste internationale accountingstandaard is IFRS (‘International Financial Reporting Standards’) (Stolowy, Lebas, & Ding, 2013). Zo zijn naar aanleiding van de Verordening (EG) nr. 1606/2002 vanaf 2005 alle beursgenoteerde bedrijven binnen Europa verplicht om hun geconsolideerde jaarrekening op te stellen volgens IFRS. Echter, ook landen buiten Europa maken steeds meer gebruik van deze internationale

accountingstandaard. Verder is het in Nederland op grond van art. 2:362 lid 8 BW zelfs voor niet-beursgenoteerde bedrijven toegestaan om gebruik te maken van IFRS.

De toepassing van een internationale accountingstandaard, zoals IFRS, zou dus de oplossing kunnen zijn voor het probleem dat de jaarrekeningen tussen landen verschillend zijn, omdat er dus wereldwijd verschillende nationale accountingstandaarden zijn. Het gaat

(7)

7

hier dan voornamelijk om het kwalitatieve verschil tussen de jaarrekeningen. Voor de belanghebbenden van bedrijven is namelijk de kwaliteit van de jaarrekening erg belangrijk, omdat zij hun beslissingen hoofdzakelijk op basis van de jaarrekening nemen (IASB, 2010).

Uit de bestaande literatuur blijkt dat er door de jaren heen veel onderzoek is gedaan naar het effect van de toepassing van IFRS op de kwaliteit van de jaarrekening. Zo is er onderzoek gedaan naar de vraag of de toepassing van IFRS tot meer of minder earnings management leidt (Jeanjean & Stolowy, 2008). Verder is er onderzoek gedaan of door

toepassing van IFRS de vergelijkbaarheid van jaarrekeningen toeneemt (Yip & Young, 2012). Ook is er onderzoek gedaan naar het voorspellen van toekomstige winsten indien enerzijds IFRS wordt toegepast en anderzijds een nationale standaard (Atwood, Drake, Myers, & Myers, 2011). Echter, uit de literatuur blijkt ook dat er in het bijzonder bij de vraag of IFRS leidt tot minder earnings management erg veel onenigheid is en onderzoekers niet tot een eenduidige conclusie zijn gekomen. Daarom is het doel van deze scriptie om te onderzoeken of de toepassing van IFRS leidt tot een verbetering van de kwaliteit van een jaarrekening. De kwaliteit van de jaarrekening wordt beoordeeld aan de hand van de effecten van IFRS op ‘earnings management’ en ‘value relevance’. Om de centrale vraag te beantwoorden, vindt er een literatuuronderzoek plaats.

Zoals eerder vermeld, is het doel van deze scriptie om te onderzoeken of de toepassing van IFRS leidt tot een verbetering van de kwaliteit van een jaarrekening, dit gebeurt op basis van een aantal kwaliteitsaspecten. Voorgaande onderzoeken hebben voornamelijk één

afzonderlijke kwaliteitsaspect van de jaarrekening onderzocht en vervolgens geconcludeerd of dit kwaliteitsaspect wel of niet verbetert onder IFRS. In deze scriptie worden echter de eerder genoemde kwaliteitsaspecten samengevoegd en geanalyseerd om vervolgens te beoordelen welke kwaliteitsaspecten verbeteren (of niet) onder IFRS. Daarnaast richt deze scriptie zich op de invloed van IFRS op de landen in Europa, dit naar aanleiding van de verplichte toepassing van IFRS sinds 2005 voor de geconsolideerde jaarrekening van beursgenoteerde bedrijven. Ten slotte vindt een beoordeling plaats of de toepassing van IFRS zelf, op basis van de beoordeelde kwaliteitsaspecten, de kwaliteit van de jaarrekening verbetert. Deze scriptie kan op deze manier een bijdrage leveren aan de bestaande kennis over de verplichte invoering en toepassing van IFRS en de invloed ervan op de kwaliteit van de jaarrekening.

Op basis van het literatuuronderzoek blijkt dat de toepassing van IFRS een positief effect heeft op de relevantie van financiële informatie, maar geen duidelijk effect heeft op de getrouwe weergave van de informatie. Er is namelijk sprake van een toename van de value-relevance in een groot aantal landen, maar geen eenduidige conclusie over de verandering van

(8)

8

earnings management na de toepassing van IFRS. Daarnaast blijkt een aantal factoren naast IFRS zelf invloed te hebben op de kwaliteit van een jaarrekening.

Deze scriptie bestaat verder uit zeven paragrafen. In paragraaf twee vindt een uiteenzetting plaats van de begrippen: externe financiële verslaggeving en jaarrekening. Daarna vindt in paragraaf drie een uiteenzetting plaats van de begrippen:

accountingstandaarden, IFRS en GAAP. Vervolgens worden in paragraaf vier de criteria gegeven en aan de hand hiervan vindt in paragraaf vijf de beoordeling plaats. Ten slotte volgt in paragraaf zes de conclusie.

2. Externe financiële verslaggeving: de jaarrekening

In deze paragraaf worden een aantal begrippen nader toegelicht. Ten eerste vindt een uiteenzetting plaats van het begrip externe financiële verslaggeving. Vervolgens wordt het begrip jaarrekening uiteengezet. Er wordt onder andere antwoord gegeven op de volgende vragen: Waarom moet een jaarrekening worden opgesteld? Wie stelt de jaarrekening op? Voor wie dient de jaarrekening? En waaruit bestaat de jaarrekening? Tot slot worden de kwaliteitskarakteristieken van een jaarrekening nader toegelicht.

2.1 De vraag naar externe financiële verslaggeving

De meeste bedrijven dienen op grond van financiële verslaggevingregels jaarlijks een jaarrekening op te stellen en openbaar te maken (Stolowy, Lebas, & Ding, 2013). In

Nederland zijn, op grond van Titel 9 BW 2, onder andere: naamloze vennootschappen (nv’s), besloten vennootschappen (bv’s) en financiële instellingen verplicht om een jaarrekening op te stellen en uit te geven (Beckman & Rijswijk, 2013). Maar waarom moeten bedrijven een jaarrekening opstellen en openbaar maken?

Volgens Stolowy, Lebas en Ding (2013) ontstaat de vraag naar externe financiële verslaggeving ten eerste vanwege het feit dat er een scheiding is van eigendom en beheer (‘ownership and control’) van bedrijven. Het zijn namelijk de aandeelhouders die eigenaren zijn, maar de managers die het bedrijf beheren en besturen. Door de scheiding van eigendom en beheer opereert het management volgens hen namens de aandeelhouders en wel met het doel om waarde te creëren, in de vorm van winst, met het ingebrachte kapitaal van de aandeelhouders.

(9)

9

Echter, het management zelf heeft ook eigen belangen en doelen en deze kunnen in strijd zijn met de belangen en doelen van de aandeelhouders. Het gevolg hiervan is volgens Stolowy, Lebas en Ding (2013) dat er een principaal-agent-relatie ontstaat tussen de aandeelhouders (principaal) en het management (agent). Deze relatie zorgt ervoor dat enerzijds het management verantwoording dient af te leggen aan de aandeelhouders over het gevoerde beleid (Kroeze, Timmerman, & Wezeman, 2013) en anderzijds de aandeelhouders een controlemiddel nodig hebben om het beleid van het management te kunnen beoordelen (Stolowy, Lebas, & Ding, 2013). Door het extern financieel verslaggeven legt het

management verantwoording af aan de aandeelhouders (eigenaren) en op basis van de externe financiële verslaggeving kunnen de aandeelhouders het beleid van het management

controleren en beoordelen (Beyer, Cohen, Lys, & Walther, 2010; Stolowy, Lebas, & Ding, 2013).

