• No results found

De visie van studenten psychologie op psychose: een kwalitatieve studie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De visie van studenten psychologie op psychose: een kwalitatieve studie"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE VISIE VAN STUDENTEN PSYCHOLOGIE OP

PSYCHOSE: EEN KWALITATIEVE STUDIE

Aantal woorden: 19260

Justine Michem

01504684

Promotor: Prof. dr. Stijn Vanheule Begeleidster: Nienke Moernaut

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in de Klinische Psychologie Academiejaar: 2019 – 2020

(2)

studenten uit eerste master klinische psychologie face-to-face te interviewen aan de hand van een zelf opgesteld semi-gestuctureerd interview. Twee interviews waren reeds afgenomen voor de effectieve lockdown-maatregelen in werking traden. Doordat de steekproef bestond uit studenten uit het eerste masterjaar, was het moeilijk om het beoogde aantal studenten te bekomen. Meerdere studenten gaven aan dat de werkdruk hoog was en dat zij door het online volgen van de lessen tijd tekort kwamen. Sommigen van hen haakten hierdoor af. De studenten waren ook enkel via online kanalen bereikbaar waardoor ik niet in de mogelijkheid was om persoonlijk een oproep te doen tijdens één van de lessen. Om voorgaande redenen werd, in samenspraak met mijn begleidster Nienke Moernaut, beslist de steekproef te beperken tot acht personen. De beperkte steekproef wordt niet als problematisch beschouwd aangezien dit een kwalitatieve studie is (Marecek, 2003). In dit onderzoek is het vooral van belang dat de afgenomen interviews voldoende rijk zijn aan data en een diepgaand beeld geven van studenten hun mening omtrent psychose. Omdat face-to-face interviewen niet meer mogelijk was, zijn de overige zes interviews via Skype of Facetime afgenomen. Dit heeft hoogstwaarschijnlijk enige invloed gehad op de interview- en antwoordstijl, hoewel niet duidelijk te specifiëren valt welke. Zo is er geen echte mogelijkheid tot oogcontact en kunnen zowel de interviewer als participant zichzelf zien terwijl ze aan het spreken zijn. Het informed consent en de informatiebrief werden vooraf digitaal naar de studenten doorgestuurd. De studenten vulden het informed consent in en bezorgden het digitaal terug voor het interview van start ging. Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beide goedgekeurd.

(3)

bijgedragen aan het voltooien van deze masterproef. In de eerste plaats dank ik de Universiteit Gent en iedereen van de opleiding klinische psychologie. Deze voorbije vijf jaar waren enorm leerrijk, inspirerend en hebben het mede mogelijk gemaakt dat deze masterproef tot stand kon komen.

Daarnaast wil ik mijn promotor prof. Stijn Vanheule bedanken. Hij bedacht het onderzoeksopzet en superviseerde het volledige proces. Ook wil ik mijn begeleidster Nienke Moernaut bedanken. Ik ben haar enorm dankbaar voor de hulp, onderbouwde feedback en de literatuurtips. Ze was op ieder moment bereikbaar voor vragen en motiveerde me om door te zetten op de moeilijke momenten.

Ik wil ook graag alle studenten bedanken die wat van hun tijd hebben opgeofferd om deel te nemen aan dit onderzoek. Bedankt voor jullie enthousiaste medewerking!

Tenslotte wil ik mijn ouders en vriend bedanken. Zij waren een grote steun en motivator doorheen mijn opleiding en bij het schrijven van mijn masterproef. Specifiek bedank ik mijn moeder en vader voor het nalezen van mijn masterproef en om me de mogelijkheid te hebben geboden deze studies aan te vatten en te voltooien.

(4)

vooroordelen. Uit onderzoek blijkt dat hulpverleners en psychologiestudenten psychose vaak nog zien als moeilijk te behandelen en met weinig hoop op herstel. Studenten zouden vooral geloven in een biogenetische oorzaak en een psychologische behandeling als weinig effectief zien. Het onderzoek bij studenten is echter beperkt, vooral kwantitatief en focust zich voornamelijk op de mogelijke oorzaken en behandeling van psychose. Hierbij stellen we ons de vraag of studenten psychose effectief als louter biogenetisch zien en met medicatie te behandelen. Een meer diepgaande visie van hoe studenten naar deze problematiek kijken, lijkt alsnog te ontbreken in de literatuur. Om hier een antwoord op te formuleren en een breder beeld te schetsen van hoe studenten naar psychose kijken, werd bij acht studenten een semi-gestructureerd interview afgenomen. Deze interviews werden geanalyseerd aan de hand van een thematische analyse. Uit deze analyse konden acht hoofdthema’s weerhouden worden. Hieruit bleek dat studenten psychose op een stereotiepe manier zagen voor de opleiding, een visie die aansluit bij het heersende maatschappelijke beeld. De opleiding zelf bracht hen meer inzicht, kennis, inleving, maar ook verwarring. De studenten waren het erover eens dat psychose meerder oorzaken heeft en dat de behandeling uit zowel medicatie als therapie moet bestaan. Daarnaast zagen we dat ze psychose met een open en empathische houding benaderen, hoewel ze ook beseffen dat dit vaak een ernstige en impactvolle problematiek is. Alle studenten waren het erover eens dat het maatschappelijke stigma die met de diagnose gepaard gaat nog sterk aanwezig is.

(5)

Inhoud

INLEIDING ... 1

Introductie ... 1

Wat is Psychose? ... 2

Algemeen psychiatrische diagnostiek. ... 2

Psychoanalytische diagnostiek. ... 5

Visie omtrent Psychose ... 9

Visie in de algemene populatie. ... 10

Visie bij hulpverleners. ... 13

Visie bij studenten. ... 15

Implicaties voor de Patiënt ... 17

Tussentijdse Conclusie ... 19 Empirische Onderzoeksvraag ... 20 Vooruitblik ... 21 METHODEN ... 23 Steekproef ... 23 Materialen ... 24 Data-analyse ... 26 Procedure ... 27 RESULTATEN ... 30

Ongenuanceerd Beeld voor de Opleiding ... 32

Meer Kennis zorgt voor Nuance, maar ook voor Verwarring ... 34

Psychose als Multifactorieel Bepaald ... 37

Geen ‘One Size fits All’ in Behandeling ... 39

Ervaring met Psychose laat Indruk na ... 41

Empathische en Open Houding naar Psychose ... 43

Psychose als Zware Problematiek ... 44

(6)

BESPREKING EN CONCLUSIE ... 49

Conclusie ... 49

Beperkingen bij het Huidig Onderzoek en Suggesties voor Verder Onderzoek ... 55

Klinische Implicaties ... 58 REFERENTIELIJST ... 61 BIJLAGEN ... 67 Bijlage 1: Interviewschema ... 67 Bijlage 2: Onderzoeksdagboek ... 70 Inleiding

(7)

1

Introductie

Schizofrenie, de meest voorkomende en belangrijkste verschijningsvorm van psychose, kreeg zijn benaming meer dan honderd jaar geleden van Bleuler. De term is afgeleid van het Griekse schizein (splitten) en phren (geest) en betekent letterlijk vertaald ‘gespleten geest’ (Janoutova et al., 2016). Het zien van psychose als gespleten persoonlijkheid is een idee dat ook in onze huidige maatschappij nog leeft. Meer nog, psychotische personen worden doorgaans gezien als gevaarlijk, onvoorspelbaar en ongeneeslijk ziek (Read, Haslam, Sayce & Davies, 2006). Uit onderzoek blijkt dat ook hulpverleners vaak nog vooroordelen hebben. Zo heerst er nog heel wat pessimisme omtrent mogelijk herstel en de werkzaamheid van een behandeling (Kvaale, Gottdiener & Haslam, 2013). Studenten psychologie vormen een belangrijke doelgroep in deze context. Zij zijn de toekomstige psychologen die met deze problematiek in aanraking zullen komen en ermee aan de slag gaan. Het zijn ook zij die kunnen helpen bij het veranderen van de misconcepties in hun omgeving. Het aanwezige onderzoek bij studenten is tot nu toe beperkt en veelal kwantitatief. Het is op dit punt dat ik met het onderzoek van mijn masterproef een aanvulling probeer te vormen. Dit doe ik aan de hand van een thematische analyse van interviews afgenomen bij studenten uit eerste master klinische psychologie.

In wat volgt zal eerst een inleiding gegeven worden met daarin een beschrijving van wat psychose is, wat de visies op psychose zijn in de maatschappij, bij hulpverleners en studenten en wat de implicaties zijn voor de patiënt zelf. Daarna volgt een methodesectie waarin de thematische analyse verder wordt toegelicht, de resultaten van het onderzoek en een discussie.

(8)

2

Wat is Psychose?

Psychose is, afhankelijk van de invalshoek die men gebruikt, een mentale stoornis of subjectstructuur waarvan schizofrenie de meest gekende vorm is. Er zijn verschillende perspectieven van waaruit we psychose kunnen benaderen. In wat volgt zullen we psychose enerzijds vanuit een algemeen psychiatrisch perspectief beschrijven en anderzijds vanuit een psychoanalytisch-Lacaniaans perspectief.

