• No results found

De noodweerbevoegdheid in crimineel milieu toe aan verdediging?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De noodweerbevoegdheid in crimineel milieu toe aan verdediging?"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De noodweerbevoegdheid

in crimineel milieu toe aan

verdediging?

Masterscriptie publiekrecht:

Strafrecht

Jessica Koolhaas

Studentnummer: 6063063

Begeleider: dhr. T. Blom

Aantal EC’s: 12 EC

Inleverdatum eindversie: 7 juli 2015

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4

Werkwijze en methodologische verantwoording: criminele levenswijze en crimineel milieu .... 6

Hoofdstuk 1: Grondslag en onderliggende beginselen ... 8

Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid: rechtvaardiging en uitsluiting van schuld ... 8

Dubbele grondslag noodweerbevoegdheid... 11

Grondslag van noodweerexces ... 16

Conclusie: Welke ratio ligt ten grondslag aan de strafuitsluitingsgronden noodweer en noodweerexces? ... 18

Hoofdstuk 2: Beroep op noodweer(exces) ... 20

1. Vereisten voor noodweer ... 20

1.1. De met noodweer te beschermen rechtsgoederen ... 20

1.2 Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding ... 21

1.3 Geboden door noodzakelijke verdediging: noodzaak van verdediging (subsidiariteit) en gebodenheid van verdediging (proportionaliteit)... 23

2. Vereisten voor noodweerexces ... 26

2.1 Intensief exces en extensief exces ... 27

2.2 Noodzaak tot verdediging ... 27

2.3 Een hevige gemoedsbeweging ... 28

2.4 Dubbele causaliteit ... 28

3. Objectieve en subjectieve beoordeling ... 30

Conclusie: Wat zijn de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces? 31 Hoofdstuk 3: Anterieure verwijtbaarheid ... 33

Definitie anterieure verwijtbaarheid ... 33

Doctrine over eigen schuld bij noodweer(exces) ... 34

Jurisprudentie over eigen schuld bij noodweer(exces) ... 36

Verschijningsvormen: pure provocatie, gezochte confrontatie en voorzorgsmaatregelen ... 37

Ernstigere aanval dan voorzien ... 41

Beslisschema anterieure verwijtbaarheid ... 42

Conclusie: Wat houdt anterieure verwijtbaarheid bij noodweer(exces) in, wanneer is daar sprake van en wat is het gevolg?... 44

Hoofdstuk 4: Noodweer(exces) & een criminele levensstijl ... 46

Personen met een criminele levenswijze & geweld in het criminele milieu ... 46

Doctrine over noodweer(exces) door personen met een criminele levenswijze bij geweld in het criminele milieu ... 46

Jurisprudentie over noodweer(exces) door personen met een criminele levenswijze bij geweld in het criminele milieu ... 51

(3)

3

Utrechters tegen Hagenezen ... 51

Klemgereden in het verkeer ... 51

Rippen hennepkwekerij ... 53

Ripdeal flatwoning ... 54

Recente, lagere rechtspraak ... 55

Conclusie: Hoe wordt in de doctrine en jurisprudentie gereageerd op een beroep op noodweer(exces) bij geweld in het criminele milieu door een persoon met een criminele levenswijze? ... 59

Hoofdstuk 5: Criminele levenswijze kritisch bezien ... 63

Een ieder heeft een noodweerbevoegdheid ... 63

Mag een criminele levenswijze in de beoordeling betrokken worden? ... 64

Speelt een criminele levenswijze als beoordelingsfactor een betekenisvolle rol? ... 65

Hoe zou een criminele levenswijze in de beoordeling betrokken moeten worden? ... 68

Afronding ... 71

Literatuuroverzicht: ... 73

(4)

Inleiding

De laatste jaren zijn verschillende incidenten in het nieuws geweest over zelfverdediging door burgers tegen wederrechtelijke aanvallen.1 Supermarktmedewerkers die een winkeldief

mishandelden of huiseigenaren die een inbreker in elkaar sloegen.2 Dit bracht een discussie op

gang omtrent de reikwijdte van het recht op zelfverdediging van de burger. Moest een beroep op noodweer of noodweerexces, zoals het recht op zelfverdediging in art. 41 lid 1 en lid 2 Sr genoemd wordt, eerder aanvaard worden?3 In 2007 heeft procureur-generaal Fokkens echter

een discussie geopend die niet een uitbreiding van het noodweerbegrip inhoudt, maar een beperking ervan.

In zijn conclusie bij het Juliëtbende-arrest wijst Fokkens op de criminele levenswijze van de in die strafzaak betrokken partijen: zij zijn volgens hem betrokken in activiteiten waarbij het beslechten van conflicten met wapens en geweld gebruikelijk is.4 De Juliëtbende was een

groepering die in de jaren ’90 van de vorige eeuw in verband is gebracht met bankovervallen, productie en handel in drugs, ontvoeringen, liquidaties, afpersingen en zware mishandelingen.5

Fokkens werpt de vraag op of personen die zich bezighouden met of zich in de sfeer begeven van zulke strafbare activiteiten nog een beroep op noodweer kunnen doen als het tot een gewapende confrontatie komt:

‘De afgelopen jaren zijn wij in Nederland in toenemende mate geconfronteerd met het geweld van

elkaar bestrijdende criminele bendes en daarbij behorende liquidaties. Is noodweer bedoeld voor mensen die zich vrijwillig in vormen van criminaliteit begeven waarbij dergelijk geweld niet wordt geschuwd?’6

Fokkens wijst erop dat men in zulke gevallen zou kunnen aanvoeren dat de verdachte eigen schuld heeft aan de gewapende confrontatie en zich derhalve wegens culpa in causa niet zou kunnen beroepen op art. 41 Sr: men heeft zich met die criminele activiteiten vrijwillig in een positie begeven waarin het tot dergelijke conflicten komt.7 In hoeverre in deze situaties vanwege

1 Ten Voorde, AA 2013/7, p. 591 [online]. 2 Ten Voorde, AA 2013/7, p. 591 & 595 [online]. 3 Ten Voorde, AA 2013/7, p. 591 [online].

4 HR 21 december 2004, NJ 2007, 469 m.nt. D.H. de Jong (Juliëtbende): zie conclusie door J.W. Fokkens, onder punt 12.

5 Maffiabende terroriseerde omgeving Breda, Leeuwarder Courant 26-04-1997 [online], Hoofdverdachte

Remond P. – Bendelid ontspringt telkens de dans, AD/Haagsche Courant 14-03-2009 [online] en Van drugsdealer tot bankrover, Algemeen Dagblad 27-11-2013 [online].

6 HR 21 december 2004, NJ 2007, 469 m.nt. D.H. de Jong (Juliëtbende): zie conclusie door J.W. Fokkens, onder punt 12.

(5)

5

het voorafgaande gedrag van verdachte een beroep op noodweer uitgesloten moet worden, zal volgens de auteur afhangen van de omstandigheden van het geval maar moet zijns inziens extra kritisch bezien worden.8

In deze scriptie worden de uitspraken van Fokkens, die gevolgen kunnen hebben voor noodweer en noodweerexces, aan een nader onderzoek onderworpen. Verschillende auteurs hebben zich uitgesproken tegen de stellinginname van Fokkens, anderen wijzen op jurisprudentie waarin de ‘criminele levensstijl’ van verdachte wel in de beoordeling betrokken lijkt te worden. Naast deze discussie in de doctrine, zal gekeken worden hoe in de jurisprudentie gereageerd wordt op een persoon met een criminele levenswijze die zich op noodweer(exces) beroept bij een crimineel treffen. Welke oplossingen of antwoorden worden hierbij door de rechter in de praktijk aangedragen? In deze scriptie zal de volgende probleemstelling centraal staan:

‘Moet een beroep op noodweer(exces) bij geweld in het criminele milieu door een persoon met een criminele levenswijze, kritischer bezien worden uit een oogpunt van anterieure verwijtbaarheid?’

Met deze ‘kritische’ wijze van bezien wordt bedoeld dat gekeken zal worden of een criminele levenswijze als eigen schuld een rol kan spelen bij een noodweerberoep in het kader van geweld in het criminele milieu, en of dit eventueel zelfs kan zorgen voor afwijzing van het noodweerberoep. Om tot een antwoord op deze vraag te komen, is het noodzakelijk een aantal deelonderwerpen nader uit te diepen. Eerst moet duidelijk worden welke ratio ten grondslag ligt aan noodweer en noodweerexces. Waarom hebben wij een noodweer(exces)bevoegdheid in ons wetboek opgenomen? Welke waarden maken dat wij een burger zelfverdediging gunnen? Ten tweede zal helder moeten worden welke eisen gelden voor een geslaagd beroep op noodweer(exces): zo wordt namelijk inzichtelijk welke elementen voor strafrechtelijk aanvaarde zelfverdediging noodzakelijk zijn. Vervolgens zal voor de beantwoording van de probleemstelling het begrip ´anterieure verwijtbaarheid´ nader gedefinieerd moeten worden. Wat is anterieure verwijtbaarheid en wat gebeurt er als daarvan sprake is? Hierna kan de discussie over een noodweersituatie in crimineel milieu nader geanalyseerd worden en onderzocht worden hoe de rechter in de praktijk op het onderwerp reageert. Dit betreft samengevat de volgende deelvragen:

- Welke ratio ligt ten grondslag aan de strafuitsluitingsgronden noodweer en noodweerexces? - Wat zijn de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces?