Daarnaast is er vraag naar externe financiële verslaggeving vanwege de

informatieasymmetrie tussen bedrijven en belanghebbenden (Beyer, Cohen, Lys & Walther, 2010; Palepu, Healy, & Peek, 2013). Onder deze belanghebbenden vallen onder andere: huidige en toekomstige investeerders, banken, crediteuren en analisten (Stolowy, Lebas, & Ding, 2013).Door de informatieasymmetrie is er bij de belanghebbenden vraag ontstaan naar financiële informatie waarop zij hun beslissingen kunnen baseren. Zo hebben volgens

Stolowy, Lebas en Ding (2013) huidige en toekomstige investeerders financiële informatie over de prestaties en het vermogen van bedrijven nodig om te kunnen beslissen of zij aandelen in een bedrijf willen kopen, houden of verkopen. Banken en kapitaalverstrekkers hebben volgens hen financiële informatie nodig om te bepalen of zij bereid zijn kapitaal te verstrekken en om te beoordelen of bestaande leningen terugbetaald kunnen worden. Daarnaast hebben volgens Palepu, Healy en Peek (2013) analisten de financiële informatie nodig om het vermogen en daarmee de aandelen van bedrijven te kunnen waarderen.

Bedrijven hebben dus met verschillende soorten belanghebbenden te maken die financiële informatie nodig hebben om inzicht te krijgen in de financiële positie van een bedrijf en om beslissingen te kunnen nemen. Om de informatieasymmetrie tussen bedrijven en hun externe belanghebbenden te overbruggen dienen bedrijven dus te zorgen voor externe financiële verslaggeving.

Kortom, de vraag naar externe financiële verslaggeving ontstaat aan de ene kant door het feit dat er een scheiding is tussen eigendom en beheer van bedrijven en aan de andere kant door de informatieasymmetrie tussen bedrijven en externe belanghebbenden. Zoals eerder vermeld, kan het management door externe financiële verslaggeving verantwoording afleggen

(10)

10

tegenover de eigenaren (aandeelhouders) en kunnen de aandeelhouders het beleid van het management controleren en beoordelen. Verder vermindert de informatieasymmetrie tussen bedrijven en hun externe belanghebbenden door de externe financiële verslaggeving, die de externe belanghebbenden gebruiken om inzicht te krijgen in het bedrijf en om beslissingen te kunnen nemen.

2.2 De jaarrekening

In de vorige paragraaf is antwoord gegeven op de vraag waarom bedrijven extern financieel verslaggeven. Echter, hieruit wordt niet duidelijk hoe de bedrijven extern verslag dienen te geven. In deze paragraaf wordt daarom nader ingegaan op de wijze van externe financiële verslaggeving door bedrijven.

Volgens Stolowy, Lebas & Ding (2013) voldoen bedrijven aan de vraag naar externe financiële verslaggeving door het opstellen en publiceren van een financiële jaarrekening. Verder is het volgens hen de taak van het management om de jaarrekening op te stellen. Het doel van die jaarrekening is volgens de International Accounting Standards Board (IASB) namelijk: “to provide financial information about the reporting entity that is useful to existing and potential investors, lenders, and other creditors in making decisions about providing resources to the entity” (p. 9). De IASB is een organisatie die zich bezig houdt met het opstellen van accountingstandaarden (de IFRS) (Palepu, Healy, & Peek, 2013), in paragraaf drie wordt nader ingegaan op de IASB en accountingstandaarden.

Stolowy, Lebas en Ding (2013) menen dat de jaarrekening primair bestaat uit: een balans (‘statement of financial position’), winst-en-verliesrekening (‘income statement’) en de toelichtingen (‘notes’) hierop en in landen waar de jaarrekening opgesteld dient te worden aan de hand van IFRS of US GAAP moeten de bedrijven ook een kasstroomoverzicht (‘statement of cash flows’) toevoegen. Voor de duidelijkheid in Nederland moeten bedrijven op grond van het Titel 9-regime (‘Dutch GAAP’) een jaarrekening opstellen die bestaat uit: de balans, de winst-en-verliesrekening en de toelichting hierop (art. 2:360 BW), tenzij zij gebruik maken van de optie om de jaarrekening op te stellen aan de hand van IFRS (art. 2:362 lid 8 BW; Beckman & Rijswijk, 2013).

Zoals eerder vermeld, dient een jaarrekening opgesteld te worden aan de hand van accountingstandaarden. Het doel van deze scriptie is om te beoordelen of de toepassing van een internationale accountingstandaard (IFRS) de kwaliteit van de jaarrekening verbetert, daarom worden in het verlengde van dit doel de onderdelen van een jaarrekening die op basis

(11)

11

van IFRS moet worden opgesteld toegelicht. Het gaat hier dus om de balans, de winst-en-verliesrekening, het kasstroomoverzicht en de toelichtingen hierop.

2.2.1 De onderdelen van een jaarrekening

De financiële jaarrekening bestaat ten eerste uit de balans (statement of financial position) en volgens Stolowy, Lebas en Ding (2013) is het doel van de balans om de financiële positie van een bedrijf, op een bepaald moment (meestal aan het eind van het boekjaar), weer te geven. De balans geeft namelijk aan de ene kant de bezittingen en aan de andere kant het vreemd vermogen en eigen vermogen van het bedrijf weer. Met andere woorden de balans geeft weer wat het bedrijf bezit en hoe dit gefinancierd is.

Daarnaast moet de jaarrekening een winst-en-verliesrekening (income statement) bevatten. Stolowy, Lebas en Ding (2013) zijn van mening dat het doel van de winst-en-verliesrekening is het weergeven van de opbrengsten en kosten en de daaruit voorvloeiende winst. In tegenstelling tot de balans die een momentweergave is, geeft de

winst-en-verliesrekening een weergave van de opbrengsten en kosten over een bepaalde periode (meestal één jaar). Belangrijk om hierbij nog te vermelden is het feit dat zowel de balans als de winst-en-verliesrekening op basis van ‘accrual accounting’ moet worden opgesteld (IASB, 2007). Accrual-accounting komt er kort op neer dat opbrengsten en kosten moeten worden geboekt in de periode waarin de bijbehorende transactie of gebeurtenis heeft plaatsgevonden (IASB, 2010), ongeacht het feit of er daadwerkelijk geld is ontvangen of betaald. Dit

accountingprincipe wordt in paragraaf 4.1 nader toegelicht.

Verder moeten bedrijven die aan de hand van IFRS hun jaarrekening opstellen dus ook een kasstroomoverzicht (statement of cash flows) toevoegen. Volgens Stolowy, Lebas en Ding (2013) heeft het kasstroomoverzicht, in samenhang met de andere onderdelen van de jaarrekening, als doel inzicht geven in de kasveranderingen, liquiditeit en de solvabiliteit van het bedrijf. Het kasstroomoverzicht dient verdeeld te worden in de volgende drie onderdelen: kasstromen uit operationele activiteiten, kasstromen uit investeringsactiviteiten en kasstromen uit financieringsactiviteiten (IASB, 1992).

Tot slot moet de jaarrekening toelichtingen bevatten over de balans, de winst-en-verliesrekening en het kasstroomoverzicht. Deze toelichtingen dienen volgens Stolowy, Lebas en Ding (2013) om de regels, procedures, principes en schattingen die gebruikt zijn bij het opstellen van de jaarrekening te verduidelijken.

(12)

12 2.3 De kwaliteit van de jaarrekening

Zoals eerder vermeld, is het doel van de jaarrekening om financiële informatie weer te geven over het bedrijf ten behoeve van de belanghebbenden, zodat zij op basis van de jaarrekening beslissingen kunnen nemen. Het is dus voor de belanghebbenden van belang dat de

jaarrekening kwalitatief in orde is. Daarom heeft de IASB (2010) een aantal kwalitatieve karakteristieken omschreven waaraan de financiële informatie moet voldoen, zodat het doel en de kwaliteit van de jaarrekening worden gewaarborgd.