Algemeen psychiatrische diagnostiek.

Hoewel pyschose niet louter te herleiden valt tot schizofrenie, is deze vorm tot wel tien keer meer bestudeerd in het onderzoeksveld (Guloksuz & van Os, 2018). Ook in de literatuur omtrent de verschillende visies op psychose ligt de focus vooral op schizofrenie. Om deze reden zullen we in dit onderdeel vooral deze vorm behandelen en andere vormen van psychose buiten beschouwing laten.

Warner definieert schizofrenie als volgt: “Schizophrenia is a disorder of thinking where a person’s ability to recognize reality, his or her personal responses, thinking processes, judgement and ability to communicate deteriorates so much that his or her functioning is seriously impaired. Symptoms such as hallucinations and delusions are common” (Warner, 1994 in: Birchwood & Jackson, 2001, p. 1). Schizofrenie wordt in deze definitie dus vooral gekenmerkt door een ernstig verstoord functioneren en met als veel voorkomende symptomen wanen en hallucinaties.

In de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2014) is psychose de brede noemer aan stoornissen die men benoemt als schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. Schizofrenie is

(9)

3 hiervan de belangrijkste vorm en wordt gekenmerkt door wanen, hallucinaties, gedesorganiseerd spreken, gedesorganiseerd of katatoon gedrag en negatieve symptomen. Wanen, hallucinaties en gedesorganiseerd spreken vormen de kernsymptomen. Eén van deze kernsymptomen moet, in combinatie met een tweede symptoom, minimum een maand aanwezig zijn om de diagnose te kunnen stellen. Andere psychotische stoornissen die de DSM-5 vermeldt, zijn: waanstoornis, kortdurende psychotische stoornis, schizofreniforme stoornis, schizoaffectieve stoornis, psychotische stoornis door een middel/medicatie, psychotische stoornis door een somatische aandoening, katatonie en de andere gespecificeerde of ongespecificeerde schizofrenispectrum- of andere psychotische stoornissen (APA, 2014).

De prevalentie van schizofrenie wordt doorgaans op 1% geschat in de algemene populatie, maar een systematische review van Saha, Chant, Welham en McGrath (2005) toont aan dat dit waarschijnlijk een overschatting is. Volgens hen ligt de prevalentie rond de 0.4%. (Saha et al., 2005 in: Perälä, 2012). Schizofrenie zou bij mannen vaker voorkomen dan vrouwen, met een ratio van 1.4. De stoornis ontstaat ook vroeger bij hen. De gemiddelde leeftijd voor mannen ligt rond de twintig jaar terwijl dit voor vrouwen eerder rond de dertig is (van Der Werf et al., 2014).

In de algemene psychiatrie veronderstelt men vooral een

biologische en erfelijke etiologie van schizofrenie. Meerdere onderzoeken wijzen op structurele veranderingen in de hersenen zoals een afname in grijze stof, een vergroting van de ventrikels en verandering in witte stof en het dopaminerg systeem (Nolen-Hoeksema, 2017). De erfelijkheid van deze problematiek wordt doorgaans op 80% geschat, maar deze hoge schatting kan niet louter verklaard worden door genen. Een vaak gebruikt model in deze context is het diathese-stress model. Bij dit model gaat men er van uit

(10)

4 dat een genetische kwetsbaarheid dient aanwezig te zijn in combinatie met stressoren uit de omgeving vooraleer de stoornis tot uiting kan komen. Hoe kwetsbaarder iemand is, hoe minder stress er nodig is om de psychose tot uiting te laten komen (Prins & Braet, 2014). Veel genoemde omgevingsfactoren die mogelijks aan de basis kunnen liggen van schizofrenie zijn: trauma in de vroege kindertijd, leven in stedelijk gebied, gebruik van cannabis en het behoren tot een minderheidsgroep (van Os, Kenis & Rutten, 2010). Naast stressoren zijn er ook beschermende factoren zoals sociale steun en copingsstrategieën (Prins & Braet, 2014). Het gaat dus om een complexe interactie tussen biogenetische oorzaken en omgevingsfactoren. Wanneer men louter focust op de biogenetische oorzaken wordt deze interactie over het hoofd gezien en bijgevolg ook onderschat (van Os, Kenis & Rutten, 2010).

Gezien de nadruk op een biogenetische etiologie geniet antipsychotische medicatie nog steeds de voorkeur. Deze medicatie blokkeert de dopamine-receptoren en heeft vooral een effect op de positieve symptomen. Desalniettemin heeft deze medicatie vaak ook heel wat bijwerkingen. Een van de meest voorkomende is gewichtstoename en een verhoging in cholesterolgehalte. Medicatie heeft ook weinig tot geen effect op de negatieve en cognitieve symptomen (van Os & Kapur, 2009). Een combinatie van medicatie met psychologische en sociale zorg zou dus het meest aangewezen zijn. Een meta-analyse van Bird et al. (2010) toont de effectiviteit aan van cognitieve gedragstherapie bij het reduceren van symptomen en familie-interventies voor het voorkomen van herval. Medicatie in combinatie met psychosociale zorg blijft echter voor vele patiënten nog steeds een uitzondering (van Os & Kapur, 2009).

Het feit dat de focus in onderzoek vooral op schizofrenie ligt, heeft belangrijke implicaties voor de visie rond prognose en herstel. Traditioneel

(11)

5 en maatschappelijk wordt schizofrenie vaak gezien als een chronische problematiek met een slechte prognose (van Os & Kapur, 2009). Zo spreekt men vaak over neurocognitieve detoriatie, wat gelinkt is aan de Kraepeliniaanse theorie van dementia praecox. Volgens Harrow en collega’s (2005, in: Nolen-Hoeksema, 2017) zou tussen de 50 en 80% van de ooit opgenomen patiënten een nieuwe opname kennen in hun leven. Hoewel er over de prognose bij schizofrenie vaak op een negatieve manier wordt gerapporteerd, toont de meerderheid van de schizofrene patiënten geen progressieve achteruitgang in hun functioneren. Studies tonen aan dat een grote meerderheid van de patiënten stabiliseert binnen de vijf à tien jaar na hun eeste episode. Een follow-up studie over een tijdsspanne van vijftien jaar vond dat 41% van de patiënten ten minste één of meerdere episodes van herstel kenden die minimum één jaar duurden. Schizofrenie kan dus niet gezien worden als een stoornis met een uniform slechte outcome, maar één met heterogene outcome. Deze bevinding is belangrijk in het bieden van perspectief aan zowel de patiënt als zijn of haar sociale omgeving (van Os & Kapur, 2009).

Psychoanalytische diagnostiek.

In de psychoanalyse vertrekt men van een fundamenteel ander standpunt dan de algemeen psychiatrische diagnostiek. Hier wordt niet gedacht vanuit afgebakende categorieën waarin diagnoses opgedeeld worden, maar onderscheidt men drie verschillende subjectstructuren: de neurose, psychose en perversie (Verhaeghe, 2009). Een subjectstructuur kan gezien worden als een manier waarop iemand in de wereld staat en zich verhoudt tot anderen. Het zien als een structuur impliceert dat deze doorheen heel het leven aanwezig is, maar daarom niet per definitie gepaard gaat met symptomen. Men kan bijvoorbeeld een psychotische subjectstructuur hebben zonder dat hier hallucinaties of wanen mee gepaard gaan. Terwijl,

(12)

6 zoals we voordien zagen, in de algemeen psychiatrische visie pas wordt gesproken van psychose wanneer er effectief symptomen aanwezig zijn.

Lacan onderscheidt in zijn theorie drie registers: het symbolische, imaginaire en reële. Deze drie registers vormen samen de psychische realiteit (Dulsster, 2015). Het symbolische is het register van de taal waarin we de ander trachten te definiëren en de wet installeren. Met de wet worden de culturele waarden en normen die we meekrijgen, bedoeld. Het imaginaire daarentegen is het register van het beeld en meer specifiek het beeld dat we maken van de wereld rondom ons. Een voorbeeld hiervan is het spiegelbeeld. Als laatst is er nog het reële. Dit is het register van het lichaam met zijn libidineuze opwinding, die zowel aangenaam als onaangenaam kan zijn. Het reële is iets dat steeds aan ons ontsnapt, wat niet in beelden of woorden kan gevat worden. Een voorbeeld hiervan is de dood. Het is in ieders leven aanwezig, maar moeilijk of zelfs onmogelijk om volledig te begrijpen (Vanheule, 2013). Deze drie registers dienen volgens Lacan op een bepaalde manier verbonden of verknoopt te worden. Eén mogelijke manier is de metafoor van de Naam-van-de-Vader, een symbolische functie die zorgt voor een begrenzing van het reële en het subject de mogelijkheid geeft zich te positioneren ten opzichte van de ander (Leader, 2012). Het is een structurerend principe in het symbolische waarmee het subject waarden en normen aangereikt krijgt. Hierop kan het subject zich baseren om een antwoord te formuleren op existentiële vragen zoals: ‘Wat wil de ander van mij?’ en ‘Wie ben ik?’. De Naam-van-de-Vader wordt gezien als een typisch neurotische manier om in de wereld te staan en de realiteit vorm te geven (Vanheule, 2013). Het is deze Naam-van-de-Vader die afwezig is in de psychose.

