• No results found

HOOFDVRAAG 2: Wat zijn de geïdentificeerde knelpunten en wat zijn de oorzaken van deze knelpunten in de ervaringen van jongeren bij herstelbemiddeling?

7. Analyse en resultaten

7.4. Knelpunten en hun mogelijke oorzaken

In dit onderzoek wordt eveneens gezocht naar indicatoren die het mogelijk maken inzicht te krijgen in de bestaande beperkingen en mogelijkheden voor de toekomst.

Gelet op de onmogelijkheid van het persoonlijk rekruteren van jongeren, is het moeilijk om een beeld te vormen vanuit hun standpunt. Via de ervaringen van de professionals als uitgangspunt volgt een opsomming van de geïdentificeerde knelpunten. Opmerkelijk is dat deze een gelijklopend patroon kennen met de resultaten die hierboven werden beschreven.

Een eerste knelpunt is van toepassing op de vrijwilligheid. Dit gegeven komt enorm onder druk te staan aangezien zich dit afspeelt in een gerechtelijke context. Jongeren kunnen hierdoor het gevoel krijgen dat zij gestraft worden door herstelbemiddeling. Bijgevolg voelen zij zich soms verplicht om deel te nemen en hun ‘straf te ondergaan’. Dit staat haaks tegenover de filosofie die schuilt achter herstelbemiddeling.

Het is juist de bedoeling dat de jongere inzicht krijgt in zijn gedrag en zijn fouten om op die manier te begrijpen hoe het slachtoffer zich hierbij voelt. Het beoogt een maatregel, geen straf. Het concept van vrijwilligheid staat in sommige gevallen ook onder druk door de ouderlijke verantwoordelijkheid. Dit kan uitmonden in enerzijds het gebrek aan oprechtheid van de dader ten aanzien van het slachtoffer, wat resulteert in een negatief resultaat. De manier waarop de ouders worden betrokken in een hersteltraject zijn dus ook voor discussie vatbaar.

Een tweede belangrijk knelpunt waarmee men geconfronteerd wordt is communicatie.

Communicatie is de kern van bemiddeling waardoor je de partijen zélf tot een oplossing laat komen. Ondanks de duidelijke omschrijving in de deontologische code van Suggnomè hieromtrent, geven bemiddelaars aan dat zij nog te vaak worden geconfronteerd met problemen in de praktijk. De taal wordt het vaakst aangehaald als grootste struikelblok:

“Ik kan bemiddelen in het Frans. Ik kan bemiddelen in het Engels. Maar mijn Russisch, mijn Roemeens, mijn Turks, mijn Marokkaans is onbestaand uiteraard. Waarbij wij dan eigenlijk vaak beroep doen op bijvoorbeeld derde of vierde generaties, die dan voor ons gaan vertalen.

Het probleem is ge weet niet altijd van wat ik zeg is da correct vertaald? Zijn de woorden die ik gebruik, hebben die ook dezelfde lading bij hun woorden. Kan ik de finesse, de nuances

overbrengen? Dat is toch wel een uitdaging. Tis sowieso al een uitdaging bij Nederlandstalige dossiers.”

Men kan hieruit concluderen dat dit ook voor de jongere nadelig is aangezien dat zij de essentie niet verstaan of verstaan worden. Hierdoor kunnen verkeerde conclusies getrokken worden en kan in het slechtste geval geen herstel plaatsvinden. Dit bijvoorbeeld omdat er vaak iemand moet bij zijn van de familie om te vertalen, of dat de woorden niet juist worden overbracht en zo dus verkeerde dingen gaan zeggen, …

Een derde knelpunt heeft te maken met het organisatorische verloop van een bemiddeling. De jongeren geven aan dat ze soms minder enthousiast zijn om deel te nemen aan een bemiddeling omdat het aanbod te lang na de feiten plaatsvindt. Ook de bemiddelaars merken dat jongeren hierdoor afhaken omdat ze het gevoel hebben dat dit reeds een afgesloten hoofdstuk is. Wanneer de bemiddeling lang na de feiten plaatsvindt, zijn veel van deze minderjarige delinquenten al terug op het juiste pad. Ze hebben vaak het gevoel dat ze niet meer zo in elkaar zitten en ze de feiten niet meer zouden plegen op dit moment.

