• No results found

Herstelbemiddeling bij minderjarigen: een kwalitatief onderzoek naar de percepties rond vrijwilligheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Herstelbemiddeling bij minderjarigen: een kwalitatief onderzoek naar de percepties rond vrijwilligheid"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Herstelbemiddeling bij jongeren: een

kwalitatief onderzoek naar de percepties

rond de notie vrijwilligheid

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door 01505170 Buyl Jill

Academiejaar 2019-2020

Promotor: Commissaris:

(2)

Abstract

Restorative justice in youth justice has undergone a very recent transformation in Belgium. Despite the fact that participation in victim-offender mediation should be fully voluntary, some studies report inconsistency with this fundamental principle. Literature shows that there is a large gap between theory and practice with regard to mediation practice. A remarkable insight is that voluntariness in juvenile law experiences a lot of pressure. Reasons given for this includes the judicial atmosphere, the involvement of parents and so on. This article takes a closer look at the experiences of minors in restorative justice in youth justice. Therefor eleven professionals were interviewed about these experiences of adolescents and are asked about limitations for this alternative model in youth justice policy and practice are explored.

(3)

Woord vooraf

Tijdens mijn stage vorig jaar bij VZW Habbekrats kwam ik geregeld in contact met jeugdcriminaliteit en herstelbemiddeling bij jongeren. Dit is onder andere een belangrijke motivatie geweest om het onderwerp voor mijn masterproef te kiezen. Ook de interesse in jeugdcriminologie in het algemeen, versterkte deze motivatie.

Een eerste woord van dank gaat zonder twijfel uit naar mijn promotor, professor Olga Petintseva. Allereerst wil ik haar bedanken voor alle ondersteuning en begeleiding gedurende het voorbereiden en schrijven van deze masterproef, waardoor dit eindresultaat mogelijk is gemaakt. Verder ben ik ook dankbaar voor de ruimte die ik gekregen heb om eigen inzichten te ontwikkelen. Tenslotte wens ik haar te bedanken voor de ondersteuning bij het formuleren van een concrete vraagstelling, voortkomend uit mijn initieel vage ideeën.

Daarnaast verdienen mijn ouders een speciale vermelding, omdat zij mij in de eerste plaats de kans hebben gegeven om te studeren. Bovendien hebben zij mij talloze keren aangemoedigd en zijn ze steeds in mij blijven geloven gedurende dit avontuur.

Tot slot wil ik iedereen bedanken die een bijdrage heeft geleverd aan het eindresultaat van deze masterproef. In het bijzonder de verschillende respondenten die ik, in deze moeilijke tijden als gevolg van de coronacrisis, alsnog kon interviewen.

(4)

Inhoudstafel 1. Inleiding 1 2. Herstelrecht 3 2.1. Historisch kader 3 2.2. Wat is herstelrecht? 3 2.2.1. Herstel 4 2.2.2. Schade 5 2.2.3. Recht 5 2.3. Kritische reflectie 5 3. Herstelbemiddeling als onderdeel van herstelrecht 6 3.1. Herstelbemiddeling: begripsbepaling 6 3.2. Werkingsprincipes van herstelbemiddeling 7 3.2.1. De notie vrijwilligheid 7 3.2.2. De notie vertrouwelijkheid 7 3.2.3. De notie neutraliteit 8 3.3. Kritische reflectie 8 4. Herstelbemiddeling bij minderjarigen 9 4.1. Inleiding 9 4.2. Ontstaan herstelgerichte maatregelen bij minderjarigen 10 4.3. Verloop van een bemiddeling 11 4.3.1. Schriftelijk aanbod 11 4.3.2. Voorwaarden 12 4.3.3. Procedure 12 4.3.4. Gevolgen 12 4.4. Kritische reflectie 14 5. Uitdagingen voor praktijk en onderzoek 14 5.1. Problematische inbedding van de notie vrijwilligheid 14 5.2. Kritische reflectie 15 6. Onderzoeksdesign 16 6.1. Probleemstelling 16 6.1.1. Situering 16 6.1.2. Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie 16 6.2. Onderzoeksvraag 17 6.3. Methodologie 18 6.4. Sterktes en zwaktes van het onderzoek 20 7. Analyse en resultaten 20 7.1. Factoren 22 7.2. Factoren in de persoon 24 7.3. Factoren in de context 26 7.4. Knelpunten en hun mogelijke oorzaken 28 8. Discussie 31 9. Algemeen besluit 34 10. Bibliografie 36 11. Bijlagen 42 11.1. Interviewleidraad 42 III

(5)

1. Inleiding

Als gevolg van de ontevredenheid over het formele strafrecht is de aandacht voor de alternatieve vorm van reageren op criminaliteit, herstelrecht, de laatste jaren sterk toegenomen. Gezien de grote diversiteit in achtergronden en de verschillende opvattingen over herstelrecht, bestaat er geen consensus over de definitie ervan (Braithwaithe, 2000). Herstelbemiddeling heeft niet voor iedereen dezelfde betekenis; de perceptie en context spelen bijgevolg een belangrijke rol (Kim et al.,2018). Herstel en participatie worden als belangrijkste voorwaarden naar voor geschoven wanneer men spreekt over herstelrecht. Er bestaan verschillende toepassingen van deze vorm van recht, doch zal deze bijdrage zich toespitsen op herstelbemiddeling als onderdeel van het jeugdrecht. Het uitgangspunt dat geldt voor minderjarigen is dat zij niet verantwoordelijk worden geacht voor hun daden, waardoor zij geen straffen krijgen, maar maatregelen tot opvoeding opgelegd krijgen. In 2006 kregen herstelgerichte maatregelen een wettelijke basis, als alternatief voor plaatsing van de minderjarigen (= ultimum remedium). Herstelbemiddeling is een communicatieproces tussen slachtoffer en dader waarbij het herstel en vergoeding centraal staan. Er zijn drie werkingsprincipes aan herstelbemiddeling verbonden, namelijk: verantwoordelijkheid, vertrouwelijkheid en vrijwilligheid (Groenhuijsen, 2016). Tijdens mijn stage viel op dat herstelbemiddeling vaak opgestart werd, maar weinig een positief eindresultaat kende. Uit de literatuur blijkt dat de inbedding van de notie vrijwilligheid in de praktijk, hiervoor een mogelijke verklaring kan bieden. Opvallend is dat er rond dit thema in België nog maar weinig kwalitatief onderzoek werd verricht, waardoor deze bijdrage zeker een meerwaarde kan bieden voor de wetenschappelijke wereld en wetenschappelijk onderzoek in de toekomst. Om een inzicht te verwerven in het spanningsveld tussen theorie en praktijk, zal deze masterproef onderzoek verrichten naar de ervaringen van jongeren, met een focus op de notie vrijwilligheid. Via kwalitatief onderzoek, meer bepaald door het uitvoeren van narratieve interviews, zal in de eerste onderzoeksvraag worden gepeild naar de verschillende factoren die de vrijwilligheid mogelijks kunnen beïnvloeden. In de tweede onderzoeksvraag wordt gekeken naar andere mogelijke pijnpunten. Op basis van de antwoorden op deze vragen, een uitgebreide literatuurstudie en een toetsing aan de praktijk wordt getracht de ervaringen van de jongeren te schetsen, alsook een beeld te vormen van de toepassing van deze herstelgerichte, constructieve maatregel in het jeugdrecht.

(6)

Om dit doel te bereiken begint de masterproef met een gedetailleerde uiteenzetting van de bestaande literatuur. Er wordt een theoretisch kader geschetst waarin er dieper wordt ingegaan op herstelrecht en herstelbemiddeling in het jeugdrecht; het ontstaan, de begripsbepaling, de inhoud, …

Aansluitend volgt een onderzoeksdesign waar de probleemstelling gesitueerd wordt met aandacht voor de wetenschappelijke relevantie. De methodologie, de sterktes en zwaktes sluiten dit hoofdstuk af. Het onderzoeksdesign resulteert in de volgende onderzoeksvragen:

1. Hoe ervaren jongeren de notie vrijwilligheid bij herstelbemiddeling?

a. Welke factoren zorgen ervoor dat herstelbemiddeling wel of niet als vrijwillig wordt ervaren door de jongeren?

b. Welke specifieke persoonsgebonden factoren zorgen ervoor dat herstelbemiddeling wel of niet als vrijwillig wordt ervaren?

c. Welke specifieke contextuele factoren zorgen ervoor dat herstelbemiddeling wel of niet als vrijwillig wordt ervaren?

2. Wat zijn de geïdentificeerde knelpunten en wat zijn de oorzaken van deze knelpunten in de ervaringen van jongeren bij herstelbemiddeling?

1. Welke knelpunten bestaan er?

2. Welke oorzaken geven de jongeren aan de knelpunten?

3. Welke voorstellen geven de jongeren zélf om de geïdentificeerde problemen op te lossen?

Vervolgens worden de resultaten uiteengezet en met een kritische blik geanalyseerd. Tot slot zal er in het laatste hoofdstuk, aan de hand van de verkregen data en de visies van de professionele actoren, een conclusie worden gevormd en aanbevelingen worden geformuleerd.

(7)

2. Herstelrecht

2.1. Historisch kader

Herstelrecht ofwel restorive justice, een van de alternatieven voor het retributieve strafrechtssysteem, richt zich op het herstel van de schade die is toegebracht aan het slachtoffer van een strafbaar feit (Strang & Braithwaite, 2017). Het idee of de basis van herstelrecht heeft in zeker mate altijd al bestaan. Sterker nog, het is historisch gezien de eerste vorm van reactie op wat wij tegenwoordig omschrijven als een misdrijf. In de eerste samenlevingen, waar nog geen strafrecht bestond, werden conflicten tussen families die schade hadden opgelopen, opgelost via restitutie. Het doel van deze restitutie is van herstelgerichte aard waarbij er een compensatie plaatsvond voor het slachtoffer. Bij het ontstaan van een centrale macht, verdween dit gedachtegoed zo goed al volledig van de voorgrond (Johnstone, 2013).

