• No results found

Het veranderende Europees sociaaldemocratisch perspectief op het Europees Sociaal Model: Nederland, Groot-Brittannië en Zweden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het veranderende Europees sociaaldemocratisch perspectief op het Europees Sociaal Model: Nederland, Groot-Brittannië en Zweden"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het veranderende Europees

sociaaldemocratisch perspectief

op het Europees Sociaal Model

Nederland, Groot-Brittannië en Zweden

Auteur:

Ilana Enderman

Studentnummer:

6075584

Scriptiebegeleider:

Dr. Peter Rodenburg

Tweede Lezer:

Dr. Robin de Bruin

MA scriptie Europese studies: Institutionele Integratie van Europa

Graduate School of Humanities, Universiteit van Amsterdam

Augustus, 2015

(2)

Inhoud

Acroniemenlijst...2

Inleiding...3

H1 Theoretisch kader...5

1.1 Asymmetrie van het ‘Embedded neoliberalism’...5

1.2 Neoliberale bias...7

1.3 Tekortschieten sociaaldemocraten...8

1.4 Einde van het neoliberalisme?...10

H2 Methodologische verantwoording...12

H3 1992: Het begin van de PES...17

3.1 Inleiding...17

3.2 Nederland: Neoliberale koers...18

3.3 Groot-Brittannië: Van euroscepsis naar pro-Europees...21

3.4 Zweden: Sociaaldemocraten in de oppositie...23

3.5 Conclusie...26

H4 1997: Sociaaldemocraten aan zet...28

4.1 Inleiding...28

4.2 Nederland: Omwenteling?...29

4.3 Groot-Brittannië: New Labour Party van Tony Blair...32

4.4 Zweden: Sociaaldemocraten terug aan de macht...35

4.5 Conclusie...37

H5 Post-2007: Na de economische crisis...39

5.1 Inleiding...39

5.2 Nederland: Een nieuw sociaaldemocratische wind...40

5.3 Groot-Brittannië: Opkomst van Blue Labour...42

5.4 Zweden: Electorale strijd...45

5.5 Conclusie...47

Analyse...48

(3)

Acroniemenlijst

CDA Christen Democratisch Appèl

CSPEG Confederatie van Socialistische Partijen in de Europese Gemeenschap

CU Christen Unie

EG Europese Gemeenschap

EGC Intergouvernementele Conferentie EMU Europese Economische Monetaire Unie

ESM Europees Sociaal Model

EU Europese Unie

GB Groot-Brittannië

PES Partij van Europees Sociaaldemocraten

OMC Open Method of Coordination

PvdA Partij van de Arbeid

SAP Zweedse Sociaal Democratische Partij S&D Socialisme & Democratie

SP Socialistische Partij

(4)

Inleiding

In deze scriptie zal een situatie geschetst worden over de problematiek die gaande is in de Europese Unie (EU) betreffende de asymmetrie tussen het sociaal beleid en het neoliberalisme. Er zijn verschillende verklaringen voor de asymmetrie in het Europees bestuur. De eerste theorie verklaart de asymmetrie aan de hand van de neoliberale bias. Dit wordt betoogd door Bastiaan Van Apeldoorn, Sandy Brian Hager en Fritz Scharpf. De tweede theorie verklaart dat niet alleen de neoliberale bias hier verantwoordelijk voor is, maar ook het matige optreden van de sociaaldemocraten door gebrek aan consensus. Deze theorie wordt aangehangen door Bojan Bugaric, Peo Hansen en Carl-Ulrik Hansen. Desalniettemin wordt er door beide partijen beweerd dat het neoliberalisme als gevolg van deze asymmetrie, aan legitimiteit verliest en dat er daarom hervormingen in het beleid moeten komen. Zij zijn van mening dat de sociaaldemocraten op Europees niveau sterker moeten optreden aan de hand van een gemeenschappelijke sociale agenda, willen zij de asymmetrie tegen gaan en meer balans brengen in het Europees bestuur. Dit onderzoek zal een historische weergave geven van de standpunten van de Europees sociaaldemocraten uit verschillende welvaartstaatregimes om te beoordelen of in de loopt der tijd de standpunten van de Europees sociaaldemocraten dichter bij elkaar zijn komen te liggen.

Tot nu toe is er onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen van de standpunten binnen sociaaldemocratische partijen afzonderlijk of in vergelijking met één andere partij uit een ander welvaartregime. Bijvoorbeeld in het onderzoek van Robert M. Page die de dilemma’s van modernisering van de welvaartstaat van de Britse en Zweedse arbeidspartijen vergelijkt. Of het onderzoek van Simon Lightfoot die de standpunten van de PES leden vergelijkt met die van de periode 1995 en 1997. Wat dit onderzoek relevant maakt, is dat er nog niet eerder is ingegaan op de ontwikkelingen van de standpunten van sociaaldemocratische partijen voor de periode van 1992 tot en met na de economische crisis van 2007. Met dit onderzoek zal er een completer overzicht ontstaan over deze ontwikkelingen. Daarnaast is dit onderzoek bedoeld om erachter te komen of de verdeeldheid tussen sociaaldemocratische partijen uit verschillende welvaartregimes minder is geworden, zodat er een collectief belang nagestreefd kan worden. Het collectief belang is in dit geval een Europese sociale agenda waarvan verwacht wordt dat die kan leiden tot meer balans in de EU. De probleemstelling van dit onderzoek luidt dan ook: Hoe is het sociaaldemocratisch perspectief in de EU op het ESM verandert sinds begin jaren negentig?

De EU bestaat uit verschillende welvaartregimes, waardoor het moeilijk is om één Europees sociaaldemocratisch perspectief te onderzoeken. Om een beeld te kunnen schetsen van een

(5)

Europees sociaaldemocratisch perspectief zullen er verschillende sociaaldemocratische partijen moeten worden onderzocht. Aangezien er geen ruimte is om alle sociaaldemocratische partijen uit alle EU-lidstaten te onderzoek, zal het onderzoek zich beperken tot drie lidstaten uit drie verschillende welvaartregimes gebaseerd op het verdelingsmodel van Esping-Andersen. In 1992 golden er volgens Esping-Andersen voor de EU drie welvaartregimes, namelijk corporatistisch, liberaal en sociaaldemocratisch. Nederland, Groot-Brittannië en Zweden zijn de landen die gekoppeld zijn aan deze welvaartregimes. Er wordt gekeken naar de standpunten van de sociaaldemocratische partijen die deze landen vertegenwoordigen. In dit onderzoek zijn er drie tijdsperiodes geselecteerd waarop de sociaaldemocratische perspectieven op het sociaal beleid met elkaar worden vergeleken. De eerste periode is 1992, de tweede periode is 1997 en de laatste periode is de post-economische crisis. Uiteindelijk zal de ontwikkeling worden geanalyseerd waaruit vervolgens een conclusie zal worden getrokken.

Het eerste hoofdstuk zal bestaan uit een theoretisch kader waarin het onderzoek zal worden toegelicht. Het tweede hoofdstuk geeft de methodologische verantwoording weer. In de drie daaropvolgende hoofdstukken worden de veranderingen in de standpunten van de sociaaldemocratische partijen betreffende het sociaal beleid weergegeven. Hoofdstuk drie gaat in op de periode rond 1992 en analyseert hoe de sociaaldemocraten in Nederland, Groot-Brittannië en Zweden aankeken tegen het sociaal model, toen de Partij voor Europees Sociaaldemocraten (PES) net van de grond was gekomen. Hoofdstuk vier geeft de standpunten van de partijen weer in de periode van 1997 op het moment dat de sociaaldemocraten het overwicht hadden in de EU. De laatste periode wordt besproken in hoofdstuk 5 en gaat in op de standpunten van de partijen na de economische crisis van 2007. Tot slot worden ontwikkelingen van de sociaaldemocratische perspectieven geanalyseerd in het laatste hoofdstuk gevolgd door een conclusie.

(6)

H1 Theoretisch kader

1.1 Asymmetrie van het ‘Embedded neoliberalism’

Het Europese integratieproject dat na de Tweede Wereldoorlog was gestart, lijkt de afgelopen decennia in een legitimiteitscrisis te zitten. Dit kwam naar voren toen de Fransen en Nederlanders beiden tegen de Europese Constitutie stemden in 2005. Ook het Hervormingsverdrag van Lissabon in 2010 die bedoeld was om de gefaalde Constitutie te vervangen werd door een Lidstaat afgewezen. Ditmaal door Ierland die verplicht was een referendum te houden, aangezien het een overdracht van soevereiniteit betrof. Bastiaan van Apeldoorn meent dat deze politieke crisis in feite een multi-level legitimiteitscrisis is, aangezien EU-Lidstaten vaak de schuld op Europa afschuiven om de legitimiteit voor hun nationale beleidsuitvoering te behouden. Dit leidt er toe dat de samenhang en fundamenten van het Europese integratieproces als politiek en sociaal economisch project in twijfel worden getrokken. Uiteindelijk was er niet alleen sprake van een politieke crisis, maar ook van een globale economische kredietcrisis, waardoor het doel om de meest competitieve economie van de wereld te worden in het geding kwam. Deze politieke crisis en de teleurstellende economische prestaties doen Van Apeldoorn beweren dat er tekenen zijn van het verzwakken van het Europese project en dat het haar grenzen bereikt. Volgens hem kan dit alleen opgemerkt worden als men kijkt naar de fundamentele tegenstellingen die eigen zijn aan de sociaal economische context en de inhoudelijke output van het Europees bestuur die daarmee samengaat. Van Apeldoorn beargumenteert dat deze situatie begrepen kan worden door middel van het wat hij het ‘ embedded

neoliberalism’ noemt.1 In het Nederlands ook wel ingebed neoliberalisme genoemd.