Hierdoor vindt de bemiddeling ofwel niet plaats, ofwel wordt die oprechtheid ook in dit geval gemist. Hierdoor blijft het slachtoffer vaak opnieuw achter met gevoelens van onmacht en onbegrip.

Een vierde knelpunt dat naar voor is gekomen is de inmenging van voornamelijk verzekeringspartijen, waardoor zo blijkt in sommige gevallen het originele doel en de filosofie dat achter herstelrecht schuilt, wordt vervangen. Volgens een respondent, actief als bemiddelaar bij Cohesie (gerechtelijk arrondissement Kortrijk) is het zelf beter om de bemiddeling in dergelijke gevallen stop te zetten. Een citaat uit een ander interview bevestigt eveneens deze stelling:

“Als je te maken hebt met dossiers waar verzekeringen bij te pas komen, dan gaan wij als bemiddelaar nekeer diep zuchten omdat het proces van de bemiddeling ons en de jongere … Ja, als het ware teniet gedaan wordt hé en dat geval volgt er dan een lange aansleep van die actoren die alles in vraag beginnen stelling over dingen die eigenlijk totaal irrelevant zijn

voor het herstel tussen dader en slachtoffer.

Een laatste knelpunt heeft te maken met de onafhankelijke werking van de verschillende bemiddelingsdiensten. Hierdoor bestaat er het risico dat er heel was verwarring ontstaat over herstelbemiddeling en het beleid omtrent. Het gezamenlijk streven naar informatieoverdracht, afstemming en coördinatie binnen het herstelgericht strafrechtelijk beleid heeft nood aan uitbereiding en verbetering. Informatieoverdracht is van groot belang en moet dan ook correct gebeuren. Er wordt gewerkt in een context met jongeren, waarbij extra voorzichtigheid is vereist. Wat opvalt is dat er onenigheden bestaan met betrekking tot het aanbod. Bij een jeugddelict is men vanuit justitie verplicht bemiddeling voor te stellen. Wanneer men dit niet doet dient dit goed te worden gemotiveerd. De zwaarte van een feit wordt vaak bepaald door het politieverslag of de inwerking van parketmagistraat. Het is belangrijk dat de jongeren bereid en gemotiveerd zijn om het conflict op te lossen met behulp van een constructieve bespreking en de machtsbalans tussen de partijen moet in evenwicht zijn. Dit begint bij het begin. Jongeren moeten voldoende geïnformeerd worden alvorens zij vrijwillig kunnen instemmen met het aanbod. In sommige gevallen geven de jongeren aan dat de informatieoverdracht zodanig formeel verloopt dat zij afgeschrikt zijn of niet volledig weten wat er precies gaat gebeuren. Zoals eerder aangehaald is hier een taak weggelegd voor de bemiddelaar zelf op vlak van communicatie en omkadering.

8. Discussie

In deze sectie worden bovenstaande onderzoeksresultaten door een kritische bril bekeken. De onderzoeksvraag is opgesplitst in twee delen:

A. Hoe ervaren jongeren de notie vrijwilligheid bij herstelbemiddeling?

Alvorens een antwoord te formuleren op deze onderzoeksvraag, wordt er een terugkoppeling gemaakt met de literatuurstudie. Naast neutraliteit en verantwoordelijkheid, is vrijwilligheid een van de werkingsprincipes waarop herstelbemiddeling berust. Deze gedeelde vrijwilligheid ligt zowel bij de minderjarige dader, alsook bij het slachtoffer. Bovendien is dit essentieel voor het slagen van een bemiddeling (Viane, 2006). Veelvuldig wetenschappelijke onderzoek toont echter aan dat vrijwilligheid sterk onder druk komt te staan. Hiermee wordt bedoeld dat vanuit het daderperspectief moeilijk kan gesproken worden over vrijwilligheid. De vraagt rijst als de dader weet dat de vervolging kan worden gestaakt als hij/zij deelneemt, er sprake is van vrijwillige deelname (De Mesmaecker, 2011). Er wordt dus een verschuiving waargenomen van de vrijwilligheid van de dader naar een mogelijke vorm van druk vanuit justitie. Binnen deze veranderende context wordt gekeken naar wat de mogelijke invloeden hiervan zijn binnen de context van herstelbemiddeling. De originele insteek van deze masterproef is en blijft om via de ervaringen van jongeren hieromtrent, een bijdrage leveren aan de implementatie van deze maatregel. Door bovendien de kennis van de professionele actoren als onderzoeksonderwerp te nemen, worden ook hun ervaringen in de kijker gezet. Hierdoor komen er andere interessante inzichten aan het licht. Het ultieme doel van deze masterproef is een inkijk te geven over de beleving van de jongeren over de notie vrijwilligheid in een herstelbemiddeling en het identificeren van andere mogelijke pijnpunten.

