• No results found

Objectieve en subjectieve beoordeling

Hoofdstuk 2: Beroep op noodweer(exces)

3. Objectieve en subjectieve beoordeling

Volgens Machielse moeten de omstandigheden rond een noodweersituatie objectief worden vastgesteld.237 De redelijke en verstandige tweelingbroer van verdachte die zich loyaal tegenover

de eisen van de rechtsorde opstelt, zal ook zo moeten handelen, waarbij omstandigheden en bedoelingen beoordeeld worden zoals ze ten tijde van het handelen zijn (ex tunc) en niet zoals die achteraf aan het licht komen (ex nunc).238 De objectieve toets is de gemiddelde rechtsgenoot

die net als elk normaal mens beschikt over tekortkomingen.239 De rechter moet zich bij de

beoordeling van het beroep afvragen wat de gemiddelde rechtsgenoot onder de gegeven omstandigheden kan en behoort te doen.240 Zowel een beroep op noodweer als noodweerexces

moet met die objectieve ex tunc-toets beoordeeld worden om te kijken of de verdediging door de verdachte voor de rechtsgemeenschap aanvaardbaar is.241 Hierboven was al te lezen dat een

onmiddellijk dreigend gevaar ook voor de objectieve toeschouwer voldoende dreigend moet zijn.242 Bij noodweerexces gaat het om de vraag of de gemiddelde rechtsgenoot in dezelfde

omstandigheden ook wordt meegesleept door zijn emoties en zijn zelfcontrole verliest.243

Naast deze objectivering mag ook rekening gehouden worden met sociaal-ethische omstandigheden die zien op de persoon van de aanrander en aangerande, en die van invloed kunnen zijn op de noodweerbevoegdheid, zoals de toestand waarin de aanrander verkeert of zijn persoonlijke kenmerken (jeugdig of zeer oud, verward, dwalende), de relatie tussen aanrander en aangerande (nauwe banden of vreemden) en een Garantenstellung (dat wil zeggen dat een persoon een bijzondere verantwoordelijkheid heeft door zijn beroep, opleiding, training of

234 Ter Haar & Meijer 2009, p. 107.

235 Ter Haar & Meijer 2009, p. 109 & Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht -

Noyon, Langemeijer, Remmelink, aantekening 18.4 [online].

236 Ter Haar & Meijer 2009, p. 109 & 110.

237 Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon, Langemeijer, Remmelink, aantekening 15 [online].

238 Idem.

239 Ter Haar & Meijer 2009, p. 151.

240 Idem & Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon, Langemeijer,

Remmelink, aantekening 15 [online].

241 Ter Haar & Meijer 2009, p. 151. 242 Ter Haar & Meijer 2009, p. 153. 243 Idem.

31

hoedanigheid en wordt geacht over specifieke of bovengemiddelde vaardigheden of kwaliteiten te beschikken waardoor onder meer zwaardere eisen gelden inzake proportionaliteit, subsidiariteit en zelfcontrole – bijvoorbeeld politieambtenaren, vechtsporters en portiers244).245

Men kan ook denken aan de situatie waarin de aangerande zelf een fout heeft gemaakt waarop de aanrander agressief reageert:246 dit refereert aan anterieure verwijtbaarheid en zal in het

volgende hoofdstuk besproken worden. Deze subjectieve beoordeling is volgens Ter Haar en Meijer logisch: bijvoorbeeld voorafgaande bedreigingen door de latere aanrander zijn van directe invloed op inschatting van gevaar en noodzaak tot verdediging, terwijl een objectieve toeschouwer niet bekend kan zijn met die bedreigingen.247 Ook bij noodweerexces kan dus

rekening worden gehouden met voorgeschiedenis zoals langdurige pesterijen, bedreigingen of mishandeling, zolang de rechter de gemiddelde rechtsgenoot maar niet deelgenoot maakt van de eigenaardigheden van het karakter van de verdachte (zoals zeer agressief of buitengewoon angstig).248 Maar bij een ernstige voorgeschiedenis, kan het toch ook billijk zijn om vergrote

gevoelens van angst of woede voor rekening van de aanrander te laten komen: hij moet de gevolgen dragen als door zijn toedoen de aangerande eerder dan normaal in een hevige gemoedsbeweging raakt.249

Conclusie: Wat zijn de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweer of noodweerex- ces?