Het sleutelelement in de psychotische structuur is de niet-installatie van de Naam-van-de-Vader. Het ontbreekt de psychoticus aan wetten en

(13)

7 conventies om de wereld rondom hem te begrijpen en te ordenen. Bovengenoemde existentiële vragen toucheren voor het psychotisch subject iets van het reële register. In die zin dat het voor de psychoticus niet te vatten is in woorden of beelden. Een confrontatie met de seksualiteit bijvoorbeeld kan voor verwarring zorgen. Er ontbreekt een kader om op existentiële vragen en vragen naar de eigen identiteit een antwoord te formuleren. Een tweede gevolg hiervan is dat het verlangen van anderen fundamenteel raadselachtig blijft. De psychoticus heeft moeilijkheden met het begrijpen van de intenties van de ander en het dichterbij komen van deze ander zorgt voor enorme verwarring en angst (Vanheule, 2013).

In een poging om toch een antwoord te formuleren op deze vragen, zijn er verschillende oplossingspogingen en manieren waarop de psychoticus onbewust stabilisatie probeert te vinden. De ontwikkeling van een waan is hier één van. Een waan is op zich niet stabiliserend aangezien het subject zich hierdoor voortdurend overgeleverd kan voelen aan een achtervolgende ander. Ze is pas stabiliserend in die vorm dat ze het subject een identiteit aanbiedt en de ontregelde ander onderwerpt aan een wet (Vanheule, 2013). Identificatie met een bepaald ideaalbeeld is een andere mogelijke vorm van stabilisatie. Zo beschrijft Leader (2012) een man die door zich te identificeren met het ideaalbeeld van bergbeklimmer een manier vindt om zich te verhouden ten opzichte van anderen en de wereld om zich heen. Ook identificaties met een ander persoon, ook wel alsof-persoonlijkheden genoemd, zijn een veel genoemde oplossingspoging. Hierbij wordt het gedrag van de ander volledig gekopieerd en overgenomen (Helene Deutsch, 1942 in: Leader, 2012). Hoewel deze oplossingspogingen stabiliteit kunnen brengen, zijn ze ook fragiel. Wanneer deze houvast wegvalt, bijvoorbeeld wanneer het geen antwoord kan bieden op een existentiële vraag, kan de psychose declencheren. Het psychisme destabiliseert en een van de mogelijke gevolgen zijn

(14)

8 bijvoorbeeld hallucinaties (Vanheule, 2013). Dit is wat in de klassieke benadering gezien wordt als psychose.

Binnen de psychose worden tevens verschillende subvormen

onderscheiden, gaande van schizofrenie over paranoia tot parafrenie. Dit kan gezien worden als een continuüm met aan het ene uiteinde de aktuaalpathologie en het andere de psychopathologie. Bij de aktuaalpathologie is er weinig tot geen bewerking en verwoording voor wat er zich in en buiten het lichaam afspeelt (Verhaeghe, 2009). Hier kunnen we de schizofrenie situeren. Deze wordt gekenmerkt door een gebrek aan identiteit en verbondenheid met de sociale omgeving. De grenzen rondom het ‘ik’ lijken te verdwijnen waardoor de psychoticus letterlijk het gevoel heeft uit elkaar te vallen (Vanheule, 2013). Het is ook in deze positie dat vaak de hallucinaties optreden. Een tweede positie is de paranoia. Dit is de positie van de waanvorming, welke gezien kan worden als een psychopathologische (d.w.z. een psychologische bewerking die betekenis geeft aan iets) verwerkingspoging. De angst is nu niet meer gericht op het eigen lichaam, maar wordt gekoppeld aan een externe en achtervolgende instantie (Verhaeghe, 2009). Het is de Ander die het op de paranoïcus gemunt heeft (Leader, 2012). Dit kan de vorm aannemen van een achtervolgingswaan, grootheidswaan of erotomanie, waarbij men denkt dat de ander verliefd is op hem/haar. Deze waan is in zekere zin stabiliserend aangezien het een manier is om het lichaamsbeeld af te grenzen voor de buitenwereld. Als laatst is er nog de parafrenie, ook wel de ingekapselde waan genoemd in de klassieke psychiatrie. Deze vorm van waan geeft de psychoticus toegang tot een essentieel weten, een onbetwistbare zekerheid. Het stelt de psychoticus in staat een leefbaar en ogenschijnlijk normaal leven te leiden. (Verhaeghe, 2009).

(15)

9

Tot nu toe hebben we psychose beschreven vanuit twee

verschillende theoretische kaders. Enerzijds vanuit een algemeen psychiatrisch perspectief waarbij schizofrenie de belangrijkste en meest beschreven vorm van psychose is. In deze benadering wordt schizofrenie vooral gezien als een hersenziekte die biogenetisch bepaald is en het best met medicatie behandeld wordt. Anderzijds hebben we psychose beschreven vanuit een psychoanalytisch perspectief waar het een subjectstructuur is. Het belangrijkste mechanisme hierbij is de niet-installatie van de Naam-van-de-Vader. Binnen deze subjectstructuur worden tevens subvormen onderscheiden gaande van schizofrenie over paranoia tot parafrenie. In wat volgt gaan we dieper in op hoe deze problematiek gezien wordt door de maatschappij en vervolgens meer specifiek door hulpverleners en studenten.

Wanneer bij de bespreking van onderzoek uit het vakgebied verwezen wordt naar schizofrenie zal dit gaan over de stoornis zoals gedefinieerd in de DSM-5. Bij het gebruik van de term psychose zal dit verwijzen naar de bredere noemer gedefinieerd vanuit de psychoanalyse. Voor het onderzoek horende bij deze masterproef zal vertrokken worden vanuit het bredere concept van psychose zonder specifiek te focussen op de verschillende subvormen.

Visie omtrent Psychose

In wat volgt zal een algemeen beeld worden geschetst van hoe psychose gezien en beoordeeld wordt. Hierbij zal er van een brede visie in de algemene populatie toegewerkt worden naar een meer specifiek beeld bij enerzijds hulpverleners in de mentale gezondheidszorg en anderzijds studenten psychologie.

(16)

10

Visie in de algemene populatie.

De reeds uit 2005 daterende analyse van Angermeyer en Matschinger onderzoekt twee grootschalige surveys die in Duitsland werden uitgevoerd. Beide surveys, de ene uit 1990 en de andere uit 2001 bevragen de attitudes van de algemene populatie omtrent schizofrenie. Uit hun analyse besluiten de auteurs dat er tussen 1990 en 2001 een substantiële stijging is in het geloof dat de oorzaak van schizofrenie van biologische aard is, meer bepaald dat het een hersenziekte is of genetisch bepaald is. Het gevolg hiervan is dat de schuld minder bij de persoon zelf wordt gelegd en aan een externe oorzaak wordt toegewezen. Een ander en meer negatief gevolg is dat men meer sociale afstand wil van mensen die aan schizofrenie lijden. Met sociale afstand wordt in het onderzoek bijvoorbeeld bedoeld dat men een schizofreen persoon niet als collega of buur zou willen. Het onderzoek van Read, Haslam, Sayce en Davies (2006) bevestigt dit en voegt er tevens een derde en opnieuw negatief gevolg aan toe. Het geloof in een biologische oorzaak zou er voor zorgen dat mensen met schizofrenie als gevaarlijker en onvoorspelbaarder beoordeeld worden. Onderzoek in Amerikaanse en Franse populaties kwam tot gelijkaardige conclusies (Durand-Zaleski, Scott, Rouillon & Leboyer, 2012; Pescosolido et al., 2010). Het algemene besluit dat we hieruit kunnen trekken is dat hoewel mensen meer kennis hebben over mogelijk veroorzakende factoren van schizofrenie, het geloof in biogenetische oorzaken zorgt voor een meer negatieve attitude in de algemene populatie (Angermeyer & Matschinger, 2005).

Op de publicatie van Read en collega’s (2006) is reactie gekomen van Jorm & Griffiths (2008) die in hun onderzoek bij 3995 Australische participanten de hypothesen van Read et al. trachten te repliceren aan de hand van klinische vignetten. In deze vignetten geeft men een beschrijving van een persoon met een bepaalde mentale problematiek. Dit is een veelgebruikte methode in kwantitatief onderzoek. Ze concluderen enerzijds

(17)

11 dat de wens tot sociale afstand niet toeneemt naargelang men de klinische vignetten labelt met ‘schizofrenie’ of ‘mentale stoornis’ en dat deze wens tot afstand anderzijds niet afneemt door een psychosociale oorzaak aan te halen. In tegenstelling tot de conclusies van Read en collega’s (2006) komen ze tot de conclusie dat wanneer men de symptomen in het vignet conceptualiseert als ‘een echte medische stoornis’ dit net zorgt voor een verminderde wens tot sociale afstand. Een van hun verklaringen voor deze resultaten is dat labels zoals ‘schizofrenie’ en ‘mentale stoornis’ niet dezelfde betekenis hebben in verschillende landen en tijdframes. Om deze hypothese te onderbouwen halen de auteurs enkele onderzoeken aan waarin werd aangetoond dat in sommige landen, waaronder Duitsland en Canada, schizofrenie door de algemene populatie gezien wordt als een gespleten persoonlijkheid. Terwijl dit bijvoorbeeld in Rusland niet het geval is. Het zien als een gespleten persoonlijkheid zou angst in de hand werken (Jorm & Griffith, 2008). Afgezien van deze weerleggingen vindt men wel, net zoals bij bovengenoemd onderzoek, een verband tussen het aannemen van een genetische etiologie en een toename in het geloof dat schizofrene personen gevaarlijk zijn.

