• No results found

Sociale Participatie: Wat te doen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociale Participatie: Wat te doen?"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sociale Participatie: Wat te doen?

If e ant E idence-Based-Practice, we need Practice-Based E idence

Bachelor Opleiding Ergotherapie

Studenten: Sanne van Beek (500638477) Anke van Dijk (500616739) Gerwina de Vries(500654390) Coach: Anke Heijsman

Datum: 02 juni 2015 Almere Aantal woorden: 8528

Opdrachtgevers: Joost Foget Khalid Chaara Gemeente Almere, wijkteam Waterwijk-Verzetswijk

(2)

2 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

Voorwoord.

Voor u ligt het beroepsproduct dat ik kader van een afstudeerproject geschreven is door drie studenten ergotherapie van bacheloropleiding ergotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam. Dit project heeft plaatsgevonden in opdracht van het wijkteam Waterwijk- Verzetswijk in de gemeente Almere. Vanuit het wijkteam waren Khalid Chaara (teamleider) en Joost Foget (participatieadviseur) betrokken bij de totstandkoming. Beiden hebben de projectgroep van informatie voorzien tijdens het proces en ondersteund in het vormgeven van het project.

Vanuit de Hogeschool van Amsterdam is Anke Heijsman als coach betrokken bij dit project. Tijdens het gehele project heeft de coach een begeleidende en sturende rol aangenomen. Daarnaast is op geplande momenten feedback gegeven.

In dit verslag blikken de studenten terug op het gehele proces van het onderzoek. Daaronder vallen zowel de gebruikte methode als de relatie tussen de resultaten van de individuele theoretische onderbouwingen en het praktijkonderzoek. De bijbehorende onderbouwing en het proces worden beargumenteerd in de discussie. Zo is er tot slot een conclusie geformuleerd, inclusief een

aanbeveling aan de opdrachtgever.

Zoals op de voorpagina gequoot is (Green, 2012), wil de projectgroep praktijkgericht onderzoek gebruiken om de uitkomsten van het onderzoek te versterken.

Namens de projectgroep Waterwijk, Sanne van Beek

Anke van Dijk Gerwina de Vries Amsterdam, 2 juni 2015

(3)

3 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

Inhoudsopgave

Voorwoord. ... 2 Samenvatting. ... 4 1.Inleiding. ... 5 2.Achtergrondinformatie. ... 8

3.Gevolgde werkwijze/ aanpak ... 10

4. Resultaten ... 19 5. Discussie ... 24 6. Conclusie ... 26 7. Aanbevelingen ... 27 8. Literatuurlijst ... 28 Begrippenlijst. ... 32

Bijlage 1. Selectie deelnemers kwantitatief onderzoek. ... 33

Bijlage 2. Stroomschema topiclijst ... 36

Bijlage 3. Informed consent formulier. ... 46

(4)

4 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

Samenvatting.

Aanleiding.

Per 1 januari 2015 is het zorgstelsel in Nederland veranderd, om hierop aan te sluiten werkt de Gemeente Almere vanuit wijkteams. Binnen het wijkteam ontbreekt echter de kennis en capaciteit om mensen met een risico op sociaal isolement te bereiken en ondersteuning aan te bieden. In dit beroepsproduct wordt antwoord gegeven op de vraag: "Wat kan het wijkteam Waterwijk in samenwerking met haar inwoners, de inwoners van 55-plus die een vergroot risico lopen op sociaal isolement bieden om gezondheid te bevorderen, sociaal handelen te verbeteren en het risico op sociaal isolement te verkleinen?"

Methode

Tijdens dit project zijn literatuuronderzoeken uitgevoerd, bestaande uit het schrijven van drie individuele theoretische onderbouwingen. Daarnaast is een praktijkonderzoek uitgevoerd waarbij zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens verzameld zijn. De kwantitatieve gegevens zijn verkregen middels een enquête in de wijk, waarvoor 100 deelnemers van 55 plus benaderd zijn. Om kwalitatieve gegevens te verzamelen zijn interviews bij een drietal bewoners afgenomen die

geworven zijn door het netwerk van het wijkteam.

Resultaten

Er zijn verschillende risicofactoren voor het ontstaan van gevoelens van eenzaamheid en sociaal isolement. Uit zowel het praktijk- als literatuuronderzoek blijkt dat leeftijd, woon-, en werksituatie en het al dan niet ondernemen van sociale activiteiten hier direct verband mee houden. In de

theoretische onderbouwingen is gevonden dat groepsinterventies het meest hoopgevend zijn om sociaal isolement en gevoelens van eenzaamheid te verminderen. Persoonlijk contact is omschreven als de beste manier is om mensen te motiveren deel te nemen aan het sociaal leven. Om kwetsbare oude e te e eike ka e op af attitude ge uikt o de .

Discussie

De theoretische onderbouwingen sluiten niet geheel aan op het huidige zorgstelsel, wat effect heeft op de bewijslast hiervan. Het praktijkonderzoek sluit hier echter wel op aan, omdat de bewoners zelf betrokken zijn bij het onderzoek. Hierbij liggen de beperkingen in het aantal respondenten. Van een kleine groep respondenten, die niet representatief zijn voor de doelgroep in Waterwijk, is de data geanalyseerd. Daardoor is de externe validiteit van het onderzoek laag en zijn de resultaten niet generaliseerbaar. Er zijn nog geen resultaten beschikbaar over het uitvoeren van methodes of modules in het wijkteam. Dit project levert een bijdrage voor het wijkteam Waterwijk, echter is vervolgonderzoek hierbij nog nodig.

Conclusie

Bij preventie van sociaal isolement dient de focus te liggen op de groep kwetsbare ouderen en de mensen die risico lopen op sociaal isolement. Hierbij zijn groepsinterventies waarvoor mensen individueel geworven zijn het meest geschikt. Om draagkracht voor initiatieven en activiteiten te vergroten, is het belangrijk de bewoners te betrekken bij het organiseren en uitvoeren van activiteiten. Dit zorgt daarnaast voor het opbouwen van de essentiële vertrouwensband met de ouderen. Daarnaast is het creëren van bekendheid belangrijk. De bewoners geven aan niet altijd te weten wat er binnen de wijk wordt aangeboden en hoe zij hier achter kunnen komen.

(5)

5 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

1. Inleiding.

1.1 Aanleiding.

Per 1 januari 2015 is het zorgstelsel in Nederland veranderd, hierdoor zijn verschillende taken van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) overgegaan naar de gemeente. De gemeente heeft de taak, ondersteuning te verzorgen aan mensen die nog thuis kunnen wonen. De Rijksoverheid beperkt zich tot zorg aan mensen die in een (zorg)instelling moeten verblijven (Gemeente Almere, n.d.).

Er zijn kwetsbare groepen in de samenleving die door een chronische ziekte of ouderdom moeite hebben de regie te houden over hun gezondheid. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is erop gericht kwetsbare groepen te ondersteunen in het (opnieuw) zo zelfstandig mogelijk kunnen participeren in de samenleving (Movisie, 2015). Het is belangrijk deze groepen preventief te bereiken om hun participatie en gezondheid te bevorderen: gezondheidsbevordering (Loket gezond leven, 2012).

Gezondheidsbevordering stelt mensen in staat hun gezondheidsvaardigheden te versterken en goede keuzes te maken waarmee ziekte voorkomen wordt. Dit is mogelijk door geïntegreerde activiteiten en een samenhangend gezondheidsbeleid (gezondheidsvoorlichting en

omgevingsveranderingen) te combineren (Loket gezond leven, 2012).

Om aan te sluiten bij dit zorgstelsel wordt binnen Gemeente Almere gewerkt vanuit wijkteams. Deze wijkteams houden zich bezig met preventie en vroege signalering. Daarnaast werken ze aan het inzetten van goede zorg en ondersteuning tegen aanvaardbare kosten. Het vergroten van

burgerkracht is hierbij essentieel; meer eigen initiatief, regie en zelfredzaamheid van inwoners en meer informele hulp (Gemeente Almere, n.d.).

Vanuit deze visie is een onderzoek ge aa d “e io p oof gestart naar de huidige en gewenste woon- en leefomstandigheden van ouderen in Waterwijk (Gemeente Almere, 2012). Hierbij zijn enquêtes en interviews afgenomen bij alle wijkbewoners van 55 jaar en ouder. Uit dit onderzoek kwamen aandachtspunten naar voren gericht op het fysieke spoor (de fysieke woon- en

leefomgeving) en op het sociale spoor (sociale contacten en activiteiten, zelfredzaamheid en lokale ondersteuningsstructuur). De aandachtspunten van het fysieke spoor zijn door verschillende organisaties en betrokkenen opgepakt, echter is het sociale spoor nog onderbelicht (Gemeente Almere, 2012).

De Gemeente Almere heeft een wijkscan uitgevoerd om de demografische gegevens en

voorkomende gezondheidsproblemen van de bewoners van Waterwijk te inventariseren. Daarnaast is in Waterwijk ook de VAAM (Vraag Aanbod Analyse Monitor eerste lijn) uitgevoerd (NIVEL, 2015). Hieruit kan opgemaakt worden dat de grootste leeftijdsgroep in Waterwijk tussen de 40 en de 64 jaar is en in de toekomst snelle vergrijzing gaat plaatsvinden. De meeste inwoners zijn van Westerse afkomst en hebben een koopwoning. Daarnaast is er een gemiddeld (Nederlands) inkomen per huishouden. Het opleidingsniveau is midden tot hoog. De sociale cohesie en de inzet van de buurt zijn laag. De gemeente Almere gaat er vanuit dat multimorbiditeit relatief veel voorkomt, echter noemt slechts 4% van de bewoners de eigen gezondheid matig tot slecht (Gemeente Almere, 2014; NIVEL, 2015). Vanuit de verkregen informatie van de gemeente is naar voren gekomen dat in het wijkteam veel kennis is over de doelgroep ouderen in Waterwijk.

