• No results found

Doeltreffend Jeugdwerk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Doeltreffend Jeugdwerk"

Copied!
112
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Doeltreffend jeugdwerk

(2)

Doeltreffend jeugdwerk

Jongerenonderzoek Jeugdbond

Gereformeerde Gemeenten

Martijn Zandee

Maart 2012

Godsdienst Pastoraal Werk

Christelijke Hogeschool Ede

(3)

INHOUDSOPGAVE Pag. Voorwoord 4 1. INTRODUCTIE 5 1.1 Aanleiding 1.2 Doelstelling 6 1.3 Vraagstelling 1.4 Terminologie

1.5 Visie en missie Jeugdbond in relatie met het onderzoek 8

1.6 Afbakening van het onderzoek en representativiteit

1.7 Opbouw onderzoek 10

2. LITERATUURONDERZOEK 12

2.1 Inleiding

2.2 God en Godsdienstige veranderingen in Nederland

2.3 Godsdienst en samenleving 14

2.4 Bestaand en lopend onderzoek 17

2.5 Praktijkgericht onderzoek 18

2.6 Typering van de subcultuur 19

2.7 Aanbevelingen en conclusies vanuit recente artikelen 20

3. ONDERZOEKSRESULTATEN 23 3.1 Inleiding 3.2 Onderzoekresultaten leidinggevenden 3.3 Onderzoekresultaten jongeren 35 4. CONCLUSIES 51 4.1 Inleiding 4.2 Literatuur 4.3 Onderzoeksgegevens 55 5. AANBEVELINGEN 59 5.1 Inleiding 5.2 Bijbelse onderbouwing 60 5.3 Aanbevelingen 5.4 Structuurvoorstel 65 6. BESLUIT 69 BIJLAGEN:

1. Vragenlijst leidinggevende Jeugdvereniging 70

2. Antwoordenlijst leidinggevende Jeugdverenigingen 73

3. Vragenlijst jongeren 94

4. Begeleidend schrijven, uitleg leidinggevenden 103

5. Uitnodiging jongeren 105

6. Antwoorden jongeren, vraag 44 107

(4)

Voorwoord

Voor u liggen de resultaten van mijn onderzoek in een 14-tal Gereformeerde Gemeenten voor de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten, naar: “Hoe bereiken we de jongeren die momenteel geen aansluiting vinden bij de jeugdverenigingen”?

Zelf, als lid van de Gereformeerde Gemeenten, gaan deze jongeren mij aan het hart. Met veel plezier heb ik dit onderzoek uitgevoerd voor- en ook samen met de jongeren en leidinggevenden van de jeugdverenigingen, met als doel: Zijn eer en uitbreiding van Zijn Koninkrijk onder onze jongeren en voor ons: wijsheid en bereidheid om te handelen om zo een instrument in Zijn hand te zijn. Alle partijen die dit onderzoek hebben mogelijk gemaakt en daar op welke manier dan ook aan hebben bijgedragen, hartelijk bedankt. De Jeugdbond, de Christelijke Hogeschool Ede, de

kerkenraden van de deelnemende gemeenten, de leidinggevenden van de jeugdverenigingen en niet in de laatste plaats de jongeren zelf.

In het bijzonder wil ik van de jeugdbond, Arnoud Proos bedanken voor zijn begeleiding van het hele onderzoek en Liesbeth Rikkers voor haar administratieve ondersteuning.

Verder van de Christelijke Hogeschool Ede, Sabine van der Heijden als coach, Teus van de Lagemaat voor de waardevolle tips en nogmaals de leidinggevenden van de jeugdverenigingen en de jongeren voor hun waardevolle input.

Mijn wens is dat dit rapport met aanbevelingen een positieve bijdrage zal leveren aan verdere ontwikkeling binnen het jeugdwerk. Dat de doelgroep jongeren, die niet binnen de

jeugdverenigingen hun plaats innemen, niet buiten het gezichtsveld raken, maar de tijd en aandacht krijgen die ze nodig hebben. Liefde, tijd en aandacht voor alle jongeren, ongeacht de keuzes die ze maken.