Meerdere meta-analyses waaronder deze van Kvaale, Gottdiener & Haslam (2013) bevestigen de conclusies van Read en collega’s (2006). Het geloof in een biogenetische oorzaak zorgt voor een afname in het toeschrijven van schuld en een toename in een wens tot sociale afstand en het beeld dat personen die lijden aan schizofrenie gevaarlijk zijn. De eerste bevinding verklaren ze aan de hand van de attributietheorie waarbij een biogenetische oorzaak zorgt dat men de controle niet bij de persoon zelf gaat leggen en dus minder schuld toeschrijft (Corrigan et al., 2000 in: Kvaale, Gottdiener & Haslam, 2013). De tweede en derde bevinding kunnen begrepen worden vanuit het framework van het essentialisme. Hierbij wordt een subgroep beschreven aan de hand van een onveranderbare essentie of

(18)

12 kern die ze bezitten en die hen substantieel anders maakt dan anderen. Het aannemen van een biogenetische oorzaak kan essentialistisch denken in de hand werken waardoor stereotypes (zoals gevaarlijk zijn) geactiveerd worden. (Haslam & Ernst, 2002 in: Kvaale, Gottdiener & Haslam, 2013).

Bij het exploreren van mogelijke factoren die mede aan de basis liggen van het ontstaan en in stand houden van deze negatieve vooroordelen, blijken media een belangrijke rol te spelen. Twee onderzoeken, enerzijds bij Amerikaanse en anderzijds bij Franse kranten, bevestigen de rol van media in deze negatieve representaties. Beiden spreken over een metaforisch gebruik van schizofrenie om te verwijzen naar een gespleten persoonlijkheid. Hiermee bedoelen ze dat het vaak als beschrijvende term wordt gebruikt voor vreemde en tegenstrijdige gedragingen, situaties of beslissingen. Bijvoorbeeld: “Het publiek is echt schizofreen. Ze willen het wel horen, maar niet weten” (Lampropoulos, Wolman & Apostolidis, 2017; Vahabzadeh, Wittenauer & Carr, 2011). Deze bevindingen werden nogmaals bevestigd in een recente review door Ma (2017). Een tweede bevinding die beide onderzoeken naar voor schuiven, is dat schizofrene personen in vele artikels als gevaarlijk worden geportretteerd. Ze zijn in vele gevallen plegers van gewelddadige misdaden en dit terwijl uit onderzoek blijkt dat ze net meer kans hebben om het slachtoffer te zijn (Lampropoulos, Wolman & Apostolidis, 2017; Vahabzadeh, Wittenauer & Carr, 2011). Mensen die lijden aan schizofrenie lijken enkel in de media te komen wanneer ze dader zijn van een spectaculaire misdaad, maar niet wanneer dit niet het geval is.

Ook in Vlaanderen deed men onderzoek naar de representatie van schizofrenie in de media. Thys en collega’s (2014) vergelijken in hun onderzoek de berichtgeving omtrent autisme en schizofrenie in de Vlaamse kranten tussen 2008 en 2012. Ze besluiten dat over schizofrenie quasi altijd negatief wordt bericht in vergelijking met autisme. Opnieuw wordt

(19)

13 schizofrenie in de meerderheid van de artikels in verband gebracht met misdaden en vooral moord. Over autisme daarentegen wordt vooral op een neutrale en positieve manier bericht. Een verklaring hier voor is, volgens de onderzoekers, dat mensen autisme zien als een stoornis die vooral bij kinderen voorkomt. Deze kinderen worden veelal sterk vertegenwoordigd door hun ouders en zijn voor het merendeel niet opgenomen in een psychiatrische instelling. Mensen met schizofrenie zouden minder op deze maatschappelijke vertegenwoordiging kunnen rekenen. De onderzoekers concluderen dat, gezien het uitgebreid cijfermateriaal, dit een weerspiegeling is van het aanwezige maatschappelijke stigma. Ondanks de maatschappelijke intiatieven en anti-stigmacampagnes blijft het stigma rond schizofrenie hardnekkig aanwezig (Thys, Struyven, Danckaerts & De Hert, 2014).

Visie bij hulpverleners.

Hoewel er omtrent de visie op psychose, en meer specifiek schizofrenie, in de doorsnee populatie heel wat onderzoek is uitgevoerd, is dit bij hulpverleners in de mentale gezondheidszorg minder het geval. In hun review kunnen Wahl & Aroesty-Cohen (2010) slechts 19 studies identificeren die onderzoek doen naar de attitudes van hulpverleners omtrent mentale problematieken, waarvan een aantal focussen op schizofrenie. Ze concluderen dat de attitudes van hulpverleners over het algemeen positiever zijn dan in de doorsnee populatie maar dat ook zij niet volledig vrij zijn van negatieve vooroordelen.

Hoewel hulpverleners, in vergelijking met de algemene populatie, personen die lijden aan schizofrenie als minder gevaarlijk en onvoorspelbaar zien, is dit geloof toch nog bij ongeveer 25% van de hulpverleners aanwezig. Hulpverleners in de mentale gezondheidszorg zijn tevens ook meer optimistisch omtrent de prognose en behandeling van schizofrenie hoewel

(20)

14 een derde van hen toch twijfels heeft bij hoe succesvol deze behandelingen zijn. Slechts 25% gelooft in een volledig herstel. De meest uitgesproken negatieve vooroordelen verschijnen bij het bevragen van sociale afstand. Hoe intiemer de sociale context, hoe minder men bereid zou zijn om iemand met schizofrenie te accepteren. Ongeveer 50% zou ze aanvaarden als medewerker, dit aantal daalt naar 30% als het gaat om een leidinggevende en slechts 20% zou deze personen accepteren als partner van hun kinderen (Wahl & Aroesty-Cohen, 2010).

Recenter onderzoek bevestigt deze resultaten, maar nuanceert dat afhankelijk van hoe lang men reeds werkt in de mentale gezondheidszorg en welk beroep men precies uitoefent, hulpverleners er minder negatieve vooroordelen op nahouden (Stuber, Rocha, Christian & Link, 2014). Huisartsen en verpleegkundigen zouden het meest negatieve beeld van schizofrenie hebben in vergelijking met psychiaters, psychologen en psychiatrische verpleegkundigen. Dit doordat ze minder opgeleid zijn omtrent mentale problematieken en minder in contact komen met deze patiënten (Mittal et al., 2014). De auteurs merken hierbij wel op dat het al dan niet inschatten als gevaarlijk ook kan samenhangen met hoe het vignet wordt voorgesteld. Bij hun onderzoek maken ze gebruik van een case waarin de schizofrene patiënt symptomen vertoont, maar nog niet in behandeling is. Dit kan er dus mede voor zorgen dat de persoon in het vignet als gevaarlijker wordt beoordeeld.

Lebowitz & Ahn (2014) focussen zich in hun onderzoek specifiek op de empathie die psychiaters, psychologen en maatschappelijk werkers voelen ten opzichte van patiënten met een mentale problematiek. Ze stellen dat de meerderheid van de clinici schizofrenie als biologisch van aard beschouwen. Dit maakt dat ze psychotherapie als minder effectief zien en een medicamenteuze behandeling naar voor schuiven. Een tweede en

(21)

15 meest opvallende gevolg is dat ze significant minder gevoelens van empathie uiten naar deze patiënten. Een mogelijke verklaring hiervoor is, volgens de onderzoekers, dat wanneer men een mentale problematiek als louter biogenetisch portretteert dit ervoor zorgt dat de patiënt die lijdt aan deze problematiek niet meer wordt gezien als mens. In plaats daarvan wordt de persoon gereduceerd tot deze biogenetische ‘essentie’ en vindt een proces van dehumanisatie plaats. Ook wordt de patiënt als fundamenteel ‘anders’ gezien dan een ‘normaal’ persoon. Dit alles kan, aldus de onderzoekers, mogelijks een verklaring bieden voor de afname in empathie.

We kunnen hieruit concluderen dat hulpverleners over het

algemeen een positiever beeld hebben van mensen met psychose, maar dat ook zij niet vrij zijn van vooroordelen. Er heerst nog steeds pessimisme omtrent herstel en twijfel over de werkzaamheid van behandeling. Een medicamenteuze behandeling geniet in vele gevallen nog altijd de voorkeur. De meest uitgesproken negatieve vooroordelen verschijnen bij het bevragen van sociale afstand. Het veronderstellen van een biogenetische oorzaak zorgt tevens voor een daling in empathie.