Bij de onderzoeksresultaten worden drie factoren onderscheiden: (1) factoren, (2) factoren in de persoon, (3) factoren in de context die een invloed uitoefenen op de mate waarin de jongere een bemiddeling al dan niet als vrijwillig ervaart.

Uit de interviews blijkt dat de algemene factoren inderdaad de bedenkingen uit de literatuur bevestigen. Alle respondenten geven aan dat in veel dossiers de jongeren initieel deelnemen omwille van het aanbod vanuit justitie. Ze ervaren een bepaalde druk in die zin dat er mogelijks een vordering komt voor de rechtbank bij een weigering van de bemiddeling. Opmerkelijk is wel dat de respondenten aangeven dat deze motivatie niet altijd een reden is voor het niet slagen

Omwille van de participatie en inspraak die de jongeren verkrijgen gedurende het proces, wordt er vaak een verandering vastgesteld in het gedrag, alsook in de oorspronkelijke motivatie van de minderjarige dader.

Men kan zich afvragen of het een optie zou zijn om herstelbemiddeling een verplichte maatregel te maken. Vaak geven slachtoffers ook aan dat ze niet begrijpen waarom dit geen verplichte maatregel is. Naar mijns inziens is vrijwilligheid zeker en vast een belangrijke factor binnen een bemiddeling. Wanneer men een minderjarige dader dwingt, kan dit ervoor zorgen dat er weinig stappen ondernomen worden en zeker niet in de mate dat hij of zij er zelf achterstaat. De verantwoordelijkheidszin van de dader zou in de meeste gevallen volledig naar de achtergrond verschijnen en op die manier wordt er in de hand gewerkt dat jongeren uitsluitend zullen deelnemen om erger te voorkomen. Dit oppervlakkig resultaat brengt geen onderliggende verbetering teweeg voor de dader en voor het slachtoffer. Mijns inziens zou een combinatie van vrijwilligheid, inspraak en participatie tot een sterk model kunnen leiden, waarin jongeren de nodige vrijheid en ruimte krijgen om zelf in te zien wat het nut is van herstel.

Verder zijn er uit de onderzoeksresultaten nog andere factoren in de persoon en context naar voor gekomen die een invloed uitoefenen. De aanwezigheid van de ouders wordt hiervoor aangewezen als belangrijkste factor in de context (Van Der Straeten, 2002). Juridisch gezien zijn minderjarige daders niet verantwoordelijk voor hun daden en kunnen zij bijgevolg geen rechtgeldige beslissingen maken. Om die reden worden steeds de ouders of een voogd ad hoc betrokken om hun juridische belangen te bekrachtigen. Het feit of de ouder(s) al niet niet achter de bemiddeling staat, komt ook in uiting bij de beslissing van de minderjarige en heeft bijgevolg een impact op de mate waarin de jongere de bemiddeling al dan niet als vrijwillig ervaart. Daarnaast wordt de aanwezigheid van een sociaal netwerk oa. een stabiele thuissituatie, als belangrijke indicator beschouwt voor het slagen van een bemiddeling.

Een kritische bedenking dat kan worden gemaakt bij de rol van de ouders heeft te maken met een financiële vergoeding als gevolg van een herstelbemiddeling. Jongeren kunnen de indruk krijgen zich helemaal ‘onaantastbaar’ te voelen omdat de ouders ook financieel aansprakelijk zijn. Jongeren die ouder zijn dan 16 jaar kunnen bijvoorbeeld wel door de ouders aangespoord worden om een vakantiejob te doen teneinde de schade terug te betalen, maar hoofdzakelijk zullen het de ouders zijn die betalen, nu minderjarigen doorgaans nog geen eigen financiële middelen hebben.