De IASB maakt bij deze kwalitatieve karakteristieken onderscheid tussen:

fundamentele kwaliteitskarakteristieken en karakteristieken die de kwaliteit verder verbeteren (‘secundaire kwaliteitskarakteristieken’) (Stolowy, Lebas, & Ding, 2013). Volgens de IASB (2010) is de jaarrekening niet waardevol voor de belanghebbenden indien de financiële informatie niet voldoet aan de fundamentele kwaliteitskarakteristieken. Indien niet is voldaan aan deze fundamentele kwaliteitskarakteristieken dan kunnen de ‘secundaire’

kwaliteitskarakteristieken de bruikbaarheid van de jaarrekening ook niet verbeteren. Echter, indien de financiële informatie wel voldoet aan de fundamentele kwaliteitskarakteristieken dan is de jaarrekening volgens de IASB wel bruikbaar, ook al voldoet de financiële informatie niet aan de ‘secundaire’ kwaliteitskarakteristieken.

De fundamentele kwaliteitskarakteristieken zijn: ‘relevantie’ en ‘getrouwe weergave’. Volgens de IASB (2010) moet de financiële informatie ten eerste relevant zijn, omdat

relevante informatie het mogelijk maakt om de beslissingen van de belanghebbenden te beïnvloeden. De IASB meent dat de financiële informatie voldoet aan deze

kwaliteitskarakteristiek indien de informatie voorspellingskracht, bevestigingskracht of beide heeft.

Ten tweede moet de weergeven informatie in de jaarrekening volgens de IASB (2010) een getrouwe weergave geven van de transacties en gebeurtenissen die hebben

plaatsgevonden. De IASB meent dat er sprake van een getrouwe weergave is indien de

informatie compleet en neutraal is en geen fouten bevat. Onder compleet verstaat de IASB dat alle informatie die nodig is voor de belanghebbenden om de jaarrekening te kunnen volgen is opgenomen in de jaarrekening. Verder moet de informatie neutraal zijn en dit houdt volgens de IASB in dat de informatie zonder partijdigheid en zonder het in aanmerking nemen van eigen belangen (van het management) moet zijn weergegeven. Tot slot moet de financiële informatie dus geen fouten bevatten en hieronder verstaat de IASB dat er geen fouten of

(13)

13

nalatigheden zitten in de weergave van de informatie en de boekhouding is gedaan zonder tekortkomingen.

Naast de fundamentele kwaliteitskarakteristieken relevantie en getrouwe weergave zijn er volgens de IASB (2010) nog een aantal karakteristieken die de bruikbaarheid van de financiële informatie verbeteren en daarmee de kwaliteit van de jaarrekening. Het gaat hier om de volgende karakteristieken: vergelijkbaarheid, verifieerbaarheid, tijdigheid en

begrijpelijkheid. Volgens de IASB neemt de bruikbaarheid van financiële informatie toe indien belanghebbenden de informatie kunnen vergelijken met die van andere bedrijven en met informatie van hetzelfde bedrijf over een andere periode. Daarnaast neemt de

bruikbaarheid toe indien de financiële informatie verifieerbaar, tijdig en begrijpbaar is. Kortom, de kwaliteit van een jaarrekening wordt gewaarborgd en verbeterd door een aantal kwalitatieve karakteristieken, namelijk: relevantie, getrouwe weergave,

vergelijkbaarheid, verifieerbaarheid, tijdigheid en begrijpbaarheid, waaraan de financiële informatie in de jaarrekening moet voldoen.

3. Accountingstandaarden: nationale GAAP vs. IFRS

In deze paragraaf worden een aantal begrippen uiteengezet. Ten eerste wordt het begrip accountingstandaarden nader toegelicht. Daarna wordt nader in gegaan op de internationale accountingstandaard IFRS. Ten slotte wordt de verplichte invoering van IFRS voor de jaarrekening van beursgenoteerde bedrijven in Europa toegelicht.

3.1 Accountingstandaarden (‘Generally Accepted Accounting Principles’)

Zoals in paragraaf 2.2 vermeld is, dienen bedrijven extern financieel verslag te geven door middel van het opstellen en publiceren van een jaarrekening. Het opstellen van de

jaarrekening en de onderliggende boekhouding moet gebaseerd zijn op

accountingstandaarden, ook wel GAAP (‘Generally Accepted Accounting Principles’)

genoemd. Generally Accepted Accounting Principles zijn: “conventions, rules and procedures necessary to define accepted accounting practices at a particular time. Those conventions, rules and procedures provide a standard by which to measure financial presentations” (AICPA, 1970; In: Stolowy, Lebas, & Ding, 2013, p. 35). Met andere woorden de accountingstandaarden dienen als reguleringen voor de wijze waarop transacties en

(14)

14

gebeurtenissen moeten worden opgenomen in de boekhouding en vervolgens moeten worden gepresenteerd in de jaarrekening (Palepu, Healy, & Peek, 2013; Stolowy, Lebas, & Ding 2013).

Ieder land heeft zijn eigen regelgeving over de accountingstandaarden, deze worden ook wel ‘nationale GAAP’ genoemd. Het gevolg hiervan is dat er wereldwijd verschillende nationale accountingstandaarden zijn (Guan, Hope, & Kang, 2006), zoals: US GAAP, Dutch GAAP, French GAAP en Australian GAAP. Volgens Nobes en Parker (2008) neemt het verschil tussen de nationale accountingstandaarden toe door het verschil van een aantal factoren tussen landen namelijk: cultuur, opbouw van het rechtssysteem en belastingsysteem en de wijze van kapitaalverstrekking. Ten gevolge van het feit dat er dus verschillende nationale GAAPs zijn, kunnen de jaarrekeningen en de kwaliteit ervan tussen landen erg verschillend zijn.

Als gevolg hiervan is er vraag ontstaan naar één internationale standaard. Volgens Stolowy, Lebas en Ding (2013) is de vraag naar een uniforme, internationale standaard verder toegenomen door het feit dat bedrijven tegenwoordig wereldwijd opereren als multinationals en door de financiële globalisering. Volgens hen hebben multinationals namelijk baat bij een internationale standaard, omdat de multinationals jaarrekeningen moeten opstellen voor hun bedrijven die wereldwijd zijn gevestigd en zij hebben hierbij te maken met verschillende accountingstandaarden. Het gevolg hiervan is dat zij te maken kunnen hebben met hoge kosten bij het opstellen van die verschillende jaarrekeningen. Door de financiële globalisering is het voor investeerders en kapitaalverstrekkers (financiële instellingen, banken, et cetera) wereldwijd gemakkelijker om toegang te krijgen tot kapitaalmarkten. Ook zij hebben er baat bij indien de jaarrekeningen gebaseerd zijn op dezelfde standaarden, omdat het dan voor hen en andere belanghebbenden gemakkelijker is om de jaarrekeningen te analyseren en op basis hiervan beslissingen te nemen.

3.2 International Financial Reporting Standards

Een hedendaagse toepaste internationale accountingstandaard is IFRS (‘International Financial Reporting Standards’). De International Financial Reporting Standards worden ontwikkeld en gepubliceerd door de IASB (‘International Accounting Standards Board’). De IASB is een onafhankelijke, internationale organisatie die in 2001 is opgericht als opvolger van de IASC (‘International Accounting Standards Committee’) (Ball, 2006). De IASC ontwikkelde en publiceerde ook accountingstandaarden, namelijk de IAS (‘International

(15)

15

Accounting Standards’) (Stolowy, Lebas, & Ding, 2013). Deze standaarden zijn door de IASB overgenomen en zijn onderdeel van de IFRS, daarom worden de accountingstandaarden van de IASB ook wel ‘IFRS/IAS’ genoemd. In deze scriptie wordt in het vervolg de gehele set van accountingstandaarden van de IASB gewoonweg als IFRS aangeduid.

De IASB is dus een onafhankelijke, internationale organisatie die de internationale accountingstandaarden IFRS ontwikkelt en publiceert, echter de IASB heeft niet de

bevoegdheid om de toepassing van IFRS te verplichten (Luthardt & Zimmermann, 2009). Het is de nationale ‘accounting standards board’ van een land, zoals: de Financial Accounting Standards Board (FASB) in Amerika, de Accounting Standards Board (ASB) in het Verenigd Koninkrijk en de Raad voor de Jaarverslaggeving (JR) in Nederland (Ampofo & Sellani, 2005; Dekker & Eppe, 2013), die bepaalt of bedrijven hun externe financiële verslaggeving dienen op te stellen aan de hand van IFRS of op basis van de nationale GAAP.

