• No results found

De invloed van IFRS op de effectieve belastingdruk : een studie naar de relatie tussen bedrijfskenmerken en de ETR in Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van IFRS op de effectieve belastingdruk : een studie naar de relatie tussen bedrijfskenmerken en de ETR in Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

De invloed van IFRS op de effectieve

belastingdruk

Een studie naar de relatie tussen bedrijfskenmerken en de ETR in Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland

Naam: Julian Lotz

Studentnummer: 6065171

Datum: 14 juni 2014

Scriptie: MSc Accountancy en Control, variant Accountancy Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Universiteit van Amsterdam

Scriptiebegeleider: Dr. Bart van Praag Tweede beoordelaar: Dr. S.P. van Triest

(2)

The influence of IFRS on the effective tax rate

A study of the correlation of firm characteristics with the ETR in Germany, the Netherlands and the United Kingdom

Julian Lotz

University of Amsterdam June 2014

Abstract

This study examines the effect which the introduction of IFRS has had on the correlation of a diversity of firm characteristics with the effective tax rate of corporate tax in Germany, the Netherlands and the United Kingdom. The study shows that there has been a significant change in the effective tax rate since the introduction of the International Financial Reporting Standards for listed companies. Similarly, correlations of some of the key characteristics of listed companies - such as firm leverage, intangibles and stock levels - show evidence of significant changes having occurred since the introduction of IFRS. Evidence is also provided showing that these changes have had more impact in Germany, due to the country's long-standing tradition of promoting harmonious fiscal and financial statements. This contrasts with the United Kingdom, and to a lesser extent the Netherlands, where the different purposes of fiscal and financial reports have traditionally tended to be emphasized. The study provides insight into the effect of the introduction of IFRS on the interaction between financial and fiscal reporting. This is an aspect that has been neglected by empirical research.

Key words: Effective tax rate, ETR, International Financial Reporting Standards, IFRS, firm characteristics, determinants, Germany, United Kingdom, Netherlands.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 4

2. Literatuuronderzoek... 5

2.1. Voorgaand onderzoek ... 5

2.1.1. De invloed van het desbetreffende land op de ETR ... 6

2.2. De invloed van IFRS op de ETR ... 8

2.2.1. Duitsland ... 8

2.2.2. Groot-Brittannië ... 8

2.2.3. Nederland ... 9

2.2.4. Synopsis ... 9

2.3. Empirie: meten van de effectieve belastingdruk ... 10

2.4. De invloed van IFRS op de relatie tussen bedrijfskenmerken en de ETR ... 11

2.4.1. Winstgevendheid... 13

2.4.2. Bedrijfsgrootte ... 14

2.4.3. Kapitaalintensiteit (MVA) ... 15

2.4.4. Immateriële vaste activa ... 17

2.4.5. Voorraadniveau ... 18

2.4.6. Vermogensstructuur (firm leverage) ... 19

2.4.7. Onderzoek en ontwikkeling (R&D) ... 21

2.4.8. Synopsis ... 22 3. Onderzoeksvraag en onderzoeksmethode ... 23 4. Beschrijvende statistiek ... 25 5. Resultaten ... 27 6. Gevoeligheidsanalyse ... 33 7. Conclusie ... 33 8. Bibliografie ... 35 9. Appendix ... 37

9.1. Appendix A: Definitie van de variabelen ... 37

9.2. Appendix B: Jaardummy’s ... 38

9.3. Appendix C: Latente belastingen ... 42

(4)

1. Inleiding

De algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen (generally accepted accounting principles; hierna: GAAP) van verschillende landen variëren traditioneel in de mate waarin zij worden beïnvloed door het fiscale recht. Aan de ene kant van het spectrum heeft Duitsland bijvoorbeeld tot 2005 een grote mate van overeenstemming tussen commerciële en fiscale verslaggeving gehad. Groot-Brittannië en Nederland zijn vertegenwoordigers van de andere kant van het spectrum. Hier staan de commerciële en fiscale jaarrekening in grote mate los van elkaar, omdat de nadruk gelegd wordt op het verstrekken van relevante informatie aan investeerders en derden. Door de overgang van beursgenoteerde bedrijven naar de International Financial Reporting Standards (hierna: IFRS) rond 2005, was Duitsland genoodzaakt om zijn principe van “Maßgeblichkeit” los te laten. Over de overgang van het oude systeem naar IFRS zijn meerdere wetenschappelijke onderzoeken vindbaar. Over de invloed van IFRS op de effectieve belastingdruk (effective tax rate, hierna: ETR) was echter tot nu toe nog geen onderzoek gedaan. In de jaren tachtig kwam de relatie tussen diverse bedrijfskenmerken en de ETR voor het eerst onder de aandacht van de wetenschappelijke wereld. Sindsdien zijn er in verschillende werelddelen, te weten Noord-Amerika, Azië en Australië, diverse wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd om meer duidelijkheid te krijgen over deze relaties. De onderzoeksresultaten wijken veel van elkaar af en tot op heden was er geen of nauwelijks aandacht voor de Europese Unie op dit gebied. Met dit onderzoek wordt de invloed van bedrijfskenmerken op de effectieve belastingdruk in kaart gebracht.

Het ontbreken van wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de overgang naar IFRS en de aandacht binnen de Europese Unie voor harmonisatie van het belastingstelsel, maakt dit onderwerp in een Europese context des te relevanter. De mate waarin commerciële boekhoudkundige beginselen een fiscaal regime mogen beïnvloeden, zal in het voortraject van de harmonisatie ongetwijfeld een belangrijk punt van discussie zijn. Hiervoor is meer inzicht in de consequenties van bepaalde stelselwijzingen nodig. De onderzoeksvraag luidt: In hoeverre verandert de relatie tussen bedrijfskenmerken en de ETR na invoering van IFRS in Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland?

(5)

toegevoegd als element aan deze studie. Dit is een factor, die nog niet eerder is onderzocht, wat deze studie zeer uniek maakt. Voor dit onderzoek is er voor drie Europese landen gekozen: Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland. Deze drie landen zijn geselecteerd op basis van grootte van de economie en de kwaliteit van hun stelsel van internationale belastingverdragen. Door deze grote en internationaal georiënteerde economieën in West-Europa te onderzoeken wordt getracht een indruk te krijgen van de effecten van de invoering van IFRS in het EU-gebied.

Dit werkstuk is als volgt gestructureerd: In hoofdstuk 2 beschrijf ik het voorgaande onderzoek. Vervolgens worden op basis van de verschillen tussen national GAAP en IFRS verwachtingen uitgesproken over de invloed van IFRS op de relatie tussen de bedrijfskenmerken en de ETR. In hoofdstuk 3 licht ik de onderzoeksmethode toe, te weten een lineaire regressie met interactietermen over de jaren 1997 tot en met 2012. Dit wordt gevolgd door de beschrijvende statistiek (hoofdstuk 4), een bespreking van de resultaten (hoofdstuk 5) en een gevoeligheidsanalyse (hoofdstuk 6). Hoofdstuk 7 bevat de conclusie van het onderzoek.

Samenvattend kan worden gesteld dat het onderzoek inzicht zal geven over de invloed van IFRS op de ETR en de relatie tussen bedrijfskenmerken en de ETR in de Europese Unie.

2. Literatuuronderzoek

In het volgende hoofdstuk zal eerst een overzicht worden gegeven van voorgaand onderzoek over de ETR. Daarna zal ik globaal de wijzigingen tussen nationale GAAP en IFRS voor de drie onderzochte landen bespreken, gevolgd door de zeven bestudeerde bedrijfskenmerken. Gaandeweg worden drie hypothesen en enkele subhypothesen ontwikkeld.

2.1. Voorgaand onderzoek

Fernández-Rodríguez en Martínez-Arias (2012; hierna: FR&MA, 2012) onderzoeken de factoren die bepalend zijn voor de ETR van een bedrijf. Hiervoor gebruiken zij een tweeledige aanpak door Chinese en Amerikaanse bedrijven te vergelijken. Uit hun onderzoek blijkt dat zowel het overheidsbeleid als bedrijfskenmerken van invloed zijn op de ETR. Zij noemen “bedrijfsgrootte, kapitaalstructuur, activamix en winstgevendheid” als belangrijke determinanten (2012, p. 79).

(6)

Voor bedrijfsgrootte constateren de onderzoekers dat de ETR stijgt met de variabele, een hoogtepunt bereikt en daarna daalt. Voor leverage wordt er een omgekeerde niet-lineaire relatie geconstateerd. Dit is in strijd met voorgaande wetenschappelijke literatuur die lineaire verbanden veronderstelde en deels ook constateerde (2012, p. 80). Omdat FR&MA (2012) voor zover bekend het eerste en enige onderzoek is dat een dergelijk verband constateert, zal dit onderzoek deze bevindingen in een andere context toetsen.

Tabel 1 geeft een overzicht van het voorgaande onderzoek dat de relatie van diverse bedrijfskenmerken met de ETR heeft onderzocht. In het vervolg zal ik dieper op deze onderzoeken ingaan.

2.1.1. De invloed van het desbetreffende land op de ETR

Talloze onderzoeken tonen aan dat de ETR kan variëren in verschillende geografische gebieden: FR&MA (2012) vinden statistisch significante verschillen tussen China en de VS. Kim en Limpaphayom (1998) constateren dergelijke verschillen tussen “Hong Kong, Korea, Maleisië, Taiwan en Thailand” (pp. 59-61). Dergelijke verschillen worden niet alleen verklaard door de verschillende belastingtarieven. Ook de belastinggrondslagen, uiteenlopende fiscale faciliteiten zoals reserves en andere mogelijkheden van verliesverrekening leiden tot verschillen.

Om een goed beeld van de grote economieën van Europa te krijgen, worden Groot-Brittannië, Duitsland en Nederland onderzocht. Groot-Brittannië staat bekend om zijn groot aantal beursgenoteerde bedrijven op de London Stock Exchange (LSE). Duitsland heeft de grootste economie van Europa en wordt daarom vaak gekozen als onderzoeksobject voor onderzoeken betreffende de Europese Unie (bijvoorbeeld Kager en Nieman, 2013). Nederland staat bekend om zijn groot netwerk van belastingverdragen dat dubbele belastingheffing moet voorkomen. De wetenschappelijke literatuur gebruikt Duitsland en Groot-Brittannië vaak als voorbeelden van tegenovergestelde tradities betreffende het verband tussen commerciële en fiscale jaarrekening (bijvoorbeeld Gee, Haller en Nobes, 2010, p. 98).