(6)

6 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

1.2 Probleembeschrijving.

Binnen het wijkteam ontbreekt de kennis en capaciteit om mensen met een risico op sociaal isolement (1) preventief te bereiken, (2) gezondheid preventief te bevorderen op het gebied van sociaal isolement en (3) ondersteuning aan te bieden op het sociale spoor (J. Foget, persoonlijke communicatie, 1 maart 2015). Het wijkteam heeft daarom aan de projectgroep gevraagd de mogelijkheden van preventie van sociaal isolement in kaart brengen. Hierbij wordt belang gehecht aan het gebruik van een community- én evidence-based methode.

1.3 Afbakening doelgroep.

Ouderen (n.d.) omschrijft het begrip ouderen als iemand van circa 55 jaar en ouder. Daarnaast is het o de zoek “e io p oof uitge oe d ij twee doelgroepen; de jonge ouderen van 55-69 jaar en de ouderen van 70-plus. Uit het onderzoek kwam naar voren dat het aantal jonge ouderen relatief groter is. Bij deze jonge groep ouderen in de wijk kan preventief rekening gehouden worden met de verwachte vergrijzing (Gemeente Almere, 2012). Met deze reden heeft de projectgroep besloten zicht te richten op inwoners vanaf 55 jaar.

1.4 Samenstelling wijkteam

Het wijkteam Waterwijk bestaat uit participatieadviseurs van Gemeente Almere, een opbouwwerker van welzijnsorganisatie De Schoor, een consulent jonge mantelzorgers van Vrijwilligers en

Mantelzorg Centrale Almere (VMCA) en maatschappelijk werkers van Zorggroep Almere.

1.5 Doelstelling.

Het doel van dit project is community-, en evidence-based inventariseren wat het wijkteam Waterwijk samen met haar inwoners, de inwoners van 55-plus die een vergroot risico lopen op sociaal isolement kan bieden om gezondheid te bevorderen, sociaal handelen te verbeteren en het risico op sociaal isolement te verkleinen.

(7)

7 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

1.6 Vraagstelling.

Om de doelstelling te kunnen behalen is een vraagstelling opgesteld, deze luidt als volgt:

"Wat kan het wijkteam Waterwijk in samenwerking met haar inwoners, de inwoners van 55-plus die een vergroot risico lopen op sociaal isolement bieden, om gezondheid te bevorderen, sociaal handelen te verbeteren en het risico op sociaal isolement te verkleinen?"

Om de vraagstelling te kunnen beantwoorden zijn onderstaande deelvragen opgesteld. De deelvragen zijn opgesplitst in subvragen voor literatuuronderzoek en praktijkonderzoek.

1. Welke p og a a s e odules o de op dit o e t i Nede la d ge uikt te p e e tie van sociaal isolement bij 55-plussers en wat is het effect hiervan?

a. Lite atuu studie : Wat is het effe t a estaa de odules e p og a a s voor Nederlandse 55-plussers op het voorkomen van sociaal isolement? 2. Welke ged ags isi o s et et ekki g tot het o tstaa a so iaal isolement bij inwoners

van Waterwijk van 55+ kunnen worden onderscheiden en hoe kan hier effectief op ingespeeld worden?

a. Literatuurstudie 2: Welke risicofactoren kunnen sociaal isolement bij Nederlandse 55-plussers veroorzaken?

b. Praktijkonderzoek 1: Wat zijn de ervaringen van inwoners van Waterwijk van 55+ e het ijktea o t e t deze ged ags isi o s e het p e e tief i spele hie op? 3. Welke methodes en benaderingswijzen zijn bekend vanuit verschillende professionals en

perspectieven om Nederlandse ouderen van 55+ met een risico op sociaal isolement te bereiken?

a. Literatuurstudie 2: Welke methodes en benaderingswijzen zijn het meest effectief om Nederlandse ouderen van 55+ met een risico op sociaal isolement te bereiken?

b. Praktijkonderzoek 1: Wat zijn de methodes/interventies die de inwoners van Waterwijk van 55+ aangeven als effectief om hen te benaderen/bereiken voor preventie van sociaal isolement?

Deze drie deelvragen sluiten op elkaar aan, waarbij ieder een deel van de hoofdvraag belicht. Als bekend is welke risicofactoren er zijn voor sociaal isolement, kan voor deze groep een geschikte benaderingswijze worden gekozen en een passende module of programma aangeboden worden.

(8)

8 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

2. Achtergrondinformatie.

2.1 Eenzaamheid en sociaal isolement

Hoewel sociaal isolement en eenzaamheid vaak als synoniemen gebruikt worden, zijn het twee verschillende begrippen. Eenzaamheid wordt gedefinieerd als het onprettig of tekort ervaren aan (kwaliteit) van sociale contacten (Dykstra, 2009). Sociaal isolement is een objectieve meting van het aantal sociale interacties en contacten/relaties (Masi, Chen, Hawkley & Cacioppo, 2011).

Uit literatuur blijkt dat sociaal isolement het grootste probleem is binnen de doelgroep ouderen in Nederland. Er zijn meer dan 4,1 miljoen mensen 55-plus, hiervan voelt meer dan 1 miljoen zich eenzaam, waarvan 200.000 mensen zich extreem eenzaam voelen. Zij hebben slechts één keer in de maand een sociaal contact (Nationaal Ouderenfonds, 2015). Eenzaamheid onder ouderen is een groeiend probleem, waarbij de aller-oudsten vaak het meest eenzaam zijn (Heylen, 2010).

Eenzaamheid kan ernstige gevolgen hebben, zoals het verhogen van de bloeddruk, het stressniveau en de kans op een depressie. Eenzame ouderen blijken 14% meer kans te hebben op een vroege dood (Nationaal Ouderenfonds, 2015). Masi et al. (2011) vergelijken eenzaamheid met kortstondige gevoelens als honger, dorst en pijn, omdat het bijdraagt aan het onderhoud of reparatie van

betekenisvolle sociale connecties. Cacioppo & Hawkley (2009) noemen de schadelijke effecten van eenzaamheid op cognitie en gedrag. Deze effecten vergroten vervolgens de waarschijnlijkheid dat eenzaamheid chronisch wordt.

Het wijkteam wil inwoners van Waterwijk iets bieden op het sociaal spoor om sociaal isolement te voorkomen en sociale participatie te bevorderen. De doelgroep heeft baat bij preventie van sociaal isolement, omdat onafhankelijkheid en sociale betrokkenheid belangrijke waarden voor ouderen zijn (Nationaal Ouderenfonds, 2015).

2.2 Verschillende vormen van preventie

De projectgroep richt zich op universele en selectieve preventie. Het eerste is gericht op de algemene bevolking of een deelpopulatie die niet geselecteerd is op basis van een individuele risicofactor. Selectieve preventie betreft echter personen met één of meerdere risicofactoren (determinanten) voor een bepaalde aandoening (Loket gezond leven, 2012). Het onderzoek richt zich op een deelpopulatie van de bevolking die één of meerdere risicofactoren hebben of waarvan verwacht wordt dat zij deze in de toekomst gaan ontwikkelen. Daarmee heeft het project betrekking op beide vormen van preventie.

2.3 Invloed van veranderingen in zorg en maatschappij

Veranderingen in het zorgstelsel en de maatschappelijke context, vragen om een andere manier van benaderen. In het recente verleden werkten professionals vraaggericht, waarbij niet de belangen, organisaties en het aanbod, maar de behoefte en mogelijkheden van de betrokkenen centraal moesten staan (Steketee & Spierings, 2007). Deze manier van werken vraagt volgens Van Doorn et al. (2013) om een burger die mondiger is en meer vrijheid krijgt. Echter heeft volgens hen dit proces van vooruitgang en modernisering een keerzijde. Het introduceert ook nieuwe vormen van

kwetsbaarheid. Minder binding en structuur betekent immers ook dat mensen gemakkelijker kunnen loskomen van sociale netwerken zonder dat er nieuwe voor in de plaats komen.

(9)

9 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

Voor een grote groep Nederlanders is dit geen probleem. Zij leren van jongs af aan te voldoen aan de nieuwe eisen van zelfstandigheid en weten hun leven er naar in te richten. Maar er is ook een groep die daar moeite mee heeft, die niet (meer) meekomt met de mondige burgers. Er wordt van burgers verwacht dat deze een duidelijke (hulp)vraag hebben en expliciet vragen om hulp, maar deze gedachte en benadering sluit onvoldoende aan bij de doelgroep ouderen en de problematiek. Vaak gaat het over een groep met meerdere problemen en juist deze groep is niet in staat een heldere (hulp)vraag te formuleren, waardoor ze de weg naar de juiste zorg of ondersteuning niet kunnen vinden (Steketee & Spierings, 2007).

(10)

10 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

3. Gevolgde werkwijze/ aanpak

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de methode beschreven die de projectgroep gevolgd heeft. Aan het begin van het project is een plan van aanpak opgesteld, waarmee de projectgroep haar proces heeft

vormgegeven. In dit hoofdstuk worden de theoretische kaders, de theoretische onderbouwing en het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoek beschreven. Elk van deze onderdelen is verdeeld in een proces, een tijdsplanning en een evaluatie. Daarnaast is een analyse gemaakt van de mogelijke problemen en bijbehorende oplossingen die tijdens het project naar voren kunnen komen.

3.2 Theoretische kaders

Om het proces van informatieverzameling te kunnen vormgeven met aandacht voor het

toekomstperspectief van de opdrachtgever is gebruik gemaakt van het PERCEDE-PROCEED Model (PPM). Het PPM is een community-based model waarmee vanuit een bottum-up benadering productontwikkeling plaatsvindt op het gebied van gezondheidsbevordering (Doll, 2010). Het PPM bestaat uit negen fases, schematisch weergeven in figuur 1. De eerste (sociale diagnose) en tweede (Epidemiologische diagnose) fasen zijn uitgevoerd door middel van de VAAM en de wijkscan. De uitkomsten hiervan staan reeds beschreven in de aanleiding.