Ingebed neoliberalisme komt voort uit verschillende projecten die bedoeld waren om een nieuwe impuls te geven aan de Europese integratieproces. Het Europese integratieproces had begin jaren tachtig een dieptepunt bereikt en de herlancering van het Europese proces door middel van de Single European Act werd gezien als een supranationale respons hierop. Het kan geïnterpreteerd worden als drie rivaliserende projecten die de herlancering op verschillende manieren wilden bemiddelen. Elk project was voorstander om Europa een nieuwe impuls te geven door middel van de voltooiing van de Interne Markt, maar ieder had een andere opvatting over de uitvoering ervan. Zo kan onderscheiden worden een neo-mercantilistisch, een neoliberale en een sociaaldemocratische project. De neo-mercantilistische opvatting was om de markt te beschermen. Zij richtte zich daarom voornamelijk op de Europese markt die beschermd zou worden door tariefmuren, zodat Europese 1 Bastiaan van Apeldoorn, ‘The Contradictions of ‘Embedded Neoliberalism’ and Europe’s Multi-level

Legitimacy Crisis: The European Project and its Limits’, in: Contradictions and limits of Neoliberal European

Governance: from Lisbon to Lisbon, B. van Apeldoorn, J.Drahokoupil and L. Horn eds., New York: Palgrave

(7)

bedrijven succesvol konden concurreren met de Verenigde Staten en Japan. Het neoliberale project had in gedachten dat de Europese vrije markt open en geïntegreerd zou worden met de globale economie met geglobaliseerde bedrijven. Dit in tegenstelling tot het sociaaldemocratisch project dat trachtte het Europees Sociaal Model (ESM) te beschermen en versterken in een supranationale regelgeving waarbij de staat proactief is.2

Uiteindelijk kreeg het neoliberalisme de overhand, maar niet in de pure vorm. Het is geen pure neoliberalisme, in die zin dat er een sociale dimensie aan vast zit. Het is een neoliberalisme met een continentaal Europese stijl dat wordt verwoord in een modern sociaaldemocratisch discourse. Ingebed refereert dan ook naar het principe van sociale bescherming waarbij het de rol van de staat is om de maatschappij te beschermen voor de destructieve gevolgen van de zelfregulerende markt. Terwijl neoliberalisme refereert naar het economisch liberale principe gericht op de oprichting van de zelfregulerende markt. In het ingebed neoliberalisme zijn de overwegingen van de neo-mercantilisten en de sociaaldemocraten opgenomen. Daardoor betreft het in Europa geen neoliberalisme met een puur laissez-faire perspectief.3 Van Apeldoorn ziet het ingebed neoliberalisme dan ook als een

hegemonisch project in die zin dat het gericht is om het neoliberalisme te bevorderen door een strategie van incorporatie, en het ideologisch neutraliseren, van rivaliseren projecten.4 Om een

hegemonie te worden moest het neoliberalisme elementen toevoegen van de andere twee projecten.

Dat het principe van sociale protectie ondergeschikt is aan dat van economische liberalisme binnen het ingebed neoliberalisme leidde er volgens Van Apeldoorn uiteindelijk toe dat er een kracht uit gaat van de neoliberale herstructurering die zorgt voor minder sociale aspecten. Sinds het Verdrag van Maastricht in 1992, is hieruit een Europees bestuur geëvolueerd die fundamenteel asymmetrisch van aard is. Dit houdt in dat sinds het creëren van de supranationale internationale markt, het beleid dat marktefficiëntie promoot, overgeheveld is naar Europees niveau. Dit terwijl het beleid dat sociale bescherming en gelijkheid promoot, op nationaal niveau is blijven steken.5 Deze asymmetrie wordt

ook opgemerkt door Fritz W. Scharpf. Volgens hem zijn nationale welvaartsstaten juridisch en economisch beperkt door Europese regels voor economische integratie. De interne markt en monetaire unie zijn geslaagd, maar de economische integratie heeft er tegelijkertijd voor gezorgd dat

2 Bastiaan van Apeldoorn, ‘The Contradictions of ‘Embedded Neoliberalism’ and Europe’s Multi-level Legitimacy Crisis’, p. 23.

3 Bastiaan van Apeldoorn, ‘The Contradictions of ‘Embedded Neoliberalism’ and Europe’s Multi-level Legitimacy Crisis’, pp. 24-25.

4 Bastiaan van Apeldoorn, ‘The Contradictions of ‘Embedded Neoliberalism’ and Europe’s Multi-level Legitimacy Crisis’, p. 22.

5 Bastiaan van Apeldoorn, ‘The Contradictions of ‘Embedded Neoliberalism’ and Europe’s Multi-level Legitimacy Crisis’, p. 26.

(8)

de lidstaten minder in staat zijn om hun eigen economie en daarbij horende zelf gedefinieerde sociaal-politieke doelstellingen te realiseren.6

1.2 Neoliberale bias

Lidstaten hadden enkele decennia geleden nog een groot repertoire aan beleidskeuzes om groei en werkgelegenheid in de economie te beïnvloeden. Tegenwoordig is deze capaciteit door juridische beperkingen ernstig afgenomen. De stabiliteits- en groeipact die het nationaal monetair beleid heeft vervangen is hier een voorbeeld van, maar ook de mogelijkheid om de wisselkoers aan te passen, is met de komst van de euro weggevallen. De enige nationale mogelijkheid die overblijft, is om strategieën toe te passen die zich richten op de aanbodzijde. Dat houdt in dat ze uitgaan van een lagere belastingdruk, verdere deregulering en flexibele arbeidsvoorwaarden, terwijl welvaartsstaten minder vrijgevig moeten worden of de toelatingsvoorwaardenregels van belasting gefinancierde sociale overdrachten en sociale diensten moeten worden aangedraaid. Dit heeft geleid tot het ontstaan van belangengroepen die graag willen zien dat de EU het ‘ESM’ beschermt, dus dat sociale protectie overgeheveld wordt naar een Europees niveau. Ook puur economisch gezien zou dit volgens Scharpf wenselijk zijn. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid toont aan dat het praktisch gezien feitelijk mogelijk is.7

Een reden die gegeven wordt voor het op nationaal niveau blijven steken van het sociaal beleid, ondanks dat het vanuit een economisch standpunt wenselijk is, is dat de welvaartsstaten in de EU te verschillend zijn. Ten eerste zijn er verschillen in de economische ontwikkelingen van landen, waardoor bijvoorbeeld de zuidelijke landen geen Scandinavisch welvaartssysteem kunnen veroorloven. Ten tweede verschillen ze ook op ideologisch vlak over hoe een sociaal beleid ingevuld moet worden. Scharpf gebruikt hier als voorbeeld het model van Esping-Andersen die drie verschillende welvaartsregimes onderscheid in Europa.8

Er is duidelijk gemaakt dat het neoliberalisme op supranationaal niveau er voor zorgt dat de sociale agenda in Europa wordt belemmerd. De asymmetrie die gaande is in het multi-level governance van de EU, leidt ertoe dat het sociaal economisch beleid structureel bevooroordeeldend is richting het beleid van de neoliberale herstructurering. Er wordt daarom ook wel gesproken van een neoliberale bias.9 De neoliberale bias komt volgens beide academici naar voren in de

Lissabonstrategie die de Open Method of Coordination (OMC) in het leven riep. Er heerste een consensus in Europa dat de asymmetrie een kernprobleem was voor het Europees bestuur. Met de 6 Fritz W. Scharpf, ‘The European Social Model: coping with the challenges of diversity’, Journal of Common

Market Studies, nr. 4 (2002), pp. 648-649.

7 Ibid.

8 Fritz W. Scharpf, ‘The European Social Model’, pp. 650-651.

9 Bastiaan van Apeldoorn, ‘The Contradictions of ‘Embedded Neoliberalism’ and Europe’s Multi-level Legitimacy Crisis’, p. 26.

(9)

Lissabonstrategie werd er naar een oplossing gezocht om de balans terug te brengen tussen concurrentievermogen en sociale cohesie.10 Voor een effectief sociaal Europees beleid is

constitutionele gelijkheid nodig op Europees niveau op het gebied van sociale bescherming en economische integratiefuncties. Dit kon of bereikt worden door middel van Europees sociale programma’s of door de harmonisatie van nationale stelsels voor sociale bescherming. De diversiteit aan verschillende welvaartregimes belemmerde echter de mogelijkheid om tot een gemeenschappelijke Europese oplossing te komen.11 Omdat de nationale staten niet bereid waren om

hun politieke autonomie op dit gebied af te staan, werd er een nieuw bestuur mechanisme geïntroduceerd voor het Europees sociaal beleid, namelijk de OMC die bestond uit het supranationaal controleren en benchmarking van het nationaal beleid.12

In plaats van dat de OMC de asymmetrie tegenging, werd de asymmetrie met dit mechanisme juist aangemoedigd, betogen Van Apeldoorn en Hagar. Dit is in tegenstrijd met het doel waarvoor het ontwikkeld was, namelijk de balans terug brengen. Dat kwam volgens hen doordat het ingebedde aspect niet meer werd gezien zoals Polyani dat zag. Polyani vond dat de sociale protectie bestond uit arbeiders helpen om te gaan met de nieuwe competitieve omgeving.13 Terwijl in de

Lissabonstrategie sociale protectie wordt geassocieerd met de arbeidsmarkt flexibeler maken en levenslang leren om zo te kunnen aanpassen aan de marktomstandigheden. Deze manier van denken houdt in dat de sociale cohesie wordt aangepast aan het supranationale neoliberalisme. Er is een nieuwe vorm van sociale protectie ontstaan met de komst van de Lissabon strategie en het OMC. En deze vorm komt niet overeen met Polyani´s vorm van socialisme dat eerder werd gepromoot door het Europees sociaaldemocratisch project.14 Dit kenmerkt een omwenteling in het Europees sociaal

beleid in het voordeel van het neoliberalisme, waardoor er gesproken kan worden van neoliberale bias.