(7)

TABEL 1

Een samenvatting van voorgaand onderzoek Onderzoek Geografisch

gebied

Onderzochte factoren (resultaten)

Stickney en McGee (1982)

VS Bedrijfsgrootte (geen verband) Kapitaalintensiteit (negatief) Leverage (negatief)

Omvang van de buitenlandse activiteiten (geen verband)

Gebruik van natuurlijke hulpbronnen (negatief) Zimmerman (1983) VS Bedrijfsgrootte (positief)

Gupta en Newberry (1997)

VS Bedrijfsgrootte (geen verband) Leverage (tegenstrijdig)

Asset mix (significant verschil) Winstgevendheid (positief) Kim en Limpaphayom (1998) Hong Kong, Korea, Maleisië, Taiwan en Thailand Bedrijfsgrootte (negatief) Winstgevendheid (positief) Leverage (geen verband)

Market to book ratio (geen verband) Derashid en Zhang

(2003)

Maleisië Bedrijfsgrootte (negatief) Branche (significant) Efficiëntie (negatief)

Market to book ratio (positief) Liu en Cao (2007) China Bedrijfsgrootte (geen verband)

Leverage (negatief) Asset mix (geen verband) Winstgevendheid (positief)

Eigendomsstructuur (significant verschil) Overbezetting (negatief)

Richardson en Lanis (2007)

Australië Bedrijfsgrootte (negatief) Leverage (negatief) Kapitaalintensiteit (negatief) Voorraadniveau (positief) R&D-intensiteit (negatief) Fernández-Rodríguez en Martínez-Arias (2012)

China, VS Bedrijfsgrootte (niet-lineair) Leverage (niet-lineair)

Kapitaalintensiteit (niet-lineair) Voorraadintensiteit (positief) Winstgevendheid (positief)

(8)

2.2. De invloed van IFRS op de ETR 2.2.1. Duitsland

In Duitsland was het principe van “Maßgeblichkeit” (vrij vertaald: maatgevend zijn) leidend voor de belastingheffing (Hintz, 2008, p. 4). Dit principe is gebaseerd op artikel 5 lid 1 Einkommensteuergesetz (hierna: EStG, vrij vertaald: wet inkomstenbelasting). Het houdt in dat de commerciële jaarrekening leidend is voor de fiscale jaarrekening.

Gee, Haller, en Nobes constateren in hun onderzoek sterke verbanden tussen de fiscale en commerciële verslaggeving in Duitsland (2010, p. 97). De auteurs stellen op basis van een literatuuronderzoek vast dat de conclusies, die in de tijd voor 2005 over niet-geconsolideerde jaarrekeningen zijn getrokken, ook van toepassing zijn op geconsolideerde jaarrekeningen. IFRS wordt echter nog niet gebruikt voor niet-geconsolideerde jaarrekeningen. Hierop is nog het Handelsgesetzbuch (hierna: HGB) van toepassing (2010). Zij identificeren de verschillende IFRS-standaarden, die een keuzemogelijkheid of een schatting toestaan. Hiermee laten zij zien dat er nog steeds ruimte is om fiscale overwegingen een invloed te laten hebben op de geconsolideerde IFRS-jaarrekening. Dit is echter in veel mindere mate het geval.

In een ander onderzoek stellen Zwirner, Boeker en Reuter (2004) dat het niet mogelijk is om verklaringen van algemene strekking te geven over de effecten van een overgang van HGB naar IFRS op de balans. Volgens de onderzoekers is er echter wel sprake van bepaalde tendensen. Verder is er veelal sprake van het eerder opnemen van opbrengsten, omdat er niet meer langer van het realisatiebeginsel wordt uitgegaan. De totaalwinst wordt echter niet beïnvloed (2004, p. 218).

2.2.2. Groot-Brittannië

In Groot-Brittannië is de overgang naar IFRS duidelijker te bepalen dan in Duitsland. Deze overgang vond plaats in het jaar 2005. Bedrijven die genoteerd zijn op de ‘Alternative investment market’ hadden uitstel tot 2007 (Gee, Haller en Nobes, 2010, pp. 106, 120). Verder hebben

(9)

Britse bedrijven in tegenstelling tot Duitse entiteiten de optie om de niet-geconsolideerde jaarrekeningen volgens IFRS op te stellen (pp. 106-107).

In bovenstaand onderzoek constateren Gee, Haller, en Nobes veel minder sterke verbanden tussen de fiscale en commerciële verslaggeving volgens UK GAAP dan in Duitsland. Na de invoering van IFRS is deze invloed in Groot-Brittannië en Duitsland vergelijkbaar (2010, p. 97). Aisbitt noemt onder andere het grotere gebruik van 'fair value measurement' en de hiermee gepaard gaande verhoogde volatiliteit van het bedrijfsresultaat als belangrijke verschillen tussen IFRS en UK GAAP (2006, p. 119).

In het verlengde hiervan stellen Ormrod en Taylor (2004) dat door het grote effect van IFRS op de balans en het bedrijfsresultaat bedrijven moeilijker aan hun leningsovereenkomsten kunnen voldoen. Voor latente belastingen spreken zij de verwachting uit dat deze hoger zullen zijn onder IFRS (2004, p. 91). De impact van IFRS 3 op de immateriële vaste activa (hierna: IVA) hangt in sterke mate af van het goodwill-regime dat door bedrijven voor adoptie wordt toegepast (2004, p. 93).

2.2.3. Nederland

Gee, Haller, en Nobes constateren dat de Nederlandse commerciële en fiscale verslaggeving meer op die van Groot-Brittannië dan op die van Duitsland lijkt (2010, p. 114). Kampschöer (2004) analyseert dat de commerciële jaarrekening na invoering van IFRS in grotere mate zal afwijken van de fiscale jaarrekening (2004, sectie 5). Voorbeelden hiervan zijn de behandeling van goodwill (zie paragraaf 2.3.4) en de waardering van pensioenverplichtingen. Bovenstaande opmerkingen over fair value-waardering zijn van overeenkomstige toepassing op Nederland. De verschillen tussen nationale GAAP en IFRS zullen in detail worden besproken in paragraaf 2.4.1 tot en met 2.4.7.

2.2.4. Synopsis

Uit bovenstaande blijkt dat er voor alle drie landen sprake is van significante veranderingen van de boekhoudkundige beginselen door de overgang van de nationale GAAP naar IFRS. Daarom luidt de eerste hypothese als volgt:

(10)

H1: Er is een significant verschil tussen de ETR voor en na de invoering van IFRS voor Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland.

Door de sterke verschillen van de Duitse GAAP met IFRS in vergelijking met de Britse en Nederlandse GAAP luidt de subhypothese:

H1a: Er is een significanter verschil tussen de ETR voor Duitsland dan voor Groot-Brittannië en Nederland.

2.3. Empirie: meten van de effectieve belastingdruk

De (gemiddelde) effectieve belastingdruk wordt volgens IAS 12.86 gedefinieerd als de “belastinglasten gedeeld door de commerciële winst” (IASB, 2012, p. 21). In dit onderzoek zal uitsluitend rekening worden gehouden met de belastinglasten voor de vennootschapsbelasting. In eerder onderzoek zijn er verschillende benaderingen gekozen om de ETR te meten.

Stickney en McGee (1982) kiezen ervoor om de ETR als volgt te meten: belastinglast

resultaat vóór belastingen − latente belastingschuldbelastingtarief

Ook in dit onderzoek zal ik de belastinglast corrigeren voor latente belastingen. In overeenstemming met Derashid en Zhang (2003) en Liu en Cao (2007) kies ik echter ervoor om de belastinglast in de noemer te corrigeren voor latente belastingen. Daarom kom ik tot de volgende formule voor ETR1:

ETR1 =Belastinglast − Δ latente belastingschuldresultaat vóór belastingen

Volgens Stickney en McGee is de commerciële winst een betere maatstaf voor de ETR dan de fiscale winst. Dit is te wijten aan het feit dat sommige kosten onderhevig zijn aan een afwijkende fiscale behandeling. Zij noemen rente op staatsobligaties en dividenden, die ontvangen wordt van

(11)

andere bedrijven, als voorbeelden (1982, p. 130). Er zijn ook vertroebelingen die door fiscale faciliteiten ontstaan, in de Nederlandse context bijvoorbeeld de toevoeging aan een herinvesteringsreserve. Hierdoor houdt de fiscale winst minder verband met de bedrijfsactiviteiten van het afgelopen jaar dan de commerciële winst.

De vakliteratuur verwijst veelvuldig naar de suggestie van Omer, Molloy en Ziebart (1991) om meer dan één maatstaf voor de ETR te gebruiken om de resultaten betrouwbaarder te maken (bijvoorbeeld Derashid en Zhang, 2003, p. 53; FR&MA, 2012, p. 81). Dit zal ook in dit onderzoek worden gedaan. Als alternatieve maatstaf gebruik ik een maatstaf die Zimmerman (1983, pp. 122-123) heeft ontwikkeld. Deze luidt

ETR2 = belastinglast − Δ latente belastingschuldoperationele kasstromen

Door gebruik te maken van de kasstromen wordt aan de verschillen tussen commerciële en fiscale jaarrekening, die in het resultaat vóór belastingen tot uitdrukking komen, voorbij gegaan.

2.4. De invloed van IFRS op de relatie tussen bedrijfskenmerken en de ETR

In het vervolg zal ik de variabelen, die in dit onderzoek worden onderzocht, één voor één bespreken. Hierbij worden de bevindingen en empirie van voorgaand wetenschappelijk onderzoek beschreven. Het doel is om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van verschillende factoren op de balans, en in mindere mate de winst- en verliesrekening, die mogelijk van invloed zijn op de effectieve belastingdruk. Deze worden in afbeelding 1 weergegeven.

(12)

AFBEELDING 1

Een overzicht van de bedrijfskenmerken en bijbehorende hypothesen

Winst- en verliesrekening

2.4.1

.

Winstgevendheid

[H2a]

2.4.7.

