• No results found

De effectiviteit van het Nederlandse weidevogelbeleid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De effectiviteit van het Nederlandse weidevogelbeleid"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De ,

)\evenae J^atuur

Alarmerende Grutto (foto: Ruben Smit).

Frank Berendse, Jort Verhulst, Frank Willems, Angela Breeuwer, Ruud Foppen & David Kleijn

Sinds 1990 worden in Nederland op grote schaal beheerovereenkomsten met boeren afgesloten teneinde de biologische verarming van het agrarische landschap een halt toe te roepen. Ook binnen de Europese Unie zijn deze zogenaamde 'agri-environment schemes' een belangrijk

speerpunt van het landbouwbeleid geworden.

Maar de grote vraag is of ook de weidevogels van dit beleid profiteren en of de genomen maatregelen voldoende zijn om de snelle achteruitgang van onze weidevogels te stoppen en een herstel van

de vroegere biodiversiteit mogelijk te maken.

Historie

Sinds de vijftiger jaren heeft een dramati-sche verarming plaatsgevonden van de biologische diversiteit in de agrarische landschappen van West-Europa (MacDo-nald et al., 2000). Het gemeenschappelij-ke landbouwbeleid van de EU heeft geleid tot een aanzienlijke versnelling van de intensivering van de landbouw en daar-mee tot een aanzienlijke achteruitgang van veel wilde planten- en diersoorten die voorheen kenmerkend waren voor boeren-land (Krebs et al., 1999). De scherpe af-name van veel vogelsoorten op het Britse platteland begon enkele jaren nadat het Verenigd Koninkrijk zich bij de EU had

aangesloten en ook de Engelse boeren konden profiteren van de Europese land-bouwsubsidies. In Nederland gingen in deze periode typische boerenlandsoorten als Kemphaan, Watersnip, Veldleeuwerik, Ringmus, Ortolaan en Grauwe gors met meer dan 80 % achteruit (SOVON, 2002). Gedetailleerde tellingen in een groot aantal km^-hokken in de Gelderse Vallei en de aangrenzende polders lieten zien dat 12 van de 15 vogelsoorten die kenmerkend waren voor boerenland tussen 1973 en 2002 met 50 % of meer zijn afgenomen (Berendse & Kleijn, 2004).

Het Nederlandse natuurbeleid heeft lange tijd voorop gelopen om dit tij te keren. In

1975 werd door de Tweede Kamer de 'Nota betreffende de relatie landbouw en natuur-en landschapsbehoud' aangnatuur-enomnatuur-en. De twee belangrijke beleidslijnen in de nota waren (i) de aankoop van reservaten waar het milieu voor de soorten van het agrari-sche landschap optimaal kon worden gemaakt; (2) het afsluiten van beheerover-eenkomsten met boeren, waardoor - in aansluiting op de reservaten - voldoende oppervlakte voor deze soorten kon worden gerealiseerd. In 1975 werd de nota van kracht, maar de eerste overeenkomsten werden afgesloten in 1981. De oppervlakte landbouwgrond met een beheerovereen-komst werd pas substantieel (20.000 ha) na 1990. Dit was pijnlijk omdat inmiddels - met name tussen 1975 en 1990 - een groot deel van de biodiversiteit in het agrarisch landschap verloren was gegaan. Binnen Europa duurde het tot 1992 voor-dat er een gemeenschappelijk beleid gericht op het herstel van biodiversiteit op boerenland werd geformuleerd. In dat jaar werd de 'Agri-Environment Regulation 2078/92' van kracht die tot doel had d.m.v. 'agri-environment schemes' (overeenkom-sten met boeren) de negatieve

(2)

i 'WeidefvBgels

ling op het gebied van milieu en natuur die het gevolg waren van het Europese land-bouwbeleid te stoppen en zo mogelijk ten goede te keren. Op dit moment valt onge-veer 25 % van de landbouwgronden in de 15 oorspronkelijke EU-landen onder een 'agri-environment scheme'. In de richtlij-nen van de EU werd al een aantal jaren geleden duidelijk gemaakt dat evaluatie van de ecologische effecten van de 'agri-environment schames' noodzakelijk was (EU, 1998). In 1999 is de leerstoelgroep Natuurbeheer en plantenecologie van Wageningen Universiteit begonnen met enkele grootschalige evaluaties van de effectiviteit van deze overeenkomsten in Nederland. Hieronder wordt een korte samenvatting gegeven van de uitkomsten van dit onderzoek.