1.3 Tekortschieten sociaaldemocraten

In bovenstaande tekst wordt een theorie gegeven voor de asymmetrie die heerst in het Europees bestuur, dit is de neoliberale bias. Hierop aansluitend is een theorie die dieper op het probleem in gaat. Deze theorie geeft aan dat de neoliberale bias niet de enige reden is dat er minder sociale aspecten zijn in de EU. Bojan Bugaric betoogt dat de economische constitutie van de EU systematisch de beleidsvorming naar een neoliberale richting stuurde, wat volgens hem niet de intenties waren 10 Bastiaan van Apeldoorn en Sandy Brian Hager, ‘The social purpose of new governance: Lisbon and the limits to legitimacy’, Journal of International Relations and Development, nr 3. (2010), pp. 209-210.

11 Fritz W. Scharpf, ‘The European Social Model’, p. 652.

12 Bastiaan van Apeldoorn en Sandy Brian Hager, ‘The social purpose of new governance: Lisbon and the limits to legitimacy’, Journal of International Relations and Development, nr 3. (2010), pp. 209-210.

13 Bastiaan van Apeldoorn en Sandy Brian Hager, ‘The social purpose of new governance’, pp. 217-218. 14 Bastiaan van Apeldoorn en Sandy Brian Hager, ‘The social purpose of new governance’, p. 224.

(10)

van de grondleggers van de EU. 15 De sociaaldemocraten, die hij de Linkse aanhangers noemt,

stemden in met de oprichting van een Europese economische constitutie, aangezien het geen bedreiging vormde voor de nationale verzorgingsstaten. Daarbij hadden de grondleggers van de EU het idee dat sociale integratie zou volgen op de economische integratie. Het probleem is naar zijn mening dat het Europese Links nu geconfronteerd wordt met een duidelijke EU constitutionele orde, die het belang van de Linkse politieke agenda beperkt, doordat er sprake is van een neoliberale bias.16

Echter, Bugaric is van mening dat dit probleem niet alleen het gevolg is van de structuur van de constitutionele orde. Het komt ook doordat de Linkse partijen de onwil en het onvermogen hadden om haar sociale agenda te ‘Europeaniseren’. Linkse partijen zijn blijven denken in de logica van de natiestaat. Om dit probleem tegen te gaan moeten deze partijen een nieuwe post-nationale benadering hebben voor Sociaal Europa.17

Bugaric onderbouwt dit argument aan de hand van een voorbeeld. Hij toont aan dat er eind jaren negentig een periode was waarin de EU een sterk sociaaldemocratisch hegemonie was, aangezien dertien van de vijftien Lidstaten geregeerd werden door sociaaldemocratische partijen. Zij hebben echter de kans niet benut om verandering te brengen aan de neoliberale bias en weer balans te brengen in het Europees bestuur. Het Verdrag van Amsterdam was een unieke mogelijkheid voor de Linkse partijen om hun sociaaldemocratische agenda te constitutionaliseren. Dit kwam echter niet van de grond. Al tijdens de bijeenkomst van de sociale leiders in Mälmo werd duidelijke dat er een te grote diversiteit aan standpunten was binnen het Europese Links zelf. Dit weerhield ze er van om een Linkse benadering te coördineren.18 De Linkse partijen werden in het Europees Parlement

vertegenwoordigd door PES. PES staat voor de Partij van Europees Socialisten en werd geformeerd in 1992. Simon Lightfoot onderzoekt in zijn boek of de partij sinds haar oprichting in 1992 een significante rol heeft gespeeld in het Europeaniseren van activiteiten van haar aangesloten partijen.19

De opvatting van Bugaric wordt gedeeld door Peo Hansen en Carl-Ulrik Schierup. Net als de andere theoretici nemen zij waar dat er een neoliberale bias is ontstaan in de EU. Zij gaan in op de negatieve en positieve integratie in Europa, waarbij negatieve integratie staat voor marktintegratie en positieve integratie staat voor welvaartsintegratie. De negatieve integratie heeft de overhand gekregen op EU-niveau ten koste van de positieve integratie. Ook dit keer wordt de Lissabon strategie gebruikt om dit aan te tonen. Alleen denken zij, net als Bugaric, dat de opeenvolgende mislukte 15 Bojan Bugaric, ´Europe Against te Left? On Legal Limits to Progressive Politics’, The London School of

Economics and Political Science ‘Europe in Question’ Discussion Paper Series, No. 61/2013, pp. 4-5.

16 Bojan Bugaric, ´Europe Against te Left?, pp. 14-15. 17 Bojan Bugaric, ´Europe Against te Left?, pp. 29-30. 18 Bojan Bugaric, ´Europe Against te Left?, pp. 19-20.

19 Simon Lightfoot, Europeanizing Social Democracy? The rise of the Party of European Socialists, London and New York: Routledge 2005, p. 1.

(11)

pogingen die gedaan zijn om de onbalans in het voordeel van een sociaal Europa te wijzigen, niet alleen herleid kan worden naar de neoliberale bias. De neoliberale bias brengt beperkingen met zich mee die inherent zijn aan negatieve integratie en de grondwettelijke verankering van de marktlogica die in gang was gezet door hervormingen die gepaard gingen met de Interne Markt. Maar volgens hen komt het ook doordat de sociaaldemocraten dit over verloop van tijd hebben toegestaan. Telkens hebben ze de ingebedde vorm van neoliberalisme omarmd. Ook wel de ‘Third Way’ of Derde Weg politiek genoemd, die onder andere in de jaren negentig door Tony Blair werd aangehangen.20

Hieruit blijkt dat de problematiek in de EU betreffende de asymmetrie gecompliceerder is dan de eerste theorie doet blijken. Er kunnen meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de asymmetrie, dan alleen de neoliberale bias. In dit onderzoek zal er worden ingegaan op de tekortkomingen van de sociaaldemocraten in Europa. Uiteindelijk zijn beide partijen het er mee eens dat de Lissabon strategie uiteindelijk niet heeft gezorgd voor balans tussen het neoliberalisme en socialisme. Van Apeldoorn en Hager dachten dat dit zou leiden tot kritiek vanuit de samenleving. Niet alleen op de Lissabon strategie, maar ook het neoliberalisme. Uiteindelijk zal dit volgens hen resulteren tot het eroderen van de legitimiteit van het neoliberale Europese bestuur, waardoor de hegemonie zal verdwijnen.21 Toch denken zij niet dat dit meteen zal leiden tot het verlaten van het

neoliberalisme. Damien Cahill beaamt dit standpunt in zijn onderzoek die hij doet enkele jaren na de economische crisis die begon in 2007.

1.4 Einde van het neoliberalisme?

Cahill onderzocht of de crisis mogelijkheden met zich meebrengt voor progressieve politieke en economische transformaties. Er werd namelijk beweerd dat de crisis tekortkomingen laat zien in ongereguleerde markten, waardoor er terug zal worden gegaan naar regulering.22 Velen, zoals

Hobsbawm en Hutton, zagen de economische crisis als reden voor de ondergang van het neoliberalisme.23 Cahill toont aan dat deze voorspellingen niet juist waren, aangezien het

neoliberalisme na de crisis nog steeds aanwezig is in de EU. Niettemin beweert hij dat het neoliberalisme niet langer houdbaar is, waardoor er mogelijkheden en uitdagingen zijn voor niet-neoliberale progressieve beleidsagenda’s. Ook beweert hij dat neoliberalisme nooit geleid heeft tot de vermindering van sociale aspecten in de economie en maatschappelijke instellingen. Ondanks dat de staat hervormd is onder het neoliberalisme, is het reguleren nooit verdwenen.24 Uiteindelijk zullen

20 Peo Hansen en Carl-Ulrik Hansen, ‘Still a European Social Model? From a Vision of a ‘Social Europe’ to the EU Reality of Embedded Neo-Liberalism’, Centre for Ethnic and Urban Studies, 26/2005, pp.46-49.

21 Bastiaan van Apeldoorn en Sandy Brian Hager, ‘The social purpose of new governance’, pp. 228-229. 22 Damien Cahill, ‘Beyond Neoliberalism? Crisis and the Prospects for Progressive Alternatives’, New Political

Science, nr. 4 (2011), pp. 479-480.