Voor een succesvol beroep op noodweer moet men zich verdedigen tegen een feitelijke aanval of acuut dreigende aanval op eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Belediging is daarvoor niet voldoende. Deze aanranding moet ogenblikkelijk en in strijd met het objectieve recht zijn. Vrees voor aanranding is niet voldoende om alvast tot een verdedigingsaanval over te gaan, maar een naar uiterlijke verschijningsvorm onmiddellijk dreigend gevaar wel. Vooral de proportionaliteit en subsidiariteit van de verdediging zijn van belang. De verdediging moet noodzakelijk zijn, er moet geen redelijkerwijs te vergen, zinvol alternatief zijn om zich te verweren. De aangerande hoeft zich echter niet eerst minder ingrijpend te verdedigen als daardoor effectieve verdediging achterblijft en in beginsel mag men zich verdedigen ook al was vluchten mogelijk. Een vluchtvereiste geldt alleen bij een gemakkelijke, verstandige en vrij evidente vluchtroute: de rechter moet vaststellen dat de verdachte zich feitelijk én normatief gezien had moeten onttrekken aan de aanranding. De aangerande moet niet optimaal, maar

244 Ter Haar & Meijer 2009, p. 65 & 154.

245 Machielse, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Wetboek van Strafrecht - Noyon, Langemeijer, Remmelink, aantekening 10 [online].

246 Idem.

247 Ter Haar & Meijer 2009, p. 153. 248 Ter Haar & Meijer 2009, p. 120 & 154. 249 Idem & p. 117.

redelijk verdedigen. De verdedigingswijze moet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Ook deze proportionaliteit wordt gerelativeerd en hoeft niet optimaal te zijn. Opvallend is dat bij relativering van het vluchtvereiste en de proportionaliteit, de rechtsordehandhaving en psychologische werkelijkheid van de gemiddelde burger tijdens een noodweersituatie als uitgangspunten worden genomen. Het gaat om het beeld van de geweldsschuwe burger die onvoorzien wordt aangevallen. Uitgangspunten die eventueel niet opgaan bij een persoon die gewend is om conflicten met geweld te beslechten en door zijn dagelijkse bezigheden aanvallen op zich afroept.

Voor een geslaagd beroep op noodweerexces bij disproportionele verdediging, moet verdediging noodzakelijk zijn (geweest). Noodweerexces kan plaatshebben binnen een noodweersituatie of voortduren na afloop van een noodweersituatie. Zelfs (direct) na afloop van de aanranding, kan de aangerande nog met noodweerexces beginnen. Het exces moet een onmiddellijk gevolg zijn van een hevige gemoedsbeweging. De gemoedsbeweging bestaande uit angst, radeloosheid of woede moet zijn ontstaan door de aanranding. Vijandschap en wraakzucht vallen daar niet onder: nu woede gemakkelijk opgewekt kan zijn door vijandschap en wraak in plaats van door de aanranding, moet men bij die gemoedsbeweging kritisch blijven. Vooral de causale relatie tussen de hevige gemoedsbeweging en het exces is belangrijk: de emotie moet van doorslaggevend belang zijn voor het exces en daarbij zijn de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging worden overschreden en de aard en intensiteit van de gemoedsbeweging ook van belang. Als wraakzucht of vijandschap niet al een horde voor noodweerexces bij een afrekening of ruzie vormen, zorgt ook de causaliteit ervoor dat een afrekening niet zomaar ongestraft blijft: bij rationaliteit is het exces niet onmiddellijk veroorzaakt door de gemoedsbeweging. Bij grote voor de aanranding bestaande boosheid, doelgericht handelen, te veel tijd tussen aanranding en exces en een exces-exces, kan een hevige gemoedsbeweging niet doorslaggevend zijn. Het té disproportionele exces laat zien dat grensoverschrijdend gedrag redelijk moet zijn.