R&D

[H2g]

Balans

2.4.2.

Activa

(bedrijfsgrootte)

[H2b]

Passiva

2.4.3

. MVA

[H2c]

2.4.6.

Leverage

[H2f]

2.4.4.

IVA

[H2d]

2.4.5.

VA (voorraad)

[H2e]

In het rood wordt de paragraaf vermeld waarin het desbetreffende bedrijfskenmerk wordt besproken. Tussen haakjes worden de bijbehorende hypothesen vermeld.

Op basis van de besproken algemene verschillen en onderstaande specifieke verschillen tussen de nationale GAAP en IFRS luidt de tweede hypothese van het onderzoek:

H2: De invoering van IFRS zal een significant effect hebben op de relatie tussen bedrijfskenmerken en de ETR voor Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland.

In het vervolg worden zeven subhypothesen uitgewerkt, die – afhankelijk van de theoretische verwachting – H2 in meer of mindere mate kunnen steunen.

In het theoretische kader zal gebruik worden gemaakt van Positive Accounting Theory (hierna: PAT). Deze theorie wordt veelvuldig toegepast om te voorspellen hoe bedrijven op een stelselwijziging van een accountingstandaard reageren.

(13)

2.4.1. Winstgevendheid

Voorgaand onderzoek

Eén van de meest duidelijke verbanden in de wetenschappelijke literatuur is het verband tussen winstgevendheid en de ETR (FR&MA, 2012, p. 65 & 77). Dit is te verklaren door het feit dat de vennootschapsbelasting een belasting naar winst is. Verschillen tussen de fiscale en commerciële balans verstoren dit verband enigszins. Vanuit de wetenschappelijke literatuur is geen eenduidige verwachting uitgesproken over hoe het resultaat voor belastingen zich gedraagt na invoering van IFRS. Ook kan dit in grote mate afhankelijk zijn van de aard van het bedrijf.

Wat de afhankelijke variabele betreft, beïnvloedt de invoering van IFRS niet direct de belastingschuld. Deze wordt immers op basis van de fiscale balans berekend. In Nederland kan door bijzondere regelingen zoals de liquidatieverliesregeling echter in bepaalde gevallen wel een directe invloed zijn (Kampschöer, 2004). Wel wordt de latente belastingschuld, het sluitstuk tussen fiscale en commerciële jaarrekening, beïnvloed door de invoering van IFRS (zie Appendix C).

Theoretisch raamwerk

Het Duitse HGB-systeem streefde naar zo veel mogelijk overeenkomsten tussen de commerciële en de fiscale balans (zie 2.2.1). Dit systeem van “Maßgeblichkeit” is met de komst van IFRS losgelaten. Hierdoor lijkt het waarschijnlijk dat de relatie tussen winstgevendheid en ETR veel minder sterk is dan onder de Duitse GAAP. Voor Groot-Brittannië en Nederland zijn, zoals eerder beschreven, veel minder sterke effecten te verwachten.

Daarom is de eerste subhypothese:

H2a: De invoering van IFRS zal een significant (geen significant) effect hebben op de relatie tussen winstgevendheid en de ETR voor Duitsland (Nederland en Groot-Brittannië).

Empirie

(14)

rentabiliteit van het totale vermogen (resultaat vóór belastingen

totale activa ). Vanwege de brede acceptatie van

deze maatstaf in de wetenschappelijke literatuur zal ik ook in dit onderzoek voor deze aanpak kiezen.

2.4.2. Bedrijfsgrootte

Voorgaand onderzoek

Voorgaand onderzoek geeft verschillende, vaak tegengestelde, aanwijzingen over de relatie tussen bedrijfsgrootte en ETR. Stickney en McGee (1982) en Gupta en Newberry (1997) constateren geen verband tussen bedrijfsgrootte en ETR. Ook Liu en Cao (2007) kunnen geen significant verband tussen bedrijfsgrootte en ETR aantonen. Kim en Limpaphayom (1998), Derashid en Zhang (2003) en Richardson en Lanis (2007) constateren een negatief verband. Zimmerman (1983) aan de andere kant constateert een positief verband. Volgens het onderzoek van FR&MA (2012, p. 80) is er een niet-lineair verband tussen bedrijfsgrootte en ETR (concaaf).

Theoretisch raamwerk

Volgens de political cost-hypothese van PAT zouden bedrijven met een hogere omzet onderhevig zijn aan een hogere belastingdruk, omdat er vanuit de politiek meer aandacht is voor hun fiscale verplichtingen (Zimmerman, 1983). Een alternatieve theorie is de political power-theorie. Deze theorie voorspelt dat grote bedrijven door hun gezag het fiscale beleid in hun voordeel kunnen beïnvloeden. Hoe groter het bedrijf is, hoe lager de ETR wordt (Siegfried, 1972).

In de wetenschappelijke literatuur is nog geen verwachting uitgesproken over of onderzoek verricht naar de effecten van de invoering van IFRS op de totale bedrijfsgrootte in de drie geselecteerde landen. Omdat de bedrijfsgrootte volgens voorgaand onderzoek echter een grote voorspellende waarde kan hebben voor de ETR (bijvoorbeeld Zimmerman, 1983; Richardson en Lanis, 2007) is deze factor wel meegenomen in de analyse. Door de vele tegengestelde effecten, die IFRS op het balanstotaal heeft ten opzichte van de nationale GAAP, kan ik geen gefundeerde verwachting uitspreken dat IFRS de relatie tussen bedrijfsgrootte en ETR zal beïnvloeden.

(15)

Daarom is de tweede subhypothese:

H2b: De invoering van IFRS zal geen significant effect hebben op de relatie tussen bedrijfsgrootte en ETR voor Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland.

Empirie

Accountancy-onderzoek definieert de bedrijfsgrootte vaak in termen van het balanstotaal. In mindere mate wordt ook de totale omzet als maatstaf gehanteerd. Deze kan in dit geval echter misleidend zijn, omdat de omzet ook inherent met de winstgevendheid is gecorreleerd (Wilkie en Limberg, 1990, p. 88). Gupta en Newberry meten de bedrijfsgrootte als “de natuurlijke logaritme van de totale activa tegen boekwaarde” (1997, p. 13). Daarom zal ik deze benadering ook in dit onderzoek kiezen.

2.4.3. Kapitaalintensiteit (MVA)

Voorgaand onderzoek

Stickney en McGee (1982) laten een negatieve relatie tussen kapitaalintensiteit en ETR zien. Richardson en Lanis (2007) vinden in hun onderzoek een significant negatief verband. FR&MA (2012) constateren een niet-lineair verband tussen kapitaalintensiteit en ETR. Daarom zal er in dit onderzoek ook worden gecontroleerd of er sprake kan zijn van een niet-lineair verband. Liu en Cao (2007) hebben geen significant verband kunnen constateren.

Theoretisch raamwerk

Kapitaalintensiteit is de mate waarin bedrijven materiële vaste activa (hierna: MVA) nodig hebben voor hun bedrijfsuitvoering. In de wetenschappelijke literatuur is de verwachting geformuleerd dat bedrijven die over relatief veel MVA beschikken, relatief minder voorraad aanhouden. Omdat over MVA wel (versneld) kan worden afgeschreven, en voorraad in beginsel geen effect op de belastingdruk heeft, is de verwachting dat bedrijven met een hogere kapitaalintensiteit een lagere ETR hebben (Stickney en McGee, 1982).

In Duitsland is er sprake van fiscale afschrijvingstabellen, waarin de economische levensduur wordt vastgelegd ('AfA-Tabellen'). Deze waren normaal gesproken ook leidend voor

(16)

de HGB-jaarrekening. Met IFRS zijn deze normen komen te vervallen (Zwirner, Boeker en Reuter, 2004, p. 220). De economische levensduur volgens het HGB is relatief kort en vaak langer onder IFRS. Dit verhoogt de totale waarde van de MVA eenmalig, omdat voorafgaande (te hoge) afschrijvingen gecorrigeerd moeten worden (2004, p. 221). Op lange termijn zal dit effect weer verdwijnen op grond van hogere afschrijvingen. In Groot-Brittannië is een vergelijkbaar effect te herkennen. Conform Aisbitt (2006, pp. 123, 126) zouden de MVA hoger moeten zijn. Voor Nederland zijn in de wetenschappelijke literatuur geen vergelijkbare verwachtingen geformuleerd.

Daarom is de derde subhypothese:

H2c: De invoering van IFRS zal een significant (geen significant) effect hebben op de relatie tussen kapitaalintensiteit en ETR voor Duitsland en Groot-Brittannië (Nederland).

Empirie

Stickney en McGee (1982) gebruiken vier maatstaven voor de kapitaalintensiteit, te weten - “𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔 𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝 𝑝𝑝𝑔𝑔𝑔𝑔𝑎𝑎𝑝𝑝𝑔𝑔 𝑝𝑝𝑔𝑔𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝 𝑝𝑝𝑔𝑔𝑔𝑔𝑎𝑎𝑝𝑝𝑔𝑔 - 𝑝𝑝𝑎𝑎𝑝𝑝 𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝 𝑝𝑝𝑔𝑔𝑔𝑔𝑎𝑎𝑝𝑝𝑔𝑔 𝑝𝑝𝑔𝑔𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝 𝑝𝑝𝑔𝑔𝑔𝑔𝑎𝑎𝑝𝑝𝑔𝑔 - 𝑑𝑑𝑎𝑎𝑝𝑝𝑔𝑔𝑎𝑎𝑑𝑑𝑑𝑑𝑝𝑝𝑝𝑝𝑑𝑑𝑔𝑔𝑝𝑝 𝑝𝑝𝑝𝑝𝑑𝑑 𝑝𝑝𝑎𝑎𝑔𝑔𝑔𝑔𝑝𝑝𝑑𝑑𝑎𝑎𝑝𝑝𝑝𝑝𝑑𝑑𝑔𝑔𝑝𝑝 𝑎𝑎𝑒𝑒𝑝𝑝𝑎𝑎𝑝𝑝𝑔𝑔𝑎𝑎 𝑝𝑝𝑛𝑛𝑎𝑎𝑛𝑛𝑎𝑎𝑔𝑔 𝑔𝑔𝑜𝑜 𝑎𝑎𝑎𝑎𝑝𝑝𝑝𝑝𝑔𝑔𝑒𝑒𝑎𝑎𝑎𝑎𝑔𝑔 - 𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔 𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝 𝑝𝑝𝑔𝑔𝑔𝑔𝑎𝑎𝑝𝑝𝑔𝑔 𝑝𝑝𝑛𝑛𝑎𝑎𝑛𝑛𝑎𝑎𝑔𝑔 𝑔𝑔𝑜𝑜 𝑎𝑎𝑎𝑎𝑝𝑝𝑝𝑝𝑔𝑔𝑒𝑒𝑎𝑎𝑎𝑎𝑔𝑔 (Stickney en McGee, 1982, p. 131)

In het onderzoek zal ik de maatstaf "𝑝𝑝𝑎𝑎𝑝𝑝 𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝 𝑝𝑝𝑔𝑔𝑔𝑔𝑎𝑎𝑝𝑝𝑔𝑔"

𝑝𝑝𝑔𝑔𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝 𝑝𝑝𝑔𝑔𝑔𝑔𝑎𝑎𝑝𝑝𝑔𝑔 gebruiken, omdat dit beter zicht geeft op het

effect van afschrijvingen op de relatie. Het verband tussen de kapitaalintensiteit en het aantal werknemers is minder evident en deze maatstaf wordt in latere wetenschappelijke literatuur niet gebruikt.