Figuur 1: PPM

Tijdens dit project is op de huidige kennis van het wijkteam (Fase 1 en 2) aangesloten en zijn de stappen 3, 4, en 5 uitgevoerd. In stap 3 is een gedrags- en omgevingsdiagnose gemaakt door middel van onderzoek in de literatuur (theoretische onderbouwingen), door in gesprek te gaan met de doelgroep (praktijkonderzoek) en zijn de kennis en mogelijkheden van de betrokken professionals in de wijk geïnventariseerd. In Fase 4 zijn vervolgens de theoretische onderbouwingen geanalyseerd en samengevoegd met de informatie van betrokken professionals. Zo geven deze een gezamenlijk beeld van de mogelijkheden van educatie en de organisatie van en binnen het wijkteam. In de vijfde fase wordt het adviesrapport geschreven en aan de opdrachtgever gegeven. Dit rapport bevat een korte omschrijving van de resultaten, een duidelijke conclusie en praktijkgerichte aanbevelingen.

(11)

11 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

Tussen Fase 4 en 5 is het beroepsproduct geschreven voor de opleiding. Dit betekent dat tijdens het schijven van dit beroepsproduct de vijfde stap niet volledig is doorlopen. In Figuur 2 worden de inhoudelijke aspecten van de Fases overzichtelijk weergeven.

Figuur 2: inhoudelijk proces

Gedrag en ethiek

Tijdens het uitvoeren van dit project heeft de projectgroep onderstaande documenten in acht genomen om de kwaliteit te kunnen garanderen en ethisch verantwoord te werken:

- Gedragscode Praktijkgericht Onderzoek; met betrekking tot het praktijkonderzoek werkt de p oje tg oep olge s de Ged ags ode P aktijkge i ht O de zoek oo het HBO a de Vereniging Hogescholen (Andriessen, Onstenkt, Delnooz, Smeijsters & Peij, 2010). Deze gedragscode geeft regels over het gewenste en verantwoorde gedrag tijdens het uitvoeren van praktijkonderzoek.

- Richtlijn Kwaliteitsgericht Onderzoek; de projectgroep werkt volgens de richtlijn

kwaliteitsgericht onderzoek om het praktijkonderzoek op te zetten en uit te voeren. Hiermee wordt de kwaliteit van uitvoering van het praktijkonderzoek bewaakt (Netwerk Kwalitatief Onderzoek AMC – UvA, 2002).

- Beroepscode Ergotherapeut; vanuit de Beroepscode Ergotherapeut is het handelen van de ergotherapeut in het algemeen vastgelegd (Ergotherapie Nederland, 2014). De kwaliteiten en kennis vanuit de ergotherapie worden door de projectgroep gebruikt tijdens het gehele proces.

(12)

12 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

3.3 Literatuurstudie/theoretische onderbouwing

Wegens een tekort aan beschikbare wetenschappelijke artikelen zijn twee literatuurstudies

theoretische onderbouwingen geworden. In het verdere verslag wordt daarom de term theoretische onderbouwing gebruikt. In elk van deze verslagen is een van de deelvragen evidece-based

beantwoord. Hierbij is gebruik gemaakt van drie verschillende methodes. Hieronder staat het proces samengevat beschreven met de toegepaste methodes en bijbehorende onderbouwingen.

Proces.

Voor de theoretische onderbouwingen is gezocht in diverse databanken met een van tevoren opgestelde zoekstring (searchstring). De zoekstring is gericht op de persoon, methode en interventie binnen de onderzoeksvraag. Hierbij heeft peer-review plaatsgevonden om met name de doelgroep binnen de verschillende zoekstringen zo veel mogelijk overeen te laten komen. Zo betreffen de resultaten en conclusies van de onderbouwingen dezelfde doelgroep en kan de hoofdvraag eenduidig beantwoord worden.

Na het formuleren van de zoekstringen is, afhankelijk van de theoretische onderbouwing, de keuze gemaakt voor databanken. Hierbij worden PubMed, OTSeeker, CINAHL, Boom Lemma, Cochrane, Effectieve Interventies in de Sociale Sector, Informa Healthcare en ASSIA: Applied Social Sciences Index and Abstracts geraadpleegd. Daarnaast is de Google zoekmachine gebruikt om artikelen uit Nederland te zoeken. Artikelen uit Nederland vergroten de toepasbaarheid en generaliseerbaarheid van de theoretische onderbouwing door aansluiting op de context (en doelgroep).

Binnen één theoretische onderbouwing is gebruik gemaakt van computer search. Dit is een systematische methode waarbij met diverse zoektermen gezocht wordt naar alle mogelijke publicaties over het onderwerp (Dassen, 2010). Er is gezocht in diverse catalogi; MOVISIE, Vilans, Trimbos, het Kenniscentrum Sociale Innovatie, coalitie Erbij en het Verwey Jonker instituut. Daarnaast is er met de zoektermen gezocht in de bibliotheek catalogus van de Hogeschool en Universiteit van Amsterdam. Ook is de Openbare bibliotheek Almere is geraadpleegd omdat het project uitgevoerd wordt in Almere en aangezien er veel boeken beschikbaar zijn die aansluiten op de vraagstelling.

De gevonden artikelen zijn individueel geïncludeerd, of geëxcludeerd op vooraf opgestelde criteria. Hierbij kwamen publicatiedatum en de aansluiting op de doelgroep en de Nederlandse context binnen elke theoretische onderbouwing als criteria naar voren . Met behulp van Refworks (www.refworks.com) zijn vervolgens de duplicaten verwijderd. De bronnen die na deze selectie o e le e e de als este e ijs gezie . Pe theo etis he o de ou i g a e dit i a bronnen. De abstracts van deze bronnen zijn door alle groepsleden gelezen om peer-reviewed een selectie van de acht tot twaalf meest relevante bronnen per onderzoeksvraag te krijgen. Deze bronnen zijn opgenomen in de theoretische onderbouwingen.

De gevonden literatuur is op diverse manieren beoordeeld, afhankelijk van het soort bron. Zo is de gevonden wetenschappelijk literatuur beoordeeld volgens de McMaster beoordelingslijsten voor kwalitatief en kwantitatief onderzoek (Law et al., 1998; Lettis et al., 2007) en het hoorcollege van Van Hartingsveldt (2014). De gevonden boeken zijn beoordeeld door middel van een beoordelingslijst van Stip uitgegeven door Hogeschool van Amsterdam (Hogeschool van Amsterdam, z.d.).

(13)

13 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

Analyse van gegevens

Binnen de theoretische onderbouwingen zijn van de verschillende onderzoeksvragen de resultaten beschreven, bediscussieerd en conclusies getrokken. De resultaten zijn peer-reviewed met elkaar vergeleken. Door te bespreken op welke manier de resultaten van invloed zouden zijn op het vervolg van het project en het rapport voor de opdrachtgever, kwamen belangrijke discussiepunten naar boven. Vervolgens konden conclusies getrokken worden.

Tijdsplanning

Jaar week Onderdeel theoretische onderbouwing

11 1: Definiëren van de onderzoeksvraag. 2. Formuleren van in- en exclusiecriteria. 12 3: Formuleren van de zoekstring.

13

4: Kiezen van relevante databanken.

5. Invoeren van de zoekstring in de databanken.

6: In- en exclusiecriteria toepassen en dubbele artikelen verwijderen.

7: Van het beste bewijs peer-reviewed de meest relevante artikelen selecteren. 14 7. Presenteer de resultaten in tabellen met de beknopte bevindingen.

8. Beschrijf de resultaten. 15 9. Bediscussieer de resultaten.

10. Formuleer de conclusies en aanbevelingen. 16 Eerste concept versie af + feedback studenten. 17 Tweede concept versie af + feedback coach. 20 Deadline theoretische onderbouwingen.

Evaluatie op het proces

Door tijdens het proces regelmatig gezamenlijk naar de inhoud te kijken, kan de kwaliteit beter worden gewaarborgd. Hierdoor sluiten de theoretische onderbouwingen op elkaar aan, waardoor gericht antwoord gegeven kan worden op de vraagstelling. Door feedback van de coach vanuit de opleiding is deze kwaliteit tijdens het proces beoordeeld, waardoor tijdens het proces ingespeeld kon worden op de sterke kanten en de verbeterpunten van de individuele verslagen.

Tijdens het schrijven van de theoretische onderbouwingen was er een hoge tijdsdruk. Toen halverwege bleek dat de deadline drie weken later was, konden de bronnen beter inhoudelijk worden beoordeeld en was er meer ruimte om nauwkeurig te werk te gaan. Dit is de kwaliteit van de onderbouwingen ten goede gekomen.

(14)

14 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

3.4 Kwantitatief onderzoek.

Het praktijkonderzoek is uitgevoerd door middel van een community-based methode, waarbij de bewoners centraal staan. Aan het begin van het project wordt gewerkt via een top-down benadering om kwantitatief gegevens te verzamelen. Dit wordt gedaan door middel van een survey, een enquête of vragenlijst met open vragen (Learning Space Toolkit, n.d.). Bij een community-based methode is deze benadering eigenlijk ongewenst. Echter was een top-down benadering onvermijdelijk omdat de community nog onvoldoende betrokken was bij het project.

Proces.

De projectgroep heeft ervoor gekozen een enquête met gesloten vragen af te nemen bij 100 bewoners van 55 jaar en ouder. De enquêtes zijn bij de geselecteerde bewoners via post verspreid. De bewoners hadden de keuze de enquête per post of via internet (www.thesistools.nl) te

beantwoorden.

Vanuit de Basisregistratie Personen (BRP) heeft de projectgroep gegevens gekregen van de bewoners in Waterwijk die 55 jaar en ouder zijn. Uit deze lijst zijn bewoners procentueel ingedeeld op

leeftijdsgroep en geslacht. Dit is gedaan om ervoor te zorgen dat de aangeschreven bewoners percentsgewijs representatief zijn aan de gehele doelgroep. Vanuit deze deelgroepen zijn blind 100 bewoners geselecteerd voor de enquêtes. In bijlage 1 is de totale berekening te zien van alle deelnemers.