Noodweer en noodweerexces worden objectief ex tunc beoordeeld naar wat de normale, gemiddelde rechtsgenoot onder de gegeven omstandigheden kan en behoort te doen. Daarnaast is er ook een subjectieve toets en wordt gekeken naar sociaal-ethische omstandigheden waarin de aanrander en aangerande verkeren. Men kan hier aan anterieure verwijtbaarheid en voorafgaande bedreigingen denken.

33

Hoofdstuk 3: Anterieure verwijtbaarheid

Wat houdt anterieure verwijtbaarheid bij noodweer(exces) in, wanneer is

daar sprake van en wat is het gevolg?

Het is vaak zo dat sprake is van eigen schuld in het ontstaan en in de aard van noodweersituaties.250 De problematiek van die eigen schuld is een notoir lastig vraagstuk in het

strafrecht.251 Naast de in het vorige hoofdstuk besproken wettelijke voorwaarden, geldt bij een

beroep op noodweer of noodweerexces dus nog een bijkomende voorwaarde: er mag geen sprake zijn van eigen schuld, ook wel ‘anterieure verwijtbaarheid’ genoemd. Wat is deze anterieure verwijtbaarheid precies, welke rol speelt deze bij noodweer(exces) en wat zijn de gevolgen als er sprake van is?

Definitie anterieure verwijtbaarheid

Anterieure verwijtbaarheid is een factor die bij het uiteindelijk aanvaarden van een strafuitsluitingsgrond een rol speelt.252 Het betreft alle gevallen waarin de aangerande op één of

andere wijze zelf de situatie heeft veroorzaakt waarin hij zich op noodweer(exces) heeft willen beroepen.253 Men vindt het rechtvaardig dat degene die zich onverplicht, opzettelijk of roekeloos

in gevaar begeeft, daarvan zelf de gevolgen moet dragen.254 Volgens Machielse wordt men bij

deze zelf-veroorzaakte aanranding heen en weer geslingerd tussen twee gezichtspunten.255 Aan

de ene kant verandert het feit dat de boosheid waardoor de aanrander zich laat meeslepen door de aangerande is opgewekt, niets aan de noodweersituatie die de aanrander creëert door op die provocatie in te gaan. Anderzijds stuit het tegen de borst dat een uitlokker een onbeperkt noodweerrecht krijgt toegekend. Machielse onderstreept dat eigen schuld aan een aanranding zoveel nuances kent dat een standpunt waarbij men voor één gezichtspunt kiest, tot onbevredigende resultaten leidt.256 De Hullu schrijft dan ook dat de meeste auteurs geen

absolute voorrang aan één van de twee gezichtspunten geven, maar beide invalshoeken van waarde achten bij beoordeling van een noodweersituatie.257

250 De Hullu 2012, p. 318.

251 HR 28 maart 2006, NJ 2006, 509 m.nt. Y. Buruma (Taxichauffeurarrest), conclusie door A-G G. Knigge, punt 10.

252 Ter Haar & Meijer 2009, p. 129. 253 Idem.

254 Idem.

255 Machielse 1986, p. 609. 256 Idem.

In het Nederlandse strafrecht noemt men vaak alle gradaties van anterieure verwijtbaarheid

culpa in causa, maar dit is onjuist want bij anterieure verwijtbaarheid kan men onderscheid

maken tussen dolus in causa en culpa in causa.258 Van culpa in causa is sprake als de aangerande

zich verwijtbaar in een noodweersituatie heeft begeven: de aangerande had dat niet moeten doen of had niet in de situatie moeten blijven.259 Dolus in causa betreft het geval dat de

aangerande de noodweersituatie opzettelijk heeft uitgelokt.260 Dit kan ook uit dolus eventualis

bestaan: de aangerande weet dan dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat hij in noodweer zal moeten handelen wanneer hij zich in een bepaalde situatie begeeft, maar doet dat desondanks toch.261 Als in het navolgende over ‘eigen schuld’ wordt gesproken, dan worden daar alle

variaties van anterieure verwijtbaarheid onder verstaan. Doctrine over eigen schuld bij noodweer(exces)