- Wat houdt anterieure verwijtbaarheid bij noodweer(exces) in, wanneer is daar sprake van en wat

(6)

is het gevolg?

- Hoe wordt in de

doctrine en

jurisprudentie gereageerd

op

een beroep op noodweer(exces) bij geweld in het criminele milieu door een persoon met een criminele levenswijze?

Werkwijze en methodologische verantwoording: criminele levenswijze en crimineel mili-eu

Ik zal mij in deze scriptie richten op een literatuuronderzoek en jurisprudentieonderzoek. Daarbij concentreer ik mij op personen met een ‘criminele levenswijze’ en geweld in het ‘criminele milieu’. Deze begrippen zullen binnen het kader van deze scriptie met de volgende betekenissen gehanteerd worden, waarbij ik mij baseer op de definities zoals gebruikt door Fokkens en auteurs Ter Haar en Meijer.9 Met ‘personen met een criminele levenswijze’ worden

personen bedoeld die zich bewust begeven in een crimineel milieu waarin conflicten met geweld worden opgelost. Wat is nu een dergelijk ‘crimineel milieu’ waarin conflicten gewelddadig worden beslecht? Ik zou dat willen omschrijven als een milieu waarin het plegen van strafbare feiten deel uitmaakt van het dagelijks leven, vooral als bron van inkomsten, zoals wanneer men zich begeeft in de drugshandel en/of -teelt, handel in vuurwapens, mensensmokkel, prostitutie, oplichterij of diefstal. De personen die zich in zo’n crimineel milieu begeven zijn ten eerste deelnemers aan zware of lichte delicten als plegers, doen plegers, medeplegers, uitlokkers, medeplichtigen of deelnemers aan een criminele (terroristische) organisatie.10 Maar men kan bij

‘personen met een criminele levenswijze’ bijvoorbeeld ook denken aan lijfwachten van deelnemers aan strafbare feiten: eventueel personen die aanwezig zijn in een crimineel milieu maar (nog) niet als deelnemers aan een strafbaar feit gezien kunnen worden. Een strafblad is dan ook niet noodzakelijk in deze definitie. Vervolgens betreft de probleemstelling de situatie dat personen met een criminele levenswijze met elkaar in conflict komen en in een noodweersituatie belanden. Dit kan bijvoorbeeld voor komen als de partijen elkaar beconcurreren in dezelfde illegale business en hun (criminele) belangen conflicteren, maar dat hoeft niet per se het geval te zijn: als beide partijen zich maar bewust een criminele levensstijl hebben aangemeten als bovenomschreven, die een rol speelt bij de aanranding.

Voor het jurisprudentieonderzoek zal ik kijken naar zaken waarin gesproken wordt over een (eventuele) criminele levenswijze van verdachte waarbij het geweld dat in casu bij het beroep op noodweer(exces) centraal staat, een criminele afrekening of ruzie betreft. Voor de kwalificatie ‘criminele levenswijze’ en ‘crimineel milieu’ baseer ik mij in de eerste plaats op de uitspraken die daarover in de desbetreffende zaak gedaan zijn en ten tweede op de feiten van de zaak. In de

9 Zie HR 21 december 2004, NJ 2007, 469 m.nt. D.H. de Jong (Juliëtbende): zie conclusie door J.W. Fokkens, onder punt 12 & Ter Haar & Meijer 2009, p. 145 & 147.

(7)

7

uitspraak moet blijken dat de levenswijzen van verdachte en slachtoffer een rol hebben gespeeld bij de aanranding, naar aanleiding waarvan verdachte zich op noodweer(exces) heeft moeten beroepen. Ik maak geen onderscheid naar grote criminele organisaties of kleine criminele verbanden, de ernst van de criminaliteit waarin partijen zich begeven of het soort geweld dat is gebruikt. Met deze brede definitie kan ik meer rechtszaken in het onderzoek betrekken. Ik zal voor dit onderzoek relevante en recente jurisprudentie van Nederlandse rechters bespreken, zoals (tenminste) gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.11

11 De officiële site van de rechtbanken, gerechtshoven, Centrale Raad van Beroep, College van Beroep voor het bedrijfsleven, Hoge Raad en Raad voor de rechtspraak.

(8)

Hoofdstuk 1: Grondslag en onderliggende beginselen

Welke ratio ligt ten grondslag aan de strafuitsluitingsgronden noodweer en

noodweerexces?

Art. 41 Sr omvat in lid 1 noodweer en in lid 2 noodweerexces, met elk eigen voorwaarden. Dit zijn geen wettelijke, maar in de praktijk en literatuur gangbare termen voor de aanduiding van strafuitsluiting voor (strafbare) feiten die begaan zijn ter gerechtvaardigde verdediging tegen een onrechtmatige aanranding.12 De klassieke noodweersituatie betreft het geval waarin men zich heeft te verdedigen tegen een plotselinge aanval van een vreemdeling.13 Daarbij is noodweerexces een noodweersituatie waarin de zelfverdediging door emoties verder doorschiet dan geboden en noodzakelijk is.14

Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid: rechtvaardiging en uitsluiting van schuld

Normaal gesproken leidt vervulling van een delictsomschrijving tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.15 Zo’n delictsomschrijving bestaat uit verschillende onderdelen of facetten

(van de gedraging) die bestanddelen worden genoemd.16 Wanneer aan alle specifieke

bestanddelen van een delictsomschrijving is voldaan en een wettelijk omschreven strafbaar feit is vastgesteld, worden toerekenbaarheid en onrechtmatigheid van dat strafbare feit verondersteld.17 Het gaat bij strafrechtelijke aansprakelijkheid met andere woorden om een

menselijke gedraging die binnen een wettelijke delictsomschrijving valt, die wederrechtelijk is en aan de schuld van de dader te wijten.18 Toerekenbaarheid of ook wel schuld in de zin van

verwijtbaarheid genoemd, en onrechtmatigheid, zogenaamde wederrechtelijkheid of een gedraging die op gespannen voet met de rechtsorde staat,19 zijn elementen die naast de

vervulling van de delictsomschrijving als algemene voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid gelden.20 Maar wanneer de bestanddelen van een delictsomschrijving zijn

vervuld, is er dus in beginsel automatisch sprake van wederrechtelijkheid en schuld.21 Blijkt later

toch de afwezigheid van één van die elementen, dan gaat het strafbare karakter van het feit of van de dader teniet.22 Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid kunnen in bijzondere

12 De Hullu 2012, p. 304 & Stolwijk 2009, p. 224. 13 Ter Haar & Meijer 2009, p. 8.

14 De Hullu 2012, p. 304 & Stolwijk 2009, p. 224. 15 De Hullu 2012, p. 279.

16 Strijards 1987, p. 4. 17 De Hullu 2012, p. 280.

18 Zie het beslissingsschema van art. 350 Sv. 19 Strijards 1987, p. 12.

20 De Hullu 2012, p. 280. 21 Idem.

(9)

9

omstandigheden ontbreken.23 Hier komen de strafuitsluitingsgronden in beeld die ieder kunnen

worden gekoppeld aan de elementen van wederrechtelijkheid of schuld: enerzijds rechtvaardigingsgronden die de wederrechtelijkheid aantasten en anderzijds schulduitsluitingsgronden die de schuld aantasten.24 De strafuitsluitingsgronden zorgen dus

eigenlijk voor nadere invulling en concretisering van de basisvereisten van wederrechtelijkheid en schuld, omdat het algemene model van strafrechtelijke aansprakelijkheid er zonder nadere nuancering van uitgaat dat aan die vereisten voldaan is als de delictsomschrijving is vervuld.25

Strafuitsluitingsgronden noodweer en noodweerexces bevinden zich in ons Wetboek van Strafrecht in het algemeen deel, in titel III die betrekking heeft op uitsluiting en verhoging van strafbaarheid. Het zijn algemene strafuitsluitingsgronden: dat betekent dat ze in beginsel ten aanzien van elk strafbaar feit26 kunnen worden ingeroepen, in tegenstelling tot bijzondere

strafuitsluitingsgronden die toegespitst zijn op en verbonden met een bepaald delict.27

Algemene strafuitsluitingsgronden komen pas voor toepassing in aanmerking als bijzondere strafuitsluitingsgronden niet van toepassing zijn, als een soort vangnet voor situaties waarin de specifieke regeling tekort schiet.28

De makers van het Wetboek van Strafrecht maakten bij de algemene strafuitsluitingsgronden onderscheid naar oorzaak.29 Toerekenbaarheid kon ontbreken wegens inwendige oorzaken,

oftewel oorzaken die van binnenuit de dader zelf voortkwamen, en uitwendige oorzaken, oorzaken die van buiten kwamen onder invloed waarvan de dader het strafbare feit had gepleegd.30 Ontoerekenbaarheid werd daarbij gedefinieerd als het ontbreken van vrijheid van

handelen, het ontbreken van een keus tussen doen en laten van wat de wet verbiedt of gebiedt, of in zodanige toestand verkeren dat men het ongeoorloofde van zijn handeling niet kan beseffen en de gevolgen niet kan voorzien.31 Volgens de memorie van toelichting kenden noodweer en

noodweerexces allebei een uitwendige oorzaak van ontoerekenbaarheid.32 Maar al snel bleek het

23 De Hullu 2012, p. 281. 24 Idem.

25 De Hullu 2012, p. 279.

26 Op grond van art. 91 Sr gelden algemene strafuitsluitingsgronden niet alleen voor de strafbare feiten die in ons Wetboek van Strafrecht staan vermeld, maar zijn zij ook toepasselijk op feiten waarop bij andere wetten of verordeningen straf is gesteld (tenzij de wet anders bepaalt). Noodweer en noodweerexces gelden bijvoorbeeld ook ten aanzien van delicten uit de Opiumwet.