Visie bij studenten.

Studenten vormen een interessante doelgroep voor het onderzoeken van de visie op psychose. Ze kunnen niet meer als leek worden gezien, maar ook nog niet volledig als hulpverlener door hun beperkte klinische ervaring. Er is reeds heel wat onderzoek uitgevoerd over de visie van studenten geneeskunde, maar bij psychologiestudenten lijkt hier een duidelijke leemte te zijn in het onderzoeksveld (Magliano et al., 2016). Toch zou onderzoek bij deze doelgroep relevant zijn aangezien deze studenten hoogstwaarschijnlijk meer in contact zullen komen met psychotische patiënten dan studenten geneeskunde.

(22)

16 Magliano en collega’s (2016) vergeleken een groep eerste jaars psychologiestudenten met studenten uit het eerste of tweede masterjaar aan de hand van een vragenlijst en klinisch vignet dat hen werd voorgelegd. Studenten die reeds verder stonden in hun schooltraject gingen meer uit van een biogenetische oorzaak van schizofrenie. Dit wil zeggen dat ze erfelijkheid en een chemisch onevenwicht in de hersenen als causale factoren zagen. Dit bracht tevens meer pessimisme mee omtrent herstel en scepsis of een psychologische behandeling wel werkzaam is. Slechts 30% geloofde dat een volledig herstel mogelijk was.

Onderzoek uit 2017 van Magliano, Schioppa, Costanzo, Petrillo & Read bevestigt deze resultaten. Opnieuw gingen oudere studenten meer uit van een erfelijke oorzaak bij schizofrenie en waren ze pessimistischer omtrent herstel. Oudere studenten zagen personen met schizofrenie tevens als gevaarlijker. Het valt problematisch te noemen dat studenten psychologie minder geloven in een psychologische behandeling en meer voorkeur geven aan het gebruik van medicatie. Uit onderzoek blijkt echter dat psychologische behandelingen wel degelijk effectief zijn voor het behandelen van schizofrenie (Magliano et al., 2016).

Een opmerking die de auteurs maken en die ook op voorgaand onderzoek van toepassing is, is dat herstel niet duidelijk gedefinieerd is. Betekent het dat de patiënt volledig symptoomvrij moet zijn of dat deze een manier kan vinden om met de klachten te leven? Een andere opmerking die bij het onderzoek bij studenten kan gemaakt worden is dat de meerderheid van het onderzoek uitgevoerd is door dezelfde auteurs en vaak Italiaanse studenten als steekproef heeft. We kunnen ons dus de vraag stellen of dit onderzoek wel generaliseerbaar is naar bijvoorbeeld studenten uit België.

(23)

17

Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat ook bij studenten

psychologie de opvatting heerst dat schizofrenie vooral biogenetisch bepaald is en dat personen met deze problematiek gevaarlijk zijn. Dit geloof lijkt zelfs toe te nemen naarmate men verder staat in de opleiding. Ook bij hen heerst er twijfel omtrent de werkzaamheid van een psychologische behandeling. We kunnen ons echter wel de vraag stellen in hoeverre deze conclusies generaliseerbaar zijn naar Belgische psychologiestudenten. Slechts een kleine hoeveelheid onderzoek gebeurde bij studenten psychologie en is vooral kwantitatief van aard. Er werd naar de mening van studenten gepeild aan de hand van een vignet met bijhorende vragenlijst. De manier waarop men een de patiënt met schizofrenie portretteert in het vignet, kan mogelijks een effect hebben op de beoordeling van studenten. Het is tevens moeilijk om op deze manier een beeld te krijgen van hoe studenten deze problematiek bekijken en wat hun opvattingen precies kleurt. De antwoorden van de studenten zijn gebonden aan de vooropgestelde categorieën van de onderzoekers. Deze methode is zeer geschikt voor het toetsen van hypothesen, maar laat weinig ruimte voor antwoorden die niet binnen de antwoordcategorieën vallen. Kwalitatief onderzoek zou in deze context een aanvulling zijn aangezien het de mogelijkheid biedt een rijker en diepgaander beeld te schetsen van de beleving van studenten (Marecek, 2003).

Implicaties voor de Patiënt

Het feit dat het stigma omtrent psychose zo diep is doorgedrongen in onze maatschappij, heeft ook implicaties voor de patiënten die de diagnose krijgen of gekregen hebben. Heel wat kwalitatief onderzoek gaat dieper in op hoe deze diagnose ervaren wordt door patiënten en wat de implicaties zijn in hun dagelijkse leven.

(24)

18 Het thema dat het meest terugkeert bij patiënten is dat de term schizofrenie vaak misbegrepen wordt door familieleden, vrienden, collega’s en andere mensen in de maatschappij. Vaak denkt men dat het gelijk staat aan een gespleten persoonlijkheid (Burke, Wood, Zabel, Clark & Morrison, 2016) of dat deze personen gevaarlijk zijn (Rose et al., 2011). De diagnose wordt vaak gezien als stabiel en iets waarvan je onmogelijk kunt herstellen. Dit heeft tot gevolg dat ook patiënten pessimistisch zijn omtrent herstel en dat het stigma dat ermee gepaard gaat nooit meer zal verdwijnen (Burke et al., 2016). Deze negatieve vooroordelen bij anderen zorgen er ook voor dat vele patiënten vrienden verliezen en zich uitgesloten en geïsoleerd voelen. Als reactie hierop gaan patiënten zichzelf vaak terugtrekken uit sociale situaties waardoor het nog moeilijker wordt om zowel romantische als vriendschappelijke relaties te behouden of aan te gaan (Burke et al., 2016; Rose et al., 2011).

Het ervaren maatschappelijke stigma wordt in vele gevallen geïnternaliseerd door de patiënt. Dit geïnternaliseerde stigma zorgt op zijn beurt voor een toename in sociale angst, depressie, schaamte en een afname in zelfvertrouwen en hoop. Deze effecten faciliteren wederom de sociale terugtrekking waardoor het als het ware een vicieuze cirkel wordt (Vass et al., 2015). Het onderzoek van Vass en collega’s (2015) toont aan dat een gebrek aan zelfvertrouwen en gevoel van hopeloosheid herstel in de weg kunnen staan.

Eenzaamheid en een gebrek aan sociale steun kunnen een risico vormen voor suïcidaliteit bij patiënten die lijden aan schizofrenie. De life-time risk voor suïcidaliteit wordt voor deze groep op 5% geschat. Dat is meer dan in de algemene populatie (Hor & Taylor, 2010). Tien tot vijftien procent van de schizofrene patiënten zou effectief zelfmoord plegen (Nolen-Hoeksema, 2017). De isolatie, uitsluiting en het pessimisme die gepaard

(25)

19 gaan met dit stigma maken dat patiënten nog meer lijden onder hun diagnose (Thys, Struyven, Danckaerts & De Hert, 2014).

Een correcte visie op psychose in de maatschappij en door hulpverleners is dus van vitaal belang om het geïnternaliseerde stigma en pessimisme omtrent herstel bij patiënten tegen te gaan. Beiden staan mogelijks herstel in de weg en maken dat patiënten vaak nog meer lijden onder hun diagnose.

Tussentijdse Conclusie

Tot nu toe hebben we gezien dat psychose enerzijds kan gezien worden als een mentale problematiek, zoals gedefinieerd in de DSM-5, die gepaard gaat met wanen, hallucinaties, gedesorganiseerd denken/spreken en negatieve symptomen (APA, 2014). Het is vanuit deze benadering dat men vooral uitgaat van een biogenetische oorzaak van psychose (van Os & Kapur, 2009). De behandeling bestaat bij voorkeur uit medicatie hoewel de effectiviteit van psychologische behandelingen reeds aangetoond is (Bird et al., 2010). Vanuit een psychoanalytisch perspectief anderzijds is psychose een subjectstructuur waarbij de Naam-van-de-Vader ontbreekt. Dit zorgt voor moeilijkheden bij het begrijpen van intenties van anderen en beantwoorden van existentiële vragen (Vanheule, 2013). Binnen deze structuur vallen ook subvormen te onderscheiden gaande van schizofrenie over paranoia tot parafrenie (Verhaeghe, 2009).