23 Damien Cahill, ‘Beyond Neoliberalism?’ pp. 481-482. 24 Damien Cahill, ‘Beyond Neoliberalism?’ pp. 486-487.

(12)

ook de programma’s van niet-neoliberale partijen sociaal ingebed moeten worden, net als het neoliberalisme was.25 Uiteindelijk kan geconcludeerd worden dat beiden het er over eens zijn dat het

neoliberalisme niet langer houdbaar is en hervormt moet worden.26

Naast Van Apeldoorn, Hager en Cahill sluit ook Bogaric zich bij deze opvatting aan. Hij ziet het neoliberalisme als een bedreiging voor de funderingen van de Europese integratie. De economische crisis ziet hij daarom als een uitdaging en een kans voor de sociaaldemocraten om verandering te brengen in het Europees bestuur. Het is een mogelijkheid om een alternatief antwoord te geven op het neoliberalisme sinds de oprichting van de EU. Om daadwerkelijk te kunnen slagen hierin, moeten de Europese sociaaldemocraten zichzelf wel hervormen. In het PES Manifesto van 2012 ziet Bogaric een stap die gemaakt wordt in de juiste richting.27 Er heerst dus de gedachte dat de economische

crisis een kans biedt voor de sociaaldemocraten om opnieuw te proberen balans te brengen in het Europees bestuur. Of er van deze kans geprofiteerd kan worden, zal onder andere liggen aan het feit of de standpunten van de verschillende sociaaldemocratische partijen in de EU na de economische crisis van 2007 dichter bij elkaar zijn komen te liggen. In 1997 werd dit namelijk als reden genoemd, om te verklaren waarom de kans niet optimaal benut werd.

25 Damien Cahill, ‘Beyond Neoliberalism?’ p. 490.

26 Bastiaan van Apeldoorn en Sandy Brian Hager, ‘The social purpose of new governance’, p. 231. 27 Bojan Bugaric, ´Europe Against te Left?, p. 30.

(13)

H2 Methodologische verantwoording

Het onderzoek zal bestaan uit verschillende hoofdstukken die een historisch overzicht gegeven over de standpunten van de sociaaldemocratische partijen op gebied van het ESM. In dit onderzoek zal de focus worden gelegd op drie landen uit drie verschillende sociale modellen. De landen die onderzocht worden in dit onderzoek zijn geselecteerd op basis van Esping-Andersen zijn model. Naast de theorie van Esping-Andersen zijn er ook andere theorieën te vinden die welvaartstaten onderscheiden, zoals de theorie van P. Pestieau, die de welvaartstaten onderverdeeld in vier sociale regimes. Het model van Esping-Andersen is echter het enige model dat naar voren komt in de theorieën van academici die hierboven zijn besproken en lijkt daardoor één van de meest gewaardeerde modellen te zijn, ondanks dat zijn theorie over welvaartregime typologie soms wordt bekritiseerd, zoals door Banninck en Hoogenboom (2007). Daarom zal ook in dit onderzoek gebruikt gemaakt worden van Esping-Andersens model.

Esping-Andersen gaat er vanuit dat de ontwikkeling van welvaartsstaten niet vanuit een lineaire, maar vanuit een interactieve benadering geanalyseerd moet worden om ze theoretisch te kunnen specificeren. Dit zou gedaan moeten worden aan de hand van twee hoofdprincipes. Het eerste principe is die van decommodificatie. Esping-Andersen ziet decommodificatie als een mate waarin individuen of families onafhankelijk van marktparticipatie een maatschappelijk aanvaardbare levenstandaard kan aanhouden. Elk welvaart regime type heeft een ander idee over de mate waarin decommodificatie geleverd moet worden. Het Liberale model gaat uit van zelfregulering waarbij mensen hun eigen welzijn moeten handhaven. In het corporatistisch model is er een relatief hoge mate van decommodificatie die gerelateerd is aan de individuele werkgeschiedenis. In sociaaldemocratische welvaart regimes is het doel om individuelen onafhankelijk te maken van én de markt én de familie. Daarom is hier sprake van een hoge mate van decommodificatie voor alle burgers op een universele basis.28

Het tweede principe is stratificatie, waarbij er wordt onderzocht wat de invloed is van de welvaartstaat op de sociale status van arbeiders.29 Er wordt gekeken hoe het sociaal beleid de

maatschappij structureert. Daarvoor moeten de stratificatie effecten van de staat onderzocht worden. De liberale welvaartsregimes zijn erop ontworpen om individuen die een beroep doen op de welvaartstaat te straffen. Hierdoor is er een dualisme ontstaan in de samenleving waarbij die

28 Larysa Tamilina, ‘The Impact of Social Policy on Social Trust: Decommodification and Stratification According to Esping-Andersen’s Welfare Regime Typology’, International Journal of Social Inquiry, nr. 1 (2010), pp. 10-11. 29 Gösta Esping-Andersen, ‘The Three Worlds of Welfare Capitalism’, in: The Welfare State Reader, C. Pierson and F.G. Castles, Cambridge: Polity Press, (2006), pp. 156-157.

(14)

opgedeeld is in twee groepen. De eerste groep omvat de ongelukkigen die moeten vertrouwen op stigmatiserende hulp, terwijl de tweede groep bevoorrechte mensen omvat, die in staat zijn om hun welzijn te ontlenen aan de markt. Het corporatistische welvaartregime heeft als doel om de bestaande status te behouden. Dit wordt bereikt door het construeren van status georiënteerde sociale verzekeringsschema’s. De sociaaldemocratische welvaartsregimes zijn erop gericht om universalisme te promoten die de gelijkheid van status, voordelen en verantwoordelijkheden van burgerschap waarborgt. Er wordt solidariteit tussen arbeiders gecreëerd.30 Hieruit valt te concluderen

dat er in Europa drie soorten clusters zijn van welvaartstaten, namelijk liberale, corporatistische en

sociaaldemocratische verzorgingsstaten. Hij geeft aan dat geen van deze gevallen zuiver zijn. Elk type

heeft ook eigenschappen van andere types in zich.31 Er zijn internationale verschillen in sociale

rechten en welvaartstaat stratificatie waarbij er kwalitatieve verschillen zijn in de relaties tussen staat, markt en de familie. Dit toont aan dat welvaartstaten niet gedefinieerd kunnen worden aan de hand van een lineaire benadering.32

In Europa zijn er twee landen die een liberale verzorgingsstaat hebben, namelijk Ierland en Groot-Brittannië (GB). GB wordt gezien als één van de ‘grote drie’ lidstaten van de EU, naast Duitsland en Frankrijk. Daarom is ervoor gekozen om GB Gr in dit onderzoek te gebruiken als vertegenwoordiger voor het liberale regime. De sociaaldemocraten worden in dit land vertegenwoordigd door de Labour Party, in 1997 wordt deze partij New Labour genoemd. Dit type verzorgingsstaat heeft vertrouwen in de markt en gaat er vanuit dat burgers zichzelf kunnen verzekeren tegen risico’s in het leven. De staat biedt alleen voorzieningen aan degene die zichzelf niet kunnen redden en dan alleen het bestaansminimum.33

Onder de corporatistische verzorgingsstaten vallen onder andere Duitsland, Frankrijk en Nederland. Het zou interessanter zijn om de standpunten van Duitsland of Frankrijk te onderzoeken, aangezien zij ook tot de ‘grote drie’ lidstaten behoren, maar vanwege taalkwesties is er overwogen om Nederland als voorbeeld te nemen in dit onderzoek. In Nederland is de Partij van de Arbeid (PvdA) de grootste sociaaldemocratische partij. Daarnaast is er in Nederland ook nog de een kleinere sociaaldemocratische partij, de Socialistische Partij (SP). Dit type welvaartsregime kenmerkt zich door loongerelateerde uitkeringen en bijzondere regelingen voor specifieke statusgroepen. Hierdoor is het herverdelingseffect beperkt. Het doel is om ervoor te zorgen dat arbeiders hun status die ze in hun

30 Larysa Tamilina, ‘The Impact of Social Policy on Social Trust’, p. 11.

31 Gösta Esping-Andersen, ‘The Three Worlds of Welfare Capitalism’, pp. 162-164. 32 Gösta Esping-Andersen, ‘The Three Worlds of Welfare Capitalism’, pp. 161-162.

33 Jet Bussemaker en Kees van Kersbergen, ‘Sociaal-democratie en verzorgingsstaat: vier misverstanden’,

(15)

arbeidzaam leven hebben opgebouwde te laten behouden in geval van ziekte, arbeidsongeschiktheid en ouderdom. Hier is sprake van passieve arbeidsmarktmaatregelen.34

Tot slot worden de Scandinavische landen gezien als sociaaldemocratische verzorgingsstaten. Zweden zal in dit geval het sociaaldemocratische regime vertegenwoordigen, aangezien in dit land de sociaaldemocraten langer dan elk ander land in Scandinavië het land regeren. In Zweden is de Sociaal Democratische Partij (Socialdemokratiska Arbetarepartiet, SAP) dan ook de grootste partij. Het sociaaldemocratisch welvaartsregime wordt door Esping-Andersen daarom soms ook het Zweedse regime genoemd. In dit regime gaat de aandacht voornamelijk naar de gebrekkige werking van de arbeidsmarkt. Het is een hoogontwikkelde verzorgingsstaat met genereuze sociale voorzieningen. De staat zorgt ervoor dat de groepen die de concurrentiestrijd op de markt niet aankunnen worden opgevangen en dat het vinden en behouden van betaald werk wordt vergemakkelijkt door scholing, scheppen van arbeidsplaatsen, kinderopvang, ouderschapsverlof, etc. In dit geval is er sprake van actieve arbeidsmaatregelen gericht op de arbeidsmarkt.35

Voor dit onderzoek zullen er drie ijkpunten gebruikt worden. Het eerste ijkpunt is het jaar 1992. Dit ijkpunt kenmerkt de totstandkoming van de PES, waarbij de sociaaldemocraten voor het eerst in Europees partijverband begonnen met samenwerken. Door dit jaar als ijkpunt te nemen, kan er worden gekeken hoe de standpunten betreffende het Europees sociaal beleid van de verschillende sociaaldemocratische partijen waren aan het begin van de samenwerking. Het jaar 1997 is gekozen als tweede ijkpunt. Ten eerste is dit jaar kenmerkend, zoals eerder vermeld, aangezien dit het jaar was waarin de sociaaldemocratische partijen de overhand hadden. Ten tweede is dit een kenmerkend jaar, omdat de Third Way van Tony Blair tot stand kwam, die later ook werd aangenomen door andere lidstaten.36 Tot slot wordt er gekeken of de verschillende sociaaldemocratische partijen in de

post-economische crisis jaren dichter bij elkaar zijn komen te liggen of niet. Door deze ijkpunten met elkaar te vergelijken kan er gekeken worden naar de ontwikkeling van de verschillende sociaaldemocratische standpunten. Uiteindelijk zal er moeten blijken of deze ontwikkeling heeft geleid tot meer overeenkomsten tussen de verschillende welvaartregimes, zodat er een Europees sociale agenda tot stand kan komen.