Mijn diepste wens is dat dit niet afhankelijk zal zijn van enkele vrijwilligers alleen, maar dat dit in de structuur van ons ‘Gemeente-zijn’, opgenomen zal worden en zo blijvend gestalte mag krijgen. Daartoe wens ik de Jeugdbond en de Gereformeerde Gemeenten, alle wijsheid, bereidheid en geduld toe en boven alles Gods onmisbare zegen.

Een hartelijke groet, Martijn Zandee

(5)

1. Introductie 1.1 Aanleiding

Tijdens het verloop van mijn studie Godsdienst Pastoraal Werk (GPW) en vooral tijdens mijn stages binnen het jeugdwerk is het verlangen gegroeid om de niet- of nauwelijks ‘betrokken’ jongeren bij het gemeentelijk leven, meer in beeld te brengen en te betrekken bij de gemeente op een manier die zij ook als waardevol ervaren. Zonder hen is de gemeente immers niet compleet.

Mij is ook duidelijk geworden dat dit niet zo eenvoudig ligt. Het wordt als problematisch gezien en ervaren. Zowel het proberen te behouden of betrekken van de jongeren bij de gemeente is een enorme uitdaging.

Vanuit deze aanleiding en motivatie heb ik de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten (JBGG) benaderd. Waarom specifiek de JBGG?

Als lid van de Gereformeerde Gemeenten wil ik graag in de eerste plaats mijn eigen gemeente dienen. De Jeugdbond als organisatie vanuit- en voor de Gereformeerde Gemeenten was dan ook een logische keuze voor mij.

Eenmaal in gesprek gekomen met de heer A.J. (Arnoud) Proos, jeugdwerkadviseur van de JBGG voor de +12 jongeren, werd mijn vraag gelijk positief beantwoord. Deze vraag speelde immers ook bij de Jeugdbond, samen gaan we verder op zoek. Beiden willen we dat er aandacht aan deze

vraag/problematiek besteed wordt.

JBGG: “Onze zorg is als volgt: in veel gemeenten zijn verenigingen. Tot en met de +12 vereniging is de opkomst vaak erg goed. Vanaf 14 jaar keldert de opkomst enorm. Ze organiseren zich in o.a.

vriendengroepen en er blijft maar een gedeelte van de jongeren over. Een deel van deze jongelui heeft geen enkele interesse in kerkelijke activiteiten (zonder echter echt ‘af te haken’ van de kerk). Dan is onze vraag eigenlijk: wat kan er vanuit verenigingen/jeugdwerk gedaan worden om meer jongeren uit deze groep te bereiken? Is dat überhaupt mogelijk? Welk mandaat moet een vereniging daarvoor krijgen? Er zijn +14 en +16 verenigingen die wel bijna de hele range jongeren bereiken. Wat is daarvan het geheim?”

Hoe stap ik zelf persoonlijk in dit onderzoek?

Mijn vermoeden is dat veel jongeren, om welke reden dan ook, geen aansluiting (meer) vinden bij jeugdverenigingen. Het is praktisch vrijwel onmogelijk om iedereen daarmee te bereiken.

Er blijft dus altijd een groep over die om een meer persoonlijke benadering vraagt. In plaats van dat zij komen, zullen ze opgezocht moeten worden waarbij we als het ware hun leven binnen stappen. Daar liggen hun vragen en onze antwoorden. Zij zijn immers de doelgroep.

Mijn vermoeden is ook, wat de Jeugdbond zelf al aangeeft, dat vanaf een leeftijd van 14 jaar een deel van de jongeren het contact met de gemeente meer en meer verliest. De vraag is, hoeveel zijn dat er? Wat is de oorzaak en wat kunnen wij hier aan doen? Hoe reageren we?

(6)

1.2 Doelstelling

De doelstelling is: “dat het jeugdwerk (de JBGG maar ook de plaatselijke jeugdwerkers) er is voor-

en ‘succesvol’ is in het bereiken van de jongeren (van 14-18 jaar), die momenteel geen aansluiting vinden bij de jeugdverenigingen”.