(17)

2.4.4. Immateriële vaste activa

De invloed, die IVA op de ETR hebben, is nooit eerder onderzocht. Om deze reden is dit onderdeel van dit onderzoek een additionele bijdrage aan de wetenschappelijke literatuur.

Theorie

Een groot aandeel van IVA op de bedrijfsbalans kan andere effecten op de ETR hebben dan een groot aandeel van MVA door deels afwijkende fiscale regimes. Daarom is het van belang om IVA afzonderlijk te onderzoeken.

Het is onduidelijk of een vergelijkbare redenering als bij MVA kan worden toegepast, te weten dat bedrijven met veel IVA relatief minder voorraden aanhouden. Hierdoor zou de ETR voor deze bedrijven lager zijn omdat er over IVA in veel gevallen wel mag worden afgeschreven. Vaak zijn er speciale fiscale regels betreffende de afschrijvingsperiode van goodwill waardoor deze bijvoorbeeld in Nederland in minimaal 10 jaar wordt afgeschreven (art. 3.30 lid 2 IB 2001). Ook kan er een samenhang zijn met de R&D-kosten, indien deze (deels) worden geactiveerd, waardoor een negatief verband wordt verwacht.

Het empirische onderzoek van Aisbitt (2006, p. 123) wekt de verwachting dat IVA lager zouden moeten zijn in Groot-Brittannië na de invoering van IFRS. EY (2011, p. 29) stelt juist dat er onder IFRS meer IVA worden opgenomen dan onder UK GAAP. Uit het overzicht van Ernstberger (2008, pp. 348-349) blijkt dat het Duitse HGB-systeem meer op de fiscale behandeling van IVA leek, wat op een lagere relatie na invoering van IFRS zou kunnen wijzen. Tevens geeft Kampschöer (2004, sectie 3.2.2) als belangrijke wijziging voor Nederland aan dat er van een afschrijvingssysteem wordt overgestapt op een impairmentsysteem (zie ook: Lotz, 2012). Ook voor Nederland verwacht ik daarom een lagere relatie na invoering van IFRS.

Daarom is de vierde subhypothese:

H2d: De invoering van IFRS zal een significant (geen significant) effect hebben op de relatie tussen het aandeel van IVA op de bedrijfsbalans en ETR voor Duitsland en Nederland (Groot-Brittannië).

(18)

Empirie

Het relatieve aandeel van IVA kan worden gemeten door de totale IVA te delen door de totale activa. Er zal ook worden getoetst, of er eventueel sprake is van een niet-lineair verband.

2.4.5. Voorraadniveau Voorgaand onderzoek

Richardson en Lanis constateren een significant positief verband tussen het voorraadniveau en de ETR (2007, p. 702). Hetzelfde geldt voor Gupta en Newberry (1997).

Theoretisch raamwerk

Met voorraadniveau wordt het relatieve aandeel van voorraden op de balans bedoeld. De theoretische verwachting uit de wetenschappelijke literatuur is dat bedrijven met hoge voorraadniveaus relatief minder middelen investeren in MVA. Dit verlaagt hun afschrijvingspotentieel en leidt daarom tot een hogere ETR (zie paragraaf 2.4.3).

Het Duitse HGB schrijft voor om de voorraad volgens

- “inkoopwaarde dan wel productiekosten” of lagere bedrijfswaarde of - vastewaardemethode ('Festbewertung')

te waarderen (Zwirner, Boeker en Reuter, 2004, pp. 222-223). Onder IFRS is de vastewaardemethode niet meer toegestaan. Ook vindt er volgens IFRS een scherpere differentiëring plaats, welke overheadkosten moeten worden geactiveerd als voorraad. Dit geldt met name voor overheadkosten die betrekking hebben op het productieproces (2004, p. 223).

Voor Nederland is een wijziging met betrekking tot de voorraadwaardering dat voorraad niet meer langer volgens het IJzerenvoorraadstelsel mag worden gewaardeerd (Kampschöer, 2004, sectie 4.1). Er zijn echter geen gegevens bekend over het (voormalige) gebruik van het IJzerenvoorraadstelsel onder Nederlandse, beursgenoteerde bedrijven en de effecten van een overstap op een ander voorraadstelsel.

UK GAAP hanteert net als IFRS het principe van kostprijs of lagere bedrijfswaarde (EY, 2011, p. 2). Vergelijkbaar met de situatie in Duitsland worden echter onder IFRS gedetailleer-dere richtlijnen gegeven over de activering van productie- en overheadkosten (EY, 2011, p. 2). Dit heeft over het algemeen tot gevolg dat minder kosten onder IFRS mogen worden

(19)

geactiveerd.

Daarom is de vijfde subhypothese:

H2e: De invoering van IFRS zal een significant effect hebben op de relatie tussen voorraadniveau en ETR voor Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland.

Empirie

Richardson en Lanis (2007, p. 698) en Gupta en Newberry (1997, p. 17) meten het voorraadniveau door de voorraad te delen door de totale activa. Vanwege de gebleken bruikbaarheid van deze maatstaf zal ik het voorraadniveau in dit onderzoek op dezelfde manier meten.

2.4.6. Vermogensstructuur (firm leverage) Voorgaand onderzoek

Stickney en McGee (1982) en Liu en Cao (2007) constateren dat er een negatief verband is tussen leverage en ETR. Ook Richardson en Lanis (2007) bevestigen deze bevindingen in hun studie onder Australische beursgenoteerde bedrijven. Gupta en Newberry (1997) kunnen geen eenduidige conclusie trekken op basis van hun resultaten. Afhankelijk van de maatstaf voor de ETR vinden zij een positief dan wel negatief verband (1997, p. 22). Kim en Limpaphayom (1998) kunnen geen significant verband signaleren. De resultaten van FR&MA wijzen echter op een niet-lineair, concaaf verband. Zij redeneren dat dit de tegenstrijdige onderzoeksresultaten van vorige onderzoeken zou kunnen verklaren (2012, p. 77).

Theoretisch raamwerk

Leverage is de mate waarin een onderneming door vreemd vermogen wordt gefinancierd, in tegenstelling tot eigen vermogen. Als theoretisch kader verwijzen voorafgaande onderzoeken vooral naar twee (tegenovergestelde) verklaringen: Er zou een negatief verband kunnen zijn tussen leverage en ETR, omdat rente in tegenstelling tot dividend fiscaal aftrekbaar is (bijvoorbeeld Gupta en Newberry, 1997, p. 7; Liu en Cao, 2007, p. 53). Aan de andere kant zou er sprake kunnen zijn van een positief verband, omdat bedrijven met een hogere belastingdruk de

(20)

neiging kunnen hebben om meer vreemd vermogen aan te trekken. Door de (fiscaal aftrekbare) rentekosten kunnen zij immers hun belastingdruk verminderen (Gupta en Newberry, 1997, p. 7; FR&MA, 2012, p. 63). Deze verwachting is in overeenkomst met de political cost-hypothese.

Ormrod en Taylor (2004) tonen met hun onderzoek aan dat de introductie van IFRS het vermogen van bedrijven om aan hun schuldovereenkomsten te voldoen significant zal beïnvloeden. Dit geldt zowel voor Groot-Brittannië als voor andere EU-lidstaten. Zij spreken echter geen concrete verwachting uit, of firm leverage op macroniveau positief dan wel negatief wordt beïnvloed.

Ernstberger en Vogler (2008) constateren in Duitsland dat de (vrijwillige) adoptie van IFRS en US GAAP gepaard gaat met lagere kapitaalkosten. Zowel voor Duitsland (Zwirner, Boeker en Reuter, 2004, p. 218) als voor Nederland (Kampschöer, 2004, sectie 2.3) wordt in de vakliteratuur de verwachting uitgesproken dat het eigen vermogen hoger zal zijn ten opzichte van het eigen vermogen onder de nationale GAAP. Voor Groot-Brittannië kon dezelfde verwachting niet in de wetenschappelijke literatuur worden gevonden. Omdat firm leverage wordt gedefinieerd als vreemd vermogen ten opzichte van totale activa, is de zesde subhypothese daarom:

H2f: De invoering van IFRS zal een significant (geen significant) effect hebben op de relatie tussen firm leverage en ETR voor Duitsland en Nederland (Groot-Brittannië).

Empirie

Stickney en McGee (1982) meten leverage met behulp van twee maatstaven, te weten

langlopende schulden aandelenkapitaal en

langlopende schulden

eigen vermogen (1982, p. 132). Richardson en Lanis (2007, p. 698) en

FR&MA (2012, p. 74) meten de leverage als langlopende schulden

totale activa . Om de vergelijkbaarheid met

de andere ratio’s in dit onderzoek te waarborgen, zal ik de laatste maatstaf kiezen. Er zal ook worden gecontroleerd of er sprake is van een niet-lineair verband.