27 De Hullu 2012, p. 305 & 306 en Stolwijk 2009, p. 195. 28 Stolwijk 2009, p. 196.

29 Smidt 1891, p. 364 & Stolwijk 2009, p. 195. 30 Idem.

31 Smidt 1891, p. 364.

(10)

onderscheid niet werkbaar, met name bij de uitwendige oorzaken van straffeloosheid.33

Noodweer draait om toelaatbare verdediging en bij noodweerexces gaat het om ontoelaatbare verdediging waarbij echter de schuld van de dader wegvalt.34 Of de wederrechtelijkheid van het

gedrag of de schuld van de dader komt te vervallen, is nogal een verschil en geeft een betere weergave van de werking van strafuitsluitingsgronden dan het onderscheid in inwendige- en uitwendige oorzaken.35 Machielse benadrukt dat het bij noodweer helemaal niet om

straffeloosheid vanwege uitwendige (psychische) druk gaat, maar om een handeling die door het recht aanvaard wordt.36 Remmelink onderstreept het karakter van noodweer als volgt: het is niet

een daad die door de aanranding en de provocatie vergeven wordt, maar een daad waartoe men

het recht heeft.37 Noodweer is derhalve een rechtvaardigingsgrond: het begane feit is

geoorloofd.38 Noodweerexces, waarbij men door een geestesgesteldheid de grenzen van

noodweer overschrijdt, betreft ontoerekenbaarheid en is een schulduitsluitingsgrond: hoewel de letterlijke tekst van art. 41 lid 2 Sr dit niet duidelijk uitdrukt, is het feit ongeoorloofd maar de dader niet strafbaar.39 Bij een rechtvaardigingsgrond valt de wederrechtelijkheid van een op het

eerste gezicht strafbaar feit weg op grond van objectieve omstandigheden.40 Bij een

schulduitsluitingsgrond wordt een strafbaar feit niet meer aan een dader toegerekend op grond van persoonlijke subjectieve omstandigheden.41

Het onderscheid tussen rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden vloeit voort uit het beslissingsschema van de rechter bij een strafzaak, zoals neergelegd in artt. 348 en 350 Sv.42

Als bewezen is dat het feit door de verdachte is begaan (de bewezenverklaring), dan stelt de tweede vraag van art. 350 Sv (‘welk strafbaar feit het bewezen verklaarde volgens de wet

oplevert’) naast de kwalificatie van het bewezen feit als welk wettelijk strafbaar feit, ook het

element van de wederrechtelijkheid aan de orde.43 De derde vraag (‘over de strafbaarheid van den verdachte’) betreft het element van de schuld.44 Bij een geslaagd beroep op art. 41 lid 1 of lid

33 Stolwijk 2009, p. 196. 34 Idem.

35 Stolwijk 2009, p. 196.

36 Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon, Langemeijer, Remmelink, aantekening 1 & daarin onder noot 1 [online, dit gedeelte laatst bijgewerkt op 21 juli 2011].

37 Remmelink 1995, p. 313.

38 Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon, Langemeijer, Remmelink, aantekening 1 [online, dit deel laatst bijgewerkt op 21 juli 2011].

39 Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon, Langemeijer, Remmelink, aantekening 18.1 [online] & Stolwijk 2009, p. 216. De wetstekst is fout in zoverre niet de strafbaarheid van de gedraging maar de strafbaarheid van de dader wordt opgeheven, zie Remmelink 1995, p. 325.

40 Machielse 1986, p. 521. 41 Idem.

42 De Hullu 2012, p. 281.

43 Idem. In de literatuur gaan sommige auteurs ervan uit dat de strafuitsluitingsgronden alleen in het kader van de derde vraag van art. 350 Sv behandeld dienen te worden. Ook De Hullu sluit zich hierbij aan. Zie De Hullu 2012, p. 281 & 282.

(11)

11

2 Sr, volgt ontslag van alle rechtsvervolging. 45 Hoewel het onderscheid tussen

rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden inzicht geeft in hoe strafuitsluitingsgronden werken en het een dogmatisch kader verschaft bij de structuur van het strafbare feit, 46 vindt De Hullu dat het onderscheid gerelativeerd moet worden.47 Hij meent dat

het gedrag van een persoon in een noodweersituatie op redelijkheid en begrijpelijkheid moet worden beoordeeld zonder de wederrechtelijkheid bij noodweer en de schuld bij noodweerexces er in volle omvang bij te betrekken.48 De Hullu wijst erop dat het geheel vervallen van

wederrechtelijkheid of schuld teveel gevraagd kan zijn, dat door strikte systematisering het eigen karakter van een strafuitsluitingsgrond onder druk komt te staan. Strafuitsluitingsgronden hebben wel een zekere samenhang met de elementen maar moeten ook op zichzelf, op de eigen inhoud en betekenis, worden gewaardeerd en minder op hun karakter als rechtvaardigings- of schulduitsluitingsgrond.49

Dubbele grondslag noodweerbevoegdheid

De noodweerbevoegdheid komt voort uit het oude recht van zelfhandhaving.50 Het is een

natuurlijk verdedigingsrecht dat aangeboren en onvervreemdbaar is, en houdt in dat we op eigen kracht lichaam en goederen mogen verdedigen.51 Het recht op zelfverdediging is een

mensenrecht.52 Zo bepaalt art. 2 lid 2 sub a EVRM:

‘De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied ingeval zij het gevolg is

van geweld, dat absoluut noodzakelijk is ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld’.53

Naast dit zelfbehoud, gaat het bij noodweer ook om een handeling die verricht wordt om het recht tegenover het onrecht te handhaven waar andere middelen ontbreken en waar men op de overheid geen beroep kan doen.54 De persoon die in noodweer handelt neemt als verdediger van

het recht tegenover het onrecht als het ware de overheidstaak van rechtshandhaving waar.55 In

45 Art. 352 lid 2 Sv. 46 Stolwijk 2009, p. 196. 47 De Hullu 2012, p. 282. 48 De Hullu 2012, p. 282 & 283. 49 De Hullu 2012, p. 283.

50 Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon, Langemeijer, Remmelink, aantekening 1 [online, dit deel laatst bijgewerkt op 21 juli 2011].

51 Van Deinse 1860, p. 200. 52 Ter Haar & Meijer 2009, p. 7.

53 Het is ook neergelegd in art. 51 van het Handvest van de Verenigde Naties. Remmelink noemt het de grootschalige, volkenrechtelijke variant van noodweer die het voeren van een rechtvaardige oorlog zou kunnen legitimeren, Remmelink 1995, noot 2 op p. 313.

54 Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon, Langemeijer, Remmelink, aantekening 1 [online, dit deel laatst bijgewerkt op 21 juli 2011].

(12)

het algemeen wordt aangenomen dat de noodweerbevoegdheid dus een dubbele grondslag heeft, namelijk als natuurlijk zelfverdedigingsrecht van de burger en als rechtsordehandhaving.56 Stolwijk onderstreept dat, welke grondslag men ook aanhangt, de

straffeloosheid bij noodweer altijd ongemakkelijke kanten met zich brengt omdat het gaat om geweld dat met geweld wordt gekeerd, om straffeloosheid van geweld.57

Beide grondslagen van de noodweerbevoegdheid kunnen worden verbonden aan sociaal contractstheorieën uit de 17e eeuw van rechtsfilosofen Thomas Hobbes en John Locke.58 Sociaal

contractstheorieën geven een rechtvaardiging voor het bestaan van overheid en recht: ze legitimeren de macht die de staat over het individu heeft. 59 De theorieën houden in dat burgers

via een sociaal contract vrijwillig (stilzwijgend) hebben ingestemd met de overdracht van hun natuurlijke vrijheden aan de staat in ruil voor bescherming.60 ‘Natuurlijk’ moet hier opgevat

worden als ‘behorend bij de menselijke natuur’.61 Sociaal contractstheorieën gaan eerst uit van

een hypothetische situatie waarin geen overheid bestaat, een samenleving van mensen waarbij geen of weinig staatsvorming heeft plaatsgevonden: de natuurtoestand.62 In de natuurtoestand

geldt de natuurwet dat ieder mens moet doen wat leidt tot het behoud van de mensheid en vreedzaam samenleven, en daartoe ieders natuurlijke rechten (op leven, vrijheid en eigendom) moet eerbiedigen.63 Basisvoorwaarde is altijd dat een mens in leven blijft.64 Nadeel van de

natuurtoestand is dat elk individu zijn eigen rechten moet handhaven: als je uitgaat van de zelfzuchtigheid, partijdigheid en wraakzuchtigheid van de mens, zal je steeds op je hoede moeten zijn voor inbreuken op je levenssfeer en kan je ervan uitgaan dat het genot van je rechten steeds onzeker is.65 Hobbes gaat in dit verband van het ergste uit: de natuurtoestand is een oorlog van

allen tegen allen waarin alleen het recht van de sterkste geldt.66 Elk individu handelt vanuit eigen

opvattingen in eigenbelang en deze opvattingen conflicteren met opvattingen van andere individuen.67 De theorieën verklaren vanuit dit uitgangspunt waarom een rationeel individu

vrijwillig (een deel van) zijn natuurlijke vrijheid opgeeft: een politieke staat is de remedie tegen ongemakken van de natuurtoestand.68 Een wetgever zorgt voor duidelijke wetten waaraan hij

zelf ook onderworpen is, een rechter beslecht rechtsconflicten onpartijdig en bepaalt straf en

56 Ten Voorde, AA 2013/7, p. 591 [online] & De Hullu 2012, p. 306 & Buruma, DD 2005/30, p. 439 & zie Machielse 1986, p. 523: Machielse verwijst naar Van Deinse 1860, p. 200.