Volgens Palepu, Healy en Peek (2013) hebben meer dan 90 landen de toepassing van IFRS in hun landen verplicht of toegestaan voor de beursgenoteerde bedrijven. Zo is de toepassing van IFRS voor beursgenoteerde bedrijven verplicht in onder andere de volgende landen: Brazilië, Canada, Korea en Zuid-Afrika. Ook is de toepassing van IFRS sinds 2005 verplicht voor de geconsolideerde jaarrekening van beursgenoteerde bedrijven in Europa, hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.

3.3 De verplichte toepassing van IFRS in Europa

Naar aanleiding van de Verordening (EG) nr. 1606/2002 zijn vanaf 2005 alle beursgenoteerde bedrijven binnen Europa verplicht om hun geconsolideerde jaarrekening op te stellen volgens IFRS. Deze verplichte toepassing van IFRS voor de beursgenoteerde bedrijven in Europa is één van de grootste verandering binnen de externe financiële verslaggeving (Alali & Cao, 2010). Volgens Guggiola (2010) was het namelijk de eerste keer dat een groot aantal landen gebruik gaat maken van IFRS en als gevolg daarvan jaarrekeningen gepubliceerd worden die gebaseerd zijn op dezelfde accountingstandaarden. Verder heeft deze verplichte toepassing volgens Stolowy, Lebas en Ding (2013) bijgedragen aan de harmonisatie van

accountingstandaarden.

Volgens de Europese Commissie (2002) moet de verplichte toepassing van IFRS er onder andere voor zorgen dat de werking van de interne kapitaalmarkten bevordert en daarmee het kapitaalverkeer binnen Europa en de investeringen uit het buitenland. De Europese Commissie is namelijk van mening dat door de toepassing van IFRS de kwaliteit

(16)

16

van de jaarrekeningen verbetert, omdat de jaarrekeningen onder IFRS transparanter en betrouwbaarder worden en de vergelijkbaarheid toeneemt. Door deze verbetering van de kwaliteit neemt de bruikbaarheid van de jaarrekeningen toe en kunnen onder andere investeerders op basis van de‘kwalitatieve’ informatie in de jaarrekeningen volwaardige beslissingen nemen met betrekking tot investeringen.

De Europese Commissie (2002) is dus van mening dat door invoering van IFRS de kwaliteit van de jaarrekening toeneemt. Zoals in de inleiding vermeld, is er door de jaren heen veel onderzoek gedaan naar het effect van de toepassing van IFRS op de kwaliteit van de jaarrekening. In deze scriptie wordt daarom aan de hand van die onderzoeken beoordeeld of de toepassing van IFRS de kwaliteit van de jaarrekeningen in Europa daadwerkelijk verbetert.

In de volgende paragraaf worden een tweetal beoordelingscriteria opgesteld die dienen als basis voor de beoordeling of de toepassing van IFRS de kwaliteit van de jaarrekeningen in Europa verbetert.

4. Beoordelingscriteria

Uit paragraaf 2.3 blijkt dat de kwaliteit van een jaarrekening afhangt van een aantal kwaliteitskarakteristieken namelijk: relevantie, getrouwe weergave, vergelijkbaarheid, verifieerbaarheid, tijdigheid en begrijpelijkheid. In deze scriptie is ervoor gekozen om de invloed van IFRS op de kwaliteit van de jaarrekening te beoordelen op basis van de twee fundamentele kwaliteitskarakteristieken: getrouwe weergave en relevantie. Er is hiervoor gekozen, omdat volgens de IASB (2010) deze kwaliteitskenmerken essentieel zijn voor de bruikbaarheid van de jaarrekening. Voor het kunnen beantwoorden van de vraag of de toepassing van IFRS leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de jaarrekening dienen daarom eerst deze kwaliteitskarakteristieken ‘meetbaar’ te worden gemaakt.

Uit de bestaande literatuur komen een aantal criteria naar boven waarmee de kwaliteitkarakteristieken beoordeeld kunnen worden. Het gaat hierbij om de volgende beoordelingscriteria: ‘earnings management’ en ‘value relevance’. Op basis van deze criteria vindt vervolgens een beoordeling plaats in paragraaf vijf om daarna te kunnen concluderen welke van de kwaliteitsaspecten verbeteren onder de toepassing van IFRS. Ten slotte wordt op basis van deze analyse de vraag beantwoord of de toepassing van IFRS leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de jaarrekening.

(17)

17 4.1 Earnings management

Eén van de kwaliteitskarakteristieken van een jaarrekening is, zoals beschreven in paragraaf 2.3, het getrouw weergeven van de financiële informatie. Volgens de IASB (2010) is er een getrouwe weergave van de informatie indien deze compleet en neutraal is en geen fouten bevat. Met andere woorden indien de financiële informatie voldoet aan deze drie kenmerken dan is er sprake van betrouwbare informatie.

Echter, het feit dat de jaarrekening (met uitzondering van het kasstroomoverzicht) opgesteld dient te worden aan de hand van accrual-accounting brengt een aantal gevolgen met zich mee die de betrouwbaarheid van de informatie kunnen ondermijnen. Het gevolg van de toepassing van accrual-accounting is namelijk dat het management te maken heeft met het voorspellen van toekomstige gevolgen van transacties en gebeurtenissen en daarnaast bepaalde schattingen en veronderstellingen moet maken (Palepu, Healy, & Peek, 2013; Penman, 2003). Dus de accrual-accounting methode brengt enige ‘vrijheid’ met zich mee voor het management bij het boekhouden en het opstellen van de jaarrekening.

Volgens Dechow (1994) kan deze ‘vrijheid’ door het management op twee manieren gebruikt worden. Ten eerste kan het management gebruik maken van deze mogelijkheid om naar eigen inzicht schattingen en veronderstellingen te maken om waardevolle, interne informatie weer te geven in de jaarrekening, omdat het management als ‘insider’ over

relevante informatie beschikt over het bedrijf. Echter, het management kan daarnaast volgens Dechow ook gebruik maken van deze mogelijkheid om de winst te beïnvloeden. De

onderzoekers Healy en Wahlen (1999) gaan in hun artikel op dit laatstgenoemde nader in. Volgens hen leidt namelijk deze mogelijkheid van het management, om naar eigen inzicht schattingen en veronderstellingen te maken en om voor bepaalde boekhoudmethodes te kiezen, tot ‘earnings management’.

In hun artikel definiëren Healy en Wahlen (1999) het begrip ‘earnings management’ als volgt:

Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence

(18)

18

Volgens Peasnell, Pope en Young (2000) zijn onder andere bonussen en aandelenopties in de contracten van het management redenen waarom het management er baat bij heeft om de winst hoger te doen weergeven in de jaarrekening dan werkelijk is behaald. Verder is het volgens Teoh, Welch en Wong (1998) gunstig voor het management en het bedrijf, vanwege de informatieasymmetrie tussen hen en belanghebbenden, om de winst te overschatten gedurende de periode voor het uitgeven van nieuwe aandelen. Het gevolg is volgens hen namelijk dat de overschatte winsten leiden tot een hogere marktprijs voor de uit te geven aandelen.

Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat door de toepassing van earnings management, door het overschatten van de opbrengsten of onderschatten van de kosten, de getrouwe weergave van de financiële informatie in jaarrekening wordt ondermijnd. Daarom is op basis hiervan earnings management als criterium gekozen voor het beoordelen van de kwaliteitskarakteristiek: getrouwe weergave. Het criterium wordt gebruikt om te beoordelen of de toepassing van IFRS leidt tot meer of minder earnings management. Indien earnings management vermindert onder IFRS betekent dit een verbetering van de getrouwe weergave van de financiële informatie en daarmee de kwaliteit van de jaarrekening.