(21)

2.4.7. Onderzoek en ontwikkeling (R&D) Voorgaand onderzoek

De invloed van de mate van onderzoek en ontwikkeling op de ETR is alleen door Gupta en Newberry (1997) en Richardson en Lanis (2007) eerder onderzocht. Richardson en Lanis konden een significant negatief verband meten; de resultaten van Gupta en Newberry waren niet significant. Hall en Van Reenen geven een overzicht van de fiscale regimes met betrekking tot R&D in OESO-landen (inclusief Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland). Zij constateren dat fiscale voordelen wel degelijk een invloed kunnen hebben op de mate van R&D-investeringen (2000, p. 467).

Theoretisch raamwerk

Bedrijven met hoge R&D-kosten worden vaak beschouwd als hightechbedrijven. Kenmerkend voor deze industrie is de snel veranderende omgeving en de daarmee verbonden hoge kosten voor onderzoek en ontwikkeling (Detienne en Koberg, 2002). De verwachting is dat bedrijven met hoge R&D-kosten een lagere ETR hebben, omdat onderzoek en ontwikkeling vaak fiscaal worden gestimuleerd door de wetgever.

In Duitsland bepaalt het HGB een “activeringsverbod voor zelf gegenereerde IVA” (Zwirner, Boeker en Reuter, 2004, p. 219). Onder IFRS is slechts sprake van een activeringsverbod voor onderzoek, niet voor ontwikkeling (mits aan bepaalde criteria wordt voldaan) (2004, p. 219). Dit wijst erop dat de R&D-kosten in de eerste jaren na invoering van IFRS in Duitsland omlaag zullen gaan. Daarna zou dit worden gecompenseerd door hogere afschrijvingskosten.

De Britse standaard SSAP 13 (“Accounting for research and development”) komt redelijk overeen met de IFRS-benadering, waar ontwikkelingskosten worden geactiveerd als deze aan bepaalde voorwaarden voldoen (EY, 2011, p. 29; Financial Reporting Council, 2014). Voor Nederland bepaalt de Raad voor de Jaarverslaggeving in vergelijkbare termen met IFRS dat onderzoekskosten ten laste van de winst komen en ontwikkelingskosten worden geactiveerd, als aan de voorwaarden wordt voldaan (RJ 210.221 t/m 224). Daarom is de zevende subhypothese:

(22)

H2g: De invoering van IFRS zal een significant (geen significant) effect hebben op de relatie tussen R&D-kosten en ETR voor Duitsland (Groot-Brittannië en Nederland).

Empirie

De mate van onderzoek en ontwikkeling kan worden gemeten door de totale R&D-kosten te delen door de totale bedrijfskosten.

2.4.8. Synopsis

Tabel 2 geeft een samenvatting van de hypothesen, die in paragraaf 2.4 zijn ontwikkeld. Opvallend is dat in Duitsland voor bijna alle variabelen wordt verwacht dat de invoering van IFRS een significant effect zal hebben op de relatie met de effectieve belastingdruk. Voor Nederland en Groot-Brittannië is dit in duidelijk mindere mate het geval. Dit komt door de kleinere verschillen tussen de nationale GAAP en IFRS. Daarom is de laatste hypothese van dit onderzoek:

H3: De invoering van IFRS zal een groter effect hebben op de relatie tussen bedrijfskenmerken en de ETR voor Duitse dan voor Britse en Nederlandse bedrijven.

(23)

TABEL 2

Samenvatting subhypothesen H2a t/m H2g

Factor

Wordt er een significant effect van IFRS op de relatie met de ETR verwacht?

Duitsland Groot-Brittannië Nederland

Winstgevendheid Ja Nee Nee

Bedrijfsgrootte Nee Nee Nee

MVA Ja Ja Nee

IVA Ja Nee Ja

Voorraadniveau Ja Ja Ja

Leverage Ja Nee Ja

R&D Ja Nee Nee

3. Onderzoeksvraag en onderzoeksmethode

Uit het voorgaande kan de volgende onderzoeksvraag worden afgeleid:

In hoeverre verandert de relatie tussen bedrijfskenmerken en de ETR na invoering van IFRS in Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland?

In overeenstemming met Richardson en Lanis, die de impact van een belastinghervorming in Australië hebben onderzocht, neem ik in de lineaire regressie “interactietermen” (2007, p. 697) op. Hiermee kunnen verschillen in de relatie na invoering van IFRS worden geanalyseerd. Uit hoofdstuk 2 kunnen de volgende twee regressies worden afgeleid:

ETR1 = β0 IFRS + β1 PROFIT + β2 SIZE + β3 CAPITAL + β4 INTANG + β5 INVENTORY

+ β6 LEVERAGE + β7 RESEARCH + β8 IFRS * PROFIT + β9 IFRS * SIZE + β10

IFRS * CAPITAL + β11 IFRS * INTANG + β12 IFRS * INVENTORY + β13 IFRS

* INTANG + β14 IFRS * RESEARCH + ε

(24)

ETR2 = β0 IFRS + β1 PROFIT + β2 SIZE + β3 CAPITAL + β4 INTANG + β5 INVENTORY

+ β6 LEVERAGE + β7 RESEARCH + β8 IFRS * PROFIT + β9 IFRS * SIZE + β10

IFRS * CAPITAL + β11 IFRS * INTANG + β12 IFRS * INVENTORY + β13 IFRS

* INTANG + β14 IFRS * RESEARCH + ε

Met ETR2 wordt de belastingdruk gemeten met behulp van de operationele kasstromen (zie paragraaf 2.3 en

Appendix A).

In Appendix A is een samenvatting te vinden, hoe bovengenoemde variabelen zijn gedefinieerd. Deze regressie zal ik voor elk land afzonderlijk uitvoeren. Bij de initiële regressie zijn geen jaardummy’s meegenomen, omdat deze interfereren met de dummyvariabele voor IFRS. In een later stadium is de regressie ter controle uitgevoerd met jaardummy’s (zie Appendix D).

Er wordt gebruik gemaakt van gegevens die via WRDS uit de databank Compustat Global (Fundamentals Annual) zijn verkregen. Hierbij betrek ik beursgenoteerde bedrijven uit Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland voor de boekjaren van 1997 tot en met 2012. Dit resulteerde in een initiële steekproef van 10.858, 25.115 en 2.534 waarnemingen respectievelijk vóór verwijdering van uitschieters.

Uitschieters worden verwijderd volgens de methode 'winsorizing'. Hierbij zijn voor elke variabele de hoogste en laagste waarden verwijderd (telkens één procent). De desbetreffende waarnemingen zijn buiten beschouwing gelaten voor de variabele waar het om een extreme waarde gaat, maar meegenomen in de regressie voor de andere onafhankelijke variabelen. Verder zijn alle financiële instellingen verwijderd uit de steekproef1. Dit resulteerde in een uiteindelijke steekproef van 10.129, 22.889 en 2.316 waarnemingen.

Omdat de Duitse en Britse beursgenoteerde bedrijven IFRS niet allemaal in 2005 hebben ingevoerd (zie paragraaf 2.2), gebruik ik de accountingstandaard om een scheiding te maken tussen IFRS- en niet-IFRS-ondernemingen, niet het boekjaar.

1

(25)

4. Beschrijvende statistiek

De beschrijvende statistiek wordt in tabel 3 weergegeven. Uit de tabel blijkt dat de gemiddelde effectieve belastingdruk significant verschilt voor de drie geselecteerde landen. De effectieve belastingdruk in Groot-Brittannië is ruim zes procent lager dan in Duitsland in de periode van 1997 tot en met 2012. De effectieve belastingdruk van Nederland en Duitsland lijken vergelijkbaar te zijn. De verschillen tussen ETR1 en ETR2 zijn voor Duitsland veel groter dan

voor de andere landen. Dit zou een eerste indicatie kunnen zijn dat door het “Maßgeblichkeitsprinzip” verschillen tussen de commerciële jaarrekening van Duitse met Britse of Nederlandse bedrijven ontstaan.

Verder is opvallend dat de winstgevendheid van bedrijven in het Verenigd Koninkrijk voor de twee groepen waarnemingen gelijk en negatief is. Vergelijkbare effecten van de recessies naar aanleiding van de internetzeepbel en de financiële crisis zouden een verklaring hiervoor kunnen zijn. Bovendien zou de grotere steekproefomvang in Groot-Brittannië kunnen resulteren in een beter beeld van de (gemiddelde) winstgevendheid van beursgenoteerde ondernemingen als geheel. In alle landen nemen IVA een prominentere plek in op de balans na invoering van IFRS. Dit is waarschijnlijk terug te voeren op het effect dat de fair value-benadering van IFRS op de balans heeft.

(26)

TABEL 3 Beschrijvende statistiek

Variabele Duitsland Groot-Brittannië Nederland

Vóór IFRS IFRS Totaal Vóór IFRS IFRS Totaal Vóór IFRS IFRS Totaal

ETR1 0,222 0,199 0,210 0,159 0,135 0,150 0,232 0,176 0,208 (0,342) (0,341) (0,342) (0,247) (0,236) (0,243) (0,237) (0,287) (0,261) ETR2 0,148 0,164 0,157 0,124 0,119 0,122 0,210 0,152 0,185 (0,562) (0,532) (0,545) (0,289) (0,314) (0,299) (0,465) (0,475) (0,470) PROFIT1 -0,005 0,011 0,003 -0,082 -0,082 -0,082 0,045 0,013 0,032 (0,183) (0,166) (0,174) (0,393) (0,381) (0,389) (0,149) (0,188) (0,167) SIZE 4,742 5,113 4,939 3,575 4,144 3,798 5,932 6,025 5,971 (2,097) (2,024) (2,066) (2,196) (2,291) (2,251) (2,049) (2,186) (2,107) CAPITAL2 0,246 0,197 0,220 0,271 0,203 0,244 0,261 0,200 0,235 (0,185) (0,177) (0,182) (0,254) (0,230) (0,247) (0,182) (0,176) (0,182) INVENTORY 0,137 0,123 0,129 0,096 0,071 0,086 0,142 0,106 0,127 (0,131) (0,119) (0,125) (0,127) (0,107) (0,120) (0,133) (0,117) (0,128) LEVERAGE 0,095 0,112 0,104 0,106 0,109 0,108 0,132 0,134 0,133 (0,123) (0,130) (0,127) (0,151) (0,154) (0,152) (0,134) (0,131) (0,133) INTANG 0,074 0,152 0,115 0,142 0,244 0,183 0,081 0,216 0,138 (0,119) (0,159) (0,147) (0,209) (0,240) (0,227) (0,144) (0,196) (0,181) RESEARCH 0,085 0,081 0,082 0,120 0,120 0,120 0,099 0,094 0,096 (0,099) (0,118) (0,113) (0,179) (0,176) (0,178) (0,116) (0,157) (0,141)

Deze tabel geeft het gemiddelde weer van afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Tussen haakjes worden de standaarddeviaties vermeld. Appendix A geeft weer, hoe de variabelen zijn berekend.