Onder invloed van maatschappelijke evoluties en kritieken steeg opnieuw de interesse voor een alternatieve afhandeling van criminaliteit. Belangrijke kritieken werden toegeschreven aan onder andere het feit dat straffen ineffectief zijn en de grote kloof tussen dader en slachtoffer. Het werd duidelijk dat de bestaande kritieken en het wijzen op de disfuncties van het strafrecht, vanuit heel wat verschillende stromingen, in grote lijnen overeenstemden. Als gevolg hiervan deed herstelrecht, als land overschrijdende stroming, zijn feitelijke intrede op het einde van de jaren ’70 (Van Ness & Strong, 2014).

Later heeft het ontstaan van de victimologie, een criminaliteitsbenadering waarbij het slachtoffer centraal staat, bijgedragen tot de verdere ontwikkeling van herstelrecht (Rothe,2016).

De ontwikkeling van een herstellende aanpak van deviant gedrag is van groot belang geweest binnen het huidig criminologisch denken. Het heeft al een hele evolutie ondergaan, maar het is op heden een dominant model van het strafrecht voor de meeste volkeren over de hele wereld (Uitermark et al., 2019). Desalniettemin blijft het een groot punt van discussie, wat later uitgebreid aan bod komt.

2.2. Wat is herstelrecht?

Er bestaat geen consensus over de definitie, aangezien er heel wat verschillende manieren zijn voor de invulling van het begrip restoritive justice. In de eerste plaats is het een alternatief voor het traditioneel reageren op criminaliteit. Binnen dit traditioneel kader verschijnt een verdachte

(8)

Binnen deze procedure verdwijnt het slachtoffer vaak naar de achtergrond en wordt hij/zij niet beschouwd als volwaardig procespartij (Zernova, 2007).

Restorive justice is ook een visie over de manier waarop men naar een misdrijf moet kijken en

hoe men hierop moet reageren, maar profileert zich vooral in contrast met het klassieke strafrecht. Binnen deze benadering stelt men dat een conflict niet enkel kan worden opgelost door een straf. De basis van herstelrecht bestaat uit een meer slachtoffergericht strafsysteem, waarbij drie doelen worden nagestreefd: (1) het herstellen van materiële en immateriële schade geleden door het slachtoffer, (2) het herstellen van relaties, (3) re-integratie in de maatschappij en het verminderen van recidive (Van Doosselaere & Vanfraechem, 2010).

De Nederlandse term herstelrecht werd door Walgrave voor het eerst gebruikt in 1992 en omschreef het als volgt; “Herstelrecht is elke actie die in de eerste plaats is gericht op recht

doen door herstel van schade veroorzaakt door een misdrijf”.

In de literatuur zijn vele definities terug te vinden over restorive justice. De meest aanvaarde definitie van herstelrecht is die van Tony Marshall (1996): “Restorative Justice is a process

whereby parties with a stake in a specific offence collectively resolve how to deal with the aftermath of the offence and its implications for the future”.

De centrale begrippen die steeds terugkeren in de verschillende omschrijvingen zijn ‘herstel’, ‘schade’ en ‘recht’. Deze worden hieronder kort toegelicht.

2.2.1. Herstel

Herstel van slachtoffers vertaalt zich op verschillende manieren. Allereerst wordt bedoeld het herstel van verloren eigendom of van een persoonlijk letsel. Ten tweede bestaat er het herstel van een gevoel van veiligheid. Dit is meer abstract dan in het eerste geval, maar kan aan bod komen wanneer iemand bijvoorbeeld het slachtoffer is geworden van een inbraak. Bij dergelijke misdrijven lijden benadeelden of slachtoffers vaak aan een gevoel van verlies van veiligheid. Daarnaast betekent het herstel van slachtoffers onder meer herstel van de sociale zekerheid, waardigheid, gevoel van empowerment, harmonie en sociale ondersteuning (Braithwaite,2003).

(9)

2.2.2. Schade

Schade is eveneens een begrip met een grote interpretatiemarge. Vanuit de filosofie van het herstelrecht staan er drie partijen centraal bij een conflictsituatie. Hoofdzakelijk gaat het om schade aan het (1) slachtoffer, maar ook (2) de dader en (3) de maatschappij mogen niet vergeten worden. De schade aan het slachtoffer kan van materiële en financiële aard zijn, maar ook van sociale en emotionele aard. Ook de dader kan schade ondervinden omwille van stigmatisering en uitsluiting. Door participatie aan herstelgerichte praktijken kan dit risico gereduceerd worden. Tot slot benadert restorive justice een misdrijf vanuit zijn sociale context waardoor er ook een publieke dimensie ontstaat. Aangezien elk van deze sleutelfiguren negatieve gevolgen/schade kunnen ondervinden van een misdrijf, wordt de actieve betrokkenheid vereist in de afhandeling ervan (Johnstone, 2007).

2.2.3. Recht

De idee is steeds om de harmonie te herstellen op basis van het gevoel dat gerechtigheid is geschied. Het impliceert dus rechtvaardigheid door op een rechtvaardige, juiste manier te reageren op criminaliteit. Daarnaast verwijst recht binnen herstelrecht ook naar een rechtssysteem waarbij de bescherming van de burgers wordt gegarandeerd en te grote invloeden van de overheid worden beperkt (Cohen, 2016).

2.3. Kritische reflectie

Herstelrecht kent een eeuwenlange evolutie, maar heeft mede onder druk van maatschappelijke kritieken in een versneld tempo een dominante plaats ingenomen binnen ons huidig rechtssysteem. Hierdoor is er een meer constructieve wijze van reageren op criminaliteit ontstaan met meer aandacht voor het slachtoffer en herstel van de geleden schade. Het is duidelijk dat er heel wat voordelen verbonden zijn aan restoritive justice. Zo wordt onder andere het slachtoffer gehoord en staat de verantwoordelijkheid van de dader centraal. Bovendien wordt het herstellen van de geleden schade nagestreefd. Bemiddeling is gratis en beschikbaar in elk gerechtelijk arrondissement. Toch is het belangrijk enkele kritische bedenkingen te formuleren. Het is echter niet zo dat herstelrecht een oplossing kan bieden voor alle vormen van delinquentie. Herstelrecht is een prioritaire optie, maar zeker niet de enige optie. In bepaalde gevallen is de doelstelling an sich van herstelrecht gewoonweg ondergeschikt aan de bekommernis van de openbare veiligheid. Daarnaast is er geen algemeen geldende definitie over herstelrecht. Dit kan bijgevolg voor verwarring zorgen voor heel wat partijen.

(10)

3. Herstelbemiddeling als onderdeel van herstelrecht 3.1. Herstelbemiddeling: begripsbepaling

Zoals reeds vermeld bestaan er verschillende toepassingen van deze vorm van recht zoals bijvoorbeeld herstelgericht groepsoverleg (HERGO), herstelbemiddeling, ... (Decock, 2012) Elk van deze vormen kennen echter een dubbele finaliteit: enerzijds staat het slachtoffer centraal, waarbij er wordt tegemoetgekomen aan de noden en de erkenning van het slachtofferschap, anderzijds staat de verantwoordelijkheid van de dader centraal. De dader neemt zijn/haar verantwoordelijkheid op voor zowel de gevolgen van zijn gedrag, als de schade die het slachtoffer hierdoor geleden heeft (Van Ness & Strong, 2016).

In deze masterproef zal herstelbemiddeling, als onderdeel van herstelrecht, centraal staan. Burford et al. (2019) omschrijven herstelbemiddeling als een brug tussen slachtoffer en dader. Het is een communicatieproces tussen beide partijen met als doel het bekomen van herstel en vergoeding. Het herstel of de vergoeding is afhankelijk van welke schade het slachtoffer geleden heeft. Daarnaast zal men ook streven de harmonie tussen slachtoffer en dader te herstellen en eventuele gevoelens van wraak/woede tegen te gaan. Herstelbemiddeling kan pas van start gaan indien zowel de verdachte, alsook het slachtoffer hiermee instemmen. Er zijn verschillende redenen waarom deze instemming niet gebeurt. Zo kunnen slachtoffers gevoelens van machteloosheid, controleverlies en een afnemend gevoel van eer ervaren. Anderzijds kunnen ook daders kunnen emotionele schade ondervinden na het plegen van strafbare feiten (Ryan, 2017). Herstelbemiddeling kan bijdragen aan de verwerking van deze gevoelens zowel bij slachtoffers, alsook voor de schuldverwerking bij daders (Skelton, 2018).

Er zijn twee mogelijkheden: enerzijds kan er een gezamenlijk gesprek georganiseerd worden, anderzijds kunnen er boodschappen doorgegeven worden tussen twee partijen (Cohen, 2016). Beide mogelijkheden worden begeleid door een neutrale bemiddelaar, die zich houdt aan de deontologische codes. De bemiddelingsdiensten zijn onafhankelijk van de strafrechtsbedeling, wat wil zeggen dat slachtoffer-dader bemiddeling een buitengerechtelijke procedure is die niet automatisch een weerslag heeft op het verdere strafproces (Umbreit, 2001).

(11)

3.2. Werkingsprincipes van herstelbemiddeling

Herstelbemiddeling berust op drie werkingsprincipes: vrijwilligheid, verantwoordelijkheid en vertrouwelijkheid (Zehr, 1998).