De kwantitatieve gegevens verkregen vanuit de enquêtes zijn ingevoerd in SPSS (Statistical Package for the Social Sciences). Dit is een programma waarmee de projectgroep de verkregen data kan analyseren (Field, 2013). Met behulp van SPSS visualiseert de projectgroep de data zodat derden op eenvoudige wijze de resultaten kunnen zien. Zo zijn mogelijke correlaties (de samenhang tussen twee variabelen) tussen onderwerpen en demografische gegeven berekend en zijn significante verschillen inzichtelijk gemaakt.

Analyse.

Zoals eerder benoemd zijn de gegevens van de enquêtes geanalyseerd met behulp van SPSS. Om kennis te vergaren over de wijze van data-analyse met SPSS is gebruik gemaakt van Discovering Statistics van Field (2013). Allereerst is een overzicht gemaakt van de demografische en

onderzoeksspecifieke gegevens. De gegevens van de doelgroep uit eerder onderzoek (Gemeente Almere, 2012) zijn naast de demografische gegevens uit de beantwoorde enquêtes gelegd. Hiermee is bekeken in welke mate de respondenten representatief zijn aan de deelnemers van Seniorproof, en daarmee aan de doelgroep in Waterwijk.

Vervolgens is de data van de geretourneerde enquêtes onderling vergeleken, waardoor mogelijke correlaties zichtbaar werden. Er is besloten enkel de gegevens met elkaar te vergelijken die direct verband houden met de deelvragen van het onderzoek. In tabel 1 is te zien welke correlaties berekend worden met daarbij een onderbouwing. Hierbij zijn allereerst drie relevante groepen gemaakt die onderling met elkaar vergeleken worden. Groep één zijn gevoelens van eenzaamheid en sociale contacten. De woonsituatie, het opleidingsniveau, de werksituatie en het al dan niet hebben van vrijwilligerswerk valt onder groep twee. De derde groep is de leeftijd van de respondenten. Tabel 2 geeft de overige correlaties weer die berekend zijn.

(15)

15 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

Tabel 1: Correlaties drie groepen

Correlatie Gebaseerd op

Het ervaren van gevoelens van eenzaamheid en de sociale contacten (1) tegenover woonsituatie, opleidingsniveau, werksituatie en het al dan niet hebben van vrijwilligerswerk (2).

Alleenstaand zijn, het hebben van een laag opleidingsniveau en het niet hebben van betaald en/of vrijwilligerswerk zijn factoren die

samenhangen met ernstige eenzaamheid (Schutgens, 2015).

Leeftijd (3) tegenover woonsituatie,

opleidingsniveau, werksituatie en het al dan niet hebben van vrijwilligerswerk (2)

De projectgroep is benieuwd naar het effect van leeftijd op andere demografische gegevens is en welke mate dit invloed heeft. Hierbij worden mogelijke (in)directe gevolgen op eenzaamheid zichtbaar.

Leeftijd (3) tegenover het ervaren van gevoelens van eenzaamheid en de sociale contacten (1).

De projectgroep is benieuwd of de gevoelens van eenzaamheid direct invloed hebben op de mate waarin men eenzaamheid ervaart. Door de eerdere analyse worden daarbij andere factoren die meespelen uitgesloten of in acht genomen.

Tabel 2: Overige correlaties

Correlatie Gebaseerd op

Het ervaren van gevoelens van eenzaamheid tegenover geslacht.

Het hebben van lichte gevoelens van eenzaamheid komt volgens het Nationaal Kompas Volksgezondheid net iets vaker voor bij mannen dan bij vrouwen (Zantinge, 2014). Aantal sociale contacten tegenover ervaren van

gevoelens van eenzaamheid.

De projectgroep is benieuwd of het aantal sociale contacten dat iemand heeft direct in verbinding staat met gevoelens van

eenzaamheid. Het hebben van kennis over de activiteiten in

het wijkteam tegenover gevoelens van eenzaamheid en sociaal isolement.

Dit gegeven is direct relevant voor het wijkteam. Hiermee komt zicht op welk effect de

activiteiten van het wijkteam op de bewoners heeft. Daarnaast is te zien welke en hoeveel wijkbewoners zij bereiken.

Tijdsplanning

Jaar week Onderdeel kwantitatief onderzoek.

12 Brief en enquête maken + feedback opdrachtgever.

13 Aanpassing brief en enquête + verspreiden van de enquête.

17 Uiterste respons datum + geretourneerde enquêtes invoeren in SPSS. 18 Kennis vergaren over data analyse met SPSS

(16)

16 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

Evaluatie van het proces.

Tijdens het project heeft de projectgroep van meerdere professionals feedback gekregen over de inhoud van de brief die meegestuurd werd met de enquête. Hierdoor heeft de projectgroep de datum van verspreiden van de brief en enquête uit moeten stellen. Dit maakt dat het uiteindelijke tijdspad afwijkt van de planning in het plan van aanpak. Daarnaast is de projectgroep van mening dat de enquête inhoudelijk van meer kwaliteit kon zijn, indien meer tijd beschikbaar was geweest om deze op te stellen. Daarnaast zou het een meerwaarde hebben om een pilot te draaien met de enquête om na te gaan of de data geanalyseerd kan worden met SPSS.

3.5. Kwalitatief onderzoek.

Om kwalitatief gegevens te verzamelen zijn interviews bij de bewoners afgenomen. Hiermee heeft de projectgroep inzicht gekregen in de kennis van de bewoners omtrent het onderwerp.

Proces.

Er is gekozen om ongestructureerde interviews af te nemen bij inwoners die representatief zijn voor de doelgroep. Tijdens het interview is er naar de kennis en ervaringen van de inwoners gevraagd met

et ekki g tot het he ke e a ged ags isi o s e ge e ste e ade i gs ijze e aa ge ode activiteiten (Verhoeven, 2011).

Bij deze vorm van interviewen zijn van te voren een aantal algemene onderwerpen (ook wel topics genoemd) uitgewerkt. Op deze manier is tijdens het gesprek ruimte om de deelnemer zijn ervaringen te laten vertellen en dit sluit aan op het doel van de interviews. De rode draad blijft echter in elke gesprek hetzelfde. Om dit te waarborgen heeft de projectgroep een topiclijst samengesteld, deze is te vinden in bijlage 2.

Bij focusgroepsgesprekken is het voordeel dat deelnemers elkaar kunnen inspireren, echter is het risico dat mensen zich laten beïnvloeden, bepaalde dingen zeggen om indruk te maken, of anderen dingen juist niet zeggen omdat ze zich daarvoor schamen. Om dit te voorkomen heeft de

projectgroep gekozen voor individuele gesprekken. Deze gesprekken hebben een formeel karakter omdat de interviewer en de deelnemer elkaar niet persoonlijk kennen. Het formele karakter sluit daa aast aa op het tijds estek a ee o gest u tu ee d i te ie . Tijde s ee spo taa gesp ek kan niet verwacht worden dat dit een uur vult. De deelnemer vertelt daarnaast persoonlijke

ervaringen met bijbehorende emoties. Dit is vertrouwelijk en moet voor de deelnemer op een veilige omgeving gebeuren (Baarda et al., 2013). Daarom vond elk interview plaats op locatie naar keuze van de deelnemer.

Bij de interviews hebben zowel de interviewers als deelnemers een informed consent formulier ondertekend. Hiermee verklaren beide dat deelname anoniem en op vrijwillige basis is. Daarnaast geeft de deelnemer hiermee toestemming dat het gesprek wordt opgenomen en dat de gegevens verwerkt mogen worden door de projectgroep. Hierbij verklaart de interviewer dat ook het verwerken van gegevens volledig anoniem gebeurt. Het informed consent formulier is te vinden in Bijlage 3.

De kwalitatieve gegevens worden verwerkt en en georganiseerd met behulp van Atlas.ti

(www.atlasti.com). Om dit te doen is gebruik gemaakt van coderingen (Wester, 2007). Elk interview is in het begin uitgewerkt via transcript (otranscribe.com). In de verkennende fase is gebruik gemaakt van open coderingen, waarbij alle mogelijke trefwoorden in de kantlijn zijn geschreven. Hierna is de projectgroep bij elkaar gekomen om trefwoorden te vergelijken en een gerichte codering te

formuleren. Met deze nieuwe coderingen zijn de transcripten opnieuw individueel gecodeerd, waarna de projectgroep weer bij elkaar gekomen is om coderingen te vergelijken en selectieve

(17)

17 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

coderingen te formulieren. Tijdens de laatste fase is met behulp van de selectieve coderingen opnieuw individueel en definitief gecodeerd.

Naast interviews met wijkbewoners, zijn er verschillende gesprekken geweest met professionals die werkzaam zijn in de wijk, waarvan één in het wijkteam. Deze gesprekken waren formeel aangezien ze gepland waren en op een vooraf afgesproken locatie. De projectgroep heeft ervoor gekozen de gesprekken uitgebreid te notuleren en niet op te nemen en te transcriberen. Dit omdat er niet genoeg tijd was om de gesprekken uitgebreid uit te werken. Daarnaast zijn de aantekeningen gebruikt om verder richting te geven aan het project, in latere fase te vergelijken met de resultaten van de enquêtes en interviews en om als aanvulling te gebruiken in het adviesrapport naar de opdrachtgever. Het contact met de professionals is gelegd via de contacten van het wijkteam. Analyse

Aangezien Atlas.ti enkel een hulpmiddel is om data te analyseren, heeft de projectgroep de data handmatig geanalyseerd. Na het coderen van de interviews zijn deze naast elkaar gelegd en vergeleken met elkaar met betrekking tot opvallendheden en contradicties. Daarnaast zijn de antwoorden uit de interviews vergeleken met de antwoorden die door professionals zijn gegeven. Er werd bekeken welke gevolgen dit zou kunnen hebben voor het vervolg van het project en het adviesrapport naar de opdrachtgever.