Het ‘product’ wat ik in opdracht van de JBGG heb vervaardigd, heeft als doel om hiervoor een aanzet te geven (bewustwording van de noodzaak om te handelen), en dient het proces (plan van aanpak) in de Gereformeerde Gemeenten te bevorderen.

Beoogde resultaten:

- Inzicht in de doelgroep jongeren die de jeugdvereniging niet bezoeken en antwoorden op de vragen: Wat is kenmerkend voor de doelgroep, waar liggen de mogelijkheden en hoe kunnen we deze in praktijk brengen? Of worden andere mogelijkheden al (effectief) benut?

- Inzicht in ‘het geheim’ van gemeenten waar het wel lukt om het grootste deel van de jongeren bij de jeugdvereniging te betrekken.

- Praktische handvaten waar het jeugdwerk direct in de praktijk mee aan de slag kan in de gemeenten, om de doelgroep daadwerkelijk te betrekken bij de gemeenschap waarvan ze onderdeel zijn.

1.3 Vraagstelling

De Jeugdbond wil graag meer inzicht in de groep jongeren die niet betrokken is in het jeugdwerk en bij andere activiteiten. Ook wil de Jeugdbond weten wat de rol van jeugdverenigingen kan zijn in de benadering of het leggen van contact met deze groep jongeren.

Er is interesse voor de redenen waarom deze jongeren geen gebruik maken van de kerkelijke activiteiten en wat het ‘succes’ is van verenigingen die wel het grootste gedeelte van de jongeren bereiken.

Concreet:

- Meer algemeen inzicht in de doelgroep, jongeren die de Jeugdvereniging niet (meer)

bezoeken. Zie hiervoor de vragen van de enquête onder de jongeren1.

- Wat kunnen de leidinggevenden van de Jeugdverenigingen doen om het gestelde doel te verwezenlijken?

- Wat is of wat zijn de reden(en) dat jongeren de Jeugdverenigingen niet (meer) bezoeken? - Wat zorgt ervoor (welke aanpak) dat gemeenten wel het grootste deel van de jongeren

weten te bereiken via de jeugdverenigingen?

1.4 Terminologie

1.4.1 Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Visie en missie2:

De Jeugdbond belijdt dat we zonder de wedergeboorte, gewerkt door Gods Woord en Geest in Christus, niet in het rijk van God kunnen komen.

1

Bijlage 3

(7)

Het is de roeping van de kerk, de gemeente, om dit Evangelie te vertellen van generatie op generatie. Kerkelijk jeugdwerk is daarbij van groot belang voor de vorming en toerusting van de jongeren, ten bate van hun persoonlijk welzijn en hun positie in kerk en maatschappij.

Aan deze vorming en toerusting wil de jeugdbond haar bijdrage leveren door: - Het inbrengen van kennis van jongeren en jeugdcultuur (aan de kerk)

- Door middelen en vaardigheden te benutten om deze kennis te communiceren met jongeren Ten diepste gaat het om het (eeuwig) welzijn van jongeren en de daaraan verbonden uitbreiding van Gods Koninkrijk. Mattheüs 6 vers 33: Maar zoekt eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid,

en al deze dingen zullen u toegeworpen worden.

De missie die de Jeugdbond aan hun visie heeft verbonden is:

Kinderen en jongeren met het oog op hun geestelijk welzijn vanuit Gods Woord:

- verbinden met de eigen gemeente en de Gereformeerde Gemeenten als kerkverband - vormen en toerusten voor hun persoonlijk leven en hun functioneren in kerk en

maatschappij.

De Jeugdbond realiseert haar visie en missie door:

- het bij haar aangesloten plaatselijke jeugdwerk van Gereformeerde Gemeenten - het regionale en landelijke jeugdwerk

- het organiseren van kinder- en zomerkampen - het tijdschrift Daniël

Primaire doelgroepen zijn:

- jongeren van de Gereformeerde Gemeenten - jeugdverenigingen (momenteel 368 totaal)

o haar leden (momenteel ruim 10.000), o leidinggevenden (momenteel ca. 1650) o en besturen

Secundaire doelgroepen zijn: - gezinnen

- kerkenraden, scholen, classes en deputaatschappen

1.4.2 Leidinggevende jeugdverenigingen

Bij het onderzoek zijn de leidinggevenden van de jeugdverenigingen direct betrokken. Dit zijn vrijwilligers die onder de verantwoordelijkheid van de plaatselijke kerkenraad vallen.