Voor de periode rond 1992 zal er gebruik gemaakt worden van zowel primair als secundair bronmateriaal. Het primaire bron materiaal bestaat voornamelijk uit de verkiezingsprogramma’s van de sociaaldemocratische partijen. Aan de hand van archiefmateriaal van de PvdA Eurofractie, het 34 Jet Bussemaker en Kees van Kersbergen, ‘Sociaal-democratie en verzorgingsstaat: vier misverstanden’, p. 196.

35 Jet Bussemaker en Kees van Kersbergen, ‘Sociaal-democratie en verzorgingsstaat: vier misverstanden’, pp. 195-196.

(16)

Europese verkiezingsprogramma van de PvdA en het blad Socialisme en Democratie (S&D) dat wordt uitgegeven door de Wiardi Beckman stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, is onderzoek gedaan naar hoe de PvdA aankeek tegen een ESM rond 1992. De Labour Party bracht in 1992 het verkiezingsmanifest It’s time to get Britain working again uit. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van onderzoeken die in gaan op de veranderingen die plaatsvonden binnen de Labour Party, zoals het onderzoek van Mark Wickham-Jones. In Zweden waren de verkiezingen al in 1991, daarom is er in dit geval gebruik gemaakt van het verkiezingsmanifest dat in 1991 werd uitgegeven door de SAP. Nicholas Aylott heeft veel geschreven over de Zweedse sociaaldemocratie en Europese integratie, daarom zijn Aylotts onderzoeken gebruikt om te voorzien van achtergrond informatie over de partij.

Het onderzoek van Simon Lightfoot zal veelvuldig gebruikt worden voor de periode van 1997. De reden hiervoor is dat hij in zijn onderzoek een overzicht geeft van de verschillende standpunten die de PES-leden hadden tijdens de bijeenkomst in Malmö. Voor de PvdA is er daarnaast opnieuw gebruik gemaakt van archief materiaal uit het IISG en het S&D. Ook is er gekeken naar het partijprogramma van de PvdA. Voor het onderzoek naar de Britse standpunten is er voornamelijk gebruik gemaakt van secundair bronmateriaal, aangezien het archief van New Labour, voorheen Labour Party, niet binnen mijn bereik was. Als primair bronmateriaal is er alleen het verkiezingsmanifest van 1997 gebruik, New Labour: Because Britain Deserves Better. Voor het in kaart brengen van de Zweedse standpunten is er naast het onderzoek van Lightfoot tevens gebruik gemaakt van het SAP verkiezingsmanifest uit 1994 voor het regeringstermijn 1994-1998.

Ook voor de post-economische crisis periode zal er gebruik worden gemaakt van verkiezingsmanifesten. Daarnaast wordt er ook gebruik gemaakt van secundair bronmateriaal die ingaan op de verkiezingen in die drie landen en de ontwikkelingen binnen de sociaaldemocratische partijen. Naomi Wolterin schreef in het S&D over de ontwikkelingen van de PvdA en ging daarbij ook in op de veranderingen binnen de partij na 2007. Het vergelijkingsonderzoek van Robert M. Page zal gebruikt worden als secundair bronmateriaal voor zowel de Labour Party als de SAP. Daarnaast zal voor de GB ook materiaal van Chris Rogers gebruikt worden die onderzoek doet naar de ontwikkelingen van de Labour Party na New Labour. Voor de SAP is verder ook gebruik gemaakt van Antoinette Hetzlers onderzoek die inging op de vernieuwingen in het sociaal beleid van Zweden.

Naast secundaire bronnen wordt er veelal gebruik gemaakt van verkiezingsmanifesten om de standpunten van de partijen te onderzoeken. De standpunten hierin zijn bedoelt om kiezers te trekken en geven daardoor niet altijd een realistisch beeld van de standpunten binnen de partij. Toch is er gekozen om de verkiezingsmanifesten te betrekken in dit onderzoek, omdat de ideologie van de

(17)

partij desondanks wel in het manifest naar voren komt. Er wordt gekeken naar de verandering in de standpunten van de partij. Of ze daadwerkelijk hun standpunten kunnen of zullen nakomen is een ander verhaal. Partijen moeten namelijk uiteindelijk vaak samenwerken met andere politieke partijen en overeenkomsten sluiten, waarbij ze moeten geven en nemen. Dit is één van de redenen waarom politieke partijen niet altijd hun beloftes na kunnen komen. In dit onderzoek wordt echter niet gekeken of de standpunten uiteindelijk ook waargemaakt zullen worden, maar of de standpunten van de partijen dichter bij elkaar zijn komen te liggen, om te onderzoeken in hoeverre er een mogelijkheid is om een consensus te bereiken over een ESM.

(18)

H3 1992: Het begin van de PES

3.1 Inleiding

Alvorens te beginnen aan het vergelijken van de drie verschillende perspectieven op het ESM vanuit drie verschillende welvaartregimes in de periode van 1992, zal er een situatie geschetst worden hoe de sociaaldemocraten uit deze landen tegen samenwerking op Europees niveau aankeken. Het jaar 1992 is kenmerkend voor de sociaaldemocraten, aangezien er veranderingen plaatsvonden die betrekking op hun hadden. Het was namelijk het jaar van het Verdrag van Maastricht waarbij de Europese Unie tot stand kwam. Hierop volgde de totstandkoming van de PES die voortkwam uit de Confederatie van Socialistische Partijen in de Europese Gemeenschap (CSPEG), die was opgericht in de jaren zeventig. Dit was een vorming van een sociaaldemocratische partij op Europees niveau. De CSPEG werd vervangen door de PES aangezien de Partij organisatorische veranderingen nodig had, zodat de partij beter aangepast zou zijn om te kunnen reageren op de veranderingen die de totstandkoming van de EU met zich meebracht. Het doel was om de nationale partijen in een nauwere en intensere interactie te brengen.37

De PvdA die de Nederlandse sociaaldemocraten vertegenwoordigt was lange tijd een voorstander van een federatief Europa. De reden dat zij hier voorstander van waren, kwam doordat de PvdA de Europese samenwerking zag als een garantie voor economische vooruitgang en waarborging tegen nieuwe wereldoorlogen. De sociaaldemocraten van de PvdA hadden vanaf de jaren vijftig een voorhoederol in het streven naar samenwerking in Europees partijverband, die ook in de jaren negentig nog zichtbaar was. Met de eeuwwisseling kwam hier echter verandering in.38 Er was

sprake van een toenemende euroscepsis die na het referendum over de Europese grondwet in 2005 nog meer toenam. Toenmalig partijleider Wouter Bos liet de PES-raad weten dat de PvdA geen behoefte meer had aan een Europese superstaat en dat zij het federalisme daarom van de hand deden.39 Er was sprake van een ommekeer bij de PvdA die overging van een actieve houding naar een

passieve houding tegenover de PES.

GB en de Scandinavische landen waren in tegenstelling tot Nederland niet vanaf de jaren vijftig een grote voorstander van Europese integratie. In de jaren vijftig kwam tijdens de raadgevende vergadering van de Raad van Europa in Straatsburg naar voren dat er fundamentele verschillen 37 Robert Ladrech, ‘The Party of European Socialists: Networking Europea’s Social Democrats’, Journal of Policy

History, nr. 1 (2003), p. 115.

38 Edwin van Rooyen en Gerrit Voerman, ‘Het einde van een tijdperk? De PvdA en het verlangen naar Europese partijvorming’, in Het ongemak over Europa, Frans Becker, Menno Hurenkamp en Monika Sie Dhian Ho eds., Amsterdam: Wiardi Beckman Stichting 2008, p. 146.

(19)

waren. Er was sprake van verdeling op nationale lijn, dus niet op basis van ideologieën van partijen. De Britse Labour Party en de Socialistische Scandinavische landen waren voorstanders van een intergouvernementele benadering, waarbij ze de Europese vereniging alleen zagen als een manier om gezamenlijk concrete problemen aan te pakken. Onder geen geding wilden ze belemmerd worden in hun recht om een sociaal beleid in hun eigen land na te streven.40 Toen GB in 1973 was toegetreden

tot de EG en daarmee ook de CSPEG, wilde de Labour Party dan ook niet verder gaan dan een confederatie, terwijl de PvdA naar een federatie streefde.41 Ook in de jaren negentig bleef de Labour

Party bij haar standpunt alleen intergouvernementeel samen te willen werken. De Labour Party wees in 1992 de mogelijkheid af om individueel lid te worden van de PES. Onder andere hierdoor was de PES nog steeds minder supranationaal dan de PvdA had gewild.42

Er kan worden opgemaakt dat de sociaaldemocraten uit alle drie verschillende welvaartregimes andere opvattingen hadden over hoe er invulling gegeven zou moeten worden aan de Europese samenwerking. Nederlandse sociaaldemocraten gingen de samenwerking tegemoet met federale ideeën, daar waar de Britse en Zweedse sociaaldemocraten er intergouvernementele ideeën op na hielden. De Britten hielden dit standpunt ook vast in hun samenwerking met de PES. Hoe de Zweedse sociaaldemocraten in 1992 tegen de PES aankeken kan moeilijk beantwoord worden, aangezien ze pas in 1995 lid werden van de EU. In dit hoofdstuk zal er onderzocht worden hoe de sociaaldemocraten in Nederland, GB en Zweden aankeken tegen samenwerking op het gebied van sociaal beleid in de periode van 1992 en hoe deze opvattingen van elkaar verschilden.