4.2 Value relevance

Naast het feit dat een jaarrekening financiële informatie moet bevatten die een getrouwe weergave geeft van de werkelijkheid moet de informatie volgens de IASB (2010) ook relevant zijn. De IASB meent namelijk dat relevante financiële informatie van belang is, omdat het invloed heeft op de beslissingen die belanghebbenden nemen.

Een begrip dat in de bestaande literatuur wordt geassocieerd met de

kwaliteitskarakteristiek relevantie is ‘value relevance’. Het begrip value-relevance wordt in het artikel van Francis en Schipper (1999) als volgt omschreven: “the ability of financial statement information to capture or summarize information, regardless of source, that affects share values” (p.327). Volgens Bae en Jeong (2007) zijn er een aantal gegevens in de

jaarrekening die value-relevant kunnen zijn namelijk: de winst, het eigen vermogen (‘book value of equity’) en R&D uitgaven, maar ook bijvoorbeeld immateriële vaste activa (Oliveira, Rodrigues, & Craig, 2010).

Nu duidelijk is geworden wat het begrip value-relevance is, is de volgende stap het operationaliseren van het begrip. Volgens Barth, Beaver en Landsman (2001) en Francis en Schipper (1999) zijn gegevens in de jaarrekening value-relevant indien er een relatie is met de

(19)

19

marktwaarde van het bedrijf, bijvoorbeeld de marktprijs of het rendement van het aandeel. Deze relatie kan getoetst worden aan de hand van een regressieanalyse, waarbij de

determinatiecoëfficiënt (R2) als maatstaf dient voor de value-relevance (Collins, Maydew, & Weiss, 1997; Francis & Schipper, 1999). De R2 geeft volgens Groot en Selto (2013) aan hoeveel variatie in de te verklaren variabele wordt verklaard door de variatie in de

verklarende variabele(n). Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat hoe hoger de R2, hoe groter de value-relevance.

Zoals vermeld is, kan de relatie tussen de gegevens in de jaarrekening en de marktwaarde van het bedrijf getoetst op basis van een regressieanalyse. Echter, voor het kunnen toepassen van een regressieanalyse moet er een model worden opgesteld. De modellen die worden opgesteld om de relatie te kunnen bepalen zijn gebaseerd op het waarderingsmodel van Ohlson (1995). Ohlson publiceerde in zijn artikel een lineair model, waarmee in beginsel de marktwaarde van een bedrijf bepaald kan worden aan de hand van de boekwaarde van het eigen vermogen, de winst en overige value-relevante informatie. Onder andere: Collins, Maydew en Weis (1997), Francis en Schipper (1999) en Bae en Jeong (2007) hebben in hun onderzoeken het model van Ohlson als basis gebruikt om de value-relevance te beoordelen. De modellen die worden gebruikt in hun onderzoeken zien er over het algemeen als volgt uit:

𝑃𝑖𝑡 = 𝛼 + 𝛽1𝐸𝑖𝑡+ 𝛽2𝐵𝑉𝑖𝑡+ 𝜀𝑖𝑡

waarbij Pit de marktprijs is van een aandeel op een bepaald moment t, Eit de winst per

aandeel is over het jaar t, 𝐵𝑉𝑖𝑡 de boekwaarde van het eigen vermogen per aandeel is aan het eind van het jaar t en 𝜀𝑖𝑡 de foutterm is (de foutterm geeft volgens Groot en Selto (2013) de mogelijke effecten weer van variabelen die niet in het model zijn opgenomen).

Zoals eerder aangehaald is, kunnen er naast de winst en de boekwaarde van het eigen vermogen ook andere verklarende variabelen in het model worden gebruikt, zoals R&D uitgaven (Bae & Jeong, 2007) en immateriële vaste activa (Oliveira, Rodrigues, & Craig, 2010).

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat aan de hand van value-relevance de kwaliteitskarakteristiek relevantie ‘meetbaar’ kan worden gemaakt. Daarom wordt op basis van dit criterium in de volgende paragraaf beoordeeld of de toepassing van IFRS de relevantie van financiële informatie verbetert. Indien blijkt dat onder de toepassing van IFRS de value-relevance (aan de hand van de R2) toeneemt, betekent dit een verbetering

(20)

20

van de relevantie van de financiële informatie en hiermee een verhoging van de kwaliteit van de jaarrekening.

5. De toepassing van de beoordelingscriteria

In deze paragraaf vindt de beoordeling plaats van de toepassing van IFRS op de kwaliteit van de jaarrekening aan de hand van de criteria die zijn beschreven in paragraaf 4. Zoals eerder vermeld, wordt in deze scriptie de nadruk gelegd op de invloed van de verplichte invoering van IFRS in Europa. Daarom worden voor de beoordeling empirische onderzoeken

geanalyseerd waarin onderzoek is gedaan naar de effecten van de verplichte toepassing van IFRS in Europa. Aan de hand van deze analyse en beoordeling volgt vervolgens een conclusie die duidelijk maakt of de toepassing van IFRS daadwerkelijk leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de jaarrekeningen in Europa.

5.1 De invloed van IFRS op de toepassing van earnings management

Na de verplichte invoering van IFRS in het jaar 2005 voor de geconsolideerde jaarrekening van beursgenoteerde bedrijven in Europa zijn een aantal empirische onderzoeken uitgevoerd om onder andere inzicht te krijgen in de invloed van deze verplichte invoering op de

toepassing van earnings management. In deze paragraaf worden een aantal van deze

onderzoeken geanalyseerd om vervolgens aan de hand van de verkregen inzichten te kunnen beoordelen of de getrouwe weergave van de financiële informatie is toegenomen na de invoering van IFRS.

Eén van de empirische onderzoeken naar de invloed van de verplichte toepassing van IFRS op earnings management is uitgevoerd door Jeanjean en Stolowy (2008). Voor hun onderzoek hebben zij zich gericht op de volgende landen: Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Australië. Echter, door het feit dat deze scriptie zich richt op de invloed van IFRS op de landen uit Europa worden de resultaten van Australië buiten beschouwing gelaten. Een belangrijke opmerking die hierbij nog dient te worden gemaakt, is dat zowel Frankrijk als het Verenigd Koninkrijk uitermate geschikt zijn voor de analyse, omdat beide landen door de verplichte invoering voor het eerst met de toepassing van IFRS te maken kregen. Daarnaast verschillen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in het feit dat de landen als ‘code-law’ respectievelijk ‘common-law’ worden beschouwd. De code-law landen worden, in

(21)

21

tegenstelling tot common-law, gekenmerkt door: een minder prominente aandelenmarkt, beperkte rechten en bescherming van aandeelhouders, een zwak verantwoordelijkheidsregime en financiering van bedrijven door voornamelijk vreemd vermogen (Van Tendeloo &

Vanstraelen, 2005; Palepu, Healy, & Peek, 2013).

In het onderzoek hebben Jeanjean en Stolowy (2008) ervoor gekozen om de toepassing van earnings management te identificeren door de verdeling van de winsten te analyseren. Zij hebben hiervoor gekozen door een gebrek aan geschikte data en de

complexiteit van het bepalen van earnings management aan de hand van ‘accruals’. Op basis van de verdeling van de winsten willen Jeanjean en Stolowy (2008) analyseren of bedrijven na de invoering van IFRS hun winsten meer of minder aanpassen om een verlies te vermijden. In overeenstemming met het artikel van Burgstahler en Dichev (1997), dat uitgebreid op dit fenomeen ingaat, is volgens Jeanjean en Stolowy (2008) earnings management zichtbaar indien uit de verdeling blijkt dat er een groot verschil is tussen het enerzijds rapporteren van een klein verlies en anderzijds het rapporteren van een kleine winst. Dit verschil vormt een discontinuïteit in de verdeling van de winsten en kan aan de hand van een asymmetrieratio gemeten worden.