Tijdsplanning.

Jaar week Onderdeel kwalitatief onderzoek.

18 Respondenten contacteren voor een interview 20 Interview deelnemer 1 + uitwerken in transcript.

Open coderingen schrijven

21 Interview deelnemer 2 + 3 + uitwerken in transcript. Gerichte codering + Selectieve codering.

22 Analyseren data. Evaluatie.

Binnen het praktijkonderzoek was het de planning om de bewoners via de enquête te werven. De bewoners hadden aan het eind van de enquête de mogelijkheid zich hiervoor aan te melden. Echter bleek dat geen enkele respondent van de enquête mee wilde werken aan een interview. Daarom is besloten via het netwerk van het wijkteam deelnemers te werven, met als resultaat dat vier bewoners, waaronder één echtpaar, bereid waren om deel te nemen. Hierdoor kon de oorspronkelijke tijdsplanning niet meer worden aangehouden.

(18)

18 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

3.6 Voorziene problemen (onderzoekstechnisch, ethisch) en hoe opgelost.

Risicogebied Risico Maatregelen

Praktijk onderzoek

Geen aanmeldingen voor de interviews.

Inschakelen van het netwerk van het wijkteam.

Het aantal ingevulde enquêtes is

onvoldoende Opnieuw enquêtes verspreiden.

Deelnemers melden zich op het laatst af voor het interview.

Opnieuw contact opnemen met deelnemer en vragen wat de reden is van afmelding. Nieuwe afspraak maken en inschakelen netwerk wijkteam en/of participant.

De interviewer meldt zich af.

De notulist neemt het gesprek over. Indien mogelijk sluit de derde student van de projectgroep zich hierbij aan voor de notulen. Het gesprek loopt vast.

De notulist geeft een korte samenvatting en stelt hierop een nieuwe vraag

Materialen zoals de voicerecorder stopt of werkt niet, een pen gaat stuk, er is onvoldoende papier, etc.

Zorgen dat alle materialen in tweevoud aanwezig zijn. De deelnemer geeft tijdens of na het

interview aan dat de gegevens niet opgenomen/ gebruikt mogen worden en tekent het informed consent niet.

Deelnemer wordt bedankt voor zijn tijd en deelname, er wordt

vervolgens een andere deelnemer gezocht.

Literatuur onderzoek

Geen wetenschappelijke artikelen beschikbaar.

Alternatieven bronnen zoeken zoals boeken, readers etc.

Geen informatie beschikbaar die actueel is.

Beschikbare informatie gebruiken en bespreken in discussie.

Dat de uitkomsten achteraf onjuist blijken, wat pas aan het licht komt bij teruggave van beoordeling.

De literatuurstudies zijn van feedback voorzien van

medestudenten en coach. Zodat kans op onjuiste uitkomsten geminimaliseerd wordt.

(19)

19 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

4. Resultaten

4.1 Theoretische onderbouwingen

Door de veranderingen in het zorgstelsel en maatschappelijke context zijn de nieuwe rollen en houdingen van de professional belangrijk geworden. De professionals in het wijkteam hebben een vergelijkbare rol als een sociaal werker. Van Hout (2012) en Wijntuin, Wilken & Dankers (2009) geven aan dat vraaggericht werken niet meer aansluit op de huidige maatschappelijke context. Zij ge e aa dat ete ge uik ge aakt ka o de a de e op af gaa attitude. Deze attitude of soortgelijke) zijn in de meeste methodes en benaderingen als rode draad terug te vinden.

Van der Zwet (2009) geeft aan dat een individuele benadering noodzakelijk is omdat de oudere vanuit zijn benarde positie vaak niet te bereiken is met een groepsbenadering. Nederland & van Vliet (2009) geven aan dat persoonlijk contact de meest geschikte manier is om ouderen te bereiken. Hierbij kan het beste gebruik worden gemaakt van personen die direct contact hebben met de doelgroep. Daarnaast is persoonlijk contact de beste manier om mensen te motiveren deel te nemen aa het so iaal le e . “o iale e e e e te ku e uttig zij o het ijs te eke , hie ij is het belangrijk communicatiekanalen goed te gebruiken. Ook het internet is een bruikbaar medium, nu een groeiend aantal ouderen met de computer overweg kan. Deze activiteiten moeten regelmatig herhaald worden, willen ze effectief zijn (Nederland & van Vliet, 2009).

Uit de literatuur blijkt dat groepsinterventies het meest hoopgevend zijn om sociaal isolement en gevoelens van eenzaamheid te verminderen. Hierbij is het meeste effect zichtbaar wanneer educatie en sociale activiteiten, gericht op specifieke groepen mensen, samenkomen. Echter kan na

onderzoek in de literatuur geconcludeerd worden dat de onderzochte interventies niet meetbaar effectief zijn.

Er zijn zeer veel verschillende factoren die invloed hebben op sociaal isolement en eenzaamheid, dat maakt het lastig een eenduidig overzicht te geven van wat precies sociaal isolement en eenzaamheid veroorzaakt. Hiervoor is in bijlage 4 een overzicht te zien van alle risicofactoren, opgedeeld in categorieën.

Vermoedelijk neemt het risico op eenzaamheid en sociaal isolement toe naarmate er sprake is van een toenemend aantal risicofactoren (cumulatief effect). Duidelijk is dat het een complex geheel is, waar niet lichtzinnig mee omgesprongen moet worden. Het is belangrijk voor professionals om hier rekening mee te houden, hiervoor geven Mies (2008) en Wijntuin et al. (2009) aan dat het belangrijk is dat de professional aansluit bij de leefwereld van de doelgroep en een vertrouwensrelatie

opbouwt. Hiervoor moet de professional beschikken over een positieve basishouding (van Hout, 2012). Mies (2008) zegt dat de professional dit kan doen door goed te bedenken welke benadering bij die individuele ouder past, zoals de belevingsgerichte, presentiegerichte, geluksbevorderende of narratieve benadering.

Van Doorn et al. (2013) beschrijft dat de professional moet weten waar de grens ligt in het benaderen van ouderen. Mensen die in sociaal isolement verkeren willen soms niet geholpen

o de . Met ee e op af attitude ku e deze e se e hte el e eikt o de . Deze benadering kan van actieve benadering soms overgaan in een agressieve benadering. Dit wil de professional juist niet wil bereiken. Het is belangrijk om de afweging te maken; wie bepaalt de grenzen van wat toelaatbaar is en wanneer worden deze grenzen overschreden?

(20)

20 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

4.2 Kwantitatief onderzoek

Aan de enquête hebben 32 deelnemers meegedaan, waarvan 10 digitaal en 22 op papier

geretourneerd zijn. Van de deelnemers was 59,4% man. De data van de enquêtes is vergeleken met het onderzoek Seniorproof, dat in heel Waterwijk is uitgevoerd. Het aantal 55 plusser dat met partner samenwoont is bij de deelnemers van de enquête groter. Daarnaast geven meer mensen aan eenzaam te zijn en doet een kleine meerderheid aan vrijwilligerswerk in vergelijking met de 55 plussers van heel Waterwijk. In tabel 3 staan de gegevens die in beide onderzoeken naar voren kwamen overzichtelijk weergeven (Gemeente Almere, 2012).

Tabel 3: Gegevens deelnemers en Waterwijk (55+).

Deelnemers Waterwijk

32 mensen zijn 55+, dat is 0,4% van alle bewoners in Waterwijk

1761 mensen zijn 55+ in Waterwijk, dat is 22,8% van alle bewoners in Waterwijk.

18,8% is alleenwonend 71,9% woont met partner

31,9% is alleenwonend 41,5% woont met partner 28,,2% doet vrijwilligerswerk 23% doet vrijwilligerswerk

12,,5% geeft mantelzorg 27% geeft mantelzorg

86,2% is nooit eenzaam

13,8% voelt zich zelden eenzaam

72% is nooit eenzaam

25% voelt zich zelden eenzaam Analyse van de gegevens uit de enquête

Uit de enquête blijkt dat 75-plussers vaker alleen wonen (75%) vergeleken met 75-minners (12%). Met het toenemen van de leeftijd neemt ook het krijgen van hulp en/of ondersteuning toe. Echter is er geen significante toename van eenzaamheid bij het toenemen van de leeftijd. In totaal voelt 13.8% van de deelnemers zicht zelden eenzaam, waarvan driekwart vrouw is. De rest (86.2%), zowel mannen als vrouwen, voelt zich nooit eenzaam. Alleenwonende respondenten geven vaker aan zich wel eens eenzaam te voelen dan de deelnemers die met partner en/of kinderen wonen.

De deelnemers die een betaalde baan hebben, zijn allemaal jonger dan 65 jaar. In deze groep zijn 2 mensen (15.4%) werkzoekend. Het aantal sociale contacten lijkt minder te worden wanneer men met pensioen is of (tijdelijk) geen werk meer heeft. Ook zijn alle deelnemers die wel eens gevoelens van eenzaamheid ervaren, zonder werk.

4.3 Kwalitatief onderzoek

Er waren vier deelnemers aan de interviews; twee mannen en twee vrouwen, waaronder een

echtpaar. Drie van de deelnemers zijn 75 plussers, de vierde is jonger dan 60. Alle deelnemers wonen zelfstandig, waarbij één deelnemer alleenstaand is. Alle deelnemers hebben een betaalde baan gehad maar werken nu niet meer en zijn met pensioen, op één deelnemer na, zij is volledig

afgekeurd wegens lichamelijke beperkingen. Er wordt door slechts één deelnemer vrijwilligerswerk gedaan. De anderen hebben dit in het verleden wel gedaan maar nu niet meer. Twee deelnemers krijgen huishoudelijke hulp, waarvan één ook dagelijks persoonlijke verzorging krijgt en mantelzorg ontvangt. Geen van de deelnemers verleent mantelzorg. Drie deelnemers maken geen gebruik van voorzieningen, de laatste gebruikt meerdere voorzieningen. In tabel 4 is een volledig overzicht van deze en andere algemene gegevens van de deelnemers weergeven.