(27)

5. Resultaten

In tabel 4 en 5 worden de resultaten van de lineaire regressie weergegeven en in dit hoofdstuk verder besproken. De significantie van het verschil toets ik met de methode van Richardson en Lanis (2007). De uitkomst hiervan wordt weergegeven in tabel 6. Dit is nodig omdat de interactietermen gecorreleerd zijn met de bijbehorende variabelen.

De IFRS-dummy’s voor Duitsland en Groot-Brittannië zijn significant. Dit bevestigt de eerste hypothese want er is sprake van een significant verschil tussen de ETR voor en na de invoering van IFRS. De negatieve coëfficiënten geven aan dat de ETR lager is dan voor de invoering van IFRS. Ook voor Nederland is de IFRS-dummy negatief, echter niet voldoende significant. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de kleinere steekproefomvang voor Nederland. Verder is de IFRS-dummy zowel in tabel 4 als in tabel 5 negatiever voor Duitsland dan voor Groot-Brittannië en Nederland. Ook is het significantieniveau van de dummy 1%, in tegenstelling tot 5% voor Groot-Brittannië. Voor Nederland is het resultaat niet significant. Dit bevestigt hypothese H1a.

De adjusted R2-waarden geven aan dat de verklarende waarde van het model in grote lijnen vergelijkbaar is met onderzoeken zoals Derashid en Zhang (2003), Liu en Cao (2007), Richardson en Lanis (2007). Nederland zit hierbij aan de lage kant, wat mogelijk met de veel kleinere steekproefomvang te maken heeft. De onderzoeken in de VS leveren doorgaans een iets grotere adjusted R2-waarde op.

Zoals verwacht is er voor alle drie geselecteerde landen sprake van een significante, positieve relatie tussen winstgevendheid en de ETR. Voor alle landen wordt de relatie na de invoering van IFRS minder positief (en minder significant). Opmerkelijk is dat het verschil van de relaties slechts voor Nederland significant is, waardoor H2a wordt verworpen. Dit zou erop kunnen wijzen dat de verschillen tussen het winstbegrip volgens RJ en IFRS op zijn minst vergelijkbaar zijn met de verschillen tussen HGB en IFRS.

(28)

TABEL 4

Lineaire regressie ETR1 (belastingdruk gemeten met behulp van het brutoresultaat) Variabele Voorspelde

relatie Duitsland Groot-Brittannië Nederland

PROFIT1 + 0,421 0,138 0,454 (7,626)*** (10,285)*** (3,458)*** SIZE +/- 0,009 0,012 -0,009 (1,519) (4,553)*** (-1,002) CAPITAL2 +/- -0,055 0,035 -0,039 (-0,607) (1,119) (-0,295) INTANG +/- 0,159 0,036 -0,040 (1,659)* (1,284) (-0,285) INVENTORY + 0,123 0,146 -0,054 (1,209) (2,939)*** (-0,222) LEVERAGE +/- 0,216 -0,033 0,039 (1,828)* (-0,893) (0,220) RESEARCH - -0,329 -0,056 -0,155 (-2,835)*** (-1,764)* (-0,951) IFRS -0,133 -0,056 -0,060 (-2,698)*** (-2,407)** (-0,566) IFRSPROFIT1 0,213 -0,038 0,094 (2,648)*** (-1,472) (0,479) IFRSSIZE 0,011 0,012 0,008 (1,519) (2,914)*** (0,586) IFRSCAPITAL2 0,025 -0,054 -0,115 (0,232) (-1,067) (-0,576) IFRSINTANG -0,081 -0,054 -0,011 (-0,733) (-1,363) (-0,061) IFRSINVENTORY -0,060 -0,036 0,133 (-0,472) (-0,443) (0,428) IFRSLEVERAGE -0,063 -0,003 0,054 (-0,459) (-0,056) (0,216) IFRSRESEARCH 0,334 0,000 0,012 (2,250)** (-0,006) (0,050) Waarnemingen 10.129 22.889 2.316 Adj. R2 0,102 0,084 0,053 F-waarde 22,487 35,536 3,006 Durbin-Watson 1,808 1,753 1,947 Significantieniveau 10%: * Significantieniveau 5%: ** Significantieniveau 1%: ***

De t-waarde wordt tussen haakjes vermeld. Zie Appendix A voor een specificatie van bovengenoemde variabelen. De vergelijking is de volgende:

ETR1 = β0 IFRS + β1 PROFIT + β2 SIZE + β3 CAPITAL + β4 INTANG + β5

INVENTORY + β6 LEVERAGE + β7 RESEARCH + β8 IFRS * PROFIT + β9

IFRS * SIZE + β10 IFRS * CAPITAL + β11 IFRS * INTANG + β12 IFRS *

(29)

TABEL 5

Lineaire regressie ETR2 (belastingdruk gemeten met behulp van de operationele kasstromen)

Variabele Voorspelde

relatie Duitsland Groot-Brittannië Nederland

PROFIT1 + 0,603 0,098 0,395 (6,524)*** (6,733)*** (2,005)** SIZE +/- 0,004 0,012 0,000 (0,382) (4,167)*** (0,015) CAPITAL2 +/- -0,223 -0,072 0,048 (-1,431) (-2,099)** (0,232) INTANG +/- -0,006 -0,062 -0,114 (-0,034) (-2,016)** (-0,541) INVENTORY + -0,449 0,248 -0,244 (-2,596)*** (4,596)*** (-0,654) LEVERAGE +/- -0,171 -0,038 0,350 (-0,865) (-0,950) (1,338) RESEARCH - -0,389 -0,010 -0,215 (-2,049)** (-0,299) (-0,885) IFRS -0,243 -0,056 -0,156 (-3,027)*** (-2,171)** (-0,997) IFRSPROFIT1 0,232 -0,019 -0,310 (1,748)* (-0,663) (-1,072) IFRSSIZE 0,008 0,011 0,043 (0,693) (2,578)*** (2,133)** IFRSCAPITAL2 0,154 0,012 -0,125 (0,831) (0,225) (-0,420) IFRSINTANG 0,111 0,037 0,158 (0,603) (0,875) (0,594) IFRSINVENTORY 0,691 -0,056 0,264 (3,283)*** (-0,635) (0,567) IFRSLEVERAGE 0,021 -0,028 -1,039 (0,090) (-0,428) (-2,866)*** IFRSRESEARCH 0,468 -0,032 0,073 (1,935)* (-0,507) (0,204) Waarnemingen 10.129 22.889 2.316 Adj. R2 0,053 0,048 0,026 F-waarde 11,315 20,232 1,969 Durbin-Watson 1,842 1,753 2,028 Significantieniveau 10%: * Significantieniveau 5%: ** Significantieniveau 1%: ***

De t-waarde wordt tussen haakjes vermeld. Zie Appendix A voor een specificatie van bovengenoemde variabelen. De vergelijking is de volgende:

ETR2 = β0 IFRS + β1 PROFIT + β2 SIZE + β3 CAPITAL + β4 INTANG + β5

INVENTORY + β6 LEVERAGE + β7 RESEARCH + β8 IFRS * PROFIT + β9

IFRS * SIZE + β10 IFRS * CAPITAL + β11 IFRS * INTANG + β12 IFRS *

(30)

TABEL 6

Significantie van verschil interactietermen tabellen 4 en 5 berekend volgens de methode van Richardson en Lanis (2007)

Variabele Test ETR1 ETR2

Duitsland

Groot-Brittannië Nederland Duitsland

Groot-Brittannië Nederland PROFIT1 β1+ β8 = 0 0,845 0,367 1,656* 1,510 0,245 3,244*** SIZE β2+ β9 = 0 0,000 0,000 -0,004 -0,001 0,000 -0,010 CAPITAL2 β3+ β10 = 0 -0,282 0,265 0,292 -1,318 -0,250 0,662 INTANG β4+ β11 = 0 0,907 0,242 -0,094 -0,438 -0,317 -0,864 INVENTORY β5+ β12 = 0 0,940 1,179 -1,055 -5,859*** 1,974** -2,868*** LEVERAGE β6+ β13 = 0 1,328 -0,138 -0,076 -0,913 -0,046 7,045*** RESEARCH β7+ β14 = 0 -4,096*** -0,253 -0,861 -5,290*** 0,098 -1,482 Significantieniveau 10%: * Significantieniveau 5%: ** Significantieniveau 1%: ***

Voor alle hypothesen is een tweezijdige toets gebruikt.

De relatie met bedrijfsgrootte is positief en significant voor Groot-Brittannië, zowel op totaalniveau als na de invoering van IFRS. Het verschil tussen de relatie voor en na IFRS is echter voor geen van de landen significant, wat hypothese H2b bevestigt. Het positieve verband bevestigt de political cost-hypothese van PAT. Dit is opmerkelijk, omdat een positief significant verband tot nu toe alleen door Zimmerman (1983) is geconstateerd (zie tabel 1). Het opnieuw uitvoeren van de regressie met SIZE2 om het vermoeden van FR&MA (2012) te testen levert significantieniveaus op die vergelijkbaar zijn met de lineaire regressie (zie Appendix D). Daarom kan niet compleet worden uitgesloten dat het om een niet-lineair verband gaat. Dit zou zowel de political power-theorie als de political cost-theorie bevestigen.