Gebieden met en zonder overeenkomst

In 2000 werd een onderzoek uitgevoerd in een negental gebieden in Nederland (Kleijn et al., 2001). Deze gebieden waren door middel van loting gekozen uit gebie-den die aan de vereiste criteria voldegebie-den (o.a. een minimum aantal bedrijven met beheerovereenkomsten). In het totaal wer-den 78 bedrijven in het onderzoek betrok-ken. Er kwamen grofweg twee typen beheerovereenkomsten voor: botanische overeenkomsten en overeenkomsten gericht op weidevogelbeheer. Hier beper-ken we ons tot de tweede categorie. Deze overeenkomsten bestonden uit een ver-plichte rustperiode tussen 1 april en een datum die in de meeste gevallen varieerde tussen 15 mei en 15 juni. De overeenkom-sten worden steeds afgesloten voor een periode van 5 jaar. Er werden paren van gebieden gezocht, waarvan steeds één gebied gedurende minimaal vier jaar een overeenkomst had en een ander gebied geen overeenkomst, terwijl beide gebieden verder gelijk waren in grondwaterstand, bodemtype en landschapsstructuur en niet verder dan 1 km van elkaar lagen. In deze gebieden werd een groot aantal soorten-groepen gedetailleerd geïnventariseerd. We zullen ons hier beperken tot de vier algemene weidevogelsoorten.

Geen positieve effecten van beheer-overeenl(omsten

Bij een vergelijking van de locale dicht-heden op de schaal van afzonderlijke per-celen met en zonder overeenkomst valt op dat er geen verschillen zijn tussen de aan-tallen territoria van Grutto en Tureluur, terwijl de dichtheden van Kievit en

Schol-Grutto Tureluur gangbaar

Kievit beheer

Scholekster

Fig. 1. Dichtheden van Grutto, Tureluur, Kieviten Scholekster op percelen met beheerovereenkomst (gedurende minimaal 4 achtereen-volgende jaren, rood) en percelen zonder overeenkomst (groen). De percelen hadden een gemiddel-de oppervlakte van 2.0 ± 0.17 ha. p; de overschrijdingskansen beho-ren bij de verschillen tussen perce-len met en zonder overeenkomst.

5 10 15 duur overeenkomst (jaren)

ekster duidelijk lager zijn in de gebieden met een beheerovereenkomst (fig. 1). De uitkomsten voor Kievit en Scholekster zijn minder verrassend dan die voor de eerste twee soorten. Kievit en Scholekster geven de voorkeur aan weilanden met kort gras. Het is veel verrassender dat hooilandsoor-ten als Grutto en Tureluur niet een duide-lijke voorkeur voor de percelen met een beheerovereenkomst vertonen. De moge-lijke verklaring ligt wellicht in de effecten van beheerovereenkomsten op het voed-selaanbod.

De tellingen van individuele vogels, waar-van een groot deel foeragerend, lieten zien dat de aantallen van zowel Grutto en Tureluur als Kievit en Scholekster op de percelen zonder overeenkomst steeds sig-nificant hoger waren dan op de percelen met een overeenkomst. Wij veronderstel-len dat dit verschil veroorzaakt wordt door de significant hogere mestgift op de per-celen zonder overeenkomst. Later maaien leidt tot een situatie waarin de boer min of meer gedwongen is om de mestgift omlaag te brengen om plat liggen van het gras te voorkomen. Meer bemesting leidt

Fig. 2. Relatie tussen leeftijd (aan-tal achtereenvolgende jaren dat de overeenkomst van kracht was) en het effect van de overeenkomst op de weidevogeldichtheid. Het effect is berekend als het verschil tussen de dichtheid op het perceel met overeenkomst en het gepaarde controleperceel. De overeenkom-sten duren normaal 6 jaar, maar werden in een aantal gevallen ver-20 lengd. De gemiddelde oppervlakte

van de percelen was 2.0 ± 0.17 ha.

wellicht tot een hoger aanbod van bodem-dieren, waardoor de vogels de voorkeur geven aan percelen waarvoor geen over-eenkomst is afgesloten. De vogels kunnen immers in het vroege voorjaar wel even-tuele verschillen in voedselaanbod waarne-men, terwijl een gereduceerd risico op het dood maaien van jongen op dat moment niet door de vogels kan worden gezien. In het verleden zijn de percelen met een gangbaar beheer wel eens als 'ecological trap' gekenschetst. De vogels kiezen van-wege het hogere voedselaanbod voor die percelen, waar ze later een grotere kans hebben om te worden uitgemaaid. De vergelijkingen werden gemaakt op ver-schillende ruimtelijke schaalniveaus, varië-rend van het niveau van het perceel (het schaalniveau waarop de overeenkomsten worden afgesloten) tot blokken van 12,5 ha. Op geen van de schaalniveaus was sprake van positieve effecten op de dichtheden van de onderzochte soorten. Een analyse van het effect van de tijdsduur van de over-eenkomst laat zien, dat een langere perio-de van aangepast beheer niet tot een ver-andering van het effect leidt (fig. 2).