57 Stolwijk 2009, p. 203.

58 Ten Voorde, AA 2013/7, p. 592 [online] & en zie Jacobs & Maris 2003, p. 9, 10 en noot 1 op p. 10 & 11. 59 Jacobs & Maris 2003, p. 9, 10.

60Jacobs & Maris 2003, p. 10. 61Jacobs & Maris 2003, p. 9. 62 Jacobs & Maris 2003, p. 10. 63 Idem.

64 Jacobs & Maris 2003, p. 9. 65 Jacobs & Maris 2003, p. 10.

66 Jacobs & Maris 2003, noot 1 op p. 10 & 11. 67 Idem.

(13)

13

schadevergoeding, en de bestuurlijke macht ziet met geweldsmonopolie toe op uitvoering van wetten en rechtspraak.69 Conclusie is dat vrijheid uiteindelijk via het sociaal contract het best

beschermd wordt: conflict wordt ingeperkt, maatschappelijk verkeer wordt mogelijk gemaakt en het geweldsmonopolie van de overheid moet verzekeren dat iedereen zich aan de rechtsorde houdt.70 Men geeft dus vrijheid op om de voordelen van een politieke orde te verkrijgen.

Auteur Ten Voorde relateert het recht op zelfverdediging aan de menselijke drang tot zelfbehoud en de theorie van Hobbes.71 Hobbes onderstreept dat iedereen de vrijheid heeft om zijn eigen

macht te gebruiken ter behoud van zijn eigen leven.72 Die vrijheid is er niet alleen in de

natuurtoestand en kan niet door overeenkomst ongedaan worden gemaakt.73 Elke burger die

onderworpen is aan staatsmacht heeft het recht om zichzelf te verdedigen tegen aanvallen van derden.74 De basis van het recht op zelfverdediging is volgens Ten Voorde het recht van het

slachtoffer om zijn autonomie te verdedigen tegen een aanval.75 Dit recht om de autonomie te

beschermen was in premoderne samenlevingen (de hierboven omschreven natuurtoestand) ongelimiteerd, in een horizontale relatie tussen twee personen. Maar in moderne samenlevingen is de bescherming van rechten van burgers in handen van de overheid en worden aan de uitoefening van zelfverdediging grenzen gesteld.76 Met andere woorden: zolang de staat burgers

in beginsel kan beschermen tegen inbreuken op hun rechten door derden, moet de wetgever wel grenzen aan de noodweerbevoegdheid stellen.77 Deze beperking van het recht op zelfverdediging

kan volgens Ten Voorde op twee manieren: ten eerste door eisen te stellen aan een beroep op noodweer (bijvoorbeeld subsidiariteit en proportionaliteit) en ten tweede door te stellen dat zelfverdediging alleen gerechtvaardigd is wanneer het een bijdrage levert aan de rechtsordehandhaving.78

Ten Voorde vervolgt dat het werk van Locke deze inbedding van het recht op zelfverdediging in de machtsuitoefening van de staat laat zien.79 Locke stelt dat men personen die de natuurlijke

rechten van andere personen hebben geschonden, niet meer zelf mag straffen wanneer een staat

69 Idem.

70 Idem en noot 1 op p. 10 & 11.

71 Ten Voorde, AA 2013/7, p. 591 & 592 [online]. 72 Hobbes (1651) 1967 p. 99.

73 Ten Voorde, AA 2013/7, p. 592 [online].

74 Hobbes (1651) 1967 p. 101, 102, 229, 230. Bescherming van eigen goederen wordt hier nog niet zozeer door Hobbes genoemd. Die expliciete aandacht voor eigendom is er wel bij Locke die immers ervan uitgaat dat iedereen natuurlijke rechten heeft op leven, vrijheid én eigendom.

75 Ten Voorde, AA 2013/7, p. 592 [online]. 76 Idem.

77 Zie Machielse 1986, p. 523: Machielse verwijst naar Van Deinse 1860, p. 201. 78 Ten Voorde, AA 2013/7, p. 592 [online].

(14)

tot stand is gekomen en de natuurtoestand geëindigd is, omdat het recht tot straffen via het sociaal contract aan de staat is overgedragen.80 Het monopolie om te straffen ligt nu bij de staat

en noodweer is een uitzondering op het in een samenleving geldende verbod van eigenrichting, het laatste restje wettige eigenrichting.81 De overheid beschermt de rechtsorde door

rechtsinbreuken strafbaar te stellen en als de overheid in deze handhaving faalt, dan verdedigt de burger die rechtsorde via noodweer.82 Bestraffing door burgers in de natuurtoestand, wordt

volgens Locke in een staat vervangen door assistentie van burgers aan de uitvoerende macht.83

Zelfverdediging in het kader van noodweer is een vorm van assistentie.84 Bij deze assistentie ligt

de nadruk op het afweren van onrecht en niet meer op zelfverdediging. De nadruk ligt nu dus op de tweede grondslag van noodweer, rechtsordehandhaving: de noodweerhandeling is ingebed in een rechtsorde waarin recht niet voor onrecht moet wijken.85

Remmelink meent dat juist omdat noodweer meer is dan alleen zelfverdediging, de noodweerhandeling als rechtmatig aanvaard wordt.86 Niet omdat de aangerande persoon

zichzelf verdedigt maar omdat zijn verdediging rechtsverdediging is.87 Remmelink stelt dat bij

rechtsverdediging (in plaats van alleen zelfverdediging) men niet slechts bedreigd wordt door gevaar, maar men zich ook expliciet keert tegen de schepper van dat onrechtmatige gevaar en men zich ook alleen kán richten tegen die aanrander.88 Deze rechtsordehandhaving leidt er

volgens Ten Voorde niet toe dat voor een beroep op noodweer per se méér eisen gelden, maar wel dat de geldende voorwaarden ook inzicht moeten geven in de begrenzing van zelfverdediging door de staat (bijvoorbeeld doordat de eisen voor noodweer strenger worden ingevuld).89 Het betreft niet meer alleen een horizontale relatie tussen aanrander en verdediger:

rechtvaardiging van zelfverdediging door een succesvol beroep op noodweer kan alleen plaatsvinden als de noodweerhandeling het algemeen belang dient.90 Noodweer wordt dus ook

in een verticale relatie tussen staat en burgers geplaatst.91 Als de overheid zelf de

rechtsordehandhaving zoveel mogelijk ter hand neemt, dan is er weinig ruimte voor burgers om zichzelf bij een wederrechtelijke aanranding te verdedigen.92 Als er meer nadruk wordt gelegd

80 Locke (1689) 1947, p. 164, 185, 186 [online].

81 Machielse 1986, p. 523 & Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon,

Langemeijer, Remmelink, aantekening 1 [online, dit deel laatst bijgewerkt op 21 juli 2011].

82 Ter Haar & Meijer 2009, p. 8. 83 Locke (1689) 1947, p. 186 [online]. 84 Ten Voorde, AA 2013/7, p. 592 [online].

85 Dat het recht niet voor het onrecht behoeft te wijken, werd destijds expliciet opgemerkt door de minister bij de totstandkoming van het noodweerartikel. Zie Smidt 1891, p. 407 & Machielse 1986, p. 521.