Voor de kapitaalintensiteit kan in tabel 5 een negatief significant verband in Groot-Brittannië worden geconstateerd, wat in een positief, niet significant verband verandert. Het

(31)

eerste bevestigt de theorie dat kapitaalintensieve bedrijven door de afschrijvingskosten een lagere belastingdruk hebben. Het verschil met de interactieterm is niet significant. Dit kan erop wijzen dat de relatie tussen kapitaalintensiteit en ETR in Groot-Brittannië minder duidelijk is geworden door IFRS. Opmerkelijk is echter dat de relatie niet significant en positief is in tabel 4. Door de invloed van de commerciële brutowinst op de relatie – en alle verstorende factoren die hierin zijn inbegrepen (in tegenstelling tot operationele kasstromen) – is het verband minder duidelijk.

In Duitsland kan met ETR2 een niet-lineair verband worden geconstateerd (zie Appendix

D). Dit zou erop kunnen wijzen dat een hogere kapitaalintensiteit wel de effectieve belastingdruk door afschrijvingen drukt, maar dat dit alleen geldt tot een bepaald optimum. Daarna worden andere factoren belangrijker voor de belastingdruk. Bovendien is het verschil voor en na IFRS zeer significant. Na de invoering van IFRS is deze relatie minder sterk aanwezig. Dit is een sterke aanwijzing dat het gewijzigde afschrijvingsregime inderdaad een effect had op de relatie. Voor Nederland en Groot-Brittannië kan geen significant verschil worden geconstateerd.

Voor de factor IVA is in tabel 4 voor Duitsland sprake van een positieve relatie met de ETR, met een significantieniveau van 10% op totaalniveau. Tabel 5 laat een significant negatieve relatie (significantieniveau 5%) zien voor Groot-Brittannië. Het laatste zou een indicatie kunnen zijn voor een wisselwerking met een relatief laag voorraadniveau en een relatief hoge mate van onderzoek en ontwikkeling (zie paragraaf 2.4.4). Voor het niet-lineaire verband is er sprake van een significant verschil voor Duitsland. Dit is in overeenstemming met H2d (zie Appendix D). Ook voor Nederland kan in tabel 13 een significant verschil worden geconstateerd, indien er gemeten wordt met ETR2. Deze verschillen kunnen echter niet voor het lineaire verband worden

geconstateerd (zie tabel 6). Daarom bevestigen de onderzoeksresultaten maar deels H2d.

Wat het voorraadniveau betreft wordt een positief significant verband bevestigd in Groot-Brittannië (tabel 4 en 5). Het is opmerkelijk dat tabel 6 voor Duitsland een significante negatieve relatie laat zien die met IFRS significant positief wordt. Tabel 6 geeft weer dat de significantie van het verschil in alle drie landen door de ETR2-, maar niet door de ETR1-regressie wordt

bevestigd. Dit zou erop kunnen wijzen dat de nieuwe regels die IFRS stelt omtrent de voorraadwaardering, deels hun weerslag vinden in de relatie tussen voorraadintensiteit en effectieve belastingdruk. H2e wordt hierdoor dan ook deels ondersteund.

(32)

Voor de vermogensstructuur worden zowel voor het lineaire verband (Nederland) als voor het niet-lineaire verband (Duitsland en Nederland) duidelijke aanwijzingen gevonden dat het verband tussen de leverage ratio en de ETR is gewijzigd. Voor Nederland is er na invoering van IFRS in tabel 5 sprake van een significant verband. De resultaten geven echter niet eenduidig aan of dit verband lineair (negatief) of niet-lineair is (tabel 5 en 12). Het eerste zou een aanwijzing zijn dat door de belastingverlagende werking van rentekosten sprake is van een negatief verband. Het tweede zou erop kunnen wijzen dat vanaf een bepaalde belastingdruk sprake is van strategisch financieel beleid. Bedrijven trekken dan vreemd vermogen aan om de belastingdruk te verlagen. In ieder geval wordt H2f (deels) gesteund door de onderzoeksresultaten, zij het meer in een niet-lineair dan in een lineair verband in het geval van Duitsland.

Voor onderzoek en ontwikkeling laten Duitse bedrijven met een significantieniveau van één procent het duidelijkst zien dat IFRS van invloed is geweest op de relatie (zie tabel 6). Dergelijke verschillen kunnen niet worden geconstateerd voor Nederland en Groot-Brittannië. H2g wordt hiermee bevestigd. De verwachting van een negatieve relatie, die uit paragraaf 2.4.6 blijkt, wordt voor de variabele RESEARCH in tabel 4 en 5 bevestigd.

Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat er deels empirisch bewijs voor H2 is. Voor de bedrijfskenmerken voorraadniveau, vermogensstructuur en IVA wordt voor Nederland en Duitsland empirisch bewijs gevonden van een significante invloed van IFRS op de relatie met de effectieve belastingdruk; voor kapitaalintensiteit en onderzoek en ontwikkeling uitsluitend voor Duitsland. Wat H3 betreft kan worden bevestigd dat de invloed in Groot-Brittannië minder merkbaar is dan in Duitsland. Opvallend is echter dat Nederlandse ondernemingen in vergelijkbare mate worden beïnvloed als beursgenoteerde ondernemingen in Duitsland. Dit doet vermoeden dat de verschillen tussen Dutch GAAP en IFRS in vergelijking met buurlanden als Duitsland en Groot-Brittannië onderschat kunnen worden op basis van een literatuuronderzoek.

(33)

6. Gevoeligheidsanalyse

Om meer over de robuustheid van de resultaten te kunnen zeggen, heb ik de regressie opnieuw uitgevoerd met dummy-variabelen voor elk jaar. Voor de meeste relaties was er geen sprake van significante veranderingen van de resultaten. Zoals verwacht was de IFRS-dummy minder significant, omdat de variatie van ETR1 en ETR2 zowel aan de jaardummy’s als de IFRS-dummy

kan worden toegerekend. Wat de andere resultaten betreft zijn er geen materiële wijzigingen door de toevoeging van jaardummy’s aan het regressiemodel (zie Appendix B).

Verder heb ik de regressies opnieuw met uitschieters uitgevoerd. Hieruit bleek dat het verschil dat Nederlandse bedrijven lieten zien in de winstgevendheid, niet langer significant was. Wel worden additionele significante verschillen geconstateerd voor kapitaalintensiteit, IVA en firm leverage. Deze bevindingen worden echter buiten beschouwing gelaten, omdat zij afhankelijk zijn van de aanwezigheid van de uitschieters.

7. Conclusie

Dit onderzoek heeft de invloed van de overgang naar IFRS op de effectieve belastingdruk van Duitse, Britse en Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen onderzocht. In het bijzonder heb ik onderzocht, hoe de relatie van bedrijfskenmerken met de ETR wordt beïnvloed door deze overgang. Een literatuuronderzoek doet vermoeden dat de verschillen in Duitsland door de sterke invloed van het fiscale stelsel op de commerciële verslaggeving groter zijn dan in Groot-Brittannië en Nederland. Desalniettemin worden ook voor Nederland en Groot-Groot-Brittannië significante verschillen verwacht.

Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van lineaire regressies. Er zijn interactietermen gebruikt om te meten, of er sprake is van significante verschillen in de relatie na invoering van IFRS. De uitkomsten bevestigen dat de effectieve belastingdruk significant is veranderd in Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland. Het loslaten van het Duitse principe van “Maßgeblichkeit” is terug te zien in een minder sterke relatie tussen winstgevendheid en de effectieve belastingdruk.

Het kan deels worden bevestigd dat de relatie tussen bedrijfskenmerken en de effectieve belastingdruk wordt beïnvloed door de invoering van IFRS. Voor de bedrijfskenmerken vermogensstructuur, IVA en het voorraadniveau wordt er voor Nederland en Duitsland empirisch

(34)

bewijs gevonden van een significante invloed; voor kapitaalintensiteit en onderzoek en ontwikkeling uitsluitend voor Duitsland. Het onderzoek bevestigt dat de invloed in Groot-Brittannië minder merkbaar is dan in Duitsland. Opvallend is echter dat Nederlandse ondernemingen in vergelijkbare mate worden beïnvloed als beursgenoteerde ondernemingen in Duitsland. Dit doet vermoeden dat de verschillen tussen Dutch GAAP en IFRS in vergelijking met buurlanden als Duitsland en Groot-Brittannië in de wetenschappelijke literatuur worden onderschat. Voor het bedrijfskenmerk bedrijfsgrootte wordt geconstateerd dat er geen significant verschil van de relatie na invoering van IFRS is.

Verder hoort tot de opvallende bevindingen van het onderzoek dat de relatie tussen bedrijfsgrootte en de ETR in Groot-Brittannië de political cost-hypothese van PAT bevestigt. Dit is opmerkelijk, omdat hiervoor tot nu toe weinig empirisch bewijs was. Een niet-lineair verband, zoals gesuggereerd door FR&MA (2012), kan niet worden uitgesloten. Ook de kapitaalintensiteit in Duitsland wijst op een niet-lineair verband. Voor de nooit eerder onderzochte factor IVA zijn er in Groot-Brittannië lichte aanwijzingen voor een negatief verband. Dit wijst op een effect van de IVA-afschrijvingen op de ETR.

Afsluitend kan worden gesteld dat het moeilijk is te voorspellen, hoe het samenspel van verschillende fiscale stelsels en belastingverdragen de effectieve belastingdruk zal beïnvloeden. Hier is in voorafgaand onderzoek weinig aandacht aan besteed. De onderzoeksresultaten tonen echter aan dat er wel degelijk verschillen zijn tussen bedrijven die onder de fiscale stelsels van verschillende thuismarkten opereren. In hoeverre belastingverdragen, transfer pricing en tax management van invloed zijn op de ETR zou in een later onderzoek kunnen worden onderzocht. Verder heeft deze studie geen rekening gehouden met de branche waarin ondernemingen opereren. Toekomstig onderzoek naar de verschillende branches zou een andere relatie tussen bedrijfskenmerken en de ETR kunnen leveren.

Dankwoord

Ik wil mijn begeleider dr. Bart van Praag bedanken voor de professionele begeleiding en de waardevolle feedback op de empirische opzet van het onderzoek. Verder wil ik Jolanda Goudsmith en Carissa Roos van harte bedanken voor de feedback die zij op dit werkstuk leverden. Het scriptietraject was een leerzame, leuke en stimulerende ervaring.

(35)

8. Bibliografie

Aisbitt, S. (2006). Assessing the effect of the transition to IFRS on equity: the case of the FTSE 100. Accounting in Europe, 3(1), 117-133.