(21)

21 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

Tabel 4: Gegevens deelnemers

Interview 1 Deelnemer1 Interview 2 Deelnemer 2 Interview 3 (echtpaar) Deelnemer 3 Deelnemer 4

Leeftijd 82 jaar 59 jaar 87 jaar 76 jaar

Geslacht Man Vrouw Man Vrouw

Woonsituatie Huurhuis Alleenstaand Eengezinswoning Eengezinswoning Woont samen met partner

Woont samen met partner Woont samen met partner Opleiding Interne bedrijfsopleiding MAVO Scheeps- en werkthuigbouwkunde Kaderopleiding: Verpleegkundige Betaalde baan Werkt niet, is

met pensioen, niet werkzoekende Wel gedaan, nu afgekeurd i.v.m. handicap Werkt niet , is gepensioneerd Werkt niet , is gepensioneerd

Vrijwilligerswerk Nu niet, vroeger wel

Ja, voorzitter platform

Nu niet, vroeger wel Nu niet, vroeger wel

Mantelzorg Verleent geen mantelzorg Verleent geen mantelzorg Verleent geen mantelzorg Verleent geen mantelzorg Hulp en ondersteuning Krijgt huishoudelijke hulp minder als 5 uur per week. Krijgt geen thuiszorg of mantelzorg zelf, of andere soorten zorg Krijgt 5 uur huishoudelijke hulp per uur. Elke dag persoonlijke verzorging voor wassen en aankleden Man is mantelzorger voor mevrouw

Maakt geen gebruik van huishoudelijke hulp, thuiszorg, mantelzorg zelf, of andere soorten zorg

Maakt geen gebruik van huishoudelijke hulp, thuiszorg, mantelzorg zelf, of andere soorten zorg

Voorzieningen Gebuikt geen hulp voorzieningen Krukken, rolstoel, scootmobiel, traplift, sta-op stoel

Gebuikt geen hulp voorzieningen

Gebuikt geen hulp

(22)

22 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

Analyse van de gegevens uit interview.

Drie van de vier deelnemers zijn geworven tijdens de koffieochtend, de vierde deelnemer is verkregen via een wijkbewoner. Er was één deelnemer die alleenstaand is, hij was ook de enige die aangaf zich eenzaam te voelen. Als oorzaak noemde hij het overlijden van zijn partner. Er zijn twee deelnemers die eenzaamheid herkennen bij mensen in hun omgeving. Een van hen probeert met deze mensen in gesprek te komen. Echter durven beiden geen melding te maken, uit angst hier problemen mee te krijgen. Ook kwam naar voren dat er niet voldoende kennis is over de te

ondernemen stappen wanneer eenzaamheid herkend wordt. Het echtpaar herkent eenzaamheid niet bij anderen en geeft aan hier nooit met anderen over te spreken.

Geen van de deelnemers geeft aan in een sociaal isolement te zitten. Zelf hebben ze regelmatig contact met anderen en doen ze verschillende activiteiten. Eén deelnemer geeft aan zich niet bezig te houden met sociaal isolement bij anderen. Ee t eede hoo t so s ee eke de zegge Ik he de hele dag og ie a d gesp oke .

Er zijn verschillende activiteiten die door de deelnemers zelfstandig worden ondernomen. Van activiteiten als wandelen en fietsen tot familiebezoek, uitjes met de trein en bezoeken aan de bibliotheek. Ook worden activiteiten als ziekenhuisbezoeken en voorzitterschap van een platform genoemd. Binnenhuis is men ook bezig; muziek, boeken, creatieve activiteiten en op de

kleinkinderen passen passeren de revue. Daarnaast nemen drie van de vier deelnemers deel aan activiteiten die door derden zijn georganiseerd. Hieronder vallen bijvoorbeeld de koffieochtend en eettafels, koor en aqua-fitness, uitjes met de Deligance, groepsreizen, bijeenkomsten van

verenigingen en het bijwonen van lezingen en debatten.

De deelnemers kunnen daarnaast meerdere activiteiten noemen waar zij zelf niet aan deel nemen. Hieronder vallen zowel sportactiviteiten als georganiseerde activiteiten om sociale contacten te stimuleren. Opvallend is dat één deelnemer zegt eigenlijk niet op de hoogte te zijn van welke

activiteiten worden aangeboden in de wijk. Echter toonde de deelnemer wel een papieren overzicht van de activiteiten in het buurthuis.

Tijdens de interviews worden verschillende risicofactoren voor eenzaamheid en sociaal isolement door de deelnemers benoemd. Risicofactoren die geen invloed hadden op de deelnemers, maar wel benoemd werden, waren het hebben of krijgen van een mentale of fysieke beperking en beperkte transportmogelijkheden (zoals het niet hebben van een auto). Opvallend was dat ook aanwezigheid van hangjeugd als risicofactor werd genoemd.

‘isi o s die op te ij i loed ku e he e op de deel e e s e de ook aa gekaa t. Het wegvallen van een partner of mantelzorg wordt als essentieel gezien. Wanneer men een fysieke beperking krijgt of niet op de hoogte is van de activiteiten in de wijk heeft deze volgens de

deelnemers ook een hoger risico. Interessant was dat benoemd werd dat het hebben van een actieve houding belangrijk is. Een depressie, ontwijkend gedrag of passieve houding zoals de hele dag

thuisblijven voor de tv, heeft volgens een deelnemer direct effect op sociaal isolement.

Het echtpaar maakt op dit moment geen gebruik van huishoudelijke hulp of andere voorzieningen en heeft nog veel contacten. Zij benoemen dat deze contacten echter niet vanzelf ontstaan en dat het belangrijk is op zoek te gaan naar activiteiten en contacten dichter bij huis. Op deze manier zijn er nog sociale contacten wanneer het fysieke bereik kleiner wordt. Beide realiseren zich dat met het toenemen van de leeftijd meer behoefde zal komen aan hulp en ondersteuning. Hierbij is

(23)

23 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

Een van de deelnemers maakt gebruik van huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging, mantelzorg en voorzieningen. Het valt op dat ondanks dat deze deelnemer volledig is afgekeurd, zij toch vrijwilligerswerk doet. De andere deelnemers geven aan gestopt te zijn met vrijwilligerswerk door externe factoren of achteruitgang van de gezondheid.

(24)

24 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

5. Discussie

5.1 Beperking bewijslast resultaten.

De theoretische onderbouwingen zijn peer-reviewed uitgevoerd om de kwaliteit te vergroten. Echter hebben de gevonden resultaten betrekking op een context die niet geheel overeenkomt met het huidige zorgstelsel in Nederland. Dit beperkt de toepasbaarheid van de resultaten in Waterwijk. Gerichte discussie op de theoretische onderbouwingen staat in deze documenten zelf omschreven. De resultaten van het kwantitatief onderzoek zijn niet representatief voor de doelgroep omdat de respondenten van de enquêtes slechts 1,8% van de deelpopulatie 55-plussers in Waterwijk bedraagt. Hierdoor kunnen geen harde conclusies getrokken worden en moeten de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd worden. Het betrekken van de bewoners bij het onderzoek heeft wel een meerwaarde aangezien de resultaten hierdoor (beter) aansluiten op de doelgroep.

Zoals beschreven in het plan van aanpak, was het de planning om een onderzoeksgroep te werven met een ondergrens van twaalf deelnemers. Verwacht werd met dit aantal saturatie te kunnen bereiken. De oorspronkelijke tijdsplanning hield rekening met dit aantal en bood genoeg ruimte voor het afnemen, transcriberen, coderen en analyseren van deze interviews. Vanwege tijdsnood,

ontstaan door het werven van bewoners voor de interviews, is besloten niet meer dan drie interviews af te nemen. Deze drie deelnemers zijn geworven met behulp van het netwerk van het wijkteam. Hierdoor zijn deelnemers geïnterviewd die al bekend waren met het wijkteam en activiteitenaanbod. Dit heeft mogelijk invloed op de resultaten. Daarnaast is de onderzoeksgroep niet representatief voor de deelpopulatie omdat de drie interviews slechts 0.2% van de deelpopulatie 55-plussers in Waterwijk uitmaken.

Het is niet gelukt mensen te spreken waarvan gedacht wordt dat deze eenzaamheid ervaren of in sociaal isolement verkeren. Echter geven Machielse (2011), Hemelaar (2014) en de professionals in het wijkteam (K. Groenesteijn, persoonlijke communicatie, 27 mei 2015) aan dat deze specifieke groep erg lastig te bereiken is. Dit blijkt een veelvoorkomend probleem te zijn bij onderzoeken over dit onderwerp (RIVM, n.d.; Uitgeverij SWP BV, n.d.; Van Dijk, Cramm, Lötters, Van Exel & Nieboer, 2015). Waarschijnlijk komt dit omdat er een taboe rust op deze onderwerpen. Mensen zullen niet snel toegeven dat zij te maken hebben met eenzaamheid en/of sociaal isolement. Dit blijkt daarnaast uit de gegevens van het onderzoek Seniorproof (2012) en de afgenomen interviews. Ook binnen de ingevulde enquêtes die de projectgroep heeft ontvangen zijn gevoelens van eenzaamheid nauwelijks aangegeven.

De betrouwbaarheid van de interviews werd bewaakt doordat elk interview is gedaan door twee studenten. De individuele uitwerkingen werden vervolgens door dezelfde twee studenten gecodeerd om overeenstemming in de codering te krijgen.

De validiteit van de interviews is gewaarborgd door het maken van een topiclijst. Deze is uitgebreid besproken en van feedback voorzien door een docent van de opleiding. Daarnaast was deelname aan de interviews anoniem en op vrijwillige basis. Daarnaast werd het interview gehouden op een locatie naar keuze van de deelnemer, zodat de deelnemer zich op zijn gemak zou voelen en vrijuit zou durven spreken. Op deze manier wordt de kans op onwaarheden beperkt.