(3)

jlevende f^atuur

^

^

Een analyse van tijdreeksen

De m e e s t a d e q u a t e analyse is u i t e r a a r d een v e r g e l i j k i n g van de v e r a n d e r i n g e n in d i c h t h e i d in g e b i e d e n m e t en z o n d e r over-e over-e n k o m s t , zow/over-el v o o r als na hover-et a f s l u i t over-e n van het c o n t r a c t m e t de boer. D e r g e l i j k e analyses vereisen echter l a n g j a r i g o n d e r -zoek. In een samenvs/erkingsproject t u s s e n S O V O N V o g e l o n d e r z o e k N e d e r l a n d , W a g e n i n g e n U n i v e r s i t e i t en Vogelbescher-m i n g N e d e r l a n d w e r d e n gegevens van i n v e n t a r i s a t i e s g e d u r e n d e de laatste 15 jaar in 1100 w e i d e v o g e l g e b i e d e n g e b r u i k t o m d e e f f e c t i v i t e i t van b e h e e r o v e r e e n k o m -sten v e r d e r te o n d e r z o e k e n ( W i l l e m s et al., 2 0 0 4 ) . U i t deze 1100 r e g e l m a t i g g e ï n v e n t a r i s e e r d e g e b i e d e n w e r d e n zoveel m o g e -lijk g e b i e d e n geselecteerd die v o l d e d e n aan de v o o r w a a r d e d a t er b i n n e n het gebied (1) v o l d o e n d e g r o t e e e n h e d e n (ca 15 ha) m e t en z o n d e r o v e r e e n k o m s t aan-w e z i g aan-w a r e n , (2) deze e e n h e d e n v o l l e d i g v e r g e l i j k b a a r w a r e n in b o d e m t y p e , g r o n d -w a t e r s t a n d en l a n d s c h a p s s t r u c t u u r en (3) (a) scholekster 20 lO 0 . 4 50 -5 o 5 leeftijd overeenkomst 10 (c) kievit ab ab ^ \ . a ^*>«. -10 -5 o 5 leeftijd overeenkomst er gegevens b e s c h i k b a a r w a r e n van m i n i -m a a l t w e e jaar v o o r en t w e e jaar na de start van d e o v e r e e n k o m s t . U i t e i n d e l i j k bleven o p g r o n d van deze eisen slechts 56 g e b i e d e n (28 paren) o v e r v o e r de analyse. We analyseerden de v e r a n d e r i n g e n in de a a n t a l l e n v o o r en na het begin van de over-e over-e n k o m s t over-e n m over-e t b over-e h u l p v a n over-eover-en log-linover-eair m o d e l d a t een P o i s s o n - v e r d e l i n g van de a a n t a l l e n t e r r i t o r i a v e r o n d e r s t e l d e . H e t aantal j a r e n v o o r o f na de o v e r e e n k o m s t w e r d als co-variabele o p g e n o m e n . Tenein-de te t o e t s e n o f er sprake was van een o v e r l o o p van v o g e l s van g e b i e d e n m e t een o v e r e e n k o m s t naar g e b i e d e n z o n d e r over-e over-e n k o m s t ( w a a r d o o r over-e v over-e n t u over-e l over-e v over-e r s c h i l l over-e n z o u d e n k u n n e n v e r d w i j n e n ) w e r d ook de a f s t a n d t u s s e n deze g e b i e d e n b i n n e n het paar als co-variabele o p g e n o m e n .

Tijdreeksen geven vergelijkbaar beeld

De d i c h t h e d e n van de Scholekster v e r s c h i l -den niet t u s s e n g e b i e d e n m e t en z o n d e r o v e r e e n k o m s t n o c h in d e p e r i o d e v ó ó r het (b) grutto 30 -10 -5 o 5 leeftijd overeenkomst (d) tureluur 50 -10 -5 o 5 leeftijd overeenkomst

Fig. 3. De dichtheden van Scholekster, Grutto, Kievit en Tureluur in gebieden met overeen-komst (rood) en gepaarde gebieden zonder overeenovereen-komst (groen) versus het aantal jaren voor o f na het afsluiten van de overeenkomst.