3.2.1. De notie vrijwilligheid

De notie vrijwilligheid wordt gezien als de kern van herstelbemiddeling (Gavrielides, 2007). Iedere partij heeft het recht om deelname te weigeren of om op eender welk moment de procedure stop te zetten. Wanneer er sprake is van dwang bij een van de betrokken partijen, in welke mate dan ook, kan er geen bemiddeling plaatsvinden. Ook de Verenigde Naties benoemen dit expliciet in hun basisprincipes bij het gebruik van restorative justice pograms bij criminele procedures: bemiddelingsprocedures kunnen enkel worden toegepast indien er sprake is van het vrijwillig toestemmen in bemiddeling door alle partijen.

Enerzijds wordt in de literatuur het belang van deze vrijwilligheid sterk benadrukt, omdat enkel op vrijwillige basis beide partijen een positieve bijdragen kunnen leveren aan de uitkomst. Anderzijds worden er heel wat kritieken geformuleerd op de inbedding van het principe in de praktijk.

In het onderzoek van Lauwaert (2009) wordt aangetoond dat er allerlei subtiele vormen van druk aanwezig zijn. Deze druk kan bijvoorbeeld voortkomen uit het feit dat men zich in een juridische context bevindt. Ook kan het voorstel van de rechter geïnterpreteerd worden als een soort verplichting.

Ook druk vanuit de bemiddelaar, druk van de kant van de advocaat, etc. zijn mogelijk. Ondanks het feit dat er veel belang gehecht wordt aan het principe van vrijwilligheid, kan er moeilijk gesproken worden van vrijwilligheid in een gerechtelijke context (Zernova, 2007).

3.2.2. De notie vertrouwelijkheid

De inhoud van deze notie spreekt voor zich, namelijk dat vertrouwelijke informatie voortkomend uit het hersteltraject in principe met niemand mag gedeeld worden (Decock & Put, 2012). Uit het onderzoek van Van Rumst (2006) is gebleken dat de schending van vertrouwelijkheid het resultaat van het proces kan beïnvloeden in negatieve zin. Het principe is van toepassing op alle betrokken personen die deelnemen aan de bemiddeling.

(12)

Dit wil dus zeggen dat de rechter die het verslag van de bemiddelingsprocedure overhandigd krijgt, in principe dus geen inhoudelijke informatie te lezen krijgt, tenzij er toestemming is van alle partijen dat de informatie toch wordt doorgegeven aan de gerechtelijke instanties (Weijers, 2005). Bij de invulling van dit principe is er in de literatuur een vaak terugkerende bedenking. Zoals reeds vermeld moet de bemiddelingsdienst een verslag uitbrengen aan het parket of de jeugdrechtbank. De notie vertrouwelijkheid staat hierdoor enigszins onder druk. Volgens Van Garsse & Peters (2002) kan dit anderzijds als iets positiefs ervaren worden aangezien de partijen weten dat het resultaat invloed kan uitoefenen op de gerechtelijke beslissing. Vandenbroek en Vanfraechem (2007) vullen hierbij aan dat het resultaat echter geen invloed zou mogen hebben op de uiteindelijke beslissing van de jeugdrechtbank of het parket.

3.2.3. De notie neutraliteit

De term neutraliteit kan op verschillende manieren worden ingevuld. Ten eerste wordt bedoeld de neutrale wijze waarop de bemiddelaar de betrokken partijen op gelijke wijze behandelt. Ten tweede mag de bemiddelaar zich niet bezighouden met de inhoud van de feiten. Ten derde moet de bemiddelaar een volkomen onafhankelijke deskundige zijn en een niet-vooringenomen positie innemen (Lauwaert, 2009). Het idee achter neutraliteit is het nastreven van een gelijke behandeling voor zowel dader als slachtoffer (Van Rumst, 2006). Dit wil zeggen dat de bemiddelaar of facilitator die wordt aangesteld, onpartijdig en transparant dient op te treden. Het doel is om de jongere, de ouders en het slachtoffer van een opportuniteit te voorzien om samen met een onpartijdige bemiddelaar te debatteren (Put, 2015). De functie van de bemiddelaar mag zeker niet worden verward met die van de advocaat of de rechter. Een bemiddelaar heeft namelijk niet de bevoegdheid om beslissingen te nemen of advies te geven. 3.3. Kritische reflectie

Herstelbemiddeling is zeker en vast een afhandelingsmodaliteit waaraan verschillende voordelen verbonden zijn. De actieve betrokkenheid van alle partijen bij de afhandeling van een conflict is aanbevolen. Bradshaw, Roseborough en Umbreit (2006) stellen dat er hierdoor een veilige en zorgzame omgeving kan worden gecreëerd voor zowel slachtoffer, alsook voor de dader. De opgekropte gevoelens van het slachtoffer kunnen door zijn of haar betrokkenheid worden weggewerkt. Tijdens de bemiddeling kan men vragen stellen aan elkaar, waardoor de opportuniteit ontstaat om te begrijpen waarom iets gebeurd is.

(13)

Hoewel herstelbemiddeling zich afspeelt buiten de strafrechtsketen en is het naar mijn mening in bepaalde gevallen effectiever dan een onpersoonlijke institutionele straf. Het is positief dat de minderjarige dader al een tot een eerste inzicht komt in het eigen gedrag en een dialoog wordt gecreëerd met het slachtoffer. Hij of zij wordt namelijk geconfronteerd met de gevolgen van zijn of haar daden, war bevorderlijk kan zijn om recidive te voorkomen. Deze vorm van herstelrecht heeft de laatste jaren een enorme uitbreiding gekend, waardoor het niet verwonderlijk is dat er een aantal beperkingen aan verbonden zijn. De neutrale positie van de bemiddelaar is vooraleerst een belangrijk gegeven, uit het artikel van Beven, Hall et al. (2005) blijkt dat de partijen de indruk kunnen krijgen dat zij formele macht bezitten omdat vaak de relatie met gerechtelijke instanties onduidelijk is. Het is in de eerste instantie aan de bemiddelaar om zijn taak en zijn mandaat duidelijk kenbaar te maken aan alle partijen, zodat hierover geen onduidelijkheid meer kan bestaan. Verder zijn machtsverhoudingen, de mogelijke aanwezigheid van manipulatie door de dader, secundaire victimisatie, … niet weg te denken (Bergseth et al., 2007). Tot slot kunnen we opmerken dat deze maatregel tijdrovend is en bureaucratisch veel werk teweegbrengt.

4. Herstelbemiddeling bij minderjarigen

Binnen de reactie op misdrijven gepleegd door minderjarigen heeft de figuur van bemiddeling in het nieuwe jeugddelinquentierecht een prominente plaats ingenomen. Zoals reeds aangehaald wordt bij minderjarige delinquenten de focus gelegd op het nemen van individuele verantwoordelijkheid en responsabilisering. In dit hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op herstelbemiddeling als alternatieve en constructieve maatregel bij minderjarigen.

4.1. Inleiding

De wijze waarop men reageert op jeugddelinquentie kent een lange evolutie en blijft tot op heden vatbaar voor discussie. Jeugdrecht heeft lang geschommeld tussen enerzijds een heropvoedingsmodel en anderzijds een strafrechtelijk model. Dit vertaalt zich in twee uiterste groepen met elk hun eigen visie ten aanzien van jeugdcriminaliteit. De ene groep gelooft dat sanctioneren noodzakelijk is, daar de andere groep sterk gelooft in de heropvoeding van jongeren die misdrijven hebben gepleegd.

(14)

Uiteindelijk heeft dit ervoor gezorgd dat er twee stromingen zijn ontstaan, namelijk (1) het jeugdsanctierecht en (2) jeugdbeschermingsrecht. Daarnaast bestaat er nog een derde stroming, die centraal staat in deze masterproef, zijnde (3) het herstelrecht (Walgrave, 2011). Het gebruik ervan is terug te vinden in zowat alle internationale jeugdrecht stelsels.

Wanneer een minderjarige verdacht wordt van een als misdrijf omschreven feit (MOF), kunnen er heel wat vragen en onduidelijkheden optreden bij de jongere over hoe het verder moet. Indien het dossier bij de procureur of de jeugdrechter terecht komt, bestaat de mogelijkheid om een herstelbemiddeling op te starten (Vanfraechem, 2007). Deze bemiddeling biedt slachtoffers en verdachten van een als misdrijf omschreven feit, vanaf 12 jaar, de kans om informatie uit te wisselen alsook om vragen te stellen omtrent de feiten en de gevolgen ervan.

4.2. Ontstaan herstelgerichte maatregelen bij minderjarigen

De herstelgerichte maatregelen ontstonden vanuit de praktijk. Begin de jaren ‘80 experimenteerde men al met leerprojecten, gemeenschapsdiensten en later met dader-slachtoffer bemiddeling (Andries, 2005). Wanneer professor L. Walgrave in 1999 terugkeerde van een studiereis in Nieuw – Zeeland waar hij kennis maakte met family group conferences wou hij ook hier in België starten met het herstelgericht groepsoverleg. Dit is een vorm van reageren op jeugdcriminaliteit waar de filosofie van herstelrecht centraal staat. Met behulp van de Vlaamse overheid werd er een pilootproject opgestart dat later ook in andere arrondissementen werd overgenomen.

Mede onder invloed van internationale aandacht kwam er in België pas daadwerkelijk een wetgeving hieromtrent in de twintigste eeuw. Er vond een vermaatschappelijking plaats van de opvoeding door de inmenging van de overheid. De eerste wijzigingen waren onder andere het doorvoeren van een arbeidsverbod voor kinderen, algemene leerplicht, wet betreffende de kinderbescherming, … (De vos, 2017).