Zij bestaan doorgaans uit een voorzitter, secretaris/secretaresse, een penningmeester en eventueel nog meerdere leidinggevenden.

1.4.3 Jongeren

De deelnemende jongeren aan het onderzoek zijn jongeren in de leeftijd van 13 tot en met 18 jaar, die momenteel geen aansluiting vinden bij een jeugdvereniging.

Deze doelgroep is zeer divers, zo ook hun redenen om de jeugdvereniging niet te bezoeken. Het feit dat ze de jeugdvereniging niet bezoeken is dan ook allerminst een ‘stempel’. Het doel is juist om inzicht te krijgen in deze doelgroep, die we als onderdeel van de gemeente beschouwen.

(8)

1.5 Visie en missie Jeugdbond in relatie met het onderzoek

Dit onderzoek casu quo product, draagt bij aan het inbrengen van kennis van jongeren en ontwikkeling in cultuur.

Mijn wens is dat deze bijdrage ook als middel gebruikt zal worden, met als doel het welzijn van de jongeren: In relationeel opzicht persoonlijk en daarnaast om, door de werking van de Heilige Geest, ook de ruimte te mogen ontvangen om er in geestelijk opzicht voor hen te zijn.

Op basis van dit product is er de mogelijkheid om het plaatselijke jeugdwerk te informeren en verder te vormen en toe te rusten.

Ook kan het advies van aanpak een bijdrage leveren aan de manier en vorm van communicatie met de jongeren, op bijvoorbeeld de kinder- en zomerkampen of tijdens regionaal en landelijk jeugdwerk. De jongeren en hun ouders kunnen o.a. geïnformeerd worden doormiddel van het tijdschrift Daniël. De direct betrokken doelgroepen zijn:

- jongeren van de Gereformeerde Gemeenten (als doelgroep en als deelnemer aan het onderzoek zelf)

- jeugdverenigingen, leidinggevenden (als doelgroep en als deelnemer aan het onderzoek zelf) - kerkenraden (als doelgroep en als verlener van toestemming om het onderzoek uit te

voeren) Indirect betrokken zijn:

- gezinnen (de ouders van de deelnemende jongeren aan het onderzoek, met name bij het persoonlijk contact met de jongeren in de gemeente Kapelle-Biezelinge)

1.6 Afbakening van het onderzoek en representativiteit

Het onderzoek vind plaats onder jongeren die de jeugdvereniging niet (meer) bezoeken. Het is de

bedoeling om meer inzicht te krijgen in deze doelgroep. Omdat vanuit de cijfers3 en ervaringen blijkt

dat de opkomst vooral bij de 14 jarigen sterk verminderd, is er gekozen om als ondergrens de leeftijd op 13 jaar vast te stellen. Als bovengrens hebben we 18 jaar gesteld.

Voor de berekening van representativiteit is er voor de veiligheid uitgegaan van een formule die uitgaat van statistische representativiteit. Het type steekproef wat we hebben uitgevoerd gaat echter uit van inhoudelijke representativiteit.

Het aantal respondenten zou dan ook veel lager mogen liggen afhankelijk van de ontvangen informatie. Hierbij wordt uitgegaan van 1-200 jongeren.

De informatie is gemaximaliseerd zodra er uit volgende interviews geen nieuwe informatie meer volgt die relevant is voor het onderzoeksproject.

Als uitgangspunt nemen we, ondanks dat gegeven, een statistisch onderzoek. Om een representatief onderzoek te kunnen realiseren is het aantal respondenten vastgesteld op 185 jongeren.

Hierbij is gebruik gemaakt van de formule, gegeven op de website van ‘alles over marktonderzoek 4.

n> = N x z² x p(1-p)

z² x p(1-p) + (N-1 x F²

3

Jaarverslag 2010, Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

(9)

n= het aantal benodigde respondenten, 185 jongeren.

z= de standaard afwijking bij een bepaald betrouwbaarheids percentage. 1,96 bij 95% betrouwbaarheid.