86 Remmelink 1995, p. 313. 87 Idem.

88 Remmelink 1995, p. 313 & 314. 89 Ten Voorde, AA 2013/7, p. 593 [online]. 90 Idem.

91 Idem. 92 Idem.

(15)

15

op het recht van zelfverdediging, wordt de mogelijkheid om zich ongestraft te verdedigen verruimd.93 In Nederland is lang het aspect van rechtsordehandhaving dominant geweest: de

laatste jaren lijkt zelfverdediging weer meer prominent te worden en is er een toenemende behoefte om de grenzen van noodweer te verruimen.94 Buruma schrijft daarover dat het een

lange tijd leek alsof de rechter een beroep op noodweer in beginsel verwierp: een beroep werd terughoudend tegemoet getreden en streng aan de daarvoor geldende eisen getoetst.95 De

fundamentele reden daarvoor was de wens om eigenrichting tegen te gaan en gerechtvaardigde noodweer stond daaraan in de weg.96 Hij wijst in navolging van Machielse – net als Ten Voorde –

op een neiging in de rechtspraak van nu om soepeler met de voorwaarden voor noodweer om te gaan.97

Ik zou hier nog één en ander willen toevoegen over de theorie van Locke om duidelijk te maken dat zijn werk niet alleen maar in het teken van de rechtsordehandhaving staat. In zijn werk is te lezen dat elke burger zijn vrijheid tot zelfbehoud laat reguleren door de wetten van de staat, maar wel slechts voor zover het zelfbehoud dit eist.98 Locke plaatst zelfverdediging dus

inderdaad binnen het kader van de rechtsorde, maar – net als bij Hobbes – geeft een burger zijn noodweerbevoegdheid nooit helemaal op wanneer zelfbehoud zelfverdediging vergt. Immers, zoals Locke benadrukt, geven rationele personen slechts een deel van hun vrijheid op aan de staat om zichzelf, hun vrijheid en hun eigendom beter te kunnen behouden.99 Bij het volledig

opgeven van zelfverdediging zou de ruil van natuurtoestand voor een overheid een slechte deal zijn. Het noodweerrecht is dus overgedragen maar komt weer vrij als de overheid de rechtsorde niet zo kan handhaven dat de rechten van burgers gewaarborgd worden.100 Is het zelfbehoud van

groter belang dan het algemene belang van rechtsordehandhaving? De macht van de staat kan volgens Locke nooit verder reiken dan het algemeen belang en kan slechts bestaan als de staat ervoor zorgt dat zijn burgers veilig zijn.101 Maar betekent dit ook dat het recht op zelfverdediging

van burgers ‘hoger in rang is’ dan het algemeen belang van rechtsordehandhaving? Die vraag acht ik van belang voor personen die zich bewust in een crimineel milieu hebben begeven: een milieu waarin het plegen van delicten onderdeel is van het dagelijks leven en waarin conflicten met geweld worden opgelost. Als een dergelijk persoon zich verdedigt tegen een wederrechtelijke aanval van een persoon uit hetzelfde milieu maar men ervan uitgaat dat de

93 Ten Voorde, AA 2013/7, p. 592 [online]. 94 Ten Voorde, AA 2013/7, p. 593 [online]. 95 Buruma, DD 2005/30, p. 440.

96 Idem.

97 Buruma, DD 2005/30, p. 439.

98 Locke (1689) 1947, p. 185 & 186 [online]. 99 Locke (1689) 1947, p. 186 [online]. 100 Machielse in noot 37, p. 533. 101 Locke (1689) 1947, p. 186 [online].

(16)

verdediger aan de aanval heeft bijgedragen door zijn eigen levensstijl en illegale belangen, kan men gaan twijfelen of het algemene belang van rechtsordehandhaving nog wel als basis mag dienen. Als een drugshandelaar met een vuurwapen bedreigd wordt door een collega-handelaar, zou men kunnen aanvoeren dat de aangerande kon verwachten dat hij met geweld te maken zou krijgen toen hij besloot in de drugsscene te gaan werken omdat het daarin normaal is om een ruzie met geweld uit te vechten. De drugshandelaar verdedigt zich tegen een inbreuk op zijn lijf, maar dient die verdediging werkelijk het algemeen belang als men aanneemt dat hij door zich in te laten met de drugsbelangen aan de aanranding bijdroeg? Is dit – alles voorafgaande aan de wederrechtelijke aanval mede in ogenschouw genomen – niet strijd van onrecht tegen onrecht? Maar als men aan zelfverdediging het grootste belang hecht, zou deze twijfelachtige rechtsverdediging wellicht minder uitmaken. De spanning tussen zelfverdediging en rechtsordehandhaving, tussen natuurlijke rechten van individuen en het algemeen belang van de maatschappij, is volgens auteur Freeman nu juist een onopgeloste spanning in de politieke theorie van Locke.102 Een rangverdeling van de grondslagen wordt uit de literatuur niet

duidelijk: beiden worden meestal in één adem genoemd. Hierboven zagen we wel dat Remmelink groot belang hecht aan de rechtsordehandhaving: juist rechtsverdediging maakt volgens hem een noodweerhandeling gerechtvaardigd. Ook Verheul gaat in die gedachtegang mee. Volgens hem is noodweer een bijzondere vorm van rechtshandhaving die zijn oorsprong vindt in het publiekrecht strekkende tot bescherming van de maatschappelijke orde en rust.103

Een aanranding mag – wanneer staatsgezag afwezig is – eigenhandig met geweld worden afgeslagen als de intensiteit daarvan niet ‘destabiliserend’ is: zij moet binnen de grenzen van het maatschappelijk belang blijven.104 Hierboven was te lezen dat de rechtspraak de laatste jaren

juist meer nadruk lijkt te leggen op zelfverdediging. Grondslag van noodweerexces

Nog enkele nadere opmerkingen ten aanzien van noodweerexces. Als basisvereiste voor noodweerexces geldt dat eerst sprake moet zijn (geweest) van een noodweersituatie, van een noodzaak tot verdediging, en vervolgens moeten die grenzen van noodweer zijn overschreden.105

Maar, zoals de wetgever in 1886 al opmerkte in de memorie van toelichting, noodweerexces is geen eigenlijke noodweer.106 De verdediging gaat hier verder dan nodig is door de emoties die de

wederrechtelijke aanranding oproept. Zelfverdediging en rechtsordehandhaving gelden als ratio

102 Freeman 2011, p. 25.

103 Verheul, Wetboek van Strafrecht, art. 40 (en 41, 42 en 43), in: Sdu Commentaar Strafrecht, aantekening C.2 & C.2.1 [online].

104 Idem.

105 De Hullu 2012, p. 316 & Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon,

Langemeijer, Remmelink, aantekening 18.1 [online].

(17)

17

voor de noodweerbevoegdheid in het algemeen, maar gelden deze nog steeds meer specifiek voor noodweerexces?

Over de grondslag die voor noodweerexces geldt, hield de wetgever zich indertijd op de vlakte.107

Noodweerexces is volgens De Hullu ingevoerd uit overwegingen van billijkheid en invoelbaarheid.108 Billijkheidsoverwegingen worden in de literatuur vaker als grondslag

aangevoerd, bijvoorbeeld omdat de aanrander de risico’s dient te dragen die door hem zelf zijn opgeroepen.109 Remmelink geeft aan dat de wet bij noodweerexces gehele straffeloosheid

garandeert terwijl in gevallen van hevige emotie als bijvoorbeeld in artt. 259, 290 en 291 Sr (bij een moeder die haar pasgeboren kind iets aandoet), slechts sprake is van strafvermindering.110

De reden daarvoor is volgens de auteur dat het bij die artikelen niet om rechtsbescherming gaat. Ook hij meent dat de wetgever het bij noodweerexces billijk vond om de aangerande onder deze omstandigheden niet te straffen.111 Röling wijst op het algemeen belang en op de effectiviteit van

noodweerexces: een aangerande mag niet in zijn verdediging worden belemmerd uit angst voor strafbaar noodweerexces.112 De wet geeft de aangerande volgens Röling een zekere armslag om

de aanrander niet in een te voordelige positie te brengen: de aangerande moet speelruimte hebben om zich succesvol te kunnen verdedigen, waarbij men zich in zekere mate moet kunnen laten gaan op zijn emotie.113 Ook Machielse onderstreept als ratio van straffeloosheid bij

noodweerexces de billijkheid en effectiviteit,114 maar voegt daar nog andere elementen aan

toe.115 Noodweerexces is volgens hem een persoonlijke grond van niet-toerekening gebaseerd op

een combinatie van: vermindering van schuld op grond van emotie, vermindering van het onrechtsgehalte door vergelijking met eenzelfde daad zonder voorafgaande wederrechtelijke aanranding, wenselijkheid om overspannen eisen aan de aangerande te voorkomen en daarmee billijkheid, en de utiliteit die ligt in het niet afremmen van burgers bij de bestrijding van het onrecht.116 Hij wijst dus net als Remmelink op het aspect van rechtsordehandhaving en brengt

dit ook explicieter onder woorden: ook bij noodweerexces wordt een wederrechtelijke aanranding afgeweerd en dus het onrecht gestuit.117 Dat dit gebeurt op een manier die niet

107 De Hullu 2012, p. 317. 108 Idem.

109 De Hullu 2012, p. 317 & 318 en Machielse 1986, p. 675. 110 Remmelink 1995, p. 326.

111 Idem.

112 Zie noot B.V.A. Röling onder HR 22 november 1949, NJ 1950, 179, p. 311. 113 Idem.

114 Effectiviteit wordt door hem utiliteit genoemd.

115 Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon, Langemeijer, Remmelink, aantekening 18.1 [online].

116 Idem.

(18)

goedgekeurd wordt, maakt de wederrechtelijke aanranding niet geoorloofd.118 Hoewel de

excessieve verdedigingshandeling onrechtmatig is, is het onrechtsgehalte zodanig geslonken dat bestraffing niet meer aan de orde is.119

Conclusie: Welke ratio ligt ten grondslag aan de strafuitsluitingsgronden noodweer en noodweerexces?