In deze laatstgenoemde wet betreffende de kinderbescherming van 15 mei 1912 werden voor het eerst de grondbeginselen bepaald voor de juridische bescherming van minderjarigen. Reeds toen werd de nadruk op straffen licht vervangen door het idee van heropvoeden. Wegens enerzijds de kritieken op de invulling van de wetgeving en anderzijds stijgende jeugddelinquentie diende minister P. Vermeylen in 1963 een wetsontwerp in. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de hervorming van de jeugdbeschermingswet van 1965.

(15)

In deze wet ligt de focus grotendeels op heropvoeding en bescherming van minderjarigen. Na nog enkele hervormingen vonden belangrijke wijzigen plaats met uiteindelijk de nieuwe jeugdwet van 2006. Het is in deze masterproef niet de bedoeling een gedetailleerde uiteenzetting te geven van de wettelijke wijzigen, maar in het daglicht van dit onderzoek is deze laatste wet een belangrijke pionier. De Jeugdwet van 2006 vormde namelijk een uitdrukkelijke, wettelijke basis voor de alternatieve afhandelingspraktijken, onder meer voor de figuur van de herstelmiddeling (Dumortier & Christiaens, 2006).

Op 13 december 2006 werd er een samenwerkingsakkoord ondertekend betreffende de organisatie en financiering van het herstelrechtelijk aanbod. Het grote pluspunt van deze samenwerkingsverbanden is dat doorverwijzers en bemiddelingsdiensten samen overleggen en continu geïnformeerd worden over het aanbod (samenwerkingsakkoord goedgekeurd bij wet 10 mei 2007, BS 13 juli 2007). Mede door de hervormingen van 2007 werden de kwaliteitscriteria onder de loep genomen en verder uitgebreid. In januari 2009 werden bemiddelingsdiensten voortaan erkend als reguliere instellingen (De craim, 2010).

Op 1 september 2019 is het Vlaams decreet betreffende het jeugddelinquentierecht, in werking getreden. Dit is het meest recente decreet omtrent jeugddelinquentierecht (Leenknecht & De Bondt, 2019). Deze paragraaf gaat niet in op de totstandkoming ervan, maar bespreekt kort de wijzigingen met betrekking tot het herstelgericht aanbod. Herstelrechtelijk optreden krijgt met dit decreet binnen het Vlaamse systeem een volwaardige positie als reactie en normbevestigend antwoord op jeugddelicten. Meer nog, het herstelrechtelijk aanbod krijgt steeds prioriteit waarbij de betrokken partijen zelf zoeken naar een oplossing via een ondersteund dialoog tussen verdachte en slachtoffer met het doel de aangerichte schade te herstellen.

4.3. Verloop van een bemiddeling 4.3.1. Schriftelijk aanbod

De procureur des Konings is verantwoordelijk voor het schriftelijk aanbieden van herstelbemiddeling ten aanzien van zowel de minderjarige als de ouder én het slachtoffer. Dit aanbod betreft dader-slachtoffer bemiddeling onder begeleiding van een onpartijdige, buitenrechtelijke bemiddelaar.

(16)

De procureur des Konings moet de betrokken personen eveneens op de hoogte brengen dat de minderjarige verdachte, alsook wanneer het slachtoffer jonger is dan 18 jaar, hij/zij het recht heeft op bijstand van een advocaat. Bijstand van een advocaat moet mogelijk zijn enerzijds vooraleer er wordt ingegaan op het voorstel tot bemiddeling, en anderzijds tijdens elke fase van de bemiddeling. Vooraleer een minderjarige verdachte dus kan instemmen met een bemiddeling, moet hij zich nu dus wenden tot een advocaat (Gavrielides, 2017). De betrokken personen hebben daarnaast een bedenktijd van vijftien werkdagen om al dan niet in te gaan op het voorstel tot bemiddeling (Gavrielides, 2017).

4.3.2. Voorwaarden

De procureur des Konings gaat pas over tot een aanbod tot bemiddeling wanneer er aan drie voorwaarden is voldaan (Zehr, 2017):

- Er bestaan ernstige aanwijzingen van schuld in hoofde van de betrokkene minderjarige - De betrokken minderjarige ontkent het plegen van de feiten niet

- Er is een slachtoffer waarvan de identiteit is vastgelegd

4.3.3. Procedure

Wanneer er een akkoord heeft plaatsgevonden, waarbij de partijen zijn bijgestaan door een advocaat, zal de bemiddelingsdienst hiervan op de hoogte worden gesteld. Wanneer de betrokken personen zelf geen contact hebben opgenomen binnen de acht dagen na ontvangst van het schriftelijk aanbod van de procureur des Konings, zal de bemiddelingsdienst zelf met hen contact opnemen. De bemiddelingsdienst staat ook in voor het opmaken van een verslag over de vooruitgang van de bemiddeling. Hierin moet expliciet vermeld worden dat de deelname op volledig vrijwillige basis heeft plaatsgevonden en er bovendien een vooruitzicht is op een actieve medewerking aan de oplossing van de gevolgen het jeugddelict.

4.3.4. Gevolgen

Wanneer alle afspraken zijn nageleefd en de minderjarige verdachte zijn akkoord heeft uitgevoerd, zal de procureur des Konings hiervan een proces verbaal opmaken. Hiermee zal rekening worden gehouden bij zijn beslissing om de zaak al dan niet te seponeren. Wanneer hij alsnog beslist om de strafvordering in te stellen, moet hij dit motiveren (Van Garsse & Peters, 2006). Wanneer de bemiddeling om welke reden dan ook geen akkoord oplevert, zou het verloop en het resultaat van deze bemiddeling niet nadelig mogen zijn ten aanzien van de

(17)

minderjarige dader (Suzuki & Wood, 2018).

Het initiatief tot bemiddeling bij minderjarigen berust bij het parket of de jeugdrechtbank. Dit is een groot verschil met de procedure bij meerderjarigen, waar het initiatiefrecht volledig bij de partijen zelf ligt (Riley, 2018). Dit kan te wijten zijn aan het feit dat jongeren niet volledig verantwoordelijk worden geacht voor hun doen en laten. In het jeugdbeschermingsrecht ligt de focus op opvoeding, verantwoordelijkheidszin, resocialisatie en de bescherming van de maatschappij. Hierdoor zal de jeugdrechter in veel gevallen in de eerste plaats opteren voor het herstelgericht aanbod (De Smet, 2015). Dit instrument moet aangemoedigd worden aangezien het net voor deze doelgroep belangrijk is verantwoordelijkheid en inzicht te verkrijgen in het veroorzaakte leed. Dit te meer omdat jongeren zich bevinden in een levensfase waar leren uit hun fouten van groot belang is voor hun verdere toekomst (Berghmans,2014). Dit wordt eveneens bevestigd in het onderzoek van Prebble (2017), die herstelrecht als een pionier omschrijft in zowel moderne als traditionele benaderingen van de aanpak van jeugddelinquentie.

Tenslotte is het van belang om te kijken naar de inwerkingtreding van deze revolutionaire wet in andere landen. Een eerste vergelijking wordt gemaakt met Nieuw-Zeeland. De gekende

family group conferences vormen daar de basis van het herstelgerechtelijk aanbod bij

minderjarigen (Maxwell & Morris, 2006). In vergelijking met herstelbemiddeling zoals wij het kennen, kent deze vorm in Nieuw-Zeeland een groter aantal participanten. Ook in Canada is dit het geval, waar circle sentencing wordt gehanteerd. Deze zogenaamde circle wordt gevormd door dader, slachtoffer, familie, vrienden, een rechter, politie en hulpverleners (Coates, Umbreit &Vos, 2003). Dit in tegenstelling tot België, waar het gerecht en de politie nooit rechtstreeks zal deelnemen aan de herstelbemiddeling. Het initiatief of het aanbod kan bij deze vormen van

circle sentencing zowel komen vanuit het parket als vanuit de gemeenschap. Deze modellen

gaan gepaard met een sterke focus op de gemeenschap en het aspect van participatie. Dergelijke inzichten kunnen steeds worden gebruikt om de implementatie en het beleid in België te versterken.

(18)

4.4. Kritische reflectie

Het nieuwe decreet heeft ervoor gezorgd dat het Openbaar Ministerie een ruimere waaier aan mogelijkheden heeft wanneer een minderjarige een delict pleegt. Op die manier wordt het mogelijk om sneller en meer op maat te kunnen reageren zonder dat de minderjarige daarom persé in het gerechtelijke systeem terecht komt. De opeenvolgende beleidsinitiatieven hebben de voorbije jaren in België de herstelrechtelijke oriëntatie van het jeugdrecht sterk naar de voorgrond gestuurd. Het figuur van de herstelbemiddeling is uitgebreid beschreven in boeken en artikelen. Het is nationaal en internationaal een van de meest onderzochte herstelgerichte praktijken (Coates, Umbreit & Vos, 2004). Opvallend is dat de literatuur dit voornamelijk doet vanuit juridisch en criminologische invalshoeken. Vertrekkend vanuit deze vaststelling wordt verder in deze masterproef een focus gelegd op een perspectief vanuit de inbedding in de praktijk.

5. Uitdagingen voor praktijk en onderzoek

Voor de minderjarigen is het principe van vrijwilligheid uitdrukkelijk opgenomen in de Jeugdwet zowel op parketniveau als op het niveau van de jeugdrechtbank. Desalniettemin kunnen jongeren in sommige gevallen een vorm druk en/of machtsmisbruik van hoger af ervaren om een actie te ondernemen gericht op herstel van de toegebrachte schade.