De gegeven lijnen zijn berekend op basis van een logistisch regressiemodel met het aantal jaren voor of na de start van de overeenkomst als co-variabele en paar en beheer als factor. De regressie-lijnen zijn afzonderlijk berekend voor de periode voor en na het begin van het contract.

Verschillende letters geven significante (p<o.o5) verschillen aan tussen de hellingshoeken c.q. regressiecoëfficiënten van de gegeven lijnen.

a f s l u i t e n van de o v e r e e n k o m s t , n o c h in de p e r i o d e d a a r n a (fig. 3). O o k de regressie-c o ë f f i regressie-c i ë n t e n ( h e l l i n g s h o e k e n ) van de lij-n e lij-n , die de s lij-n e l h e i d valij-n de v e r a lij-n d e r i lij-n g ilij-n d i c h t h e i d a a n g e v e n , v e r s c h i l d e n niet s i g n i -ficant van elkaar.

V o o r de G r u t t o is de g e m i d d e l d e d i c h t h e i d in de g e b i e d e n m e t een b e h e e r o v e r e e n -k o m s t h o g e r d a n in de c o n t r o l e g e b i e d e n . D i t is reeds het geval v o o r het begin van de b e h e e r o v e r e e n k o m s t . W a a r s c h i j n l i j k z i j n de m e e s t e o v e r e e n k o m s t e n a f g e s l o t e n o p die percelen w a a r r e l a t i e f h o g e d i c h t -heden w e i d e v o g e l s a a n w e z i g w a r e n . N a het a f s l u i t e n van de o v e r e e n k o m s t w o r d t het v e r s c h i l in g r u t t o - d i c h t h e i d niet groter. De r e g r e s s i e c o ë f f i c i ë n t e n v o o r de a a n t a l -o n t w i k k e l i n g in de p e r i -o d e na de start v a n de o v e r e e n k o m s t in g e b i e d e n m e t en z o n -der o v e r e e n k o m s t w a r e n niet s i g n i f i c a n t v e r s c h i l l e n d . O p v a l l e n d is d a t o p de percelen m e t een o v e r e e n k o m s t d e a a n t a l o n t -w i k k e l i n g s i g n i f i c a n t m i n d e r g u n s t i g is na het a f s l u i t e n van d e o v e r e e n k o m s t in v e r g e l i j k i n g m e t de p e r i o d e daarvoor. Bij de Kievit zien w e een v e r g e l i j k b a a r beeld in de p e r i o d e v ó ó r het a f s l u i t e n van d e c o n t r a c t e n . De d i c h t h e d e n z i j n h o g e r o p de percelen m e t een o v e r e e n k o m s t , w a a r s c h i j n l i j k o o k hier v a n w e g e het reeds g e n o e m d e selectie-effect. N a het a f s l u i t e n van de o v e r e e n k o m s t n e e m t het aantal t e r r i t o r i a echter a f i n v e r g e l i j k i n g m e t de c o n t r o l e g e b i e d e n . De v e r s c h i l l e n t u s s e n de r e g r e s s i e c o ë f f i c i ë n t e n v o o r de v e r a n d e -r i n g e n in c o n t -r o l e en behee-rd g e b i e d z i j n s i g n i f i c a n t . De T u r e l u u r v e r t o o n t h e t z e l f d e p a t r o o n als de Kievit. N a het a f s l u i t e n van d e o v e r e e n -k o m s t n e m e n de T u r e l u u r s o p d e percelen z o n d e r o v e r e e n k o m s t t o e in v e r g e l i j k i n g m e t de percelen w a a r een a a n g e p a s t beheer w o r d t g e v o e r d . Overloopeffecten H e t effect van de a f s t a n d t u s s e n c o n t r o l e gebied en b e h e e r d gebied is bij de S c h o l -ekster a f w e z i g , m a a r bij de d r i e a n d e r e s o o r t e n heel d u i d e l i j k en s i g n i f i c a n t . W a n -neer c o n t r o l e g e b i e d en gebied m e t over-e over-e n k o m s t d i c h t over-e r bij over-elkaar liggover-en is hover-et verschil in d i c h t h e i d kleiner d a n w a n n e e r de g e b i e d e n w a t v e r d e r v a n elkaar v e r w i j -d e r -d z i j n . D i t kan een g e v o l g z i j n v a n het z o g e n a a m d e ' o v e r l o o p ' - e f f e c t . W a n n e e r g e b i e d e n m e t een o v e r e e n k o m s t vol z i j n geraakt, z o u het s u r p l u s van v o g e l s o n t s t a a n d o o r het g u n s t i g e beheer -z i c h v e s t i g e n in g e b i e d e n in d e n a b i j e o m g e v i n g . Deze v e r k l a r i n g lijkt echter w e i