De mogelijkheid bestaat dat de medewerker van het wijkteam betrokken bij het werven van de deelnemers, niet juist is voorgelicht over de inhoud van het onderzoek. Hierdoor kunnen de deelnemers vervolgens verkeerde op beperkte informatie hebben ontvangen. Bij één deelnemer is hierdoor weerstand ontstaan, waardoor deze zich heeft afgemeld. Daarnaast bleek dat de de deelnemer niet bereid was een nieuwe afspraak te maken. Echter heeft zij ons wel verwezen naar

(25)

25 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

een nieuwe deelnemer. Door het maken van een nieuwe afspraak liep liep de planning een week uit. De projectgroep kan heeft hiervan geleerd dat het beter is zelf participanten te werven.

5.2 Beperkingen project

De projectgroep wilde een praktijkonderzoek uitvoeren die representatief is voor de deelpopulatie van 55-plussers in Waterwijk. Echter is dit niet gelukt door twee factoren. De eerste is tijdsnood. De projectgroep heeft vertraging opgelopen omdat zij van diverse professionals feedback hebben gekregen over de inhoud van de enquêtes en de brief. De feedback was nuttig, maar daardoor is de enquête later verspreid en ontvangen en werd de tijd om de interviews af te nemen en verwerken korter. De tweede factor is het tekort aan deelnemers voor interviews. Uit de ingevulde enquêtes wilde niemand mee werken aan een interview. Mogelijk kan dit komen omdat er niet genoeg tijd was om vertrouwensband op te bouwen met wijkbewoners. Hierdoor is het niet gelukt om saturatie te bereiken en zijn beide praktijkonderzoeken explorerend van aard en beperkt qua uitkomsten. De kracht van het project is dat de projectgroep tijdens het project intensief heeft samengewerkt met het wijkteam en de coach vanuit de opleiding. Dit zorgde ervoor dat het beroepsproduct aansluit op de vraag en behoefte van het wijkteam. Daarnaast heeft de projectgroep veel overlegd, waardoor beslissingen weloverwogen werden genomen en de kans op eigen interpretatie van resultaten en individuele tunnelvisie werd verkleind. Dit kwam ten goede aan de inhoudelijke kwaliteit van het project.

5.3 Beperkingen onderzoeker

De projectgroep heeft weinig ervaring met het schrijven van een literatuurstudie en met het verkrijgen en analyseren van resultaten. Hierdoor moeten de conclusies en uitkomsten voorzichtig geïnterpreteerd worden. Daarnaast hebben de studenten nog niet eerder gewerkt met SPSS en Atlas.ti. De studenten hadden moeite met het interpreteren van de gegevens waarmee de kans op het fout of onvolledig interpreteren van de gegevens groter is.

5.4 Toepasbaarheid praktijk

De resultaten van het project zijn niet geheel toepasbaar in Waterwijk. De externe validiteit van het onderzoek is laag omdat de onderzoekspopulaties een kleine groep respondenten bevat. Deze groep is niet representatief voor de deelpopulatie van 55+ in Waterwijk. Echter zijn de resultaten wel bruikbaar omdat het onderzoek aansluit op het huidige zorgstelsel en het werken vanuit het wijkteam. De resultaten van het praktijkonderzoek zijn verkregen uit Waterwijk, hierdoor zijn de ervaringen en visies van zowel de bewoners als professionals in kaart gebracht. Dit maakt de verkregen resultaten wel waardevol voor gebruik binnen de wijk zelf. Echter is groter onderzoek nodig om een vollediger beeld van de wensen en behoeften binnen de wijk te krijgen. Mogelijk dat dit onderzoek hier een bijdrage aan kan leveren.

(26)

26 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

6. Conclusie

In dit beroepsproduct is antwoord gezocht op de vraag wat het wijkteam in samenwerking met haar bewoners de mensen van 55+ kan bieden, om eenzaamheid en sociaal isolement te voorkomen. Binnen preventie van sociaal isolement bij mensen van 55+, dient de focus te liggen op de groep kwetsbare ouderen en die risico lopen op sociaal isolement. Een risico op sociaal isolement kan veroorzaakt worden door veel verschillende factoren. Uit het praktijkonderzoek komen de volgende risicofactoren expliciet naar voren: alleenstaand zijn, het wegvallen van mobiliteit, het missen van familie in de bereikbare omgeving en het niet op de hoogte zijn van activiteiten of niet de capaciteit hebben dit te weten te komen.

Om sociaal isolement en gevoelens van eenzaamheid te verminderen zijn groepsinterventies het meest hoopgevend. De beste manier om mensen die één of meerdere risicofactoren hebben hiervoor te werven, is een individuele benadering waarbij persoonlijk contact het beste werkt. Om de k ets a e oude e i het alge ee te e eike ka de p ofessio al het este de e op af attitude ge uike .

Het is belangrijk dat de professional een vertrouwensband opbouwt met de ouderen uit de wijk, dit kan door een positieve basishouding aan te nemen. Op deze manier kan het wijkteam de ouderen betrekken bij het opzetten en uitvoeren van initiatieven. De samenwerking met de ouderen is belangrijk om de draagkracht bij de bewoners te vergroten en bekendheid van de initiatieven en activiteiten te stimuleren. Vooral het creëren van bekendheid is belangrijk omdat bewoners aangeven niet altijd te weten wat binnen de wijk wordt aangeboden en hoe zij hier achter kunnen komen.

(27)

27 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

7. Aanbevelingen

De projectgroep is er achter gekomen dat het fundamenteel is dat het wijkteam de kwetsbare doelgroep in kaart heeft gebracht en kan bereiken. Hierdoor kunnen zij bewoners activiteiten aanbieden die aansluiten bij de wensen en behoefte en wordt de kans op sociaal isolement verkleind. Hiervoor is de onderstaande aanbeveling geschreven.

Om de kwetsbare ouderen die nog niet in beeld zijn bij het wijkteam, maar wel bij andere

professionals te bereiken, is het belangrijk om samen te werken met die andere professionals uit de wijk. Deze intensieve samenwerking biedt hierdoor ook de mogelijkheid zicht te krijgen op de groep die het moeilijkst te vinden en te bereiken is. Daarbij is het belangrijk om goede contacten op te bouwen met de sleutelfiguren uit de wijk, want deze hebben een signalerende rol bij het vinden en bereiken van de moeilijke groep. Hierbij dienen vooral de wederzijdse mogelijkheden en beperkingen duidelijk gecommuniceerd te worden. Het wijkteam moet zich ervan bewust zijn dat het opbouwen van een vertrouwensrelatie tijd kost en met kleine stappen gaat. Het aangaan van een

e t ou e s a d ka al egi e i de lokale supe a kt et ee laagd e pelig doelloos gesprek.

Daarnaast dienen de wegen naar activiteiten duidelijk te zijn bewoners. Dit kan het beste gedaan worden door mensen persoonlijk te benaderen tijdens bestaande activiteiten. Hierbij kan gedacht worden aan plaatselijke ontmoetingsplekken, supermarkten, de wachtkamer van de huisarts, kerken e uu thuize of ia o d-op- o d e la e van bewoners.

(28)

28 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

8. Literatuurlijst

1. Andriessen, D., Onstenkt, J., Delnooz, P., Smeijsters, H. & Peij, S. (2010). Gedragscode praktijkgericht onderzoek voor het hbo. Den Haag: HBO-raad.

2. Baarda, B., Bakker, E., Julsing, M., Fischer, T., Peters, V., & van der Velden T. (2013). Basisboek kwalitatief onderzoek. Houten: Noordhoff Uitgevers B.V.

3. Bogaart, A. & Broenink, N. (2011). Samen sterk. Eenzaamheid en sociaal isolement en de rol van gemeenten. Amsterdam: DSP-groep BV. Geraadpleegd op 7 april 2015, op

http://www.dsp-groep.nl/getFile.cfm?file=16aleenz_Eindrapport_Samen%20Sterk_september_2011%20pdf.p df&dir=rapport

4. BTSG bibliotheek. (2015). Eenzaamheid. Geraadpleegd op 7 april 2015, op http://www.btsg.nl/infobulletin/eenzaamheid.html

5. Cacioppo, J. T., & Hawkley, L. C. (2009). Perceived social isolation and cognition. Trends in Cognitive Sciences, 13(10), 447-454. doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.tics.2009.06.00 6. Dassen, T. (2010). Lezen en beoordelen van onderzoekspublicaties: een handleiding voor

studenten hbo en wo-gezondheidszorg, geneeskunde en gezondheidswetenschappen (7th ed). Zutphen: ThiemeMeulenhof.

7. Doll, J. (2010). Program development and grant writing in occupational therapy: making the connection. Sudbury, MA: Jones and Bartlett.