3.2 Nederland: Neoliberale koers

In de periode rond 1992 was er veel gaande rond de PvdA. De PvdA zat in het kabinet, aangezien het CDA besloten had samen met de PvdA een kabinet te vormen die onder de leiding kwam te staan van Ruud Lubbers. Het jaar ervoor, in 1991, had Nederland het voorzitterschap in de Europese Raad. Hieruit volgde het Verdrag van Maastricht die verder ging met de neoliberale koers die was ingezet in de jaren tachtig.43 Vanaf 1987 was er sprake van een koerswijziging in de PvdA die zorgde voor

partijvernieuwingen om meer kiezers voor zich te winnen. De PvdA zou te links zijn, waardoor zij stemmen misliep en besloot hierop naar het politieke midden te schuiven. De koerswijziging had niet het beoogde effect. In plaats van meer stemmen te veroveren, verloor zij juist aan vertrouwen en zo ook stemmen. De PvdA probeerde zichzelf te hervinden in de nieuwe politiek, waarover in 1991 een 40 D.W.H, ‘The Socialists Parties and European Unity: A British Labour Party View’, The World Today, nr. 10 (1950), pp. 415-416.

41 Gerrit Voerman, ‘Partijformaties op Europees niveau: Van federaties naar Europartijen’, in: Jaarboek 2007

Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, Gerrit Voerman ed., Groningen: Rijksuniversiteit

Groningen 2009, p. 196.

42 Gerrit Voerman, ‘Partijformaties op Europees niveau’, p. 205.

43 Bastiaan van Apeldoorn, ‘The Contradictions of ‘Embedded Neoliberalism’ and Europe’s Multi-level Legitimacy Crisis, p. 23.

(20)

vernieuwingsdebat ontstond. Het daaropvolgende jaar stond nog steeds in het teken van de partijvernieuwingen.44 De situatie waarin de PvdA zich bevond was bepalend voor de standpunten die

de PvdA innam betreffende het Nederlands sociaal beleid en daardoor waarschijnlijk ook voor hoe zij aankeek tegen een sociaal beleid op Europees niveau.

Uit het Europese verkiezingsprogramma van de PvdA in 1989-1994 blijkt dat de PvdA niet wilde dat Europa een neoliberale weg in zou slaan, waarbij zo gezegd slechts de voordelen van onbelemmerd economisch verkeer werden gezien en afbreuk zou worden gedaan aan het stelsel van sociale zekerheid.45 Tegenstrijdig hieraan was dat in 1991 een verandering plaats vond in het sociale

stelsel. De verantwoordelijkheid die voorheen de overheid toebehoorde, werd overgeheveld naar verzekeraars en de zorgverleners. Er werd gesproken over de kernelementen marktwerking en competitie die als doel hadden om meer flexibiliteit en doelmatigheid aan te brengen in de zorgverlening. De reden hiervoor werd toegekend aan het kostenprobleem die begon te spelen vanaf begin jaren zeventig. Er kwam meer druk te liggen op de kosten vanwege de vergrijzing en medische mogelijkheden.46 Er werd een zelfregulerende markt opgericht voor het sociale stelsel die de overheid

zou vervangen. Oftewel, het Nederlandse sociale stelsel werd geneoliberaliseerd. Deze verandering ging in tegen de standpunten die eerder gevormd waren in het Europese verkiezingsprogramma. In het S&D kwam echter weinig kritiekgeluid naar voren. De veranderingen in het sociale stelsel kwam maar een enkele keer aan bod, waarbij er weinig kritiek geleverd werd op de neoliberalisering die er plaatsvond. Christa Grünwald was dat jaar in het S&D de enige die kritisch stond tegenover de veranderingen.47 Dit in tegenstelling tot het artikel van de voorzitter van de Tweede Kamerfractie van

de PvdA Thijs Wöltens die de veranderingen neutraliseerde door de noodzaak voor verandering uit te lichten.

Wöltgens was van mening dat het kabinet te maken had met een operatie waarin het belangrijk was dat er tegen minder kosten betere overheidsprestaties werden geleverd. Hierin speelden decentralisatie en grotere efficiency volgens hem een rol.48 Volgens hem dienden de

arbeidsmarkt, het inkomensbeleid en de sociale zekerheid uit te gaan van de maatschappelijke ontwikkeling tot verzelfstandiging. Hij gaf toe dat decentraliseren tot weerstand en bezwaar kon

44 P.H. Van Praag Jr., ‘Van Polarisatie naar consensus’, Socialisme en Democratie, nr. 3 (1992), pp. 105-106. 45 PvdA, ’n rechtvaardige samenleving in een schoner Europa, Europees verkiezingsprogramma PvdA 1989-1994, http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/?

Search=&SortBy=date_issued&SearchIns[]=&Title=PvdAprogramma'sEuropeseParlementsverkiezingen&pQuery =Metadata_Election_platform.purpose='europeanelections'ANDMetadata_Election_platform.party='PvdA', geraadpleegd op 10 mei 2015, p. 7.

46 Christa Grünwald, ‘Verandering in het zorgstelsel: het plan-Simons en de gevolgen’, Socialisme en

Democratie, nr. 3 (1991), p. 97.

47 Christa Grünwald, ‘Verandering in het zorgstelsel’, p. 108.

(21)

leiden, maar dat hieraan niet mocht worden toegegeven. De partij moest aansluiten bij de vragen en opgaven van de nieuwe tijd.49 Meer politiek betekende volgens hem niet perse meer overheid. Er was

behoefte aan een kwalitatief betere overheid en dit kon volgens hem bereikt worden door decentralisatie.50 In andere woorden, er moest minder overheidsbemoeienis komen, wat in lijn was

met de neoliberale veranderingen die gaande waren in het sociale stelsel.

De WAO-crisis die gaande was in 1991 zorgde er voor dat er veel verdeeldheid heerste binnen de PvdA. De PvdA ging mee met de verkondigde plannen van kabinet Lubbers II om in de hoogte en duur van de WAO te snijden. Niet iedereen in de PvdA was het hier mee eens, wat leidde tot verdeeldheid binnen de partij. De partij werd verdeeld tussen leden die behoudend waren en de leden die wilden hervormen. Door op de noodzaak van de hervormingen te wijzen, wist partijleider Wim Kok de meerderheid achter zich te scharen.51 Hans Charmant schreef in het S&D dat het voor

1990 ondenkbaar was dat de PvdA een andere weg in zou slaan met haar politieke visie.52 De PvdA

had te maken met een identiteitscrisis. De veranderingen die dit met zich meebracht zorgde uiteindelijk ook voor een vertrouwenscrisis, aangezien de partijtop haar geloofwaardigheid had verloren bij de kiezers met haar koerswijziging.53

Het is duidelijk dat de PvdA rond 1992 te maken had met een koerswijziging in haar sociaal beleid. Nu zal gekeken worden hoe deze koerswijziging zich vertaalde naar haar visie op een sociaal beleid op Europees niveau. In aanloop van het Verdrag van Maastricht kwam de Eurofractie van de PvdA bijeen voor een conferentie over het ‘bouwen aan een sociaal Europa’. Tijdens deze bijeenkomst werd er onder andere gediscussieerd over de vraag hoe er aan de Europese sociale politiek het beste vorm kon worden gegeven, aangezien het Europees Parlement ook op dit terrein bevoegdheden wilde winnen.54 Gastsprekers tijdens de conferentie waren Lammy Betten, een

academicusou die verschillende boeken over het sociale recht in Europa had geschreven, en Marjanne Sint, voorzitter van de PvdA.

Hieruit kwam naar voren dat beide gastsprekers er weinig vertrouwen in hadden dat er concrete beleidsinstrumenten zouden komen voor een Europees sociaal beleid. Vanuit de Europese Commissie werd er genoeg aandacht gegeven voor een Europees sociale dimensie. En ook het Europees Parlement oefende genoeg druk uit. Het probleem lag bij de Raad van Ministers, aangezien 49 Thijs Wöltgens, ‘De Partij van de Arbeid in de jaren negentig’, p. 247.

50 Thijs Wöltgens, ‘De Partij van de Arbeid in de jaren negentig’, p. 249.

51 Martin Schutrups, De rode canon: een geschiedenis van sociaal-democraten in 32 verhalen, Den Haag: Wiardi Beckman Stichting (2010), p. 63.

52 Hans Charmeur, ‘Sociaal-democratie tussen vernieuwing en ondergang’, Socialisme en Democratie, nr. 11. (1991), pp. 463-464.

53 Ibidem.

54 IISG, Archief PvdA Eurofractie: 76, gepubliceerde verslagen van conferenties van de PvdA –Eurodelegatie, ‘Bouwen aan een sociaal Europa´, Anne Vondeling Stichting (1991).