(4)

"^VeidefVB gels

nig voor de hand liggend, omdat (i) de dichtheden veel lager zijn dan een aantal jaren geleden, waardoor het onwaarschijn-lijk is dat de gebieden een verzadigingsni-veau hebben bereikt en (2) de negatieve effecten op Kievit en Tureluur niet kloppen met deze veronderstelling. Het ligt meer voor de hand, dat de gevonden afstandsef-fecten eveneens het gevolg zijn van het selectie-effect: de neiging bij zowel boer als ambtenaar om de overeenkomsten vooral te leggen op de plekken waar de omstan-digheden voor vogels relatief gunstig en de condities voor gras- of melkproductie rela-tief ongunstig zijn. Wanneer op een perceel met een overeenkomst de grondwaterstand gunstig is voor weidevogels, is de kans groot dat ook percelen in de directe omge-ving relatief nat zijn en een gunstige weide-vogelhabitat vormen.

Samenvattend moeten we ook hier conclu-deren dat de beheerovereenkomsten niet hebben geleid tot een toename van de dichtheid van de betrokken soorten. Bij Kievit en Tureluur is er zelfs sprake van een negatieve preferentie. Voor de Kievit is dit negatieve effect goed te begrijpen en in overeenstemming met de eerdere uitkom-sten. Voor de Tureluur blijft dit effect voor-alsnog onverklaard.

Nieuwe vormen van weidevogelbeheer

Om inzicht te krijgen in de effecten van nieuwe vormen van agrarisch natuurbeheer (zoals resultaatbeloningen overeenkom-sten afgesloten door coöperaties van boe-ren) hebben we opnieuw een paarsgewijze vergelijking uitgevoerd tussen controlege-bieden en gecontrolege-bieden met overeenkomsten die via een agrarische natuurvereniging waren afgesloten. De overeenkomsten bestonden uit een combinatie van uitge-steld maaien (tot 1-15 juni) en resultaat-beloning. In drie regio's in het veenweide-gebied in West Nederland hebben we in overleg met vier agrarische natuurvereni-gingen 19 bedrijven met overeenkomsten geselecteerd. Deze boeren hadden gemid-deld 1,6 ha uitgesteld maaien en dit heb-ben we aangevuld tot 12,5 ha met percelen met resultaatbeloning. Vervolgens hebben we in dezelfde polder een boerderij gezocht waar weidevogels geen speciale aandacht kregen.

De percelen van de controleboer waren qua bodemtype, grondwaterstand en ligging in het landschap vergelijkbaar met de perce-len met een aangepast beheer. In aanvul-ling op de telaanvul-lingen werden vlak voor het broedseizoen de volgende factoren

geme-Fig. 4. Aantallen waargenomen vogels (a, b) en territoria (c, d) per lo ha (± se) van Scholekster, Grutto, Tureluur en Kievit.

(a, c) blokken van 12,5 ha met een combinatie van percelen met uitgesteld maaitijdstip en percelen met resultaatbeloning (oppervlakte 12,5 ha); (b, d) alleen de percelen met uitgesteld maaitijdstip (oppervlakte ca 1,5 ha). Groen: controlegebieden; rood: gebieden met overeenkomst.

n = 18. * p < 0.05; * * p < 0.01

ten: penetratieweerstand van de bodem, pH, beschikbaar stikstof prooidichtheid (wormen en emelten), bodemvochtgehalte en grondwaterstand. Verder hebben we de boeren gevraagd hoeveel mest werd toege-diend en in welke vorm (drijfmest, ruige mest of kunstmest).

De statistische analyses zijn uitgevoerd met log-lineaire modellen die een Poisson verdeling veronderstellen. In een tweede analyse zijn bodemvochtgehalte en grond-waterstand als co-variabelen in de analyses meegenomen. Verder is nagegaan welke gemeten factoren het beste de verschillen in aantallen waargenomen vogels en aan-tallen territoria verklaren.

Selectie-effect verklaart verschillen

De aantallen waargenomen vogels en de aantallen territoria van Kievit, Grutto en Scholekster zijn in de 12,5 ha blokken met een combinatie van uitgesteld maaien en resultaatbeloning niet significant verschil-lend van die in de controlegebieden (fig. 4a & 4c). Alleen de Tureluur kwam in signifi-cant hogere dichtheden voor in de beheer-de gebiebeheer-den.