De ratio van de noodweerbevoegdheid in ons Wetboek van Strafrecht is een natuurlijk verdedigingsrecht samen met het belang van rechtsverdediging. Een mens mag op eigen kracht leven, lichaam en goederen verdedigen, ook al heeft hij natuurlijke vrijheid om zelf zijn rechten te handhaven en te straffen aan de overheid geschonken in ruil voor bescherming. Wanneer de overheid de burger in een concreet geval deze bescherming niet kan bieden wijkt het in onze staat geldende verbod van eigenrichting voor de noodweerbevoegdheid. Een staat mag immers niet verlangen dat een burger ieder onrecht lijdelijk zal ondergaan en als men plotseling slachtoffer van een wederrechtelijke aanval wordt, is er vaak ook geen mogelijkheid om de politie in te schakelen.120 Tegelijkertijd geldt, omdat de staat burgers in beginsel beschermt

tegen inbreuken op hun rechten door derden, dat de wetgever grenzen aan zelfverdediging moet stellen. De tweede grondslag van noodweer, de rechtsordehandhaving, zorgt voor een dergelijke begrenzing. Een burger moet de rechtsorde via zijn noodweer verdedigen. Men gaat niet in op de vraag of een persoon bij een succesvol beroep op noodweer vooral uit de ene, dan wel uit de andere grondslag dient te handelen. Onopgelost blijft of het fundamentele mensenrecht op zelfverdediging een zwaarwegender belang is dan het algemene belang van rechtsordehandhaving (of vice versa). Enkele auteurs bepleiten wel dat juist rechtsordehandhaving als extra dimensie zelfverdediging geoorloofd maakt. We kunnen in ieder geval concluderen dat bij een noodweersituatie zelfverdediging niet straffeloos kan geschieden zonder tevens de rechtsorde te verdedigen.121 Als de staat zelf vaak genoeg voor die

rechtsordehandhaving zorgt, is er nog weinig ruimte voor succesvol noodweer.

Noodweer en noodweerexces tasten algemene voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid aan: door noodweer ontbreekt de wederrechtelijkheid van een begaan feit en noodweerexces maakt dat een strafbaar feit niet aan de dader te verwijten valt. De Hullu meent dat niet teveel nadruk moet worden gelegd op het volledig wegvallen van wederrechtelijkheid of schuld bij dit onderscheid tussen rechtvaardigingsgrond en schulduitsluitingsgrond. Het idee is

118 Machielse 1986, p. 675. 119 Idem.

120 Remmelink 1995, p. 313 & Ter Haar & Meijer 2009, p. 7.

121 Zie Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 3.a. [online]. Ten Voorde onderstreept dat daarin ook mede de verklaring ligt voor het feit dat het er in een

noodweersituatie niet toe doet of men de eigen fundamentele rechtsbelangen wil beschermen, of juist die van anderen.

(19)

19

dat iedere strafuitsluitingsgrond zijn eigen karakter en reden heeft om gedrag straffeloos te doen zijn.122 Dat eigen karakter wordt bevestigd doordat noodweerexces deels op een andere ratio

berust dan noodweer: in de literatuur is men het erover eens dat noodweerexces in de eerste plaats is ingevoerd vanwege billijkheid. Het is billijk omdat de aanrander de risico’s die hij oproept zelf moet dragen, omdat het ook hier om rechtsverdediging draait en omdat hoge eisen aan de aangerande onwenselijk zijn. Het is verder in het algemeen belang en effectief dat burgers niet afgeremd worden bij de rechtsordehandhaving omdat de aanrander zo niet in een voordelige positie komt. Ook bij noodweerexces speelt rechtshandhaving dus nog een constitutieve rol.

(20)

Hoofdstuk 2: Beroep op noodweer(exces)

Wat zijn de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweer of

noodweerexces?

Nu we weten welke beginselen aan noodweer en noodweerexces ten grondslag liggen, kunnen we kijken aan welke voorwaarden voldaan moet worden om een beroep op noodweer of noodweerexces te laten slagen. Als een verdachte zich beroept op noodweer(exces), moet de rechter eerst beslissen of hij de feitelijke toedracht (in het verweer aangevoerd en uit de wettige bewijsmiddelen af te leiden) aannemelijk geworden acht.123 Zoja, dan zal de rechter onderzoeken of

de voorwaarden voor aanvaarding van het verweer zijn vervuld.124

1. Vereisten voor noodweer Art. 41 lid 1 Sr houdt in:

‘Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders

lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.’

Bij nadere bestudering van deze wetstekst vloeien hier de volgende eisen uit voort.125 Ten eerste

moet sprake zijn van verdediging tegen een aanranding van eigen lijf, eerbaarheid of goed, of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Het dient ten tweede te gaan om een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en ten derde moeten de begane handelingen geboden zijn door noodzakelijke verdediging. Hieronder zal iedere voorwaarde apart besproken worden.

1.1. De met noodweer te beschermen rechtsgoederen

De Hullu onderstreept dat, nu het bij de verdediging ook om andermans lijf, eer of goed kan gaan, nog eens bevestigd wordt dat noodweer niet alleen om individuele zelfverdediging draait maar mede om handhaving van de rechtsorde.126 Bij een aanval op wettelijk beschermde rechten

van een ander mag iedereen die rechten verdedigen omdat de aanval van een derde een schending van de rechtsorde in z’n geheel is.127 We willen geen maatschappij waarin derden

aangemoedigd worden om passief te blijven wanneer een medeburger aangevallen wordt.128

123 Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 4.a. [online]: HR 22 januari 2011, NJ 2011, 103, r.o. 2.6. & HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:867, r.o. 3.6. 124 Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 4.a. [online].

125 Vergelijk De Hullu 2012, p. 306 t/m 315.

126 De Hullu 2012, p. 306: Ter Haar & Meijer stemmen daarmee in, Ter Haar & Meijer 2009, p. 36 & 37. Zie ook Ten Voorde in voetnoot 121 in deze scriptie.

127 Ter Haar & Meijer 2009, p. 37. 128 Idem.

(21)

21

Bescherming van lijf en leven is, zoals wij ook in het vorige hoofdstuk zagen, een klassiek uitgangspunt dat diep verankerd is in ons rechtsgevoel.129 De Hoge Raad heeft bepaald dat onder

lijf ook de bescherming van bewegingsvrijheid moet worden verstaan.130 Bij bijvoorbeeld

wederrechtelijke vrijheidsberoving131 is een noodweersituatie dus ook mogelijk.132 Bij

eerbaarheid moet men aan seksuele integriteit denken: een dergelijke aanranding zal doorgaans ook een aanranding van het lijf zijn.133 Eer en goede naam die worden aangetast bij beledigingen,

scheldpartijen en discriminatie vallen niet onder het begrip ‘eerbaarheid’.134 Deze beperking is

voor de praktijk van belang omdat dergelijke aantastingen vaak wel strafbare feiten uitlokken, zoals mishandeling of vernieling, waarbij de beledigde het door hem gepleegde feit als reactie gerechtvaardigd acht.135 Desondanks kan bij een noodweersituatie de aanranding van de

eerbaarheid dus niet uit woorden bestaan.136 Onder het begrip ‘goed’ vallen alleen voor

menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten: de huisvrede of lokaalvrede vallen daar als ‘onlichamelijke goederen’ niet onder.137

1.2 Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding

Een aanranding bestaat uit een aanval of een acuut dreigende aanval: de Hoge Raad heeft in het

Asbakarrest een aanranding gedefinieerd als gedragingen die een feitelijke aantasting van eigen

of andermans lijf, eerbaarheid of goed opleveren, maar ook gedragingen die een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aantasting zijn.138

Machielse onderstreept dat in de eis van de ‘wederrechtelijke aanranding’, de grondslag van de strijd van recht tegen onrecht tot uitdrukking komt.139 Wederrechtelijk betekent volgens hem

ongeoorloofd, rechtens verboden en in strijd met een rechtsplicht.140 Remmelink opteert voor de

betekenis ‘zonder eigen recht of bevoegdheid’ maar stelt dit vervolgens min of meer gelijk aan ‘in

129 De Hullu 2012, p. 306.

130 Idem, Ter Haar & Meijer 2009, p. 29, 30 & HR 17 december 1996, NJ 1997, 262, r.o 5.3. 131 Artt. 282, 282a en 282b Sr.

132 De Hullu 2012, p. 306 & Ter Haar & Meijer 2009, p. 30.

133 De Hullu 2012, p. 307 & Ter Haar & Meijer 2009, p. 30. In de rechtspraak speelt aanranding van de eerbaarheid geen zelfstandige rol, De Hullu 2012, p. 307 & Ter Haar & Meijer 2009, p. 31.

134 De Hullu 2012, p. 307, Ter Haar & Meijer 2009, p. 30, 31 & HR 8 januari 1917, NJ 1917, p. 177, overweging ten aanzien van het derde middel.

135 De Hullu 2012, p. 307. 136 Ter Haar & Meijer 2009, p. 31.

137 Ter Haar & Meijer 2009, p. 31, 32, De Hullu 2012, p. 307, HR 7 mei 1974, NJ 1974, 300 m.nt. Th.W. van Veen, laatste twee alinea’s en noot, punt 1 & HR 14 april 1998, NJ 1998, 662 m.nt. A.C. ’t Hart, r.o. 4.2. Vergelijk het civielrechtelijke begrip ‘zaak’ in art. 3:2 BW.

138 HR 2 februari 1965, NJ 1965, 262 m.nt. W.P.J. Pompe (Asbak), onder laatste overweging & Ter Haar & Meijer 2009, p. 11.

139 Machielse 1986, p. 570: Ter Haar & Meijer en De Hullu stemmen daarmee in, Ter Haar & Meijer 2009, p. 11 & De Hullu 2012, p. 308.