Uit het onderzoek van Jeanjean en Stolowy (2008), waarbij ze de verdeling van de winsten voor en na de toepassing IFRS hebben vergeleken, blijkt op basis van een

asymmetrieratio dat in Frankrijk en in het Verenigd Koninkrijk de discontinuïteit in de verdeling van de winsten significant respectievelijk insignificant is toegenomen na de invoering van IFRS. Dit impliceert dus dat de toepassing van IFRS niet heeft geleid tot een vermindering van earnings management, integendeel op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat in Frankrijk de toepassing van earnings management zelfs is toegenomen na de invoering van IFRS.

Een belangrijke melding in het artikel van Jeanjean en Stolowy (2008) die hier nog dient op opgemerkt te worden, is dat naast het toepassen van IFRS echter de motieven van het management en institutionele factoren, zoals de kenmerken van een common-law of een code-law land, een invloed kunnen hebben op de vorming en kwaliteit van financiële informatie in de jaarrekening.

In tegenstelling tot de resultaten van Jeanjean en Stolowy (2008) blijkt uit een recenter artikel van Zéghal, Chtourou en Sellami (2011) dat onder de toepassing van IFRS earnings

management is gedaald in Frankrijk. Zéghal e.a. (2011) hebben net als Jeanjean en Stolowy onderzocht of de verplichte invoering van IFRS leidt tot minder earnings management in

(22)

22

Frankrijk. Echter, Zéghal e.a. (2011) hebben in hun onderzoek ervoor gekozen om de mate van earnings management te beoordelen aan de hand van ‘discretionary accruals’. Jeanjean en Stolowy (2008) zagen in hun onderzoek hiervan af, vanwege de onvoldoende beschikbaarheid van geschikte data en de complexiteit van deze onderzoeksmethode.

In het onderzoek van Zeghal, Chtourou en Sellami (2011) hebben zij de mate van earnings management aan de hand van discretionary accruals in de periode voor de toepassing van IFRS (2003-2004) vergeleken met de periode na toepassing van IFRS (2004-2005). Uit hun resultaten blijkt dat de discretionary accruals in de periode 2004-2005 significant kleiner zijn dan die in de periode 2003-2004, wat impliceert dat de toepassing van earnings

management is afgenomen na de verplichte invoering van IFRS.

Daarnaast merken Zéghal, Chtourou en Sellami (2011), net als Jeanjean en Stolowy (2010), in hun artikel op dat naast de invoering van IFRS ook andere factoren een mogelijke invloed hebben op de toepassing van earnings management. Anders dan Jeanjean en Stolowy (2008) hebben Zéghal e.a (2011) wel onderzoek gedaan naar mogelijke factoren, die in samenhang met de toepassing van IFRS, invloed hebben op earnings management. Uit hun resultaten blijkt dat onder andere: de onafhankelijkheid van het bestuur en de auditcommissie, de aandeelhouderstructuur, de auditkwaliteit en buitenlandse beursnoteringen in combinatie met de toepassing van IFRS invloed hebben op earnings management. Hieruit kan dus geconcludeerd worden dat naast de kwaliteit van IFRS zelf onder andere de wijze van

toepassing en naleving van de standaarden een belangrijke rol spelen bij de effectiviteit ervan.

In overeenstemming met het onderzoek van Zéghal, Chtourou en Sellami (2011) blijkt uit een empirisch onderzoek van Zéghal, Chtourou en Fourati (2012) dat earnings management na de verplichtige invoering van IFRS is afgenomen. Echter, het onderzoek van Zéghal, Chtourou en Fourati (2012) richt zich in tegenstelling tot de voorgaande onderzoeken niet specifiek op een land, maar het onderzoek is gebaseerd op data uit 15 verschillende landen1 in Europa. Daarnaast hebben zij in hun onderzoek, in vergelijking met de twee voorgaande onderzoeken, ervoor gekozen om earnings management aan de hand van een aantal aspecten te beoordelen namelijk: ‘earnings smoothing’, ‘accruals quality’, ‘discretionary accruals’ en ‘managing towards a earnings target’. Op basis van deze aspecten is de mate van earnings management in de periode voor invoering van IFRS (2002-2004) vergeleken met de periode na invoering (2006-2007).

1 België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland,

(23)

23

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt ten eerste, op basis van enerzijds de verhoging van de variabiliteit in de winst en in de verhouding tussen de winst en kasstromen en anderzijds de vermindering van de negatieve correlatie tussen winsten en kasstromen, dat in de periode na de invoering van IFRS de mate van earnings smoothing is afgenomen. Ten tweede blijkt dat de kwaliteit van de accruals is toegenomen en daarnaast zijn de discretionary accruals afgenomen. Tot slot blijkt uit de resultaten dat bedrijven minder de winst zodanig aanpassen om een kleine winst in plaats van een klein verlies te rapporteren. Op basis hiervan concluderen Zéghal, Chtourou en Fourati (2012) dat de invoering van IFRS de toepassing van earnings management heeft verminderd.

Een ander onderzoek waarin ook is onderzocht of de verplichte toepassing van IFRS earnings management verminderd en of er andere factoren zijn die in combinatie met de toepassing van IFRS invloed hebben op earnings management is het empirisch onderzoek van Doukakis (2014). Doukakis richt zich net als Zéghal, Chtourou en Fourati (2012) niet specifiek op een land, maar is zijn onderzoek gebaseerd op data uit 22 verschillende landen2 in Europa. In zijn empirisch onderzoek worden net als in de twee voorgaande onderzoeken gebruik gemaakt van discretionary accruals om de toepassing van earnings management te beoordelen. Op basis van de resultaten blijkt dat er geen significante verandering is van de discretionary accruals in de periode na invoering van IFRS (2006-2010) in vergelijking met de periode voor de

invoering van IFRS (2000-2004). Volgens Doukakis heeft de verplichte invoering van IFRS dan ook niet tot een vermindering van earnings management geleid.

Zoals eerder aangehaald is, heeft Doukakis in zijn onderzoek ook een aantal factoren geanalyseerd en beoordeeld of deze invloed hebben op earnings management.

Uit zijn resultaten blijken onder andere: de auditkwaliteit, de grootte van het bedrijf, schulden (‘leverage’) en de aandeelhouderstructuur invloed te hebben op de toepassing van earnings management. Op basis hiervan kan dus net als bij het onderzoek van Zéghal, Chtourou en Sellami (2011) geconcludeerd worden dat er andere factoren zijn, naast de kwaliteit van IFRS, die invloed kunnen hebben op de mate van earnings management.

Ter afsluiting van deze paragraaf zijn de in deze paragraaf besproken empirische onderzoeken naar earnings management in Tabel 5.1 samengevat.

2 België, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Litouwen,

Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk, Zwitserland en Zweden.

(24)

24

5.1.1 De bevindingen met betrekking tot earnings management

Op basis van de behandelde onderzoeken uit de vorige paragraaf wordt duidelijk dat

onderzoekers niet tot eenduidige resultaten komen met betrekking tot de invloed van IFRS op de toepassing van earnings management. Zo komen alleen Zéghal, Chtourou en Sellami (2011) en Zéghal, Chtourou & Fourati (2012) tot de conclusie dat de verplichte invoering van IFRS de toepassing van earnings management vermindert. Stolowy en Jeanjean (2008) concluderen op basis van hun onderzoek zelfs dat in Frankrijk de toepassing van earnings management is toegenomen, maar voor het Verenigd Koninkrijk vinden zij geen significante verandering in earnings management. Ook Doukakis (2014) meent op basis van zijn

onderzoek dat er geen verandering heeft plaatsgevonden in de toepassing van earnings management na de invoering van IFRS.