Kijken we alleen naar de percelen met uit-gesteld maaien dan zien we dat hier

signifi-cant minder Kieviten zaten dan op de con-trolepercelen (fig. 4b). De aantallen waar-genomen Scholeksters zijn bijna signifi-cant (p < o.n) lager op de percelen met aangepast beheer, maar het aantal Grut-to's is bijna significant hoger (p < 0.1). De aantallen territoria van de vier soorten zijn op de percelen met uitgesteld maaitijdstip hoger dan die op de controlepercelen, maar deze verschillen zijn niet significant

(fig.4d).

Wanneer de aantallen territoria van de vier soorten worden gesommeerd, blijkt de totale territoriumdichtheid wel significant hoger te zijn op de percelen met een over-eenkomst. Het opnemen van de grondwa-terstand als co-variabele in de analyses laat echter zien dat het significante verschil in het totale aantal weidevogelterritoria verklaard wordt door verschillen in grond-waterstand die waarschijnlijk reeds aan-wezig waren voor de start van de overeen-komsten.

De variantie in de aantallen waargenomen weidevogels wordt voor 82 % verklaard door de variatie in grondwaterstand (p<o.ooi) en prooidichtheid (p<o.ooi). De variantie in de territoriumdichtheden wordt voor een belangrijk deel (52 %) verklaard

(5)

/De ,

t yhvende ^atuur

door de verschillen in grondw/aterstand (p<o.oi) en penetratieweerstand (p<o.05). Percelen met uitgesteld maaibeheer blijken een lagere concentratie beschikbaar stik-stof te bevatten. Er wordt minder kunst- en drijfmest uitgereden, maar veel meer ruige mest. De overige factoren vertonen geen significante verschillen.

Samenvattend zien we dat de negatieve effecten, die we in de eerste twee studies hebben waargenomen, hier grotendeels afwezig zijn (met uitzondering van het negatieve effect van uitgesteld maaien op het aantal individuele Kieviten). De hogere dichtheden op de percelen met uitgesteld maaien kunnen grotendeels worden ver-klaard door verschillen in grondwater-stand, zodat evenals in de voorgaande studie deze verschillen vermoedelijk aan het selectie-effect moeten worden toege-schreven. De overeenkomsten worden bij voorkeur afgesloten in gebieden met hoge weidevogeldichtheden en omstandigheden, zoals een hoge grondwaterstand, die ongunstig zijn voor de productie van gras. De betaalde overeenkomsten stellen de boeren uiteraard wel in staat om deze omstandigheden te handhaven.

Effecten van beheerovereenkomsten

De drie besproken studies laten zien dat er geen sprake is van een positief effect van beheerovereenkomsten op weidevogel-dichtheden in vergelijking met controle-gebieden. Bij de vergelijking van de dicht-heden in één jaar is het niet mogelijk om bij hogere dichtheden in de beheerde gebieden een goed onderscheid te maken tussen positieve effecten van de overeen-komst en het selectie-effect. De tijdsanalyse toont echter duidelijk aan dat de hogere dichtheden van Grutto, Tureluur en Kievit op beheerde percelen moeten worden toe-geschreven aan het bij voorkeur afsluiten van contracten voor gebieden, waar reeds vóór het contract meer weidevogels aan-wezig waren. Ook de resultaten over de grondwaterstand in de derde studie laten zien dat relatief veel overeenkomsten op plekken met een hogere grondwaterstand zijn afgesloten (en terecht).

We moeten ons hierbij realiseren dat de effecten op locale dichtheden geen volledig inzicht geven in de effectiviteit van het gevoerde beleid (Berendse et al., 2004). We weten inmiddels dat uitgesteld maaien wel een positief effect kan hebben op de overlevingskansen van jonge weidevogels

Wadende Tureluur: voor veel weide-vogelsoorten zijn piasdras-situaties in het vroege voorjaar van groot belang (foto: Ruben Smit).

(Schekkerman & Müskens, 2000; Schek-kerman et al., 2005). We zouden echter verwachten dat de dichtheden toenemen in die gebieden waar de mortaliteit van nesten en jongen kleiner is, gelet op de grote plaatstrouw die o.a. Grutto's verto-nen na een succesvol broedsel (Groen,

1993)-Het verschijnsel dat soorten niet altijd een voorkeur vertonen voor die gebieden waar de hoogste reproductie kan worden gerea-liseerd is ook bij andere soorten waargeno-men. In Engeland bleken de overlevings-kansen van veldleeuweriknesten in winter-tarwe relatief groot te zijn, terwijl de soort geen of zelfs een negatieve preferentie voor deze habitat vertoont (Donald et al., 2000). Gelet op het feit dat slechts voor een relatief klein deel van het Nederlandse weidegebied beheerovereenkomsten kun-nen worden afgesloten is het zorgelijk dat de verwachte preferentie van de vogels voor beheerde gebieden klaarblijkelijk niet plaatsvindt.