De wetgever heeft zich niet uitgesproken over de vraag welke rol eigen schuld bij noodweer(exces) moet spelen.262 In het verleden waren de meningen hierover verdeeld.263

Daarin zijn drie hoofdrichtingen te onderscheiden: auteurs die zeggen dat eigen schuld er bij een noodweersituatie niet toe doet, auteurs die menen dat de aangerande de gevolgen in geval van anterieure verwijtbaarheid zelf moet dragen en auteurs met een tussenstandpunt in relatie tot de aard van de eigen schuld.264 Deze laatste auteurs onderstrepen dat de omstandigheid dat de

aanranding aan de aangerande zelf te wijten is, de wederrechtelijkheid van de aanranding en dus het verdedigingsrecht niet zonder meer uitsluit.265

Auteur Strijards valt binnen de tweede stroming en bepleit dat anterieure verwijtbaarheid altijd een beroep op noodweer(exces) moet uitsluiten.266 Andere auteurs gaan daar niet in mee.

Machielse vindt dat slechts handelingen die beogen de ander uit zijn vel te laten springen, toepassing van art. 41 Sr in de weg staan: degene die de ander met zulk gedrag uitdaagt om hem vervolgens via noodweer(exces) te kunnen overweldigen is geen verdediger van het recht.267

258 Ter Haar & Meijer 2009, p. 132. 259 Idem.

260 Idem. 261 Idem.

262 De Hullu 2012, p. 318.

263 Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 5.b. Doctrine [online] & Machielse 1986, p. 609 & 610. Dat deze onenigheid tot het verleden behoort wordt niet heel duidelijk verwoord door Ten Voorde, maar des te explicieter door Ter Haar & Meijer, Ter Haar & Meijer 2009, p. 132.

264 Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 5.b. Doctrine [online]: Ten Voorde ontleent de indeling aan Machielse, Machielse 1986, p. 609 & 610.

265 Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 5.b. Doctrine [online].

266 Strijards 1987, p. 45, 46 & 77. 267 Machielse 1986, p. 617.

35

Remmelink sluit zich hierbij aan: bij een ‘super-provocateur’ die er alleen maar op uit is om de aanrander te mishandelen of te doden, is sprake van misbruik van het verdedigingsrecht en diegene kan geen beroep op noodweer meer doen.268 Maar Remmelink onderscheidt ook nog

een minder agressieve provocateur: diegene mag in mindere mate van zijn verdedigingsrecht profiteren.269 Zo mag hij kleine mishandelingen en zaaksbeschadigingen niet met een strafbaar

feit beantwoorden, maar is een noodweerbevoegdheid wel weer op zijn plaats bij confrontatie met de dood of zware verwondingen.270 Bij culpa in causa in de zin van een noodweersituatie die

volgt uit eigen, verwijtbare onvoorzichtigheid maar niets te maken heeft met provocatie, houdt de auteur in beginsel aan het noodweerrecht vast, maar dient zo’n situatie ook wel genuanceerd benaderd te worden.271 ’t Hart geeft goed de uitzonderlijkheid van de gevallen weer: zoals

strafuitsluitingsgronden het algemene uitgangspunt van strafbaarheid bij vervulling van de delictsomschrijving beperkt corrigeren, kan niet-strafbaarheid bij aanwezigheid van een strafuitsluitingsgrond op haar beurt in nog uitzonderlijkere gevallen weer gecorrigeerd worden.272 Eigen schuld kan strafbaarheid beperkt doen herleven.273 Ook De Hullu sluit zich

hierbij aan: het corrigerende bereik van eigen schuld zou beperkt moeten zijn.274 Buruma

onderstreept dat men de aangerande niet tegen hoeft te werpen dat hij zich welbewust in een situatie begeven heeft waarin hij geweld kon verwachten, wanneer hij er niet op uit is geweest om geweld te provoceren.275 Dat recht niet voor onrecht hoeft te wijken betekent volgens hem