N= de grootte van de populatie, 9259 jongeren

p= de kans dat iemand een bepaald antwoord geeft, 60%

F= de foutmarge 7%. (wanneer 20% een bepaald antwoord geeft, ligt de werkelijkheid tussen de 13 en 27%.

Vaststelling van de grootte van de populatie, 9259 jongeren die de Jeugdvereniging niet bezoeken:

Het ledenaantal van de Gereformeerde Gemeenten in 20105 is vastgesteld op 104770 leden en

doopleden. Totaal 56967 belijdende leden en totaal 47803 doopleden.

Als uitgangspunt is genomen dat de gemiddelde leeftijd bij het overgaan van dooplid naar belijdend lid 21 jaar is. Uitgangspunt is dus dat de 47803 alle jongeren van 0-21 jaar betreft.

Om vervolgens per leeftijd het aantal jongeren vast te stellen is er gebruik gemaakt van het Nederlandse bevolkingsregister. Dezelfde percentages qua leeftijdsverdeling zijn toegepast op de 47803 jongeren.

Als we deze aantallen vergelijken met de cijfers vanuit het jaarverslag 2010 van de Jeugdbond dan komen we op het volgende:

Leeftijdsverdeling Jongeren (totaal) Jv leden (totaal) Opkomst (%) Totaal niet op Jv

Jv-12 (10-12 jaar) 4656 3434 74% 1222

Jv+12 (12-16 jaar) 9054 3960 44% 5094

Jv+16 (16-21 jaar) 11778 2677 23% 9101

Totaal 10-21 jaar 25488 10071 40% 15417

Als we vervolgens inzoomen op de vastgestelde leeftijdsgroep van 13-19 jaar komen we op een totale doelgroep van jongeren die de Jeugdvereniging niet bezoeken van 9259.

Leeftijdsverdeling Jongeren (totaal) Opkomst (%) Jv leden (totaal) Totaal niet op Jv

13 jaar 2240 44% gem. 980 1260 14 jaar 2246 44% gem. 983 1264 15 jaar 2313 44% gem. 1011 1301 16 jaar 2310 23% gem. 525 1785 17 jaar 2339 23% gem. 532 1808 18 jaar 2382 23% gem. 542 1841 13-19 jaar 13831 33% gem. 4572 9259

*Uiteraard is bij de leeftijd van 13 t/m 15 jaar en de leeftijd van 16 t/m 18 jaar, de verdeling gemiddeld naar het percentage in de vorige tabel. In werkelijkheid is het bijvoorbeeld zo, dat de opkomst onder 13 jarigen hoger ligt dan onder de 14 jarigen en 15 jarigen. Deze tabel is dan ook alleen gebruikt om de doelgroepgrootte van 13 -19 jaar vast te stellen.

Volgens de formuleberekening moet het onderzoek bij de leeftijdscategorie van 13-19 jaar dus uit minimaal 185 reacties van jongeren bestaan.

Uiteindelijk is, vanwege het op het laatste moment uitvallen van deelnemende gemeenten, het aantal lager uitgevallen. 143 jongeren hebben deelgenomen aan het onderzoek.

(10)

Uit de inhoudelijke informatie, verkregen uit de enquêtes, blijkt echter dat inhoudelijk gezien de bereikte doelgroep groot genoeg is. Dit wordt door de duidelijke resultaten van het onderzoek aangetoond.

De spreiding is over 14 verschillende gemeenten in Nederland, waarbij het streven is om van minimaal 30 leidinggevenden ook een enquête retour te ontvangen. Dit is gelukt.

1.7 Opbouw onderzoek

Vooraf is de volgende literatuur bestudeerd:

- Bernts, Ton, e.a., God in Nederland 1996-2006, 4e deel (Kampen: Ten Have (in samenwerking

met RKK), 2007) 220 pp.

- Becker, Jos en Hart, Joep de, Godsdienstige veranderingen in Nederland. Verschuivingen in de

binding met de kerken en de christelijke traditie, (Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau,

2006) 112 pp.