Bij een verdere exploratie van hoe psychose gezien wordt in de maatschappij, merken we dat het beeld van psychotici over het algemeen niet fraai is. Ze worden gezien als gevaarlijk, ongeneeslijk ziek en men wil liefst zoveel mogelijk sociale afstand behouden (Kvaale, Gottdiener & Haslam, 2013). Bij hulpverleners zijn deze attitudes doorgaans positiever, hoewel ook zij niet volledig vrij zijn van vooroordelen. De meerderheid wil liefst zoveel mogelijk sociale afstand behouden en er heerst pessimisme

(26)

20 omtrent de mogelijke werkzaamheid van een behandeling (Wahl & Aroesty-Cohen, 2010). Een medicamenteuze behandeling geniet in vele gevallen nog steeds de voorkeur. Lebowitz & Ahn (2014) concluderen uit hun onderzoek dat hulpverleners minder gevoelens van empathie voelen voor patiënten wanneer men uitgaat van een biogenetische oorzaak. Ten slotte toont onderzoek bij studenten psychologie aan dat ook zij vaak denken dat patiënten die lijden aan psychose gevaarlijk zijn. Hoe verder ze in de opleiding staan hoe vaker ze uitgaan van een biogenetische etiologie. Dit gaat gepaard met het geloof dat een psychologische behandeling weinig werkzaam is (Magliano, 2016). Het onderzoek bij studenten psychologie is miniem en bijna uitsluitende kwantitatief van aard. We krijgen slechts een beperkt zicht op het beeld dat studenten van psychose hebben aangezien hun antwoordmogelijkheden gelimiteerd zijn tot de topics in de vragenlijst. Hierbij ligt de focus vooral op de oorzaak, effectiviteit van behandeling en wens tot sociale afstand. Kwalitatief onderzoek kan helpen om een breder zicht te krijgen op hoe studenten psychologie naar psychose kijken, door hen de mogelijkheid te geven zelf over hun opvattingen en ervaringen te getuigen. Hierbij bestaat ook de mogelijkheid te exploreren wat precies deze opvattingen heeft beïnvloed.

Empirische Onderzoeksvraag

Op basis van deze bevindingen uit de literatuurstudie komen we tot de volgende onderzoeksvraag: “Hoe zien studenten psychologie psychose?”

Gezien de verwerkte literatuur omtrent het concept psychose en de verschillende visies die ook in de opleiding belicht worden, verwachten we dat studenten deze diagnose vanuit verschillende theoretische invalshoeken zullen benaderen. Er zullen hoogstwaarschijnlijk studenten zijn die dit eerder vanuit een psychoanalytische invalshoek bekijken terwijl anderen dit eerder

(27)

21 vanuit een algemeen psychiatrisch of ontwikkelingspsychologisch standpunt doen.

Op vlak van de mogelijke oorzaken verwachten we verschillende visies bij studenten terug te vinden gaande van biogenetisch tot eerder psychosociaal of een combinatie van verschillende factoren.

We verwachten ook een zekere evolutie te zien in de visie van de studenten doorheen de opleiding. De mogelijke invloed van de opleiding wordt nagenoeg niet belicht in de aanwezige literatuur.

Omtrent een mogelijke behandeling verwachten we dat zowel een medicamenteuze als therapeutische behandeling genoemd zullen worden. In lijn met het onderzoek van Magliano en collega’s (2017) verwachten we dat studenten een psychologische behandeling als minder effectief zien.

Het maatschappelijk stigma waarbij psychotische personen als gevaarlijk, onvoorspelbaar en ongeneeslijk ziek worden gezien, wordt mogelijks gereflecteerd in hoe studenten denken en spreken over psychose. Dit zou in lijn zijn met het onderzoek van Magliano en collega’s (2017) waarin gesteld wordt dat studenten sceptisch zijn omtrent herstel en psychotische patiënten zien als gevaarlijk. De onderzoekers brengen deze vooroordelen in verband met de negatieve portrettering in de media.

Vooruitblik

Doorheen de masterproef werd reeds meermaals gewezen op het gebrek aan kwalitatief onderzoek in het bevragen van de mening van studenten psychologie omtrent psychose. In wat volgt zullen we de vooropgestelde onderzoeksvraag en verwachtingen trachten te exploreren aan de hand van een kwalitatieve studie. Meer specifiek zal een thematische analyse toegepast worden op afgenomen interviews met studenten. Met de bekomen thema’s zullen we een diepgaand en uitgebreid beeld trachten te

(28)

22 schetsen van hoe studenten naar psychose kijken. In wat volgt wordt een overzicht gegeven van de gebruikte methode en hoe deze werd toegepast op deze masterproef. Daarna volgt een resultatensectie en discussie.

(29)

23

Methoden

Steekproef

Voor het onderzoek horende bij deze masterproef werden acht studenten uit het eerste masterjaar klinische psychologie aan de Universiteit Gent geselecteerd. De rekrutering gebeurde aan de hand van een oproep op Facebook. Er werd voor dit medium gekozen omdat de meerderheid van de studenten lid is van een Facebookgroep van hun opleidingsjaar (bijvoorbeeld eerste master). Zij zijn op deze manier dus het makkelijkst bereikbaar. Alle acht studenten toonden vrijwillig interesse om deel te nemen aan het onderzoek en vulden een informed consent formulier in voor de aanvang van het interview. Een steekproefbeschrijving is te vinden in de volgende tabel:

De ongelijke geslachtsverdeling kan hoogstwaarschijnlijk verklaard worden door de grotere populatie vrouwen in de opleiding klinische psychologie. Alle studenten zijn tussen de 21 en 24 jaar oud. De kleine steekproef en het feit dat alle studenten van dezelfde universiteit afkomstig zijn, vormt geen 1 Om de privacy van de participanten te garanderen, werden pseudoniemen gebruikt.

Naam1 Leeftijd Ervaring met psychose

Evy 21 Geen

Emma 21 Omgeving en kijkstage

Nele 22 Stage vorige opleiding

Sofie 21 Geen

Noor 21 Geen

Hanne 24 Geen

Louise 22 Geen

(30)

24 probleem aangezien dit kwalitatief onderzoek betreft. Dit onderzoek heeft niet als doel statistisch generaliseerbare uitspraken te doen, maar focust zich op de subjectieve mening en ervaring van studenten. De kleinere steekproef laat weliswaar theoretische generaliseerbaarheid toe aangezien we meer in de diepte kunnen exploreren (Marecek, 2003).

Een belangrijk selectiecriterium was dat de studenten in kwestie de richting klinische psychologie volgden omdat zij de grootste kans hebben om met, al dan niet psychotische, patiënten in contact te komen. Er werd gekozen voor studenten uit eerste master omdat de meerderheid van hen weinig tot geen klinische ervaring heeft. Op deze manier kon de mogelijke invloed van de opleiding geëxploreerd worden. Drie studenten hadden reeds ervaring met psychose. Eén studente had al ervaring in haar omgeving en een kijkstage achter de rug, één studente in een stage uit een vorige opleiding en een andere student in zijn omgeving.

De voorkeur ging uit naar studenten die vrijwillig interesse toonden omdat ik op zoek was naar studenten die hun ervaringen en visies wilden delen om zo bij te dragen aan het onderzoek. Studenten die interesse tonen, zijn geneigd een rijker verhaal te vertrellen. Dit geeft de bekomen resultaten een hogere credibiliteit (Patton, 2002).

Materialen

Voor het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag maakte ik gebruik van een semi-gestructureerd interview. Het interviewschema werd in samenspraak met mijn begeleidster Nienke Moernaut opgesteld. Voor de vragen baseerde ik mij grotendeels op de onderwerpen die vanuit de literatuurstudie naar voor kwamen zoals de mogelijke oorzaken en behandelingen van psychose en de wens tot sociale afstand. Verder waren er ook een aantal vragen die peilden naar wat precies hun visie beïnvloedde en de rol van de opleiding hierin. Ook de maatschappelijke visie en

(31)

25 studenten hun mening hierover werd bevraagd. Bij studenten die al enige ervaring hadden met psychose, werd deze ervaring dieper uitgespit. De richtlijnen in het hoofdstuk van Smith (2015) fungeerden als basis voor het opstellen van de vragen en het interviewschema. Het interviewschema is terug te vinden in de bijlagen van deze masterproef, zie Bijlage 1.

Er werd eveneen een piloot-interview afgenomen bij een andere student. Dit gold eerder als een oefening om mijn interviewtechnieken bij te schaven en me bewust te worden van mijn eigen assumpties. Het doel was om op deze manier gesloten en richtinggevende vragen zoveel mogelijk te vermijden en de validiteit van de interviews te garanderen. Op basis van dit interview werden nog enkele vragen toegevoegd. Dit waren enerzijds enkele vragen die peilen naar de mogelijke evolutie in de opleiding en anderzijds naar wat een klinische of persoonlijke ervaring met de student deed. Een andere manier waarop de validiteit, maar ook credibiliteit, werd gewaarborgd was door twee gezamenlijk data-sessies te hebben met mijn begeleidster en een medestudente. Tijdens deze sessies overliepen we samen de coderingen bij deze interviews en kregen we feedback over het interview zelf. De feedback over het interview was over het algemeen positief. Ik kreeg het advies nog wat meer te durven doorvragen en voorzichtig te zijn met het in de mond leggen van woorden.

De eerste twee interviews werden face-to-face afgenomen en de andere zes, gezien de corona-maatregelen, via Skype en Facetime. Bij ieder interview werd een audio opname gemaakt om deze nadien verbatim te transcriberen. De transcripten werden geanonimiseerd om zo de pivacy van de participanten te garanderen.