ook dat degene die in zijn recht staat niet elk risico op een confrontatie hoeft te mijden. Buruma vindt het goed als mensen af en toe voor zichzelf of elkaar opkomen en de politie niet afwachten: hij maakt hierbij een koppeling tussen anterieure verwijtbaarheid en de dubbele grondslag van de noodweerbevoegdheid. Legt men de nadruk op de grondslag van verdedigingsrecht, dan aanvaardt men eerder dat een rechthebbende zijn recht gaat halen en hij zich in een noodweersituatie brengt.276 Die visie is volgens Buruma niet vaak in de literatuur te vinden,

maar niet onlogisch in een maatschappij waarin mensen hun eigen conflicten proberen op te lossen en waarin overheidsoptreden – als rechtsbeginsel of omdat de overheid niet overal kan zijn – een ultimum remedium is.277 Hij voegt hieraan toe dat mensen anders op een moment dat

hun rechten geschonden worden, afhankelijk van de overheid zijn en gedwongen worden om

268 Remmelink 1995, p. 323. 269 Remmelink 1995, p. 322 & 323. 270 Remmelink 1995, p. 323. 271 Idem.

272 HR 24 oktober 1989, NJ 1990, 353 m.nt. A.C. ’t Hart (Gezochte confrontatie), noot, punt 3. 273 Idem.

274 De Hullu 2012, p. 320.

275 HR 28 maart 2006, NJ 2006, 509 m.nt. Y. Buruma (Taxichauffeurarrest), noot, punt 4. 276 Idem.

zich klein te maken. 278 Als men echter de grondslag van rechtsverdediging en

rechtsordehandhaving benadrukt, moet men daarentegen de noodweersituatie proberen te vermijden.279 Reden is maatschappelijke verharding en eigenrichting als men conflicten niet

meer uit de weg gaat: anterieure verwijtbaarheid verhindert dan noodweer(exces), behalve in (radicale) gevallen waarin de eigen initiële rol verontschuldigbaar is.280

In de huidige literatuur wordt de oorspronkelijke derde stroming van auteurs gevolgd en is min of meer consensus over de rol van eigen schuld bij noodweer(exces): het is alleen een beperkt corrigerende factor op straffeloosheid.281 Lichte vormen van voorafgaand verwijtbaar handelen

mogen het aannemen van noodweer(exces) niet in de weg staan.282

Jurisprudentie over eigen schuld bij noodweer(exces)

De Hoge Raad heeft zich in het Taxichauffeurarrest aangesloten bij de gangbare visie in de Nederlandse doctrine met het volgende algemene criterium:283 gedragingen van de aangerande

die voorafgaan aan de wederrechtelijke aanranding van de aanrander, kunnen onder

omstandigheden in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer(exces),

bijvoorbeeld als de aangerande de aanval heeft uitgelokt door provocatie van de aanrander en hij aldus uit was op een confrontatie.284 De jurisprudentie is volgens Ten Voorde grofweg als volgt:

bij dolus in causa strandt een beroep op noodweer(exces).285 Bij culpa in causa staat de eigen

bijdrage vaak niet aan een noodweersituatie in de weg.286 Een oordeel hangt sterk af van de

specifieke omstandigheden van het geval en fatale anterieure verwijtbaarheid stelt hoge eisen aan de motivering van de zittingsrechter.287 Omdat de omstandigheden van het geval zo

bepalend zijn, wordt er volgens De Hullu wisselend op grensgevallen gereageerd.288 De

casuı̈stische benadering geeft ruimte aan iemand die op een redelijke manier zijn recht probeert te halen of een conflict probeert op te lossen.289

278 Idem. 279 Idem. 280 Idem.

281 Ter Haar & Meijer 2009, p. 132. 282 Idem.

283 Ter Haar & Meijer 2009, p. 133 & Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar

Strafrecht, 2014, aantekening 5.b. Jurisprudentie [online].