(22)

daar de voorstellen stagneerden. De sociale dimensie kon niet snel van de grond komen, doordat de besluitvorming op dit gebied unaniem dienden te worden besloten.55 Betten stond sceptisch

tegenover de vraag of het sociale beleid snel van nationaal naar Europees niveau verplaatst moest worden. Desondanks was hij van mening dat de sociale dimensie er uiteindelijk moest komen, mits er eerst maatregelen genomen zouden worden ondernomen om het te kunnen realiseren. Daarmee doelde hij op de besluitvormingsprocedure en constitutionele legitimatie.56 Deze twee obstakels

werden ook door Sint erkend en ook zij was van mening dat er uiteindelijk wel een Europees sociaal beleid moest komen.57 Hieruit kan worden afgeleid dat de PvdA rond 1992 een kritische houding

aannamen ten aanzien van het Europees sociaal beleid. Er werd niet gesproken over hoe het sociaal beleid op Europees niveau invulling moest gaan krijgen. Dit kan komen doordat de PvdA midden in een koerswijziging zat en zichzelf hierin probeerde te hervinden. In het debat van die tijd over de reconstructie van de Nederlandse verzorgingsstaat werd het sociale beleid van de PvdA zelfs vergeleken met die van de liberale VVD dat de verzorgingsstaat wilde ontmantelen.58

Uit het Europese verkiezingsprogramma van 1989-1994 leek het erop dat de PvdA de zelfde koers zou aanhouden als voorheen, maar rond 1992 was er sprake van een plotselinge koerswijziging die haar standpunten ten aanzien van het sociaal beleid deden veranderen. Als er vanuit het model van Esping-Andersen wordt gekeken naar het sociaal beleid van de PvdA, dan lijkt het erop dat de Nederlandse sociaaldemocraten in 1992 neigden naar een liberaal welvaartsregime. De verhoudingen tussen staat, markt en de familie lijken in deze partij te verschuiven naar de markt. De PvdA gaat namelijk akkoord met het vormen van een markt voor het sociale stelsel. De verantwoordelijkheid voor sociale zekerheid ligt hierdoor in mindere mate bij de overheid, en meer bij de individu zelf. Dit komt overeen met Esping-Andersens betoogde kenmerken van een liberaal welvaartsregime.

3.3 Groot-Brittannië: Van euroscepsis naar pro-Europees

In GB was het jaar 1992 voor de sociaaldemocraten een jaar van verkiezingen en het begin van modernisering. De Labour Party stond tijdens de verkiezingen tegenover de rechtse Tory Party, een voorloper van de huidige Conservative Party. Lange tijd hadden de conservatieven onder leiding van Margaret Thatcher het voor het zeggen in GB. Naar aanleiding van de verkiezingen die eraan kwamen, onderging de Labour Party tussen 1987 en 1992 verregaande herzieningen in haar beleidsprogramma. Tussen 1987 en 1989 probeerde de partij met de herzieningen meer aan de 55 IISG, Archief PvdA Eurofractie: 76, gepubliceerde verslagen van conferenties van de PvdA –Eurodelegatie, bijdrage Lammy Betten, ‘Bouwen aan een sociaal Europa´, Anne Vondeling Stichting (1991), pp. 3-4. 56 IISG, Archief PvdA Eurofractie: 76, gepubliceerde verslagen van conferenties van de PvdA –Eurodelegatie, bijdrage Lammy Betten, ‘Bouwen aan een sociaal Europa´, Anne Vondeling Stichting (1991), pp. 7-8. 57 IISG, Archief PvdA Eurofractie: 76, gepubliceerde verslagen van conferenties van de PvdA –Eurodelegatie, bijdrage Marjanne Sint, ‘Bouwen aan een sociaal Europa´, Anne Vondeling Stichting (1991), pp. 11-12. 58 Jet Bussemaker en Kees van Kersbergen, ‘Sociaal-democratie en verzorgingsstaat: vier misverstanden’,

(23)

verwachtingen van de kapitalisten te voldoen. Sommigen, zoals de oud-partijvoorzitter van de Labour Party Tony Benn, zagen het als de ‘Thatcherisering’ van de Labour Party en zagen het als het meest rechtse programma van de Labour Party dat ze hadden gezien. Anderen waren hier minder zeker van, aangezien de verandering in de partij ook geïnterpreteerd kon worden als een respons op de globalisering die gaande was in de tijd.59 Uiteindelijk verloor de partij alsnog de verkiezingen

aangezien het haar niet was gelukt de kapitalisten of markten te overtuigen van haar beleid.60 De

herziening in haar beleidsprogramma had dus geen verkiezingswinst opgeleverd. Wat het wel had opgeleverd was de introductie van een positieve houding tegenover Europa.61 Ook stond de partij in

1992 positiever tegen een sociaal beleid dan in 1989.

Dat de Labour Party in 1992 Europees gezind was, was een omslag in haar houding tegenover de Europese integratie. Van 1983 tot 1987 kon de partij weinig enthousiasme opbrengen voor de Europese Gemeenschap. Haar beleid ten opzichte van Europa werd als reden gezien waardoor de partij verloor van de oppositie tijdens de verkiezingen in 1987. Hierna kwam er een ommekeer. In de verkiezingen voor het Europese Parlement in 1989 presenteerde de partij zichzelf als een ‘Europese Partij’. De partij draaide ook bij in haar toewijding om de Europese sociale dimensie te steunen. In 1992 werd er zelfs, tijdens het debat in de House of Commons, tegen het Verdrag van Maastricht gestemd omdat het Sociale Handvest er niet in werd opgenomen. Op dat moment was de Labour Party meer Europees gezind dan de Conservatieve Partij.62 Ook uit het Labour Party manifest van

1992 valt te concluderen dat de partij positief aankeek tegen een Europese samenwerking. Ze wilden actief deelnemen aan onderhandelingen over de economie en Monetaire Unie. Daarnaast wilde de partij een sociale koers voor Europa die eerder door de Tory Party werd tegengehouden. Er staat te lezen dat de Labour Party hun voorzitterschap in 1992 wilde gebruiken om het ‘Sociale Hoofdstuk’ weer op de kaart te zetten, die de tegenpartij tegenhield, zodat het Britse volk kon profiteren van de Europese bescherming. Daarbij wilden ze ook dat de armere landen in de EU niet zouden worden benadeeld ten gevolge van de Interne Markt.63

De manier waarop de Labour Party invulling wilde geven op het Europees sociaal beleid werd niet uitgebreid beschreven in het Manifest. Daarom is er gekeken naar hoe ze op nationaal niveau aankeek op sociaal beleid. Dan valt er op te merken dat er een verandering gaande is in het arbeidsbeleid. In 1992 pleitte de partij er namelijk voor dat er een ‘handvest voor rechten’ zou 59 Mark Wickham-Jones, ‘Anticipating Social Democracy, Preempting Anticipations: Economic Policy Making in the British Labor Party, 1987-1992', Politics & Society, nr. 4 (1995), p. 468.

60 Mark Wickham-Jones, ‘Anticipating Social Democracy, Preempting Anticipations’, p. 488. 61 Mark Wickham-Jones, ‘Anticipating Social Democracy, Preempting Anticipations’, p. 486.

62 Stephen George and Deborah Haythorne, ‘The Britisch Labour Party’, in: Political Parties and the European

Union, John Gaffney ed., London: Routhledge 1996, p. Juridische bibliotheek 63 Labour Party, It’s time to get Britain working again, London: Labour Party 1992.

(24)

komen die er naar streefde om werknemers van een gelijke status zou voorzien. Zowel voltijd als deeltijd werknemers zouden gelijk behandeld moeten worden.64 Wat niet naar voren komt in het

Manifest, maar wel in een uitgelekt options paper over hervorming van het pensioenstelsel in 1997, is dat de partij in 1992 een plan had om de pensioensregelingen te veranderen en over te gaan op een inkomstengerelateerde overheidspensioen.65 Volgens het manifest moest de overheid zorgen voor

een stabiele economie. De overheid werd gezien als van fundamenteel belang in het verbeteren van levering van sociale voorzieningen.66 Hieruit kan worden opgemaakt dat het manifest een

Keynesiaanse logica volgde.67 De sociale verantwoordelijkheid wordt hier namelijk gelegd bij de

overheid en niet de individu.

Vanuit een Espings-Andersen perspectief lijkt het erop dat de Labour Party in 1992 een mildere vorm van het liberale welvaartsregime nastreefde. In een liberaal welvaartregime wordt er namelijk vanuit gegaan dat individuen zelf in hun eigen welzijn kunnen verzorgen. Het liberale verzorgingsmodel heeft vertrouwen in de markt. Uit het manifest in 1992 blijkt dat de Labour Party hierop terug komt en de verantwoordelijkheid bij de overheid legt. Dat het de taak van de overheid is om in het welzijn van burgers te voorzien komt terug in het sociaaldemocratisch regime. Ook het ‘handvest voor rechten’ die streeft naar gelijke status voor werknemers is een onderdeel die overeenkomt met het sociaaldemocratisch model. Een inkomstengerelateerd overheidspensioen is echter een vorm van stratificatie die overeenkomt met het sociaal beleid dat een corporatistisch welvaartsregime nastreeft. Vanuit dit standpunt lijkt het erop dat de Labour Party in 1992 inderdaad een meer Keynesiaanse logica volgde die zij ook op Europees niveau verwoord, door te pleiten voor een ‘Sociaal Hoofdstuk’ in het Verdrag van Maastricht.