Nog zorgelijker is, dat uitgesteld maaien

(6)

l^Cidf^

gels

wel een positief effect op de overlevingskan-sen van nesten en jongen lijkt te hebben, maar dat dit effect onvoldoende is. Schek-kerman &, Müskens (2000) berekenden dat voor een stabiele gruttopopulatie ieder grut-topaar jaarlijks 0,6-0,7 vliegvlug jong moet produceren om te compenseren voor de mortaliteit van volwassen vogels (zie ook Both et al., dit nummer). In 7 van de l o door hen onderzochte polders bleek de reproductie onder dit niveau te liggen. In het meest recente onderzoek (Schekkerman et al., 2005) bleek de reproductie zowel in de controlegebieden als in de gebieden met mozaïekbeheer ver beneden de kritische grens te liggen (0,2 tot 0,3 vliegvlug jong/broedpaar). Intussen blijft het aantal Grutto's in Nederland systematisch verder dalen (Teunissen & Soldaat, dit nummer).

Nieuw weidevogelbeleid

In het bovenstaande hebben we ons gericht op de effecten van beheerovereenkomsten op de vier algemene weidevogelsoorten. Het is echter belangrijk om te achterhalen of beheerovereenkomsten in voldoende mate kunnen bijdragen aan het behoud van het gehele spectrum van weidevogelsoorten dat voorheen in onze graslandgebieden aanwezig was. In een studie naar verande-ringen in het aantal soorten weidevogels in (i) terreinen die eigendom zijn van natuur-beschermingsorganisaties, (2) gebieden met agrarisch natuurbeheer en (3) gebieden met regulier agrarisch gebruik werd zowel in gebieden met agrarisch natuurbeheer als in het normale agrarische gebied tussen 1995 en 2003 een negatieve trend van gelij-ke omvang geconstateerd (de Knegt et al., 2005; van Egmond &. de Koeijer, dit num-mer). In de weidevogelreservaten die beheerd worden door de terreinbeherende organisaties is daarentegen geen sprake van een daling van het aantal soorten. De ontwikkeling hier is significant verschillend van de trend in de gebieden waar beheer-overeenkomsten zijn afgesloten. Blijkbaar is het mogelijk om met een specifiek op wei-devogels gericht beheer, waarbij ook de grondwaterstand wordt aangepast, een belangrijk deel van onze weidevogelsoorten te behouden, terwijl dit niet lukt in die gebieden waar het primaat ligt bij een ren-dabele agrarische bedrijfsvoering.

We kunnen alleen maar hopen dat het nieu-we nieu-weidevogelbeleid, dat is aangekondigd, de dramatische achteruitgang van de soor-ten van het Nederlandse boerenland zal stoppen en het begin van een herstel zal inluiden. Alle tekenen wijzen erop dat dan

de aandacht zich op meer factoren dan alleen de maaidatum zal moeten richten. De grondwaterstand en de openheid van het landschap zullen eveneens een centrale plaats moeten krijgen in een nieuw beleid, dat werkelijk succesvol kan zijn.

Literatuur

Berendse, F. & D. Kleijn, 2004. The efTective-ness of agri-environment schemes as a tooi to restore biodiversity in Dutch agricultural land-scapes.- Cultural landscapes and land-use: the nature conservation-society interface (eds. M. Dieterich & ]. van der Straaten): 183 - 192. Kluwer Academie Publishers, Dordrecht. Berendse, F., D. Chamberlain, D. Kleijn & H. Schekkerman, 2004. Declining biodiversity in agricultural landscapes and the effectiveness of agri-environment schemes. Ambio 8: 499 - 502.

Donald, P.F., A.D. Evans, L.B. Muirhead,

D.L. Buckingham, W.B. Kirby & S.I.A. Schmitt, 2000. Survival rates, causes of failure and pro-ductivity of Skylark Alauda arvensis nests on lowland farmland. Ibis 144: 652 - 664.

European Union, 1998. Working Document, 'State of application of regulation (EEC) n° 2078/92: Evaluation of agri-environment programmes', (EU publication VI/7655/98, 9.11.1998; http://europa.eu.int/comm/agriculture/envir/ programs/evalrep/.

Groen, N.M., 1993. Breeding site tenacity and philo-patry in the black-tailed godwit. Ardea 81:107 -113. Kleijn, D., F. Berendse, R. Smit & N. Gilissen, 2001. Agri-environment schemes do not effec-tively protect biodiversity in Dutch agricultural landscapes. Nature 413: 723 - 725.