(32)

26

Data-analyse

Aangezien ik de visie van studenten omtrent psychose in de diepte wou exploreren, heb ik ervoor gekozen mijn onderzoeksvraag te beantwoorden aan de hand van kwalitatieve data-analyse. Ik wou een gedetailleerd beeld krijgen van hoe zij deze mentale problematiek zien. Dit vormt tevens een toevoeging aan het huidige onderzoeksveld aangezien het merendeel van het onderzoek bij studenten vooral kwantitatief van aard is. Kwalitatief onderzoek heeft als voordeel dat het zich meer richt op een rijke beschrijving van hoe mensen iets ervaren. Men vertrekt vanuit het referentiekader van de participant in plaats van bijna uitsluitend te focussen op vooraf opgestelde hypotheses. Kwalitatief onderzoek blijft openstaan voor het onverwachte in het verhaal van participanten en laat ruimte voor subjectiviteit (Marecek, 2003).

De specifieke kwalitatieve techniek waarmee de interviews werden geanalyseerd was thematische analyse. Deze analyse is erop gericht terugkerende patronen, ook wel thema’s genoemd, in kwalitatieve data te identificeren. Dit is een flexibilele techniek, in die zin dat ze niet gebonden is aan enige theoretische of epistemologische veronderstellingen (Braun & Clarke, 2006). Het gaf me de mogelijkheid de veronderstellingen die ik op basis van de literatuur maakte, te exploreren. Het doel van dit onderzoek was om zoveel mogelijk te vetrekken vanuit de ervaringen en meningen van de studenten. Daarom ben ik bij het analyseren data-driven te werk gegaan waarbij ik getracht heb mijn eigen assumpties zoveel mogelijk tussen haakjes te plaatsen. Omdat het niet mogelijk is om je eigen assumpties volledig buiten beschouwing te laten, heb ik tweemaal samengezeten met mijn begeleidster en een medestudente om de codering bij enkele interviews te overlopen. Dit om de credibiliteit en validiteit te waarborgen. We gingen na in hoeverre onze codering al dan niet overeen kwam, wat voor de meerderheid het geval was. Ook de bekomen thema’s werden aan

(33)

27 mijn begeleidster voorgelegd. Zij maakte de kritische bedenking dat de thema’s nog teveel mijn interviewvragen reflecteerden.

Als onderzoeker ging ik op epistemologisch vlak uit van een transactionele en subjectieve invloed tussen onderzoeker en participant (Ponterotto, 2005). Dit wil zeggen dat de bekomen ervaringen uit de interviews het resultaat zijn van een wederzijdse beïnvloeding tussen mijzelf en de participant. Wanneer ik de data bestudeerde, interpreteerde ik deze ook actief. Een andere onderzoeker zou dus mogelijks andere interpretaties kunnen gemaakt hebben. Om mijn eigen invloed duidelijk te maken, heb ik bewust gekozen om te schrijven vanuit het eerste-persoonsperspectief. Wat betreft mijn waarden als onderzoeker, ook wel de axiologie genoemd, besef ik dat mijn eigen waarden en ervaringen ongetwijfeld een invloed hebben gehad op hoe ik de data interpreteerde. Ik deed dit onderzoek vanuit mijn interesse voor psychose en vertrok hierbij, zoals reeds uit de literatuurstudie blijkt, vooral vanuit een psychoanalytisch denkkader. Om me steeds bewust te blijven van deze invloed en assumpties heb ik een onderzoeksdagboek bijgehouden. Dit is terug te vinden in bijlage 2: onderzoeksdagboek. Het biedt de lezer de mogelijkheid om mijn denkproces te volgen en evalueren, wat de transparantie verhoogt. Het draagt eveneens bij aan de reflexiviteit aangezien het me aanmoedigde te reflecteren over mijn eigen positie en assumpties als onderzoeker. Beiden begunstigen de credibiliteit en validiteit van dit onderzoek.

Procedure

De analyse werd uitgevoerd volgens de zes stappen die Braun & Clarke (2006) voor thematische analyse naar voor schuiven. Het is een iteratief proces wat wil zeggen dat er tussen de verschillende stappen heen en terug kan bewogen worden. In wat volgt zal ik dit proces verder toelichten, wat

(34)

28 ook te lezen valt in het onderzoeksdagboek in de bijlagen van deze masterproef.

Als eerste heb ik de interviews afgenomen en meteen getranscribeerd. Voor het coderen las ik ze éénmaal door om verder vertrouwd te geraken met de data. Ook het transcriberen zelf geldt als een inwerking in de data. Bij het doorlezen van de interviews heb ik al enkele notities gemaakt die de inspiratie vormden voor mogelijke codes.

In de tweede fase werden de initiële codes toegekend aan de data. Hierbij trachtte ik zo dicht mogelijk bij de data te blijven. Hoewel ik de invloed van de reeds verwerkte literatuur en mijn theoretisch kader tot een minimum beperkte, was deze nooit volledig te elimineren. Daarom heb ik na het coderen van het eerste en zesde interview samen met mijn begeleidster en een medestudente samengezeten om onze codes te overlopen en vergelijken. Dit om de validiteit en credibiliteit te vrijwaren. Hieruit nam ik mee dat mijn codering soms te gedetaileerd was waardoor ik het overzicht dreigde te verliezen. Ik kreeg toen ook feedback over de interviews die ik kon meenemen naar volgende interviews. In deze fase van de analyse bewoog ik dus heen en weer tussen de eerste en tweede fase.

De derde stap bestond eruit de verschillende code’s samen te brengen in thema’s en subthema’s. Bij deze clustering werden de data actief geïnterpreteerd en werd er gezocht naar overlap. Dit deed ik eerst voor ieder interview apart om zo enige structuur te krijgen in de codes die ik had verzameld. Deze clustering heb ik tevens besproken met mijn begeleidster. Op basis van deze feedback heb ik de codes verder verfijnd met de onderzoeksvraag in het achterhoofd en de subthema’s meer uit elkaar getrokken. Met de aparte thema’s en subthema’s per interview werden vervolgens de hogere-orde thema’s en subthema’s gevormd (over alle interviews heen).

(35)

29 In de vierde stap werden de verschillende hogere-orde thema’s en subthema’s verfijnd en beoordeeld op enerzijds hun coherentie en anderzijds of zij een accurate representatie vormden van de volledige dataset. Het was eveneens van belang te controleren of er geen overlap was tussen de thema’s. Opnieuw legde ik mijn thema’s en subthema’s voor aan mijn begeleidster. Uiteindelijk werden acht hoofdthema’s weerhouden. In de laatste fase werden de thema’s duidelijk gedefinieerd en werden hun titels opnieuw geëvalueerd. De titels werden op zo’n manier gekozen dat meteen duidelijk was waarover desbetreffend thema ging. Eén themanaam werd nog aangepast. De laatste stap bestond uit het effectief rapporteren van de data en bekomen thema’s. Het uitschrijven van de bevindingen gebeurde in lijn met de richtlijnen van de American Psychological Association voor kwalitatief onderzoek (Levitt et al., 2018).

(36)

30

Resultaten

Op basis van de literatuur kwamen we tot de onderzoeksvraag: ‘Hoe zien studenten psychologie psychose?’. Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden, werd bij acht verschillende studenten uit eerste master klinische psychologie een semi-gestructureerd interview afgenomen. Deze interviews werden getranscribeerd en daarna geanalyseerd aan de hand van een thematische analyse. Bij het analyseren van de data ben ik zoveel mogelijk te werk gegaan volgens de zes stappen van Braun & Clarke (2006) die eerder werden beschreven in de methodesectie. Uit deze analyse werden acht hoofdthema’s weerhouden. In wat volgt zullen de thema’s besproken worden. We beginnen bij hoe studenten naar psychose keken voor ze psychologie studeerden, waarna we verdergaan met de invloed die de opleiding gehad heeft op hun visie. Vervolgens beschrijven we de mogelijke oorzaken en behandeling die studenten naar voor schuiven. Hieruit blijkt, tegen onze verwachting in, dat studenten een psychologische behandeling weldegelijk als werkzaam zien. In het volgende thema bespreken we de ervaring die sommige studenten hebben met psychose. Daarna gaan we dieper in op de empathische en vaak normaliserende houding die de studenten hebben naar psychose toe. Desondanks zien vele studenten psychose ook als een ernstige en impactvolle problematiek. Tot slot eindigen we met de visie van studenten op het huidige maatschappelijke beeld van psychose. Een overzicht van de hoofdthema’s en de participanten die ernaar verwijzen, is te vinden in Tabel 1.

(37)

31

Tabel 1 : Hoofdthema’s

Hoofdthema Bronnen

Ongenuanceerd beeld voor de opleiding

Evy, Emma, Nele, Sofie, Noor, Hanne, Louise en Maarten Meer kennis zorgt voor nuance,

maar ook voor verwarring

Evy, Emma, Nele, Sofie, Noor, Hanne, Louise en Maarten

Psychose als multifactorieel

bepaald

Evy, Emma, Nele, Sofie, Noor, Hanne, Louise en Maarten Geen ‘one size fits all’ in

behandeling

Emma, Nele, Sofie, Noor, Hanne, Louise en Maarten Ervaring met psychose laat indruk

na

Emma, Nele en Maarten

Empathische en open houding naar psychose

Evy, Emma, Nele, Sofie, Noor, Hanne, Louise en Maarten

Psychose als zware problematiek Evy, Emma, Nele, Sofie, Noor,

Hanne, Louise en Maarten Negatief maatschappelijk beeld en

stigma

Evy, Emma, Nele, Sofie, Noor, Hanne, Louise en Maarten

(38)

32

Ongenuanceerd Beeld voor de Opleiding

In het thema ‘ongenuanceerd beeld voor de opleiding’ gaan we dieper in op hoe studenten naar psychose keken voor ze aan de opleiding psychologie begonnen. De studenten geven toe dat dit vaak op een eerder stereotiepe manier was. Hun visie sluit op sommige vlakken aan bij deze van de leek, zoals we ook zagen in de literatuur en welke we in een later thema zullen bespreken.