8. Dykstra, P. A. (2009). Older adult loneliness: Myths and realities. European Journal of Ageing, 6(2), 91-100.

9. Ergotherapie Nederland. (2014). Concept beroepscode en gedragsregels ergotherapeut 2014. Geraadpleegd op 8 maart 2015, op

http://ergotherapie.nl/wp- content/uploads/2014/10/Concept-beroepscode-en-gedragsregels-ergotherapeut-2014-ALV-7-november-2014.pdf

10. Field, A. (2013). Discovering Statistics using IBM SPSS Statistics. (3rd ed). London: Sage Publications

11. Gemeente Almere. (2012). Waterwijk Seniorenproof, Startnotitie. Geraadpleegd op

http://www.platformwaterwijk.nl/wp-content/uploads/2012/03/Waterwijk-Seniorenproof-2012.pdf

12. Gemeente Almere. (2014). Wijkscan Almere. Transitie Sociaal Domein. Geraadpleegd op http://almerekracht.almere.nl/fileadmin/files/almere/wonen/Zorg_en_welzijn/Wijkscan_Al mere_jan_2014_def.pdf

13. Gemeente Almere. (z.d.). Wat verandert er per 2015? Geraadpleegd op 1 maart 2015, op https://wijkteams.almere.nl/wat-verandert-er-per-2015/

14. Green, L.W. (2012) Implementation Research and Practice. Melbourne: University of California

15. Hemelaar, L. (2014). Verslag bijeenkomst ouderen en eenzaamheid. Zutphen: Stichting Stadsonderneming. Geraadpleegd op 29 mei 2015, op

http://www.stadsondernemingzutphen.nl/userfiles/files/Verslag_bijeenkomst_Ouderen_en_ eenzaamheid13jan2015.pdf

16. Heylen, L. (2010). The older, the lonelier? risk factors for social loneliness in old age. Ageing and Society, 30(7), 1177-1196. doi:http://rps.hva.nl:2851/10.1017/S0144686X10000292

(29)

29 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

17. Hogeschool van Amsterdam. (n.d.). Boeken beoordelen. Geraadpleegd op 8 april 2015, op https://stip.hva.nl/selecteren/boeken.html

18. http://hulpbijonderzoek.nl/online-woordenboek/betrouwbaarheid/ 19. http://hulpbijonderzoek.nl/online-woordenboek/validiteit/

20. Hulp bij onderzoek. (z.d.a). Betrouwbaarheid. Geraadpleegd op 1 juni 2015 op 21. Hulp bij onderzoek. (z.d.b). Validiteit. Geraadpleegd op 1 juni 2015 via

22. Iliffe, S., Kharicha, K., Harari, D., Swift, C., Gillmann, G. & Stuck, A.E. (2007). Health risk appraisal in older people 2: the implications for clinicians and commissioners of social isolation risk in older people. The British journal of general practice, 57(537): 277-282. 23. Kennisbank Hogeschool van Amsterdam. (2008). Community based ergotherapie.

Geraadpleegd op 8 maart 2015, op http://kennisbank.hva.nl/document/219186

24. Kreuger, F.A.F. (2011). Echte aandacht voor eenzaamheid. Wat Sensoor Zuid-Holland zuid en midden nog meer kan doen. Rotterdam: GGD Rotterdam-Rijnmond/CEPHIR. Geraadpleegs op 7 april 2015, op

http://www.cephir.nl/files/pdf/Echte%20aandacht%20voor%20eenzaamheid,%20Wat%20Se nsoor%20ZHZM%20nog%20meer%20kan%20doen.pdf

25. Law, M., Stewart, D., Pollock, N., Letts, L., Bosch, J., & Westmorland, M. (1998). Critical Review Form – Quantitative Studies. Hamilton: McMaster University

26. Learning Space Toolkit. (n.d.). Needs Assessment. Geraadpleegd op 4 maart 2015, op http://learningspacetoolkit.org/needs-assessment/data-gathering-tools-2/surveys/ 27. Lettis, L., Wilkins, S., Law, M., Steward, D., Bosch, J. & Westmorland M. (2007). Critical

Review Form - Qualitative Studies (version 2.0). Hamilton: McMaster University

28. Loket gezond leven. (2012). Competentieprofiel Gezondheidsbevordering en Preventie. Versie 1.0. Geraadpleegd op

http://www.loketgezondleven.nl/object_binary/o14027_CompetentieprofielfunctieGBPjuni2 012LIversie.pdf

29. Machielse, A. (2011). Sociaal isolement bij ouderen: een typologie als richtlijn voor effectieve interventies. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 20(4): 40-61. Geraadpleegd op 29 mei 2015, op

http://www.journalsi.org/index.php/si/article/viewFile/URN%3ANBN%3ANL%3AUI%3A10-1-101693/247

30. Masi, C. M., Chen, H., Hawkley, L. C., & Cacioppo, J. T. (2011). A meta-analysis of

interventions to reduce loneliness. Personality and Social Psychology Review, 15(3) 219-266. doi: 10.1177/1088868310377394

31. Mies, L. 8 . Be ade i gs ijze i de oude e zo g. I H. a He aa de & N. a t Le e (Red.), Paramedische zorgverlening aan ouderen (pp. 175-188). Den Haag: Boom Lemma uitgevers.

32. Movisie (2015). WMO 2015: Wat is er veranderd? Geraadpleegd op https://www.movisie.nl/artikel/wmo-2015-wat-er-veranderd

33. Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2014). Wat is een chronische ziekte en wat is multimorbiditeit? Geraadpleegd op 8 maart 2015, op

http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/chronische-ziekten-en-multimorbiditeit/beschrijving/

34. Nationaal Ouderenfonds. (2015). Feiten en cijfers. Geraadpleegd op 6 maart 2015 op https://www.ouderenfonds.nl/onze-organisatie/feiten-en-cijfers/7/

(30)

30 Beroepsproduct- Sociale participatie- 2 juni 2015

35. Nederland, T. & Van Vliet, K. (2009). Gezond en wel ouder worden: Evidence-based richtlijnen voor Gezondheidsbevordering. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

36. Netwerk Kwalitatief Onderzoek AMC – UvA. (2002). Richtlijnen voor kwaliteitsborging in gezondheids(zorg)onderzoek: Kwalitatief Onderzoek. Amsterdam: Amsterdams Centrum voor Onderzoek naar Gezondheid en Gezondheidszorg.

37. Nicholson, N.R. (2012). A review of social isolation: an important but underassessed condition in older adults. The journal of primary prevention, 33: 137-152.

38. NIVEL (2015). Vraag Aanbod Analyse Monitor. Geraadpleegd op 6 maart 2015, op http://vaam.nivel.nl/vaam/home

39. Oberon. (2008). Sociaal geïsoleerden en Ruimte voor contact-projecten. Kwalitatieve deelstudie 2007. Utrecht: Oberon. Geraadpleegd op 7 april 2015, op

https://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/Sociaal%20geisoleerden%20en%20 Ruimte%20voor%20Contact-projecten%20%5BMOV-238424-0.3%5D.pdf

40. Ouderen. (z.d.) In Van Dale online woordenboek. Geraadpleegd op 29 mei 2015 op http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=ouderen&lang=nn#.VW1h8M_tlBc

41. RIVM. (n.d.). Vroegopsporing bij (kwetsbare) ouderen; op weg naar betere aansluiting bij wat ouderen zelf willen en kunnen. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Centrum voor Voeding, preventie en zorg.

42. Schnittger, R.I.B., Wherton, J., Prendergast, D. & Lawlor, B.A. (2012). Risk factors and mediating pathways of loneliness and social support in community-dwelling older adults. Aging & mental health, 16(3): 335-346.

43. Smith, J.M. (2012). Toward a better understanding of loneliness in community-dwelling older adults. The journal of psychology, 146(3): 293-311.

44. Steketee, M. & Spierings, F. (2007). Sociale uitsluiting en moeilijke bereikbare groepen in de samenleving. In H. van Ewijk, F. Spierings & R. Wijnen (Red.), Basisboek sociaal werk: Activeren en verbinden. (pp. 175-194) (2e druk). Den Haag: Boom Lemma uitgevers. 45. The Free Dictionary. (2015). Community. Geraadpleegd op 8 maart 2015, op

http://www.thefreedictionary.com/community

46. Theeke, L.A. (2009). Predictors of loneliness in U.S. adudlts over age sixty-five. Archives of psychiatric nursing, 23(5): 387-396.

47. Trimbos Instituut. (2015). Wat is preventie? Geraadpleegd 8 maart 2015, op http://www.trimbos.nl/onderwerpen/preventie/wat-is-preventie

48. Uitgeverij SWP BV. (n.d.). Sociaal isolement bij ouderen. Op weg naar een Rotterdamse aanpak. Geraadpleegd op 30 mei 2015, op http://www.swpbook.com/1445#.VWmDj0-8PGc 49. Van der Zwet, R. (2009). Methodebeschrijving Activerend huisbezoek bij ouderen. Utrecht:

Movisie.

50. Van Dijk, H.M., Cramm, J.M., Lötters, F.J.B., Van Exel, J. & Nieboer, A.P. (2015). Even buurten: De complexiteit van een wijkgerichte aanpak. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam, Instituut beleid & management.

51. Van Doorn, L., Huber, M.A., Kemmeren, C., Van der Linde, M., Räkers, M. & Van Uden, T. (Red.). (2013). Outreachend werkt! (pp. 8-14). Utrecht: Movisie.

52. Van Hartingsveldt, M. & Piskur, B. (2012). Het Canadian Model of Occupational Performance and Engagement (CMOP-E) een het Canadian Practice Process Framework (CPPF). In: Le Granse, M., Van Hartingsveldt, M. & Kinébanian, A. (Eds.). (2012), Grondslagen van de ergotherapie. Amsterdam: Reed Business Education.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het heeft niet direct met lokaal LHBTI-beleid te maken, maar toch noem ik het hier: we zijn ook inter- nationaal actief in allerlei netwerken.. Die contacten helpen ons enorm bij wat

Omdat samenwerking tussen de verschillende groepen essentieel is voor sociale innovatie en de gegenereerde meerwaarde juist een effect is van de positieve spanning

- A frequently organized meeting with all the chiefs of department of Distribution and Sales - Apply the coca cola system in preparing the budgets (first strategic plans and

- Welke factoren bepalen of een samenwerking met een evenementenbureau voor herhaling vatbaar is of niet?. - Indien u in het verleden heeft gewisseld van evenementenbureau, wat was

The production capacity in the first steps of the process grew due to the foreign production location, but the capacity on the CNC chisel centers and of the Spray Coater

Maar zeker een voorstelling die op reis gaat langs theaters, die heeft toch wel als principe dat ie op zichzelf staat en dat die weliswaar in het theater staat en iedereen weet

If there’s need for social housing, they (read: local governments) can built and set up a local company to start the project.. Nowadays many developers have problems

een exploitatiegebonden vastgoedobject is een vastgoedobject dat dienstbaar is aan de bedrijfsuitoefening en dat door zijn aard en/of ligging zijn waarde ontleent aan