Knegt, B. de, H.W.B. Bredenoord, W. Loos, R. Foppen, WA. Teunissen, L. Soldaat, C. Gras-hof-Bokdam & M. van Esbroek, 2005. Effecten van (agrarisch) natuurbeheer in de praktijk. Rapport Milieu- en Natuurplanbureau, SOVON, CBS, Alterra.

Krebs, J.R., |.D. Wilson, R.B. Bradbury & G.M. SIrlwardena, 1999. The second silent spring? Nature 400: 611 - 612.

Schekkerman, H. & G. Müskens, 2000. Produ-ceren grutto's [Limosa limosa) in agrarisch grasland voldoende jongen voor een duurzame populatiei^ Limosa 73: 121 -134.

Schekkerman, H., W. Teunissen & E. Ooster-veld, 2005. Resultaatonderzoek Nederland Cruttoland; broedsucces van Grutto's in beheersmozaïeken in vergelijking met gang-baar agrarisch graslandgebruik. Alterra-docu-ment 1291, Alterra, Wageningen. SOVON-onderzoeksrapport 2005/10, SOVON Vogelon-derzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

SOVON, 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. Nederlandse Fauna 5 (Nationaal Natuurhistorisch Museum

Natura-lis, KNNV Uitgeverij, European Invertebrate Survey Nederland, Leiden).

Wrilems F., A. Breeuwer, R. Foppen, W. Teunis-sen, H. Schekkerman, P. Goedhart, D. KleijnSc. F. Berendse, 2004. Evaluatie agrarisch natuur-beheer: effecten op weidevogeldichtheden. SOVON-onderzoeksrapport 2004/02. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Wageningen Uni-versiteit en Researchcentrum.

Summary

The efTectiveness of agri-environment schemes as a tooi to restore meadow bird populations in The Netherlands

Agricultural intensiflcation, greatly accelerated as a result of the EU Common Agricultural Policy, has led to drastic reductions in the populations of many wild plant and animal species that used to be characteristic of farmland. In 1992 the EU provided the member states with its 'Agri-environment Regulation' to reverse these developments by means of agri-environment schemes. We tried to answer the question whe-ther these schemes will be sufficiënt to restore the meadow bird populations on farmland. Three subsequent studies showed that there are no or only little positive effects of agri-environment schemes on local breeding densi-ties of the four common meadow bird species in The Netherlands.The flrst study, a pair-wise comparison between fields with and without schemes, even showed negative effects on den-sities of Lapwing and Oystercatcher The second study, an analysis of time-series, showed nega-tive effects on Lapwing and Redshank. The third study, again a pair-wise comparison, flnds no differences between farms that can be attribu-ted to the management schemes, but does indicate that groundwater level is an important factor explaining differences in wader bird den-sities. New schemes should be developed, that include more adaptations of farm management than only delayed mowing, to enable our mea-dow birds to recover from intensive agriculture.

Prof Dr. F. Berendse, Ir. J. Verhulst, Ir. A. Breeuwer & Dr. D. Kleijn

Leerstoelgroep Natuurbeheer en Plantenecologie Wageningen Universiteit Bornsesteeg 69, 6708 PD Wageningen e-mail: frank.berendse@wur.nl jort.verhulst@wurnl angela.breeuwer® wurnl david.kleijn@wur.nl

Drs. F. Willems &. Dr. R. Foppen SOVON Vogelonderzoek Nederland Rijksstraatweg 178, 6573 DG Beek-Ubbergen e-mail: frank.willems@sovon.nl

ruud.foppen@sovon.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

L'itinéraire de la chaussée romaine que l'on suivait de Reims à Warcq et à laquelle les premiers inventeurs déjà prêtaient Cologne comme destination, n'avait été jusqu'à

De gesprekstechniek is natuurlijk enkel een leidraad. De vrijwilliger mag hieraan zijn eigen draai geven. Wanneer de vrijwilliger bijvoorbeeld verschillende huisbezoeken wil

Asked why their demands turned political, many participants echoed Maluleke’s (2016) assertion that the shutting down of universities in the context of student protests

translation task by Spanish immigrants in Germany'. 'Improving students' reading comprehension by means of strategy instruction'. 'Natural sequence in child second

compound was determined by HPLC analysis. d) Radioligand bidning studies M.M. van der Walt Radioligand binding studies were performed to determine the Ki values for the

h e t beargu- menteerd innemen van een relativerend standpunt, het gaan beschouwen van massa in verhouding tot volume... Children'a Understanding of

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een