284 HR 28 maart 2006, NJ 2006, 509 m.nt. Y. Buruma (Taxichauffeurarrest), r.o. 3.5.2 (cursivering JK). 285 Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 5.b. Jurisprudentie [online].

286 Idem.

287 Idem & Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 5.b. Opgezochte confrontatie [online]. Zie bijvoorbeeld HR 8 september 2009, NJ 2010, 391 m.nt. Y. Buruma, r.o. 2.6: onduidelijkheid leidt tot vernietiging omdat de feitenrechter onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang. Zie ook HR 29 april 1997, NJ 1997, 627 m.nt. J. de Hullu (Noodweer in de kas), r.o. 5.4. 288 De Hullu 2012, p. 319.

37

Verschijningsvormen: pure provocatie, gezochte confrontatie en voorzorgsmaatregelen Anterieure verwijtbaarheid komt in de praktijk in verschillende vormen voor.290 Machielse

onderscheidt drie categorieën: ten eerste die waarin de aangerande het erom doet de aanrander tot een aanranding uit te dagen, ten tweede het geval waarin de aangerande de aanranding voorziet en daarom alvast maatregelen neemt.291 Ten derde is er nog een restcategorie waarin,

hoewel de aangerande het niet per se wil, hij toch de aanranding veroorzaakt.292 Remmelink

spreekt van een ‘super-provocateur’, een minder agressieve provocateur en verwijtbaar onvoorzichtig handelen. 293 Ten Voorde relateert het onderscheid expliciet aan

verschijningsvormen van eigen schuld die in de praktijk veel genoemd worden: de zelf opgezochte confrontatie en voorzorgsmaatregelen tegen dreigende aanrandingen (waardoor escalatie kan zijn bevorderd).294 Pure provocatie is dolus in causa, een opgezochte confrontatie

kan variëren van opzettelijk (doleus) tot onvoorzichtig (culpoos) en voorbereide noodweer zit daar tussenin met een toekomstige aanranding die niet helemaal zeker is, maar ook niet helemaal onwaarschijnlijk (het betreft eventueel aanvaarding van een aanmerkelijke kans op een noodweersituatie).295 Eigen schuld is dus te onderscheiden naar de mate waarin het initiatief bij

de aangerande heeft gelegen.296

Wanneer de aangerande puur provoceert, de confrontatie doelbewust opzoekt en nagenoeg zeker is dat de provocatie tot een aanranding leidt, is van strafuitsluiting geen sprake.297 Dicht bij

pure provocatie ligt volgens Ten Voorde de situatie waarin de latere aangerande met het voornemen om te doden, zichzelf in een situatie manoeuvreert waarin het beoogde slachtoffer de aanval kiest en aanrander wordt.298 Bij zo’n plotselinge rolverwisseling is er geen

290 Ter Haar & Meijer 2009, p. 129. 291 Machielse 1986, p. 612. 292 Idem.

293 Remmelink 1995, p. 322 & 323. Zie ook De Hullu 2012, noot 253 op p. 318.

294 De Hullu 2012, p. 318 & Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 5.b. zie Opzettelijke provocatie, Opgezochte confrontatie & Voorbereide noodweer [online]. 295 Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 5.b. zie Opzettelijke provocatie, Opgezochte confrontatie & Voorbereide noodweer [online].

296 Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 5.b. Opzettelijke provocatie [online].

297 Idem. Zie bijvoorbeeld HR 16 november 2004, NJ 2007, 467, r.o. 3.2 & 3.3: De aangerande is in deze zaak na een telefonische ruzie met de latere aanrander woedend en met een groot vleesmes naar de aanrander gegaan en onderweg niet van zijn voornemen af te brengen door de taxichauffeur. Tijdens de taxirit zegt hij meerdere keren ‘Ik maak hem af!’. Bij aankomst wordt hij met een vuurwapen van de aanrander geconfronteerd en gebruikt hij zijn mes. Ten Voorde ziet deze zaak als een naburig geval van opgezochte confrontatie, terwijl De Hullu en Ter Haar & Meijer dit als opgezochte confrontatie zelf zien: zie voetnoot 309 in deze scriptie. 298 Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 5.b.