(22)

strijd met het objectieve recht’.141 De wederrechtelijke aanranding hoeft dus niet een strafbaar

feit te zijn (denk bijvoorbeeld aan de niet-strafbare poging tot mishandeling142), maar is dat vaak

wel.143 De zin van het wederrechtelijkheidsvereiste is dat het noodweer tegen rechtmatige

aanrandingen uitsluit en escalatie voorkomt: de verdedigingshandeling is zelf geen wederrechtelijke aanranding waardoor tegen rechtmatige verdediging geen noodweer is toegelaten.144 Dit is volgens De Hullu belangrijk omdat het bij noodweersituaties kan gaan om

een doorlopend proces van acties en reacties.145

Een aanranding moet ook ogenblikkelijk zijn: het ogenblikkelijkheidsvereiste houdt in dat niet te vroeg en niet te laat tot verdediging overgegaan mag worden.146 Een moment van angst is te

vroeg, men moet meer dan angst voor een aanranding hebben: de Hoge Raad heeft in het

Vreesarrest bepaald dat bij vrees voor aanranding vanwege iemand die een dreigende houding

aanneemt, het niet gerechtvaardigd is om zelf alvast tot een aanval over te gaan.147 Maar

wanneer wordt vrees een onmiddellijk dreigend gevaar? Alleen als rechtsgoederen feitelijk worden aangetast staat dit buiten twijfel.148 De Hullu benadrukt dat noodweer geen repressief,

maar een beveiligend karakter heeft en dat vanuit dat perspectief ogenblikkelijk gevaar ook voldoende is.149 Als een binnendringer niet afgeschrikt wordt door waarschuwingsschoten en in

het duister steeds dichterbij komt, dan is sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor wederrechtelijke aanranding: als de verdediger nog langer moet wachten is het misschien te laat.150 In het Noodweer in de bus-arrest blijkt een situatie in een bus waarbij de aanrander

bedreigingen uit en dan borst aan borst met verdachte gaat staan, een onmiddellijk dreigend gevaar waarbij verdachte zelf de eerste klap mag uitdelen.151 Ter Haar en Meijer vinden dit een

realistische uitleg van het ogenblikkelijkheidsvereiste in onze samenleving, omdat situaties als die in de bus volgens hen vaak op geweld uitdraaien en het dom blijkt om af te wachten.152 Het

blijft lastig om de grens aan te geven tussen enkele vrees en een onmiddellijk dreigend gevaar. Volgens De Hullu moet gekeken worden naar de bijzondere feitelijke omstandigheden en dient er naar uiterlijke verschijningsvorm een onmiddellijke dreiging te zijn.153 Ook moet het rechtsgoed

daadwerkelijk in gevaar zijn: magische krachten die in de beleving van de verdediger dreigen

141 Remmelink 1995, p. 319. Zie ook Ter Haar & Meijer 2009, p. 11. 142 Art. 300 lid 5 Sr.

143 De Hullu 2012, p. 308 & Machielse 1986, p. 540 & 573 & Stolwijk 2009, p. 205. 144 De Hullu 2012, p. 309: zie HR 4 januari 2011, NJ 2011, 36, r.o. 2.4.

145 Idem.

146 Ter Haar & Meijer 2009, p. 13 & Machielse 1986, p. 554.

147 De Hullu 2012, p. 310: HR 8 februari 1932, NJ 1932, p. 617 e.v. (Vrees), onder laatste overweging.

148 HR 2 februari 1965, NJ 1965, 262 m.nt. W.P.J. Pompe (Asbak), onder laatste overweging & De Hullu 2012, p. 310. Zie ook HR 30 maart 1976, NJ 1976, 322 m.nt Th.W. van Veen, onder laatste overweging.

149 De Hullu 2012, p. 310.

150 Idem & zie HR 30 maart 1976, NJ 1976, 322 m.nt Th.W. van Veen, onder laatste overweging. 151 HR 11 juni 2002, NJ 2002, 467 (Noodweer in de bus), ro. 3.4 & Ter Haar & Meijer 2009, p. 17 t/m 19. 152 Ter Haar & Meijer 2009, p. 19.

(23)

23

aan te tasten, kunnen niet als aanranding gezien worden.154 De beleving van de verdediger is dus

niet van doorslaggevend belang.155 De voorwaarde van ogenblikkelijkheid ziet ten slotte ook op

het einde van de aanranding: als er geen onmiddellijk dreigend gevaar meer is of de aanranding is afgelopen, houdt de noodweersituatie op.156 Een beroep op noodweer is dan niet meer

mogelijk.157

1.3 Geboden door noodzakelijke verdediging: noodzaak van verdediging (subsidiariteit) en gebodenheid van verdediging (proportionaliteit)

Er liggen twee vereisten besloten in de zinsnede ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ die belangrijk zijn in de huidige rechtspraktijk en staan voor de normatieve beoordeling van een beroep op noodweer.158 De gebodenheid is aan de zinsnede toegevoegd om het ongeoorloofde

van een wanverhouding tussen aanranding en verdediging te onderstrepen: niet alleen de verdediging zelf, maar ook de gekozen wijze van verdedigen moet op noodzaak worden getoetst.159 Gebodenheid ziet derhalve op ‘proportionaliteit’: de verdedigingswijze moet in

redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding staan.160 Noodzakelijkheid betreft

‘subsidiariteit’: hier is de vraag of in plaats van de verdediging een andere uitweg gevonden had kunnen worden.161

Verdediging is niet noodzakelijk als er zinvolle alternatieven zijn waarvan het gebruik redelijkerwijs mag worden gevergd.162 De eis veronderstelt dat het geweld dat de aangerande

toepast om zich te verdedigen, de enige manier is om de aanranding te beantwoorden.163 Denk

bij alternatieven aan het bellen van de politie of op een andere manier hulp zoeken, weggaan of vluchten.164 Het is bij een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding niet simpel om te

oordelen over zinvolle uitwegen omdat snel gehandeld moet worden en afzien van verdediging risicovol kan zijn.165 De aangerande komt vooral onder druk te staan wanneer toepassing van de

154 De Hullu 2012, p. 310 & 311: HR 18 september 1989, NJ 1990, 291 m.nt. A.C. ’t Hart, r.o. 5.1 t/m 6.1. 155 De Hullu 2012, p. 311.

156 Idem & Machielse 1986, p. 554 & Ter Haar & Meijer 2009, p. 23.

157 De Hullu 2012, p. 311: HR 12 juni 2007, NJB 2007, 1482, r.o. 3.3 & Ter Haar & Meijer 2009, p. 23. Zie voor noodweerexces het extensief of tardief exces waarover hieronder meer.

158 De Hullu 2012, p. 312.

159 De Hullu 2012, p. 305 & Smidt 1891, p. 407: in de parlementaire discussie was men bijvoorbeeld bezorgd over de situatie waarin een persoon die een jongen appels of peren ziet stelen, deze vervolgens zou mogen doodschieten.

160 De Hullu 2012, p. 312 & Ter Haar & Meijer 2009, p. 57. 161 De Hullu 2012, p. 312 & Ter Haar & Meijer 2009, p. 43. 162 De Hullu 2012, p. 313.

163 Stolwijk 2009, p. 206. 164 De Hullu 2012, p. 313. 165 Ter Haar & Meijer 2009, p. 43.

(24)

ene verdedigingsmogelijkheid, een andere onmogelijk maakt.166 Machielse vindt dat de

verdediger niet eerst minder ingrijpende verdedigingswijzen moet beproeven als daardoor de kans op een effectieve verdediging ernstig wordt verminderd.167

Noodweer speelt zich vooral af in de sfeer van ruzies en geweldsdelicten en dan kan men zich afvragen of de aangerande zich niet beter uit de voeten had kunnen maken.168 Het geweld van de

verdediger moet verantwoord worden.169 De alternatieven van weggaan of vluchten worden

onder het ‘onttrekkingsvereiste’ geschaard, waarbij het volgens jurisprudentie gaat om de vraag: ‘Had verdachte zich kunnen (feitelijk) en moeten (normatief gezien) onttrekken aan de aanranding?’170 Die vraag kan volgens de Hoge Raad niet in algemene zin beantwoord worden,

hangt af van de omstandigheden van het geval en verdient motivering (hoe en waarom men zich had kunnen en moeten onttrekken): bij de feitelijke component kijkt men naar de fysieke omstandigheden en bij de normatieve component zal onttrekking bijvoorbeeld minder voor de hand liggen bij aanranding in eigen woonomgeving.171 Daarbij heeft de Hoge Raad bepaald dat

beide componenten expliciet door de feitenrechter moeten worden vastgesteld: niet alleen moet vaststaan dat verdachte zich heeft kunnen verwijderen, maar ook dat van hem mocht worden gevergd dat hij zich uit die positie zou verwijderen.172 De rechter kan zich niet beperken tot de

vaststelling dat de verdediger zich heeft kunnen verwijderen en dat dus ook had moeten doen.173

Het moet volgens de Hoge Raad om een ‘reëel alternatief’ gaan.174 Het moge duidelijk zijn dat

een onttrekkingsplicht niet te snel aangenomen mag worden.175 Machielse meent dat de rechter

zich eerst zal moeten afvragen of gevergd kon worden dat verdachte zich aan de aanranding zou onttrekken en na een bevestigend antwoord op die normatieve vraag, of vluchten voor verdachte ook mogelijk is geweest.176 De Hoge Raad hanteert dus een open criterium om te kijken of

verdediging wel noodzakelijk is wanneer de verdachte een vluchtmogelijkheid onbenut heeft gelaten.177 Ter Haar en Meijer leiden uit de feiten van zaken over het vluchtvereiste af dat de

166 Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon, Langemeijer, Remmelink, aantekening 11 [online, dit deel laatst bijgewerkt op 21 juli 2011].