Derashid, C., & Zhang, H. (2003). Effective tax rates and the “industrial policy” hypothesis: evidence from Malaysia. Journal of International Accounting, Auditing and Taxation, 12(1), 45-62.

Detienne, D. R., & Koberg, C. S. (2002). The impact of environmental and organizational factors on discontinuous innovation within high-technology industries. Engineering Management, IEEE Transactions on, 49(4), 352-364.

Ernstberger, J., & Vogler, O. (2008). Analyzing the German accounting triad—“Accounting Premium” for IAS/IFRS and US GAAP vis-à-vis German GAAP?. The International

Journal of Accounting, 43(4), 339-386.

EY (2011). UK GAAP vs. IFRS. The basics. beschikbaar: http://www.ey.com/Publication/ vwLUAssets/UK_GAAP_v_IFRS_-_The_basics_-_Spring_2011/$FILE/EY_UK_GAAP _vs_IFRS_-_The%20basics_-_Spring_2011%20.pdf. (geraadpleegd op 27 februari 2014). Fernández-Rodríguez, E., & Martínez-Arias, A. (2012). Do Business Characteristics Determine

an Effective Tax Rate?. Chinese Economy, 45(6), 60-83.

Financial Reporting Council (2014). SSAP Accounting for research and development. beschikbaar: https://www.frc.org.uk/Our-Work/Codes-Standards/Accounting-and-

Reporting-Policy/Standards-in-Issue/SSAP-13-Accounting-for-research-and-development.aspx. (geraadpleegd op 27 februari 2014).

Gee, M., Haller, A., & Nobes, C. (2010). The influence of tax on IFRS consolidated statements: the convergence of Germany and the UK. Accounting in Europe, 7(1), 97-122.

Gupta, S., & Newberry, K. (1997). Determinants of the variability in corporate effective tax rates: Evidence from longitudinal data. Journal of Accounting and Public Policy, 16(1), 1-34.

Hall, B., & Van Reenen, J. (2000). How effective are fiscal incentives for R&D? A review of the evidence. Research Policy, 29(4), 449-469.

Hintz, A. (2008). Das Problem der Maßgeblichkeit der Handels-für die Steuerbilanz im Lichte der wachsenden Bedeutung der IFRS. München, Duitsland: GRIN Verlag.

Kager, R., & Niemann, R. (2013). Income determination for corporate tax purposes using IFRS as a starting point: evidence for listed companies within Austria, Germany, and The Netherlands. Journal of Business Economics, 1-34.

Kampschöer, G. W. J. M. (2004). IFRS en de verhouding tot het Nederlandse fiscale winstbegrip. Weekblad voor fiscaal recht, 133(6590), 1228-1232.

Kim, K. A., & Limpaphayom, P. (1998). Taxes and firm size in Pacific-Basin emerging economies. Journal of International Accounting, Auditing and Taxation, 7(1), 47-68. IASB (2012). International Accounting Standard 12. Income Taxes. beschikbaar:

http://ec.europa.eu/internal_market/accounting/docs/consolidated/ias12_en.pdf. (geraadpleegd op 21 maart 2014).

Liu, X., & Cao, S. (2007). Determinants of corporate effective tax rates: evidence from listed companies in China. Chinese economy, 40(6), 49-67.

Lotz, J. (2012). The goodwill impairment regime of IFRS - blessing or curse? (Bachelorscriptie) beschikbaar: http://dare.uva.nl/document/484960. (geraadpleegd op 14 februari 2014). Omer, T. C., Molloy, K., & Ziebart, D. (1991). Measurement of Effective Corporate Tax Rates

(36)

Using Financial Statement Information. Journal of American Taxation Association, 13(1), 57–72.

Ormrod, P., & Taylor, P. (2004). The Impact of the Change to International Accounting Standards on Debt Covenants: A UK Perspective 1. Accounting in Europe, 1(1), 71-94. Richardson, G., & Lanis, R. (2007). Determinants of the variability in corporate effective tax

rates and tax reform: Evidence from Australia. Journal of Accounting and Public Policy, 26(6), 689-704.

Raad voor de Jaarverslaggeving. (2011). Richtlijnen voor de jaarverslaggeving voor grote en middelgrote rechtspersonen. Jaareditie 2011. Alphen aan den Rijn: Kluwer.

Siegfried, J. J. (1972). The relationship between economic structure and the effect of political influence: Empirical evidence from the federal corporation income tax program (Vol. 2). University of Wisconsin-Madison.

Stickney, C. P., & McGee, V. E. (1982). Effective corporate tax rates the effect of size, capital intensity, leverage, and other factors. Journal of Accounting and Public Policy, 1(2), 125-152.

Wilkie, P., & Limberg, S. (1990). The relationship between firm size and effective tax rate: a reconciliation of Zimmerman (1983) and Porcano (1986). Journal of the American Taxation Association, 11(1), 76-91.

Zimmerman, J. L. (1983). Taxes and firm size. Journal of Accounting and Economics, 5, 119-149.

Zwirner, C., Boecker, C., & Reuter, M. (2004). Umstellung der Rechnungslegung von HGB auf IFRS. Kapitalmarktorientierte Rechnungslegung, 6(2004), 217-234.

(37)

9. Appendix

9.1. Appendix A: Definitie van de variabelen TABEL 7

Definitie van de variabelen

Factor Empirie Berekening variabelen

Afhankelijke variabele Effectieve

belastingdruk voor de vennootschapsbelasting (ETR)

Belastinglast − Δ latente belastingschuld resultaat vóór belastingen

Belastinglast − Δ latente belastingschuld operationele kasstromen

ETR1 =TXT − TXDIPI

ETR2 =TXT − TXDIOANCF

Onafhankelijke variabelen Winstgevendheid Resultaat vóór belastingen

totale activa PROFIT =

PI AT

Bedrijfsgrootte ln (totale activa) SIZE = ln(AT)

Kapitaalintensiteit 𝑁𝑁𝑁𝑁𝑁𝑁 𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑁𝑁 𝑝𝑝𝑎𝑎𝑎𝑎𝑁𝑁𝑁𝑁𝑎𝑎

totale activa CAPITAL =

PPENT AT Immateriële vaste

activa

Totale IVA

totale activa INTANG =

INTAN AT Voorraadniveau Voorraad

totale activa INVENTORY =

INVT AT Vermogensstructuur Langlopende schulden

totale activa LEVERAGE =

DLTT AT Investeringen in

onderzoek en ontwikkeling

kosten voor onderzoek en ontwikkeling

totale bedrijfskosten RESEARCH =

XRD XOPR IFRS-variabele Deze dummyvariabele heeft een waarde van 1 indien

de jaarrekening is opgestelde in overeenstemming met IFRS en 0 in alle andere gevallen.

(38)

9.2. Appendix B: Jaardummy’s TABEL 8

Lineaire regressie ETR1 (belastingdruk gemeten met behulp van brutoresultaat) met jaardummy’s Variabele Duitsland Groot-Brittannië Nederland

PROFIT1 0,436 0,134 0,490 (7,858)*** (9,980)*** (3,718)*** SIZE 0,002 0,012 -0,005 (0,415) (4,191)*** (-0,526) CAPITAL2 -0,062 0,027 -0,102 (-0,685) (0,853) (-0,753) INTANG 0,244 0,057 0,044 (2,515)** (1,974)** (0,299) INVENTORY 0,067 0,136 -0,016 (0,653) (2,715)*** (-0,064) LEVERAGE 0,247 -0,030 0,040 (2,096)** (-0,791) (0,226) RESEARCH -0,282 -0,054 -0,083 (-2,435)** (-1,703)* (-0,506) IFRS -0,088 -0,053 0,069 (-1,740)* (-2,003)** (0,587) IFRSPROFIT1 0,208 -0,034 0,077 (2,589)*** (-1,318) (0,394) IFRSSIZE 0,016 0,013 0,002 (2,222)** (3,130)*** (0,151) IFRSCAPITAL2 0,027 -0,046 -0,092 (0,244) (-0,907) (-0,457) IFRSINTANG -0,154 -0,074 -0,114 (-1,375) (-1,852)* (-0,624) IFRSINVENTORY 0,011 -0,025 0,091 (0,088) (-0,307) (0,294) IFRSLEVERAGE -0,083 -0,010 0,097 (-0,604) (-0,169) (0,387) IFRSRESEARCH 0,259 0,000 -0,170 (1,746)* (0,006) (-0,674) Jaardummy's2

11 van de 15 significant3 14 van de 15 significant 4 van de 15 significant Waarnemingen 10.129 22.889 2.316 Adj. R2 0,112 0,084 0,070 F-waarde 12,947 18,414 2,347 Durbin-Watson 1,821 1,752 1,949 Significantieniveau 10%: * Significantieniveau 5%: ** Significantieniveau 1%: ***

De t-waarde wordt tussen haakjes vermeld.

2 Zie ook afbeelding 2.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hieruit kan worden opgemaakt dat de beslissing om wel of niet te importeren, dan wel exporteren, niet moet worden beïnvloed door resultaten die daar vlak voor zijn

Behalve cijfers met betrekking tot het aantal hulpvragen hebben we een onderzoek aangetroffen naar geweld tegen vrouwen (niet specifiek allochtone vrouwen en niet

leesbaarheid nog sterker en bedraagt de significantie 0,00002. Op basis hiervan kan gesteld worden dat de leesbaarheid van de risicoparagraaf verslechterd naarmate de omvang van

Allereerst in hoeverre er over governance wordt gesproken, daarnaast welke statements er worden gegeven in jaarverslagen, waarbij vooral is gekeken naar de ‘in control’ statement,

Multivariate ANOVA was conducted, including gender (female; male) and the two image conditions (adult victims; child victim) as independent variables and the different spectator

When the Bosnian Serb forces attacked the UN protected enclave in Srebrenica in July 1995, most women, children and elderly fled to the UN compound to seek shelter.. However,

Niet alleen de EU, maar ook de sociaaldemocratische partijen werden beïnvloed door het neoliberalisme, waardoor de drie welvaartstaten meer liberale welvaartregime eigenschappen

Geconcludeerd kan worden dat twee aspecten van concurrentievervalsing, namelijk het ontbreken van een arbeidsgerelateerde uitbuiting en het feit dat er geen financieel voordeel