5.1. Problematische inbedding van de notie vrijwilligheid

De literatuur heeft aangetoond dat er een grote kloof bestaat tussen de invulling van de verschillende werkingsprincipes in de theorie versus de praktijk van herstelbemiddeling. Deze masterproef zal specifiek onderzoek verrichten naar de problematische inbedding van de notie vrijwilligheid. Het uitgangspunt voor de motivatie om deel te nemen aan bemiddeling wordt echter nog steeds als een van de meest ernstige en kritisch ervaren. Diverse probleembenaderingen duiden op de conceptuele verschuivingen binnen de praktijk rond de invulling van de notie vrijwilligheid. Inzicht in deze trend lijkt mij vooral van belang ten aanzien van de herstelbemiddelingspraktijk om te vermijden dat het resulteert in een methodisch antwoord op jeugdcriminaliteit.

Een eerst punt, wat het meest naar voor komt in de literatuur, beoogt de stijging van het risico van valse vrijwilligheid bij het ervaren van gevoelens die leunen naar strafvermindering of eventueel strafverval.

(19)

Uit het onderzoek van Choi et al. (2011) is gebleken dat de beweegredenen voor deelname aan herstelbemiddeling vaak in functie zijn van hun eigen belang. Zo worden redenen aangehaald zoals onder andere: strafblad proper houden, het incident achterwege laten, strafvermindering verkrijgen, … De filosofie die schuilt achter bemiddeling, namelijk het opgelopen leed herstellen, wordt door de daders miskend. Ook Crime and Justice Research Centre en Triggs (2005) erkennen dit probleem. Het ontvangen van een mildere straf is uit hun onderzoek naar voor gekomen als een belangrijke drijfveer voor deelname aan bemiddeling. Tot slot blijkt uit een onderzoek van Andries (2005) dat daders vaak deelnemen om een goede indruk na te laten tegenover het parket of de strafrechter met ook hier opnieuw oog voor een lichtere straf. Een volgende vaststelling, is die van Lauwaert (2009), namelijk de aanwezigheid van machtsrelaties. Herstelbemiddeling wordt in het jeugdrecht voorgesteld door het parket of de jeugdrechter (Goedseels, 2015). De relatie die zij hebben met het kind bevat een duidelijke machtsdimensie, waardoor vrijwilligheid kennelijk in gedrang komt. Ook Zernova (2007) erkent dit probleem om dezelfde reden. Uit haar onderzoek is gebleken dat er in feite moeilijk kan gesproken worden van vrijwilligheid in een gerechtelijke context.

Een derde element is dat in de literatuur naar voor wordt geschreven is dat jongeren onvoldoende geïnformeerd worden en bijgevolg niet voldoende op de hoogte zijn van de inhoud van bemiddeling, zoals benadrukt door Cunneen & Hoyle (2010). Voor minderjarige delinquenten is de informatieverstrekking van groot belang. Het achterhouden van informatie kan er namelijk voor zorgen dat de vrijwilligheid in gedrang komt. Opdat de vrijwilligheid optimaal kan worden nagestreefd, moet de minderjarige delinquent voldoende keuzes krijgen naast de mogelijkheid van bemiddeling (Ferwede & Van Leiden, 2012). Het is de taak van de bemiddelaar zelf, die in zijn mandaat de opdracht duidelijk moet uitleggen en de kans moet geven aan alle partijen om vragen te stellen over de werking en de gevolgen van herstelbemiddeling, van belang (Noëlla et al., 2008).

5.2. Kritische reflectie

We kunnen stellen dat de inbedding van herstelbemiddeling in de praktijk tegen heel wat noemenswaardige problemen aanstoot. Het risico dat vrijwillige deelname, wat bijdraagt tot een succesvolle herstelbemiddeling, onder druk staat is reëel. Het artikel van Suzuki (2018) blijkt dat deze problematiek (deelnemen aan herstelbemiddeling met hoop op een mildere straf), vooral bij jongeren een groot risico is. Dit maakt het dus zeker zinvol om specifiek onderzoek

(20)

6. Onderzoeksdesign 6.1. Probleemstelling

6.1.1. Situering

Herstelbemiddeling is pas recentelijk in de justitiële belangstelling komen te staan. Sinds de aanvang van herstelrecht zijn er diverse hervormingen doorgevoerd. Zoals hierboven geïllustreerd brengen verschillende studies diverse knelpunten in beeld, en bestudeerden zij de werking van het concept, om vervolgens de gevolgen aan te kaarten en nieuwe of andere richtlijnen te suggereren. De werkingsprincipes van herstelbemiddeling worden vaak tegelijk geïdentificeerd als knelpunten. Zoals hierboven aangegeven, is er een grote kloof tussen de theorie en de praktijk. De vraag of herstelbemiddeling wel echt als vrijwillig kan worden beschouwd, als de minderjarige dader weet dat de vervolging kan worden gestaakt als hij/zij deelneemt, komt uitdrukkelijk naar boven. Een specifieke focus op de ervaringen van de jongeren zélf wordt door de onderzoekers niet of zelden onderzocht omdat dit de grootte van hun steekproef aanzienlijk beperkt. Studies die zich enkel focussen op de ervaringen van de jongeren m.b.t. herstelbemiddeling zijn dus uiterst zeldzaam. Toch lijkt een focus in toekomstig onderzoek hierop uiterst zinvol. Naar aanleiding van de hiervoor beschreven literatuur is het doel van deze masterproef om na te gaan hoe het herstelgerechtelijk aanbod vorm krijgt in de praktijk. Meer concreet zal worden onderzocht in welke mate herstelbemiddeling bij jongeren effectief tot uiting komt in de praktijk en hoe zij dit ervaren. Daarnaast wordt er onderzocht welke knelpunten er bestaan in de gerechtelijke aanpak van dit fenomeen, alsook wat de oorzaken van deze knelpunten zijn vanuit het standpunt van professionals enerzijds en van de jongeren in een hersteltraject anderzijds.

6.1.2. Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

De wetenschappelijke relevatie heeft vooral te maken met een tekort aan een geactualiseerd overzicht van de ervaringen van de jongeren en inzichten van de actoren. Meer kennis over de ideeën en gevoelens van de minderjarigen zelf ten aanzien van herstelbemiddeling, kan alleen maar bijdragen tot een betere toepassing van herstelbemiddeling. Herstelrecht is een van de belangrijkste stromingen binnen de gerechtelijke context waarbij de maatschappij, het slachtoffer en dader centraal staan. Herstelbemiddeling beoogt hoofdzakelijk een wisselwerking tussen deze drie actoren. Deze positie is een van de redenen waarom dit onderzoek maatschappelijk relevant is.

(21)

Bovendien kan de opgedane kennis via kwalitatief onderzoek zowel positief bijdragen aan de leedverwerking van slachtoffers, alsook aan de re-integratie van de dader in de maatschappij.

6.2. Onderzoeksvraag

In deze masterproef worden twee centrale onderzoeksvragen geformuleerd die vervolgens worden opgesplitst in deelvragen. De beantwoording op deze deelvragen vormen samen een antwoord op de hoofdvragen. Centraal binnen het onderzoek wordt nagegaan hoe het strafrechtelijk beleid vorm krijgt, met een specifieke focus op herstelbemiddeling. De basis hiervoor is de betekenisgeving die jongeren zelf geven aan het concept. Hun eigen ervaringen zullen de leidraad vormen binnen dit onderzoek. Aan de hand van narratieve interviews wordt er via professionals en concrete voorbeelden gepoogd om conclusies te trekken, besluiten te vormen en tot slot aanbevelingen te formuleren.

HOOFDVRAAG 1: Hoe ervaren jongeren de notie vrijwilligheid bij herstelbemiddeling? Bijvragen:

1. Welke factoren zorgen ervoor dat herstelbemiddeling wel of niet ervaren wordt als vrijwillig door de jongeren?

2. Welke specifieke factoren in de persoon zorgen ervoor dat herstelbemiddeling wel of niet ervaren wordt als vrijwillig?

3. Welke specifieke factoren in de context zorgen ervoor dat herstelbemiddeling wel of niet ervaren wordt als vrijwillig?

HOOFDVRAAG 2: Wat zijn de geïdentificeerde knelpunten en wat zijn de oorzaken van deze knelpunten in de ervaringen van jongeren bij herstelbemiddeling? Bijvragen:

4. Welke knelpunten bestaan er?

5. Welke oorzaken geven de jongeren aan de knelpunten?

6. Welke voorstellen geven de jongeren zélf om de geïdentificeerde problemen op te lossen?

(22)

6.3. Methodologie

De focus van dit onderzoek ligt op het bestuderen van de betekenis die minderjarige daders geven aan herstelbemiddeling, meer specifiek rond de notie vrijwilligheid. De invulling ervan is immers de essentie voor de ervaringen van de notie vrijwilligheid: het bevat juist deze gedragingen of gevoelens die ervaren worden door de jongere als vrijwillig of niet. Het is bovendien niet de intentie van het parket of de jeugdrechtbank, maar wel de attitude en motivatie van de jongere die bepaalt of bemiddeling vrijwillig is of niet.

Om tot de beantwoording van de onderzoeksvragen te komen, wordt in deze studie gebruik gemaakt van een kwalitatieve methode. Wanneer men ervaringen, interpretaties, betekenissen wilt onderzoeken kiest men dikwijls voor kwalitatief onderzoek (Bernolet, 2015). Dergelijk onderzoek is vaak gebaseerd op woorden en focust zich op de diepere betekenis en het beschrijven van de ervaring. Kwalitatief onderzoek wordt vaak een inductieve benadering genoemd: theoretische inzichten worden gevormd (Portney & Watkins, 2007). Dit onderzoek wil echter ingaan op de diepere betekenis van ervaringen en betekenisgevingen, en hierbij ook specifiekere factoren binnen de persoon en context meenemen. Om een antwoord te kunnen krijgen op de onderzoeksvragen is dus een verdiepende methode noodzakelijk.