Kortom, op basis van deze onderzoeken is het moeilijk om te kunnen concluderen welke invloed IFRS daadwerkelijk op de toepassing van earnings management heeft. Een mogelijke oorzaak waarom blijkt dat earnings management onder toepassing van IFRS niet verminderd is, is het feit dat IFRS als principles-based wordt beschouwd. Dit houdt in dat de

Tabel 5.1: Samenvatting van de in paragraaf 5.1 besproken onderzoeken naar earnings management

Onderzoek Landen Bepalen van earnings Resultaten management aan

de hand van…

Jeanjean Frankrijk, De verdeling van Toename earnings & Stolowy Verenigd winsten ( discontinuïteit management in (2008) Koninkrijk in de verdeling) Frankrijk; geen verandering in het

Verenigd Koninkrijk Zéghal, Chtourou Frankrijk Discretionary Afname earnings

& Sellami accruals management in (2011) Frankrijk

Zéghal, Chtourou 15 landen Earnings smoothing; Afname van earnings & Fourati Accruals quality; management

(2012) Discretionary accruals; Managing towards a

earnings target

Doukakis 22 landen Discretionary Geen verandering van

(25)

25

boekhouding en verslaggeving plaatsvindt op basis van ruim omschreven principes

(Soderstorm & Sun, 2007), dit is in tegenstelling tot de rules-based standaarden (bijvoorbeeld US GAAP) waarbij de boekhouding plaatsvindt op basis van strikte regels (Palepu, Healy, & Peek, 2013).Het gevolg van het feit dat IFRS principles-based is, is volgens Alali en Cao (2010) dat managers meer ‘vrijheid’ (‘discretion’) hebben bij het boekhouden. Deze vrijheid kan zoals eerder vermeld door managers misbruikt worden met als gevolg dat winsten worden beïnvloed en het management zich dus bezig houdt met earnings management. Het feit dat IFRS als principles-based wordt beschouwd is dus een mogelijke reden waarom de toepassing van earnings management niet in alle onderzoeken is afgenomen.

Echter, hetgeen dat duidelijk wordt uit de onderzoeken is dat naast de kwaliteit van IFRS zelf een groot aantal factoren zijn die een significante invloed hebben op de toepassing van earnings management. Uit de artikelen kwamen onder andere de volgende factoren naar boven: de kwaliteit van de audit, de onafhankelijkheid van het bestuur en auditcomissie, vestiging in een common-law of code-law land, de aandeelhoudersstructuur en de leverage (schulden).

Een belangrijk artikel uit de bestaande literatuur waarin onderzoek is gedaan naar de relatie tussen aspecten van een land en earnings management is het artikel van Leuz, Nanda en Wysocki (2003). Uit hun onderzoek blijkt dat in de landen waarin: de rechten en

bescherming van investeerders belangrijk zijn, de aandelenmarkt omvangrijk is, bedrijven te maken hebben met vele verschillende aandeelhouders en de handhaving van rechten (‘legal enforcement’) strikt is, de toepassing van earnings management minder is. Dit in tegenstelling tot landen waarin: de rechten en bescherming van investeerders een minder prominente rol spelen, de aandelenmarkt minder belangrijk is, waarin bedrijven te hebben met

geconcentreerd aandeelhouderschap en de handhaving van rechten minder strikt is, in deze landen blijkt namelijk uit het onderzoek dat de toepassing van earnings management groter is.

Uit het bovenstaande blijkt dus dat de toepassing van IFRS leidt tot verschillende uitkomsten met betrekking tot earnings management. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de invloed van de toepassing en kwaliteit van IFRS op de getrouwe weergave van financiële informatie onduidelijk is. Echter, het is belangrijk om te constateren dat naast de kwaliteit van IFRS zelf andere factoren een rol spelen bij earnings management. Het is daarom belangrijk dat deze factoren de toepassing van earnings management verminderen, zodat de factoren in samenhang met IFRS de getrouwe weergave van informatie waarborgen.

(26)

26 5.2 De invloed van IFRS op value relevance

Naast de empirische onderzoeken die de invloed van IFRS op earnings management hebben onderzocht, zijn er ook onderzoeken uitgevoerd om de invloed van IFRS op de value-relevance van financiële informatie te beoordelen. In deze paragraaf worden, net als in paragraaf 5.1, een aantal representatieve onderzoeken geanalyseerd om vervolgens aan de hand van de verkregen inzichten hieruit te kunnen beoordelen of de relevantie van de financiële informatie is toegenomen na de invoering van IFRS.

Eén van de onderzoeken naar de invloed van IFRS op value-relevance in Europese landen is het empirisch onderzoek van Devalle, Onali en Magarini (2010). In hun onderzoek hebben zij een prijs-regressiemodel opgesteld waarbij de prijs van een aandeel de te verklaren variabel is, zoals beschreven in paragraaf 4.2 is dit model gebaseerd op het waarderingsmodel van Ohlson (1995). Zij hebben verder gekozen voor de winst per aandeel en de boekwaarde van het vermogen per aandeel als de verklarende variabelen. Om de invloed van IFRS te kunnen beoordelen hebben zij de R2 (determinatiecoëfficiënt) als de maatstaf voor de value-relevance gekozen en de verandering ervan vergeleken tussen de periodes 2002-2004 (voor IFRS) en 2005-2007 (na IFRS).

Voor het onderzoek van Devalle, Onali en Magarini (2010) hebben zij data gebruikt van de volgende vijf landen: Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Devalle e.a. (2010) hebben gekozen voor deze landen, omdat ze volgens hen van elkaar verschillen: zo is het Verenigd Koninkrijk een common-law land en Frankrijk een code-law land, terwijl Duitsland er tussen in zit. Hiermee wordt dus gesuggereerd dat de verschillen tussen landen invloed hebben op de value-relevance van financiële informatie (net als het geval bij earnings management).

Uit de resultaten van het prijs-regressiemodel blijkt dat voor de landen als geheel genomen de R2 na de toepassing van IFRS is toegenomen van 0.5104 naar 0.577. Dit betekent dat 57.7% van de variatie in prijs van het aandeel wordt verklaard door de variatie in de winst en boekwaarde van het vermogen per aandeel. Op basis hiervan kan dus geconcludeerd worden dat de value-relevance is toegenomen voor de landen als geheel na de toepassing van IFRS. Echter, indien de landen afzonderlijk worden beoordeeld blijkt dat de R2 voor de landen: Duitsland, Italië en Spanje is afgenomen na de invoering van IFRS. Dit is in

tegenstelling tot de landen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk waar de R2 is toegenomen. Deze afzonderlijke resultaten bevestigen dat de value-relevance van financiële informatie, net

(27)

27

als earnings management, niet alleen afhankelijk is van de toepassing en kwaliteit van IFRS zelf maar dat andere factoren ook een rol spelen.

Uit het onderzoek van Devalle, Onali en Magarini (2010) blijkt dus dat de value-relevance na de invoering van IFRS in het Verenigd Koninkrijk is toegenomen. Tot deze conclusie komt ook Iatridis (2010) in zijn onderzoek. Iatridis (2010) richt zich in zijn onderzoek alleen op het Verenigd Koninkrijk en past een vergelijkbaar prijs-regressiemodel, maar in tegenstelling tot Devalle e.a. (2010) richt Iatridis (2010) zich alleen op het jaar 2004. Iatridis maakt voor zijn onderzoek gebruik van de gegevens uit het jaar 2004 onder UK GAAP en diezelfde gegevens maar dan onder toepassing van IFRS. Verder gebruikt ook Iatridis de R2 als maatstaf.

Aan de hand van de regressieresultaten van Iatridis (2010) blijkt dat de R2 van het model gebaseerd op IFRS 0.320 is, in tegenstelling tot een R2 van 0.28 van de gegevens onder UK GAAP. Met andere woorden impliceert dit een toename van de value-relevance onder IFRS in het Verenigd Koninkrijk. Zoals eerder vermeld is dit dezelfde conclusie als die uit het onderzoek van Devalle, Onali, & Magarini (2010) wordt getrokken, in dat onderzoek nam de R2 namelijk toe van 0.6988 naar 0.8487. Het feit dat de onderzoeken tot dezelfde conclusie komen op basis van verschillende vergelijkingsperiodes en steekproefdata versterken de suggestie dat de toepassing van IFRS, in ieder geval in het Verenigd Koninkrijk, leidt tot meer value-relevante informatie.