Zeven studenten denken bij het woord psychose meteen aan de positieve symptomen zoals wanen en hallucinaties. Sommigen stellen het zich voor als “Dat hij overal dingen in ziet die der eigenlijk nie zijn”2 (Maarten) of als

iemand die stemmen hoort, zoals ook blijkt uit wat Louise vertelt:

“Ik denk da ik dan vooral het met de hallucinaties vooral daar de focus op legde zoals inderdaad die s.. vooral de stemmen horen da ja da ge da toch wel als hoofdkenmerk ging zien van die mensen van kijk oei ja die horen wa stemmen of...”

Met deze uitgesproken positieve symptomen komt ook het beeld van psychotische personen als vreemd en chaotisch. Sofie beschrijft het als volgt in het interview:

“Euhm ma ja da zijn zo wa de, ik stel mij voor dat da zo wa vreemdere mensen zijn en euhm ja da ge da gewoon een beetje kunt zien bijna dat er nen hoek af is. Da’s misschien alez ‘k vind da zo grof om te zeggen ma da’s een beetje wa da’k mij daarbij inbeeld.”

‘Een hoek af’ of psychotische personen zien als gek en abnormaal komt ook bij zes andere studenten aan bod. Ze vertellen over hoe ze het idee hadden dat mensen met psychose gevaarlijk en abnormaal zijn. Evy zegt hierover het volgende:

2 De citaten zijn een letterlijke weergave van wat de participanten zeggen, inclusief eventuele

(39)

33

“Denk dat ik dat toen heel hard zo een beetje aan dacht zoals dat vaak wordt afgebeeld in films. En zo mensen die helemaal de kluts kwijt zijn en echt gewoon heel gek doen. Zo heel anders dan anderen en ook zo bijna gevaarlijk zijn soms of zo een gevaar zijn voor zichzelf...”

Zoals ook Evy vertelt, lijkt de nadruk te liggen op hoe ‘anders’ de psychoticus is. Dit ‘anders’ zijn maakte van de psychose ook iets angstaanjagend volgens Emma. Eén van de studenten zei psychose als een echte medische ziekte te zien die met de juiste behandeling te genezen is. Dit was in lijn met hoe haar ouders hierover dachten.

De meerderheid van de studenten geeft toe voor de opleiding niet echt te weten wat psychose juist was. Ze hadden er wel al over gehoord, maar konden de term niet echt invullen. Zo vertelt Emma:

“Awel als ik eerlijk ben weet ik nie of ik daar toen echt een beeld

over had wa dat da was eigenlijk. (uhu)3 Omda ge daar dan nie mee in

aanraking komt en ik weet nie of da ik daar toen echt een beeld over had.”

Voor Hanne had psychose een bijna mythische status in die zin dat het moeilijk te geloven was dat het echt bestond.

Samengevat zien we dat studenten, bij gebrek aan kennis, psychose voor hun opleiding vooral zagen als een problematiek die gepaard gaat met wanen en hallucinaties. Onder hallucinaties verstonden de meeste studenten stemmen horen en dingen zien die er niet zijn. Sommigen hadden ook het idee dat deze mensen gek en gevaarlijk waren.

(40)

34

Meer Kennis zorgt voor Nuance, maar ook voor Verwarring

Het thema ‘meer kennis zorgt voor nuance, maar ook voor verwarring’ geeft aan welke invloed de opleiding gehad heeft op de visie van studenten. Meerdere studenten vertellen in hun denken over psychose te vertrekken vanuit de theorie die ze in de opleiding hebben meegekregen. Hoewel ze in de opleiding meer kennis hebben opgedaan omtrent psychose, lijkt deze kennis ook voor een gevoel van verwarring te zorgen. Het is voor de studenten vaak moeilijk een duidelijk beeld te krijgen van wat psychose wel en niet is. De getuigenissen van ervaringsdeskundigen lijken de meerderheid van de studenten het meest bij te blijven. Het toont de persoon achter de diagnose.

Vijf studenten spreken over hoe de opleiding ervoor zorgt dat ze zich meer kunnen inleven in psychotische patiënten. Het maakt het meer tastbaar en in te beelden voor hen. Noor vertelt dat het haar doet beseffen dat er achter het soms vreemde gedrag moeilijkheden schuil gaan:

“Omda je ergens ga je der altijd van uit dat de mensen die je tegenkomt normaal functioneren euhm en da als ze als ze iets raar doen dat da nie komt vanuit een achterliggende problematiek misschien ma eerder vanuit gewoon het raar zijn? Da da had ik enorm vroeger en sinds de opleiding ben ik beginnen beseffen da veel mensen euhm ja nie raar zijn ma gewoon me dingen worstelen en da van daaruit raar gedrag wel meer verklaard kan worden.“

Naast meer inleving hebben de meerderheid van de studenten het over hoe de opleiding hen meer diepgang en een verbreding van kennis brengt. Ze hebben meer theoretische kennis en een kader om over psychose te denken. Zo dachten sommige studenten vroeger enkel aan de positieve symptomen en schizofrenie, maar hadden ze geen weet van de negatieve symptomen. Louise vertelt in deze context:

(41)

35

“euhm ma dat der eigenlijk ook nog een keerzijde aan is en dat er dan die afvlakking komt en en de negatieve symptomen. (uhu) Euhm daar was’k mij minder van bewust denk ik had’k nie de opleiding psychologie gedaan. (uhu)”

De opleiding zorgt ook voor meer nuance in de kennis van de studenten. Waar velen vroeger eerder uitgingen van een uniform beeld, doen ze dit nu niet meer. Zoals Maarten zegt:

“Ja ja. (uhu) Alez ‘k ben er ook van overtuigd da psychose ook wel veel verschillende euhm klinische beelden kan hebben (uhu) dat da nie een passepartout is die je op iedereen kan kleven, ma da iedereen da wel euhm alez verschillende vormen kan kan ervaren. Alez ‘k weet nie precies hoe dat da in zijn werk ga ma (uhu) alez ‘k denk wel euh.. (dat geen één.. dat nie

altijd ’t zelfde beeld is ofzo?) Ja.”

Hoewel de opleiding psychose meer begrijpelijk maakt voor hen, blijft de studenten hun begrip vaak nog vaag. De info uit de verschillende stromingen is soms moeilijk te rijmen waardoor er een zekere verwarring ontstaat.

“Op dat vlak vind ik dat ook moeilijk om zo voor mijzelf te zoeken of bepalen hoe ik daar tegenover sta tegenover zo die benadering omdat ik het gevoel heb dat we daar nooit zo heel eenduidige informatie over hebben gekregen of zo.” (Evy)

Ook Hanne heeft het over hoe ze graag meer eenduidige informatie had willen krijgen in de opleiding. Het is nu moeilijk om een beeld te vormen over psychose.

“euhm da ik da misschien da ik da misschien in de opleiding ook wel, ma ja ik ben wel iemand da makkelijk dingen vergeet ook, da’k da ook misschien wel een duidelijker beeld zou van willen krijgen van oké dit weten we, dit weten we wetenschappelijk en dit zijn de visies erop. In de psychologie heb’k al ontdekt dat er vaak verschillende visies zijn. Ik denk

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een goede heteroanamnese brengt naast diagnostische informatie ook in kaart hoe familie en/of naasten bij de zorg voor de patiënt zijn betrokken, of en in hoeverre zij hun aandeel in

Het kan gebeuren dat tijdens het voortraject wordt besloten dat u niet in aanmerking komt voor de ingreep als blijkt dat het niet lukt om het gedrag te veranderen of dat

De cursus zelf vonden studenten wel goed, ze gaven aan veel baat te hebben bij de meditatieoefeningen en oefeningen waarbij de gedachten uitgebeeld werden.. Eèn

Aangezien hallucinaties dus vaak aanleiding geven om te spreken over psychose, is het interessant om te weten dat diezelfde – smaak-, reuk-, visuele, tactiele en/of auditieve

De levensdomeinen werk, sociaal contact, wonen, vrije tijd en gezondheid bevatten 5. Leren door middel van

Medicijnen bij stoppen met roken worden vergoed in de basisverzekering in combinatie met een goedgekeurd begeleidingsprogramma, maar vallen (nu nog) onder het eigen risico (zie het

een antiek teken van afkeuring. Anderen weer staken een groot bord de lucht in waarop de cijfers 5 en 4 stonden vermeld, welk bord zij met kennelijk

De psychologie gaat er vanuit dat de waanbeelden, hallucinaties en de stemmen die de persoon heeft tijdens een psychose, en die in de psychiatrie gezien worden als een bewijs