Een probleem dat hierbij kan optreden is dat ouders enkel financieel kunnen tussenkomen voor minderjarige daders die uit een ‘goede thuis’ komen, hetgeen vaak niet het geval is. Op die manier komen kwetsbare en kansarme jongeren opnieuw in een meer nadelige situatie terecht, omdat zij zelf – hoewel ze misschien wel echt gemotiveerd zijn om deel te nemen aan herstelbemiddeling - niet de middelen hebben om een slachtoffer te vergoeden, en ook geen sociaal weefsel of geen gezin hebben met financiële draagkracht die hen hierin kan bijstaan.

In de literatuur ligt er een grote focus op de notie vrijwilligheid. Het was dus ook de bedoeling om met dit onderzoek na te gaan in welke mate dit wordt ervaren door de jongeren. Opvallend is dat uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat vrijwilligheid inderdaad een groot probleem lijkt te zijn in de praktijk. Alle respondenten gaven aan dat jongeren in veel dossiers denken dat ze een mildere of helemaal geen straf meer zullen krijgen. Het is echter belangrijk om te benadrukken dat dit lang niet het enige probleem is waardoor de bemiddeling niet opstart of wordt stopgezet. Er zijn heel wat andere factoren die een belangrijke rol spelen. Ontkenning komt duidelijk naar voor als factor in de persoon waardoor een bemiddeling in de veel gevallen niet wordt opgestart. Verder speelt onenigheid over de schadevergoeding van het slachtoffer een grote rol. Nietonbelangrijk om te vermelden is dat het slachtoffer evenveel inspraak heeft. Met andere woorden, als het slachtoffer niet instemt met een aanbod, zal er ongedacht de instelling van de dader, geen bemiddeling plaatsvinden. De overgrote focus die wordt gelegd op de vrijwilligheid is dus deels terecht, maar er zijn andere factoren die minstens evenveel aandacht verdienen en een bouwsteen vormen voor toekomstig onderzoek.

B. Welke knelpunten bestaan er, wat zijn de mogelijke oorzaken & oplossingen?

Wat betreft het tweede luik van de onderzoeksvraag zien we dat er toch nog heel wat ruimte is voor verbetering. Bovenstaande resultaten bespreken uitgebreid de geïdentificeerde knelpunten. Naast de vrijwilligheid dat onder druk staat vanuit justitie, worden communicatie en organisatorische aspecten als meest courante problemen ervaren vanuit professioneel oogpunt. Allereerst verloopt de communicatie in veel gevallen stroef waardoor de bedoeling en de finaliteit van een bemiddeling gewoonweg niet wordt begrepen door minstens één van de twee betrokken partijen. Zoals eerder aangegeven is communicatie een sleutelelement bij een bemiddeling. Een aanbeveling zou dan ook zijn om, met enig creatief denkwerk, hiervoor een oplossing te zoeken.

Ten tweede is bemiddeling een persoonlijk proces, waarbij de bemiddelingsdiensten onafhankelijk optreden en bijgevolg verschillende manieren van aanpak worden gecreeerd. Uit een ander interview bleek dat zij soms een bemiddeling niet aangewezen vinden in bepaalde dossiers. Het eigenaardige is dat andere bemiddelingsdiensten hier een tegenstrijdige mening over hebben. Naast eventueel de persoonlijke mening van de parketmagistraat, is de reden hiervoor is niet helemaal duidelijk. Een oplossing hiervoor kan zijn dat de verschillende diensten gaan samen zitten en praten over bepaalde criteria waaraan een feit moet voldoen vooraleer er het in aanmerking komt voor bemiddeling. Als kritisch criminoloog is het trouwens belangrijk op te merken dat non-interventie bij zeer kleine vormen criminaliteit vaak een betere reactie is om netwinding tegen te gaan.

Over het algemeen ben ik van mening dat bemiddeling met deze specifieke doelgroep baat zou hebben bij een soort instrument (bv. draaiboek) waarin de verschillende pijnpunten zoals: de inmening van verzekeringsmaatschappijen, de tijd tussen een feit en bemiddeling, … beter moet worden gedirigeerd. Een zorgvuldige aanpak in bovendien vereist omdat in sommige gevallen instrumentalisering van het slachtoffer niet is uitgesloten wat zou kunnen leiden tot secundaire victimisatie.