167 Idem.

168 Stolwijk 2009, p. 206 & De Hullu 2012, p. 306. 169 Stolwijk 2009, p. 206.

170 De Hullu 2012, p. 313 & HR 6 oktober 2009, NJ 2010, 301 m.nt. M.J. Borgers, r.o. 2.4.1. & HR 12 juli 2011,

NBSTRAF 2011, 281, r.o. 2.5.

171 Idem & HR 18 juni 1957, NJ 1957, 446, overweging ‘T.a.v. middel I’ & HR 21 november 2006, NJ 2006, 650, r.o. 3.3 & HR 6 oktober 2009, NJ 2010, 301 m.nt. M.J. Borgers, r.o. 2.4.2. & HR 12 juli 2011, NBSTRAF 2011, 281, r.o. 2.6.

172 HR 8 april 2014, NJ 2014, 228 m.nt. Red. Aant., r.o. 2.6.

173 HR 8 april 2014, NJ 2014, 228 m.nt. Red. Aant., zie redactionele aantekening & Machielse, Wetboek van

Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon, Langemeijer, Remmelink, aantekening 13 [online].

174 HR 6 oktober 2009, NJ 2010, 301 m.nt. M.J. Borgers, r.o. 2.4.2. 175 Buruma, DD 2005/30, p. 446.

176 Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon, Langemeijer, Remmelink, aantekening 13 [online].

(25)

25

Hoge Raad plotseling geweld en een kleine of overvolle plaats waar de confrontatie zich afspeelde, belangrijke factoren acht voor afwijzing van een plicht tot vluchten.178 De Hullu meent

dat een vluchtvereiste vooral aan de orde is bij een gemakkelijke, verstandige en vrij evidente vluchtmogelijkheid.179 Machielse onderstreept dat het onttrekkingsvereiste niet al te zwaar moet

wegen: in beginsel mag men zich verdedigen ook al was vluchten mogelijk.180 Hij vindt het niet

begrijpelijk om de nadruk te leggen op de mogelijkheid om aan de aanrander te ontkomen als noodweer mede in het teken staat van rechtsordehandhaving.181 De Hullu sluit zich hierbij aan

met de volgende argumenten: een relativering van het onttrekkingsvereiste past niet alleen goed bij het bijzondere karakter van noodweer, het spreekt ook aan in een samenleving waarin de overheid niet voor volledige rechtshandhaving kan zorgen, past bij de beleving van noodweersituaties door de gemiddelde burger en doet recht aan de werkelijkheid.182 Achteraf is

het makkelijk praten dat vluchten of weggaan een verstandige oplossing was: de beslissing moet op het moment zelf begrijpelijk zijn.183 Voor aanvaarding van een beroep op noodweer moet de

verdachte niet een optimale, maar een redelijke oplossing hebben gekozen.184

De proportionaliteitseis gebiedt dat geen wanverhouding bestaat tussen het gekozen verdedigingsmiddel en het aangerande rechtsbelang.185 Was de verdedigingswijze (van slaan,

schieten of steken) en de intensiteit ervan (hoeveelheid klappen, hard slaan, schieten op meer of minder vitale lichaamsdelen) proportioneel?186 Wanneer in zelfverdediging excessieve schade

aan de aanrander wordt toegebracht, brengt dit grotere schade voor de rechtsorde mee dan de schade die de zelfverdediger heeft afgeweerd.187 Ook de proportionaliteitstoets heeft een open

criterium, wordt bepaald door de feitelijke omstandigheden van het geval en verdient motivering (over wat wel een proportionele wijze van verdediging zou zijn geweest).188 De

proportionaliteitstoets strekt er volgens de jurisprudentie toe om een gedraging niet straffeloos te laten als de gedraging als verdedigingsmiddel niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.189 De noodzaak van de gekozen verdedigingswijze hoeft niet vast te staan –

178 Ter Haar & Meijer 2009, specifiek p. 46, 48 & 49; gehele overzicht p. 46 t/m 53. 179 HR 21 november 2000, NJ 2001, 160 m.nt. J. de Hullu, noot, punt 3.

180 Machielse 1986, p. 655. 181 Idem.

182 De Hullu 2012, p. 313 & 314. 183 De Hullu 2012, p. 314.

184 De Hullu 2012, p. 314 & zie ook HR 21 november 2000, NJ 2001, 160 m.nt. J. de Hullu, noot, punt 3. 185 Ter Haar & Meijer 2009, p. 57.

186 Idem & De Hullu 2012, p. 314. 187 Ter Haar & Meijer 2009, p. 58.

188 Idem & De Hullu 2012, p. 314: HR 8 september 2009, NJ 2010, 391 m.nt. Y. Buruma, r.o. 2.5.1. & 2.5.2 (er wordt verwezen naar hetzelfde criterium als bij subsidiariteit in HR 21 november 2006, NJ 2006, 650, r.o. 3.3). 189 Idem.

(26)

dat is een te strenge toets.190 Het is (weer) niet de bedoeling dat de verdedigingswijze optimaal

is geweest.191 Om enig beeld te schetsen het volgende voorbeeld: volgens Rechtbank Amsterdam

is het proportioneel om een vuurwapen te gebruiken als mannen jouw coffeeshop binnendringen, hun revolver pakken en daarmee een lamp stukslaan, maar om naar de voorkant van je shop te lopen en in de richting van de coffeeshop te schieten niet meer.192 Een schot

waarbij één van de bezoekers dodelijk geraakt kan worden is niet evenredig aan de aanval en die aanval kan ook afgedaan worden met het minder ernstige alternatief van een waarschuwingsschot.193 Dat de proportionaliteitstoetsing niet te zwaar aangezet moet worden

past volgens De Hullu (opnieuw) bij het rechtsordehandhavingsaspect van noodweer en de psychologische werkelijkheid van de burger tijdens de aanranding (ongevraagd, onverwachts en vaak ongeoefend moet deze zich verdedigen).194 Bij disproportionaliteit komt noodweerexces in

beeld.195

2. Vereisten voor noodweerexces

Een aanval kan heftige emoties meebrengen waardoor een persoon zijn zelfcontrole verliest en te ver gaat in zijn verdediging.196 Het is een tijdelijke emotionele uitbarsting die invloed heeft op

de rationaliteit van de aangerande en hem een verkeerde keuze doet maken.197 Art. 41 lid 2 Sr

houdt het volgende in:

‘Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk

gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.’

De wetstekst is misleidend omdat – zoals in het vorige hoofdstuk is besproken – niet de strafbaarheid van de gedraging, maar de strafbaarheid van de dader wordt opgeheven.198 De

gedraging is ongeoorloofd omdat schade wordt toegebracht aan de rechtsorde die groter is dan het kwaad dat is gekeerd.199 Voor noodweerexces gelden de volgende voorwaarden:200 bij een

overschrijding van de grenzen van verdediging moet de verdediging op zichzelf noodzakelijk zijn geweest, de overschrijding moet het onmiddellijke gevolg zijn geweest van een hevige

190 HR 8 september 2009, NJ 2010, 391 m.nt. Y. Buruma, r.o. 2.6. 191 De Hullu 2012, p. 314 & Ter Haar & Meijer 2009, p. 57 & 59.

192 Rb Amsterdam 11 oktober 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BB5631, r.o. 3 onder kopje ‘Ten aanzien van noodweer dan wel noodweerexces’, derde alinea.

193 Idem.

194 De Hullu 2012, p. 314 & 315. 195 De Hullu 2012, p. 315. 196 Ter Haar & Meijer 2009, p. 93. 197 Stolwijk 2009, p. 225.

198 Ter Haar & Meijer 2009, p. 93 & Remmelink 1995, p. 325. 199 Ter Haar & Meijer 2009, p. 93.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze eventuele nieuwe reeks biedt de mogelijkheid voor nummergebruikers om naast hun huidige 0900-nummer het equivalente 0902-nummer uitsluitend voor klantenservice in het kader

Die strekking heeft -de rechtmatige belangen van de verdachte ten spijt -veelal niet zo'n ruim bereik als de omschrij- ving die De Roos geeft van 'in zijn verdediging geschaad'..

3 toeslagenaffaire, waarvoor het voltallige kabinet Rutte-III op 15 januari 2021 is afgetreden, laat zien hoe alle elementen uit de trias politica hebben bijgedragen aan een

29 In de zorg wordt deep learning onder meer toegepast op grote hoeveelheden medische beelden zoals MRI-scans om kankercellen te leren herkennen en opsporen die menselijke experts

Dat deze produktiemethoden ook buiten Japan, namelijk in de Verenigde Staten, bruikbaar zijn én tcegepast worden, wordt bevestigd door Florida en Kenney (1991), terwijl Mueller

Wij hebben vanuit de IIA steeds aangegeven dat de internal auditor meer nadruk verdient in de code.. Voorheen zat de internal auditor een beetje verscholen achter de externe

Op het einde van het bezoek moeten de kinde- ren hun ouders en groot- ouders bedanken met een dikke knuffel voor alles wat ze voor hen doen het hele jaar door. WAAR

[r]