Een mogelijke reden waarom in het specifiek het Verenigd Koninkrijk voordeel haalt uit de toepassing van IFRS is het feit dat het Verenigd Koninkrijk als common-law land voornamelijk gericht is om financiële informatie ten behoeve van investeerders te verstrekken (‘invester-oriented’) (Iatridis, 2010). Het is dus voor het management van bedrijven belangrijk dat de gegevens in de jaarrekening value-relevant zijn, zodat investeerders volwaardige

beslissingen kunnen nemen over de bedrijven. Aangezien IFRS ook als invester-oriented wordt beschouwd (Devalle, Onali, & Magarini, 2010; IASB, 2010), is het voor het

management van belang om de toepassing van IFRS volwaardig te implementeren en na te leven. De toename van de value-relevance kan dus mogelijk toegerekend worden aan deze volwaardige implementatie en naleving, met als gevolg dat de kwaliteit van IFRS benut wordt en dit zich uitdrukt in meer value-relevante financiële informatie.

Een ander onderzoek dat zich richt op een enkel land is het onderzoek van Tsalavoutas, André en Evans (2012). In hun onderzoek hebben zij getracht de invloed van de toepassing van IFRS te beoordelen in Griekenland. In tegenstelling tot de twee voorgaande onderzoeken is het

(28)

28

prijs-regressiemodel van Tsalavoutas e.a. (2012) gebaseerd op totale waarden; zo is de te verklaren variabele de marktwaarde van het vermogen en zijn de boekwaarde van het

vermogen en de winst de verklarende variabelen. Om de invloed van IFRS te bepalen worden de determinatiecoëfficiënten (R2) uit de periode 2001-2004 (voor toepassing IFRS) en 2005-2008 (na toepassing IFRS) met elkaar vergeleken.

Uit de resultaten van Tsalavoutas, André en Evans (2012) is een daling te observeren van de R2 van 0.5611 naar 0.5026, dit duidt aan dat de value-relevance van de boekwaarde van het vermogen en de winst is afgenomen na de toepassing van IFRS in Griekenland. De kenmerken van het land Griekenland zelf kunnen mogelijk een verklaring geven voor deze daling. Uit het artikel van Tsalavoutas e.a. (2012) blijkt Griekenland beschouwd te worden als een code-law land. Verder wordt het land gekenmerkt door: een zwakke bescherming van investeerders, een zwak handhavingsregime, financiering door voornamelijk vreemd vermogen en de financiële verslaggeving is voornamelijk bedoeld voor de ficus, banken en andere schuldeisers (‘stakeholer-oriented’) (Tsalavoutas, André, & Evans, 2012).

Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat Griekenland wordt beschouwd als een stakeholder-oriented land, dit in tegenstelling tot de IFRS die investor-oriented zijn. Dit verschil geeft een mogelijke verklaring voor het feit dat in Griekenland de value-relevance is afgenomen na de toepassing van IFRS. Zoals vermeld, is IFRS investor-oriented en dit brengt met zich mee dat de financiële informatie voornamelijk ten behoeve van investeerders wordt verstrekt. Aangezien financiële informatie primair gericht is op investeerders is de value-relevance van de financiële informatie een belangrijk aspect: value-relevante gegevens associëren immers met de aandelenprijs (Francis & Schipper 1999).

Echter, het feit dat Griekenland stakeholder-oriented is en dus de financiële

verslaggeving voornamelijk voor de fiscus, banken en andere schuldeisers is bedoeld, speelt de value-relevance van financiële informatie een minder belangrijke rol in de jaarrekening. Het gevolg hiervan is dat IFRS eigenlijk niet aansluit bij het doel van de financiële

verslaggeving in Griekenland, dit in tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk dat wel investor-oriented is. Dus de afname van de value-relevance in Griekenland is mogelijk het gevolg van een onvolwaardige implementatie en naleving van de toepassing van IFRS.

Naast de empirische onderzoeken die zich enkel richten op een beperkt aantal landen of één land zijn er ook onderzoeken gebaseerd op data uit verschillende landen. Eén van deze onderzoeken die representatief is voor deze scriptie is het onderzoek van Morias en Curto (2009). Morias en Curto (2009) net als de voorgaande onderzoekers onderzoek gedaan naar

(29)

29

de invloed van de toepassing van IFRS op de value-relevance, echter zij hebben zich gebaseerd op data uit 14 landen3. Voor hun onderzoek hebben zij gebruik gemaakt van een prijs-regressiemodel waarin de prijs van een aandeel de te verklaren variabele is en

boekwaarde van het vermogen en de winst per aandeel de verklarende variabelen zijn. Om de invloed van IFRS te bepalen vergelijken Morias en Curto (2009) de R2 uit de periode 2000-2004 (voor toepassing IFRS) met de R2 2005 (na toepassing IFRS).

Op basis van de resultaten van de regressieanalyse blijkt dat voor de landen als geheel de value-relevance is toegenomen, immers de R2 na toepassing van IFRS is 0.0878 vergeleken met 0.0692. Verder zijn de determinatiecoëfficiënten voor en na toepassing van IFRS

weergegeven van de landen afzonderlijk, hieruit blijkt dat slechts 4 van de 14 landen (Ierland, Nederland, Oostenrijk en Zweden) te maken hebben met een daling in value-relevance. Voor de overige 10 landen is allemaal een toename waargenomen, dus over het algemeen heeft toepassing van IFRS een positieve invloed gehad op de value-relevance. Echter, de veranderingen in de R2 verschillen enorm per land en dit duidt er volgens Morias en Curto (2009) op dat er mogelijk andere factoren zijn die invloed hebben op de value-relevance. Voordat hier nader op wordt ingegaan, wordt eerst een uitstap gemaakt naar de resultaten van Griekenland en het Verenigd Koninkrijk.

Uit de resultaten van Morias en Curto (2009) valt waar te nemen dat het Verenigd Koninkrijk te maken heeft met een forse toename van de R2 na invoering van IFRS, namelijk van 0.0866 naar 0.4744. Dit resultaat is in lijn met hetgeen hierboven is gesuggereerd, namelijk dat het doel van IFRS samenvalt met het doel van de financiële verslaggeving in het Verenigd

Koninkrijk met als gevolg een volwaardige implementatie en toepassing van IFRS en dus een toename van value-relevante financiële informatie. Indien de verandering van de R2 in

Griekenland wordt beoordeeld, blijkt dat deze slechts is toegenomen van 0.3131 naar 0.3232. Dit is in lijn met hetgeen is uiteengezet met betrekking tot Griekenland, namelijk dat het doel van IFRS verschilt met het doel van Griekenland als stakeholder-oriented land. Dit verschil in doelstelling leidt mogelijk tot een onvolwaardige implementatie en toepassing van IFRS en dit verklaart dus de minimale toename in de value-relevance.

Zoals eerder aangehaald is, zijn er volgens Morias en Curto (2009) mogelijk andere factoren die invloed hebben op de value-relevance. Daarom hebben zij in hun onderzoek een

3België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Nederland, Oostenrijk, Portugal,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat een enkele injectie onvoldoende bescherming biedt bleek bijvoorbeeld uit het eerste veldexperiment met witstaartherten, waarin de toediening van twee injecties binnen vier

In order to further determine the strength of the relationship between the dependant variable (expansion and employment creation) and the independent variables

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

Bij bunzing is er weliswaar nog geen sprake van inteelt, maar bunzings uit West- Vlaanderen vertonen wel een lagere genetische diversiteit dan bunzings uit Limburg!. Op vlak

gemeenschappelijke factor hebben, want het meetkundige bewijs dat de twee sommen gelijk zijn in opgave 4 geldt ook als m en n relatief priem zijn. In dat geval liggen er

Voorgaande illustreert dat hoewel er een significante relatie is gevonden tussen een raad van toezicht en kwaliteit van risicoverslaggeving, deze relatie niet per definitie

Ten eerste dient over alle activa en verplichtingen die tegen reële waarde in de balans zijn opgenomen informatie verschaft te worden over de waarderingsmethoden en

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er meer resultaatsturing plaatsvindt bij ondernemingen in code law landen en private ondernemingen, en dat verplichte