Verschillende kwalitatieve methoden kunnen worden overwogen. De bedoeling van dit onderzoek is een passend antwoord formuleren op het sociale fenomeen dat voorwerp uitmaakt van onze studie. Er werd aanvankelijk gekozen om een gevalstudie of casestudy uit te voeren. Er zijn verschillende redenen die aan de basis liggen voor deze keuze. Enerzijds maakt deze strategie het mogelijk om moeilijk toegankelijke individuen te bereiken en een gevoelig/complex onderwerp te onderzoeken. Anderzijds heeft deze onderzoeksstrategie als doel een diepgaand en integraal inzicht te krijgen in objecten of processen (Hancock & Algozzine, 2017). Omwille van de coronacrisis is dit soort echter onderzoek onmogelijk geworden.

De gevalstudie moest plaats maken voor individuele interviews, die uiteraard online plaats zouden vinden. Het individueel interview is aan te raden als het doel is om inzicht te krijgen in diepere ervaringen, betekenisgeving, attitudes, enzovoort. Na heel veel pogingen om de jongeren te contacteren, helaas zonder resultaat, werd in samenspraak met de promotor van deze masterproef beslist om de ervaringen van de jongeren te toetsen door het oogpunt van professionele actoren met ervaring in herstelbemiddeling.

(23)

Via diverse voorbeelden uit de praktijk, alsook de kennis en expertise van sleutelfiguren, wordt een duiding mogelijk gemaakt over hoe zij en de jongeren in kwestie kijken naar het herstelbemiddeling.

In de studie zijn narratieve interviews de belangrijkste manier van dataverzameling. Deze methode maakt het mogelijk om de antwoorden in verschillende richtingen te sturen. Men kan doorvragen om het gesprek in de gewenste richting te sturen. Deze manier van bevragen laat toe om langer en dieper in te gaan op gespreksonderwerpen, waardoor vaak persoonlijke en emotionele aspecten besproken kunnen worden (Baarda, Bakker & Fischer, T., 2013). Bovendien zal er aan de hand van voorbeelden en tegenvoorbeelden zoveel mogelijk worden gepoogd de ervaringen van de jongeren te achterhalen. Diepgaande kennis over de praktijk kan het beleidsproces en de implementatie van het fenomeen bevorderen. Het is heel belangrijk bij het opstellen van de leidraad, rekening te houden dat de vragen geen sturend of suggestief karakter hebben.

Er wordt getracht te achterhalen of zij de situatie als onvrijwillig beoordelen, en indien bevestigend, hoe ernstig ze dit beoordelen (weinig, matig, zeer ernstig). Vervolgens wordt per situatie ingegaan op (1) de algemene factoren, (2) factoren in het gedrag/persoon van de jongere, (3) in de context die ervoor zorgt dat de herstelbemiddeling wel of niet ervaren wordt als vrijwillig. Onder jongeren wordt verstaan: een minderjarige die onder het jeugdrechtstelsel valt. We definiëren jongeren als minderjarige wanneer hij/zij een persoon is van minstens twaalf jaar die de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt op het ogenblik van het plegen van het misdrijf.

Er wordt in dit onderzoek ook getracht een nadruk te leggen op triangulatie. Op die manier kan toeval zoveel mogelijk worden uitgeschakeld. De voorbeelden waaruit de ervaring van de jongeren kan worden afgeleid, worden besproken met sleutelfiguren die deel uitmaken van een herstelbemiddeling. Hierdoor wordt een vergelijking mogelijk gemaakt tussen de visies van de experten en de jongeren. Daarnaast worden inzichten van de professionals betrokken om een nader licht te werpen op de geïdentificeerde knelpunten en tot slot om een zicht te krijgen op de visie van de sleutelfiguren omtrent het beleid en de toepasbaarheid ervan.

(24)

6.4. Sterktes en zwaktes van het onderzoek

De kracht van dit onderzoek uit zich vooral in het bijbrengen van een perspectief van jongeren en professionele actoren ten aanzien van herstelbemiddeling. In de bestaande literatuur wordt er vaak gewezen op de problematische invulling van de notie vrijwilligheid in de praktijk. Dit onderzoek tracht op dit vlak mogelijke oorzaken te zoeken, alsook te peilen naar eventuele andere pijnpunten in het algemeen.

Naast de sterktes zijn er ook enkele beperkingen bij het onderzoek. Enerzijds is het niet gelukt om jongeren zelf aan het woord te laten, hetgeen te betreuren valt nu dit uiteraard een meerwaarde was geweest voor het onderzoek. Verder konden er meer professionele actoren bevraagd worden om een vollediger beeld te kunnen krijgen. De steekproef bevat 11 respondenten. De steekproef is met andere woorden niet representatief voor alle bemiddelingsdiensten, alsook niet voor alle dossiers. Daarnaast werd met de respondenten toch ook wel een grote hoeveelheid aan data verzameld. Dit maakte het niet altijd eenvoudig om een overzicht te houden en thema’s uit de interviews te halen. Tot slot is het onderzoek onderhevig aan eventuele vertekeningen waardoor een resultaat foutief kan worden geïnterpreteerd. De holistische fout wordt in achting gehouden waarbij men de gegevens binnen een bepaald patroon gaat interpreteren (Decorte, 2008). Het verschijnsel dat de diverse bemiddelingsdiensten uit verschillende arrondissementen onafhankelijk optreden mag ook niet over het hoofd worden gezien.

7. Analyse en resultaten

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de ervaringen van de jongeren met betrekking tot herstelbemiddeling, meer specifiek hun ervaringen rond de notie vrijwilligheid. Als gevolg van de coronacrisis zijn deze bevragingen echter gebeurd via professionals: hulpverleners, bemiddelaars, advocaten … Initieel was het de bedoeling te peilen naar de ervaringen via gesprekken met jongeren zelf. Het was echter zeer moeilijk om tijdens de lockdown, als gevolg van de coronacrisis, in contact te komen met de jongeren in kwestie. Enerzijds waren er enkele jongeren waarmee ik reeds een gesprek had ingepland vlak voor de uitbraak van de coronacrisis. Zij lieten ofwel niets meer weten, of waren via geen enkel communicatiekanaal nog te bereiken. Anderzijds was het erg moeilijk om toenadering te zoeken tot nieuwe jongeren in deze periode. Toen ik contact opnam met verschillende organisaties bleek dat het niet evident zou zijn om nieuwe respondenten te rekruteren, daar zélf de bemiddelaars etc. vaak moeilijkheden ondervinden op vlak van communicatie met de jongeren.

(25)

Vooreerst kunnen we omwille van deze methodologische moeilijkheid met betrekking tot het rekruteren van jongeren al een eerste bedenking formuleren met betrekking tot de vrijwillige deelname. Zoals is gebleken uit een grondige literatuurstudie kunnen we stellen dat vrijwilligheid inderdaad niet waterdicht is. Bemiddelaars laten weten dat, omwille van de Covid-19 crisis, jongeren nalaten om nog verder in te gaan op de uitnodiging en justitie en al heel wat minder medewerking verlenen.

Door de coronacrisis konden gesprekken niet langer face-to-face plaatsvinden zoals initieel gepland. Om te beginnen geven bemiddelaars aan dat de jongeren niet telefonisch of via andere onlinekanalen te bereiken zijn. Daarnaast worden aangeboden alternatieven door de bemiddelaars afgewezen en duiden jongeren de coronacrisis aan als reden om hun verplichtingen niet langer na te komen. Deze trend bleek bij alle respondenten naar voor te komen bij verschillende diensten en in verschillende gemeenten & arrondissementen. We zouden dus een terechte bedenking kunnen maken dat deze jongeren niet volledig vrijwillig deelnemen aan herstelbemiddeling. Indien dit wel het geval zou zijn kan men ervan uit gaan dat jongeren wél bereikbaar zijn of hier op zijn minst meer initiatief zouden tonen.

Door middel van narratieve interviews met professionals trachten we na te gaan wat er aan de basis kan liggen voor deze problematische invulling van de notie vrijwilligheid, een van de werkingsprincipes van herstelbemiddeling. Via specifieke voorbeelden en het bespreken van merkwaardige gevallen wordt er gepeild naar enerzijds de verschillende factoren die mogelijks een invloed uitoefenen. Anderzijds wordt gezocht naar andere pijnpunten die jongeren ervaren bij herstelbemiddeling en mogelijke oplossingen hiervoor. Alle interviews werden online afgenomen, daar het onmogelijk was en bovenal verboden om af te spreken met de respondenten.

De meeste respondenten zijn bemiddelaars vanuit Oost- en West-Vlaanderen. Verder zijn er nog enkele hulpverleners en een advocate die hebben meegewerkt aan het onderzoek. De respondenten gaven gelijkaardige antwoorden. In wat volgt worden de resultaten uitgebreid geanalyseerd en in detail besproken.

(26)

7.1. Factoren

Het is belangrijk om na te gaan in hoeverre jongeren vrijwillig deelnemen aan een herstelbemiddeling, omdat dit doorslaggevend kan zijn in het positief bevorderen van een gesprek en uiteindelijk een akkoord of resultaat tussen de betrokken partijen. Volgens de bestaande literatuur kan er geenszins sprake zijn van vrijwilligheid. De vraag bij herstelbemiddeling is vaak waar de grens precies ligt tussen de motivatie van de partijen tot deelname of de deelname (deels) onder druk. Daarom wordt er gepeild naar de ervaringen hieromtrent van de jongeren binnen een bemiddeling. Het is steeds belangrijk de nuance te maken dat de ervaringen van de jongeren worden beschreven vanuit het standpunt van de professionals. In deze sectie focussen we vooral op welke factoren over het algemeen mogelijks een impact kunnen hebben op de mate waarin de bemiddeling al dan niet vrijwilligheid wordt ervaren. Het betreft dus factoren die niet persoons- en of context gebonden zijn.