3.4 Zweden: Sociaaldemocraten in de oppositie

Zweden werd in de twintigste eeuw voornamelijk geregeerd door de SAP. Het Zweedse sociaaldemocratische model had internationaal gezien een goede reputatie vanwege haar succesvolle economie en welzijnsbeleid. Het land werd dan ook vaak beschreven als een praktijkvoorbeeld van een sociale democratie. Aan het einde van de jaren tachtig kwam hier, onder andere door de kenterende internationale situatie, echter verandering in. Met de val van het communistisch bewind, verdween niet alleen de angst voor oorlog, maar ook de noodzaak voor Zweden om een neutrale rol aan te nemen.68 Daarnaast was er in de jaren negentig sprake van een sterkte daling in de Zweedse

64 Colin Hay, ‘That was then, this is now: The revision of policy in the “Modernisation” for the British labour party, 1992-1997’, New Political Science, nr. 1 (1998), p. 18.

65 Colin Hay, ‘That was then, this is now’, p. 20.

66 British Labour Party, It’s time to get Britain working again, London: Labour Party 1992.

67 Peter Taylor-Gooby, Trine Larsen en Johannes Kananen, ‘Market Means and Welfare Ends: The UK Welfare State Experiment’, Journal of Social Policy, nr. 4 (2004), p. 573.

68 Nicholas Aylott, Swedish Social Democracy and European Integration: The People’s Home on the Market, Aldershot: Ashgate Publishing Ltd 1999, pp. 1-2.

(25)

economie en een stijgende werkloosheid. Het was de grootste recessie in Zweden sinds de jaren dertig. De hoge werkgelegenheid had lange tijd de electorale successen van de Zweedse sociaaldemocraten onderbouwd en de neutraliteit versterkte haar imago op internationaal niveau. Dit waren de redenen waardoor neutraliteit voor Zweden niet meer relevant was, en waardoor de funderingen van de partij wegvielen. Volgens Nicholas Aylott zorgde deze nieuwe situatie ook voor een verandering in haar houding tegenover de Europese Gemeenschap.69 Lange tijd was zij sceptisch

over een Europese lidmaatschap, waardoor zij in 1992 nog geen lid was van de EG of later EU. En daardoor maakte de SAP in 1992 ook nog geen deel uit van de PES. Desondanks had de partij toen wel al een visie op de EG, later EU, en op hoe een sociaal beleid eruit moest zien. Hoe de SAP hier tegen aankeek in 1992 zal in deze paragraaf worden uiteengezet.

In 1982 kwam de SAP na een kleine onderbreking weer aan de macht, waardoor het leek alsof Zweden immuun was voor de neoliberale trend die gaande was in de rest van de wereld. Ze volgde haar eigen sociaaldemocratische pad, maar zoals gezegd bleek hier in 1991 een einde aan te komen. De SAP begon aan een economische herstelstrategie die bekend stond als ‘de Derde Weg’ (den tredje vägen) die later bleek te falen. De jaren tachtig eindigde met een economische crisis waarvan zelfs sociaaldemocratische economen beweerden dat het geen cyclische, maar een structureel probleem betrof dat werd gecreëerd of in ieder geval geaccentueerd door het overheidsbeleid. Het management van de sociaaldemocraten faalde in de jaren tachtig waardoor de partij aan populariteit moest inleveren.70 ‘De Derde Weg’ hield in dat zij een weg wilden volgen die

tussen het traditionele Keynesianisme en neoliberalisme in zat.71 Het neoliberale gedeelte leek alleen

te slaan op het economisch beleid, aangezien uit gegevens van 1986 blijkt dat de sociale voorzieningen sinds 1982 waren toegenomen.72 Jonas Pontusson die de beleidsveranderingen van de

SAP bespreekt in 1989-1991 geeft niet aan dat haar houding ten opzichte van het sociaal beleid was veranderd.

Tot het begin van de jaren negentig was de SAP niet geïnteresseerd in lidmaatschap van de EG. Ze vond de sociale organisatie in de rest van de Europese landen te primitief en vonden dat haar eigen Zweedse sociaal model superieur was aan dat van de rest van de landen. Het kwam dan ook onverwacht dat de SAP aan het einde van het jaar 1990 haar houding hiertegenover aanzienlijk veranderde. De partij kondigde aan dat ze de intentie had om een aanvraag te doen voor

69 Nicholas Aylott, Swedish Social Democracy and European Integration, pp. 3-4.

70 Jonas Pontusson, ‘At the End of the Third Road: Swedish Social Democracy in Crisis’, Politics & Society, nr. 3 (1992), pp. 305-306.

71 Jonas Pontusson, ‘At the End of the Third Road’, p. 312.

72 Stefan Svallfors, ‘The Politics of Welfare Policy in Sweden: Structural Determinants and Attitudinal Cleavages’,

(26)

lidmaatschap bij de EG.73 Voorafgaand aan deze beslissing was geen publiek debat en een paar weken

eerder tijdens het Sociaaldemocratisch Nationaal Congres had de minister-president de impressie gegeven dat aanvraag voor EU-lidmaatschap onwaarschijnlijk was. De regering kwam hierdoor over als onvoorspelbaar, zonder duidelijke principes.74 Haar nieuwe visie op Europa komt ook terug in het

verkiezingsmanifest van 1991. Er valt te lezen dat de SAP zich verantwoordelijk voelde om bij te dragen aan de economische en sociale ontwikkeling in de landen die bevrijd waren van het communisme. Zweeds lidmaatschap van de EG, evenals haar inzet voor de ontwikkeling van Europa ging volgens haar dan ook in harmonie met de goede Zweedse traditie van internationalisme en solidariteit.75

Uiteindelijk resulteerde het beleid van de SAP ervoor dat ze in 1991 een verkiezingsnederlaag leed, waardoor ze haar macht verloor aan een centrum rechtse coalitie. Hierdoor moest Gösta Ingvar Carlsson zijn plaats als minister-president afstaan aan Carl Bildt van de conservatieve Gematigden (Moderaterna) partij. Hierdoor kreeg de partij een dubbele agenda. Ze moest zich voorbereiden op het EU-referendum en de nationale verkiezingen die beiden in 1994 zouden plaatsvinden.76 In

november 1994 werd er uiteindelijk ingestemd door het Zweedse volk om lid te worden van de EU, al was het met net aan de meerderheid van de stemmen: 52,3 procent stemde voor toetreding, terwijl 46,8 procent tegenstemde.77

Het is duidelijk geworden dat ook Zweden uiteindelijk werd beïnvloed door het neoliberalisme, waardoor er in 1991 veranderingen plaatsvonden in het Zweedse bestuur. De Zweedse sociaaldemocraten verloren tijdens de parlementaire verkiezingen hun machtspositie aan een rechtse coalitie. De sociaaldemocraten pasten in de jaren tachtig hun economisch beleid aan op het neoliberalisme, maar uit niets blijkt dat ze ook hun sociaal beleid daarop hadden aangepast. Hieruit maak ik op dat hun visie op het sociaal beleid hetzelfde was gebleven en in 1992 nog steeds een sociaaldemocratisch welvaartsmodel nastreefden. Wat echter wel veranderde in dezelfde periode, was hun visie op Europa. De economische crisis en het einde van het communistische regime zorgde ervoor dat hun neutraliteit niet langer relevant was. In 1991 besloot de partij dan ook plotseling om een aanvraag in te dienen voor EU-lidmaatschap. Dit is een belangrijke ommekeer in de houding van de SAP tegenover Europa.

73 Nicholas Aylott, Swedish Social Democracy and European Integration, pp. 3-4.

74 Anders Widfeldt, ‘Notes on Recent Elections: The Swedish Parliamentary Elections of 1991’, Electoral Studies, nr. 1 (1992), p. 73.

75 SAP, 1991 Verkiezingsmanifest, elektronische versie aangeboden door Swedish Social Science Data Service, Göthenburg: Göthenburg University 1991.

76 Nicholas Aylott, ‘Between Europe and Unity: The Case of the Swedish Social Democrats’, West European

Politics, nr. 2 (1997), p. 124.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Habitat Mapping methode (Ysebaert et al. 2009) wordt toegepast om de biotische indicatoren (soortenrijkdom, densiteit, biomassa, ecologische rijkdom) te voorspellen uit

Het aangaan van dergelijk ver- plichtingen is alleen dan in strijd met de Duitse Grondwet, en in het bij- zonder met het beginsel van democratie, wanneer het totale bedrag waarop

(5) Sind mit personenbezogenen Daten, die nach Absatz 1 übermittelt werden dürfen, weitere personenbezogene Daten des Betroffenen oder eines Dritten so verbunden, dass eine

Vertrouwen is bovendien een sterk wederzijdse relatie, die niet alleen wordt beïnvloed door eigen ervaringen met rechters, maar ook door de media en het voorvallen van incidenten

De Herziene Achtste richtlijn stelt dat de proeve van bekwaamheid ten behoeve van toelating tot de wettelijke controle alleen ten doel mag hebben kennishiaten te toetsen, voor

Er is binnen Europa een enor- me verscheidenheid aan immigrantentalen, maar in het onderwijs wordt er weinig ondersteuning voor die talen geboden (in slechts vijf landen worden in

Multivariate ANOVA was conducted, including gender (female; male) and the two image conditions (adult victims; child victim) as independent variables and the different spectator

Like the United Kingdom, the higher education sector in the Netherlands has always attracted academic talent from the rest of the world. This is clearly not