Zoals verwacht is een eerste factor, zoals blijkt uit meervoudig onderzoek, die een rol speelt bij de instemming van de jongere is het deelnemen om erger te voorkomen. In elk interview werd deze factor aangehaald door de respondenten. De meeste jongeren geloven in het idee dat wanneer een bemiddeling een goede afloop kent, er geen veroordeling meer zal plaatsvinden. Dit blijkt een belangrijke motivatie te zijn, vanuit het daderperspectief, om in te stemmen met een bemiddeling. We kunnen stellen dat dit een zeer grote invloed uitoefent op de mate waarin deze jongeren vrijwillig deelnemen. Wanneer je namelijk als dader vooral deelneemt om voor jezelf een positiever eindresultaat te verkrijgen, vervalt grotendeels het basisidee dat schuilt achter herstelbemiddeling. Het slachtoffer en het herstel van de geleden schade staat namelijk centraal. Dit staat haaks tegenover deelname voor eigen belangen. We kunnen dus stellen dat jongeren inderdaad de keuze hebben om vrijwillig deel te nemen, maar dat de beweegreden dit niet is. Onderstaande citaten uit de interviews illustreren deze factor.

“Eerder dan de excentriek gemotiveerde denken dan van ik dat doe dan is de kans misschien wel groot of dat er geen veroordeling volgt of geen vordering.”

“Ookal zegt ge tis in principe op een vrijwillige basis, zijn er toch vaak die meedoen want als ik niet mee doe dan gebeurt er toch iets anders mee.”

Volgend citaat is afkomstig uit een interview met een bemiddelaar uit Oost-Vlaanderen. Het belicht opnieuw dezelfde inhoud als hierboven beschreven, maar het gaat nog een stap verder.

(27)

Zo stellen Vandenbroeck en Vanfraechem (2007) dat het al dan niet slagen van een bemiddeling negatieve of positieve gevolgen zou mogen teweegbrengen op een later vonnis van de jeugdrechter. De bemiddelaars zélf geven aan dat dit in de praktijk wel het geval is.

“Natuurlijk hebben jongeren soms de reflex van kga meedoen, dat zal goed zijn voor mijn dossier. Zeker op jeugdrechtniveau hé. Als je aan de jeugdrechter kan zeggen van kheb de bemiddeling goed afgerond, dan is dat goed. Da’s positief, uiteraard, dat mag ook benoemd

worden.”

“Maar natuurlijk, je kan niet uitsluiten hé. Nu als je advocaat bent van de minderjarige benadeelde en je hebt een overeenkomst gemaakt in een geslaagde bemiddeling dan gaan ze dat uiteraard uitspelen. Dat is logica. Dat is een troef eigenlijk. Dus het kan niet anders dan

dat het een rol speelt.”

Dit laatste citaat is afkomstig uit een interview met vzw Parcours. Ook deze respondent heeft dossiers waar de beweegredenen tot deelname gestuurd zijn vanuit eigen belangen. Ze stelde eveneens vast dat dat er nog andere factoren zijn die een rol kunnen spelen. Opmerkelijk is dat zij er wel op duidt dat het niet vrijwillig deelnemen, niet automatisch leidt tot een negatief eindresultaat. In haar praktijk hebben er al vaker bemiddelingen plaatsgevonden met verschillende jongeren die oorspronkelijk niet met de juiste redeneren hadden ingestemd. Gedurende het proces gaan de meeste van deze jongeren toch het idee achter bemiddelen gaan inzien en uiteindelijk een positief eindresultaat verkrijgen.

“Ja inderdaad, er zijn er ook letterlijk die zeggen als ik niet meedoe dan bestaat de kans dat da toch nog iets verder mee gebeurt en dat wil ik niet. Of het is voor mij de gemakkelijkste manier om er zeker van te zijn dat ik ervan af ben of tis in goed teken als ik toch al zeg dat ik

daaraan wil deelnemen dan zien ze toch al dat ik het goed bedoel. Dus er zijn wel ook redenen misschien niet persé de juiste redenen wat dan ook tot een goed resultaat kan leiden,

daar niet van. Da speelt zeker bij heel veel jongeren mee om in te stemmen op de eerste bemiddeling.”

Bovenstaande factoren en citaten zijn allen afkomstig vanuit het daderperspectief. Bij herstelbemiddeling is ook het slachtoffer een volwaardige procespartij. Er zijn bijgevolg ook factoren die meespelen bij het slachtoffer waardoor een bemiddeling niet tot stand komt. Aan

(28)

Onder andere ervaren de professionals vaak situaties waarbij (1) het slachtoffer gewoonweg geen nood heeft aan een gesprek, (2) het slachtoffer angstig is om de confrontatie aan te gaan met secundaire victimisatie als gevolg en (3) het slachtoffer soms onrealistische eisen stelt. In de eerste twee gevallen is het volledig irrelevant of de dader al dan niet vrijwillig wil deelnemen aan het aanbod. Wanneer het slachtoffer namelijk, om welke reden dan ook, weigert deel te nemen dan zal er geen gesprek plaatsvinden ongeacht de ingesteldheid van de minderjarige dader. Uit de gesprekken is wel gebleken dat dat herstel vaak niet tot stand komt als gevolg van de onrealistische eisen van het slachtoffer. Hieronder een voorbeeld uit de praktijk waarin dit duidelijk wordt:

“Euhm ik herinner mij nog, dat is al een aantal jaren terug betreft een dossier waarin een meisje die in een relatie zat en waarvan er foto’s werden getrokken tijdens de seksuele daad.

De seksfoto’s werden dan verspreid op school. En dat meisje vroeg in het kader van een bemiddeling van kijk ik wil 50 000 euro. In zulke gevallen zijn onredelijke schade eisen een

reden zijn om als minderjarige verdachte het dossier stop te zetten.”

Verder werd in de literatuur ook aangehaald dat de informatieoverdracht een invloed kan uitoefenen. Uit de resultaten blijkt dat dit echter geen probleem vormt. Dit moet met enige nuance worden bekeken, daar de bemiddelaars zelf niet snel zullen toegeven dat er zich in dit stadium een probleem voordoet. Het zou pas valide zijn hierover uitspraken te doen wanneer de jongeren zelf bevraagd worden.

Bovenstaande factoren kwamen het meest naar voor in de interviews. Deze algemene factoren komen zeer frequent voor en zijn als het ware een algemeen aanvaard principe binnen een herstelbemiddeling. Het zal met andere woorden niet de persoon of de context zijn dat hiertoe zal lijden.

7.2. Factoren in de persoon

Wanneer er wordt gepeild naar de factoren eigen aan een persoon is er opnieuw een duidelijk patroon terug te vinden in de antwoorden van de verschillende respondenten. Wat het meeste uit de voorbeelden en kennis van de professionals naar voor komt is het gegeven dat minderjarige daders vaak de verantwoordelijkheid voor hun daden in de schoenen van anderen schuiven. Ze vertonen vaak narcistische persoonlijkheidskenmerken.

(29)

Wanneer er gevraagd wordt naar voorbeelden van bemiddelingen die geen goed eindresultaat hebben geboekt, blijkt dat deze jongeren vaak over maar weinig empathisch vermogen beschikken. Ze tonen geen schuldgevoelens en verwachten behandeld te worden alsof ze boven het slachtoffer staan.

“Ja, een probleem dat ik wel regelmatig merk is dat ze minimaliseren wat er is gebeurd is of dat ze de feiten gaan ontkennen. In veel gevallen zelf gaan ze de schuld bij de andere partij

leggen en dan is het wel lastig om te bemiddelen.

“Ze zeggen ik heb er al zoveel gevolgen van gehad dus tis nu wel genoeg geweest kwil daar nie ook nog tijd insteken (euhm) of ze minimaliseren of ontkennen wat dat er gebeurd is, dat is

ook vaak een reden voor hen om niet deel te nemen.”

Een tweede kenmerk, eigen aan de persoon, waardoor de dader de bemiddeling niet wenst op beoogt een ander soort jongeren dan hierboven. Een van de basisprincipes van de Restorive

Justice filosofie is de verantwoordelijkheidszin van de dader. Wanneer het aanbod aan de

minderjarige dader wordt voorgesteld wordt hij/zij opnieuw geconfronteerd met zijn/haar daden. Dit gaat vaak gepaard met gevoelens van schaamte en ongemak, waardoor zij niet wensen deel te nemen aan een bemiddeling.

“Gelijk die jongeren geven wel zelf aan dat ze niet fier zijn wat dat ze gedaan hebben hé. Ze voelen zich ongemakkelijk met het feit dat da weer naar bovenkomt. Dat is geen leuke

bezigheid.”

“Ze willen zich wel graag excuseren maar ze zijn nog beschaamd over wat ze gedaan hebben. En ze hebben er eigenlijk geen zin in. Ik herinner mij een dossier van een jongere die heel veel problemen had op school en alé na veel vijven en zessen is dat uitgedraaid in een gevecht

tussen hem en zijn leerkracht. Die leerkracht had dan uiteindelijk klacht ingediend en er werd een bemiddelingsaanbod voorgesteld. Nu die jongere had daar eigenlijk initieel mee ingestemd, ma dan kwam dat dichterbij en die heeft dan op het laatste moment afgehaakt. Als ik die jongere dan vroeg over de reden hierachter gaf die gewoon aan dat die wel spijt had en zich wou verantwoorden, maar dat die gewoon die leerkracht niet meer onder ogen durfde te komen omdat die hem zodanig hard schaamde. Die was ook intussen al veranderd van school en die jongen was op zich zijn leven wel gebeterd en ik merk da wel vaker ze, da jongeren een

(30)

Tot slot is er uiteraard ook nog de groep jongeren die uiteraard wél met succes een bemiddeling wenst af te sluiten. Uit de interviews komen hiervan ook enkele mooie voorbeelden naar voor. Vaak is hiervoor de onderliggende reden ook meteen het ultieme doel van deze maatregel. Jongeren nemen hun verantwoordelijkheid op en willen de geleden schade door het slachtoffer herstellen. Bij deze jongeren is er wel degelijk sprake van schuldinzicht. In dergelijke gevallen zien we dus duidelijk de vrijwilligheid primeren tegenover het idee dat de dader een eventuele straf of vervolging probeert te voorkomen.

“Ja andere jongeren vinden van oke ik heb iets gedaan dus ik ga het goedmaken, die dan wel beseffen van tis mijn fout. Zo zijn er ook veel voorbeelden, gelukkig maar. Ze hebben verstand

en eergevoel genoeg om te zeggen van kijk nu ga ik dat goedmaken en als het slachtoffer hiervoor een gesprek wil dan doe ik dat ook gewoon. ”

7.3. Factoren in de context

Een heel belangrijk gegeven dat we kunnen afleiden uit de interviews wanneer men spreekt over de context van herstelbemiddeling, is de aanwezigheid van de ouders. Anders dan bij volwassenen, is de betrokkenheid van een van de ouders of de voogd vereist bij herstelbemiddeling met minderjarigen. Aangezien de ouders (of voogd) tot de leeftijd van 18 jaar, burgerlijk verantwoordelijk worden geacht voor hun kinderen, worden zij dus steeds betrokken. Opmerkelijk is dat de meeste bemiddelaars aangeven, vanuit hun ervaringen, dat deze aanwezigheid vaak een struikelblok is. Dit gegeven oefent onrechtstreeks altijd een invloed uit op de keuze van de jongeren. Hierdoor komt de vrijwilligheid bijgevolg opnieuw onder druk te staan.

Dit citaat onderbouwt bovenstaande bedenking, vanuit daderperspectief:

“Nadeel is het feit, merk ik als bemiddelaar, dat het is niet altijd evident is om met jongeren te bemiddelen omdat je ook nog altijd de ouder hebt die burgerlijk verantwoordelijk is. De jongeren vinden dat zelf ook niet altijd leuk. Enerzijds wordt de mate waarin een jongere vrijwillig instemt met een bemiddeling hierdoor sterk beïnvloedt. En soms willen jongeren iets

in de bemiddeling en springt de ouder daarvoor. Bij minderjarige daders heb je soms ouders die niet geloven dat hun zoon of dochter een bepaald iets heeft gedaan. De minderjarige voelt

(31)

ze zonder de aanwezigheid van de ouder of de inmenging ervan een heel andere kijk op de situatie hebben.”

In een ander interview wordt eveneens dezelfde conclusie gevormd, maar eerder vanuit een slachtofferperspectief:

“Ge hebt gij ouders die hun kind volledig in vrijheid laten beslissen of dat ze wensen deel te

nemen of niet. Ik heb toch het gevoel dat meer in het geval van dat voor ouders bemiddeling vaak een moeilijke is. Zeker wanneer het gaat over de ouders van een minderjarig slachtoffer.

Er zijn veel voorbeelden uit de praktijk waarbij de dader wel wil bemiddelen en het slachtoffer ook, maar dat de ouders van het slachtoffer gaandeweg dat toch geen goed idee

vinden en ge merkt dan wel dat de jongeren daar vaak in mee gaan en de bemiddeling stopzetten. In dat geval proberen we in een bemiddelingsgesprek wel altijd te zorgen als we merken dat de ouder de bovenhand neemt dat we ook wel de jongere apart eens zien van wat

de jongere met de bemiddeling vooral wil bereiken.

We kunnen dus stellen dat de aanwezigheid van de ouder(s) in beide gevallen een eerder negatieve impact heeft op het vrijwillig instemmen van de jongeren op een bemiddeling. Een respondent gaf aan dat de ouders zowel een steunfiguur, alsook een belemmerend figuur kan zijn. De praktijk toont aan dat dit niet altijd evident is en dat dit hoe dan ook een aantal beperkingen met zich meebrengt. Dit is zeker een werkpunt inzake het bemiddelingsaanbod – en methodiek aangezien een goeie context bepalend is voor de kwaliteit en het succes van een bemiddeling. Zowel slachtoffer, als dader moet zich gesteund voelen door zijn sociaal netwerk.

Ten slotte valt op dat de bereidheid van het slachtoffer ook een belangrijke factor in de sfeer van de context is. Deze factor kan zowel binnen het algemeen aspect van bemiddeling worden geplaats, alsook verbonden worden met de context. Enerzijds spreekt het voor zich dat wanneer het slachtoffer niet wil deelnemen, er geen bemiddeling zal plaatsvinden. Dit werd reeds hierboven in detail besproken. Anderzijds is ook de onredelijke schade-eis van de benadeelde een veel voorkomende reden om als minderjarige verdachte het dossier stop te zetten. Dit zorgt ervoor dat de dader, ook al wenst hij of zij op vrijwillige basis deel te nemen, uiteindelijk zal afhaken.

(32)

zeggen van wij eisen een zware schadevergoeding of we zouden willen dat hij een maand ga gaan werken eigenlijk dan totaal niet evenredig met de gepleegde feiten en meer vanuit eigen

profijt... Of dat je voelt dat een slachtoffer gewoon niet tot een akkoord wil komen eigenlijk maar het vooral nog moeilijker wilt maken dan kan de dader daar ook niet aandoen. Je weet

ook niet met slachtoffer je altijd te maken hebt.”

Het is niet onbelangrijk dat een schade-eis van de benadeelde niet altijd automatisch gelinkt aan het financiële aspect. Vaak zijn het ook andere onredelijke verwachtingen die doorslaggevend zijn om de bemiddeling te weigeren. Zo geeft een respondent een volgend voorbeeld uit de praktijk:

“Soms merk je ook dat mensen bepaalde waarden en normen willen doordrukken. Bijvoorbeeld ik vond dat een heel frappante situatie eigenlijk. Een dossier waar er zich een

MOF had voorgedaan en waarin het slachtoffer vegetarisch was. Die vond awel ik ben vegetarisch, ik ben voor de dieren, ik ben pro life dieren enzoverder. Ik wil nu dat diene gast

in een dierentuin gaat gaan werken of in een dierenverzorgingscentrum, of in een kinderboerderij. Dat die weet dat die diertjes ook gevoelens hebben. En eigenlijk had die schadeclaim dus echt niets, nul komma nul te maken met het feit en nog veel minder met het herstellen van de geleden schade. Dan merk je toch ook wel dat die dader iets heeft van daar

doe ik niet aan mee.”

7.4. Knelpunten en hun mogelijke oorzaken

In dit onderzoek wordt eveneens gezocht naar indicatoren die het mogelijk maken inzicht te krijgen in de bestaande beperkingen en mogelijkheden voor de toekomst.

Gelet op de onmogelijkheid van het persoonlijk rekruteren van jongeren, is het moeilijk om een beeld te vormen vanuit hun standpunt. Via de ervaringen van de professionals als uitgangspunt volgt een opsomming van de geïdentificeerde knelpunten. Opmerkelijk is dat deze een gelijklopend patroon kennen met de resultaten die hierboven werden beschreven.

Een eerste knelpunt is van toepassing op de vrijwilligheid. Dit gegeven komt enorm onder druk te staan aangezien zich dit afspeelt in een gerechtelijke context. Jongeren kunnen hierdoor het gevoel krijgen dat zij gestraft worden door herstelbemiddeling. Bijgevolg voelen zij zich soms verplicht om deel te nemen en hun ‘straf te ondergaan’. Dit staat haaks tegenover de filosofie die schuilt achter herstelbemiddeling.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit kunnen problemen zijn waar jongeren al eens op hebben gezocht, maar het kunnen ook problemen zijn waar jongeren op zouden willen zoeken of het zouden volgens jongeren problemen

Tot slot zal worden gekeken naar een aantal kenmerken met betrekking tot de frequentie waarin de respondent vakbladen leest, welke bronnen de respondenten raadpleegt voor

Dit alles is gekoppeld aan een typisch Franse ‘revolutionaire’ bronnenleer: rechtspraak is geen bindende bron van recht, mocht dat na de Franse revolutie ook niet meer zijn (de

Political ideology, radical ideologies, neoliberalism, socialism, communism, African National Congress, Tripartite Alliance, COSATU, SACP, Freedom Charter.. The

De convocatie voor deze dag wordt meegestuurd met het volgende nummer van Afzettingen. 23 september 2006

The Precision Medicine Initiative envisages an emphasis on developing collaborative public access databases to efficiently increase knowledge of the clinical implications of

‘showcase effect’ een rol speelt. Door eigen vestigingen nabij franchisevestigingen te vestigen, krijgt de franchisegever meer inzicht in lokale karakteristieken van

In dit concluderende hoofdstuk gaan we aan de hand van de onderzoeksvragen in op de belangrijkste bevindingen van dit onderzoek. Een aantal voorbehouden vooraf. We hebben in de