- Dekker, G., Godsdienst en samenleving, Inleiding tot de studie van de godsdienstsociologie, 3e

druk, (Kampen: Kok, 1997) 273 pp.

- Verduijn, Marion en Vries, Marieke de (red.), Om het hart van jongeren, resultaten van een

onderzoek onder Christelijke Gereformeerde jongeren, (Houten: Landelijk Contact Jeugdwerk

– Christelijk Gereformeerde Kerken, 2009) 134 pp.

- Meurs-Lambregts, J., Loslaten…? Of vasthouden!, Tussenrapportage jeugdonderzoek tussen

eigentijd(s) en traditie, (Woerden: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten, 2006) 56 pp.

- Young Mentality (2005/2006), De verhalen achter de cijfers,

http://www.slideshare.net/Researchblog/youngmentality

- Migchelbrink, Ferdie, Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn, (Amsterdam: SWP, 2008) 271 pp.

Op basis van deze literatuur en de vraag- en doelstelling van het project is er een vragenlijst

opgesteld voor leidinggevenden van jeugdverenigingen6 en de doelgroep jongeren7 van dit project.

Vervolgens zijn er Gereformeerde Gemeenten geselecteerd, waarbij rekening is gehouden met de volgende factoren:

- stad of dorpsgemeente - spreiding over Nederland

- opkomst jeugdverenigingen (hoog, laag of gemiddeld) - grootte van de gemeente in aantallen

Na het vaststellen van de Gemeenten zijn de volgende stappen ondernomen:

- Alle leidinggevenden (contactpersonen) van de betreffende gemeenten ontvangen een

e-mailbericht met een begeleidend schrijven, uitleg8 en de onderzoeksvragen die bereikbaar

zijn via de gegeven internetlocatie waar deze ingevuld kunnen worden. Wat betreft de jongeren:

- bij een aantal gemeenten zijn de uitnodigingen centraal vanuit de JBGG verzonden. De

jongeren hebben deze persoonlijk ontvangen per post9.

6

Zie bijlage 1, vragenlijst leidinggevende jeugdvereniging

7

Zie bijlage 3, vragenlijst jongeren

(11)

- bij een aantal gemeenten zijn er schriftelijke exemplaren verzonden naar de scriba, waarbij het onderzoek is afgenomen tijdens de catechisatie. Deze schriftelijke versies zijn voor de verwerking van het onderzoek vervolgens weer gedigitaliseerd. (ingevuld op de

onderzoekswebsite10).

- in de Gereformeerde Gemeente te Kapelle-Biezelinge zijn de betreffende jongeren door mij persoonlijk benaderd . Tijdens deze ontmoeting is kennis gemaakt met de jongeren en uitleg gegeven over het onderzoek. De jongeren hebben het onderzoek nadien zelf digitaal (op de website) ingevuld.

Wat betreft de onderzoeken onder de jongeren is ook gekeken naar de hoeveelheid reacties (%) per manier van uitvoering.

Duidelijk is dat de centrale verzending van uitnodigingen de minst persoonlijke is, waarbij er alleen reactie komt wanneer men dat echt wil.

Tijdens de catechese wordt het onderzoek afgenomen en de aanwezige doelgroep jongeren maken in principe gewoon het onderzoek (uitzonderingen nagelaten).

Het vermoeden is uiteraard dat de persoonlijke benadering meer reacties geeft. De vergelijking tussen de reacties bij schriftelijke en persoonlijke benadering kunt u terugvinden in de

onderzoeksresultaten onder de jongeren11.

De onderzoeksresultaten worden uitgewerkt naar aanleiding van de gestelde onderzoeksvragen. Tenslotte de conclusies en aanbevelingen welke zullen bestaan uit een samenvatting van de gevonden antwoorden, gerelateerd aan de hoofd- en deelvragen van dit onderzoek. Daarbij zullen ook aanbevelingen gedaan en een Structuurvoorstel uitgewerkt worden. Ook hiervoor zal de nodige literatuur geraadpleegd worden.

9

Zie bijlage 5, Uitnodiging jongeren

10

Onderzoekswebsite: www.onderzoekdoen.nl

(12)

2. LITERATUURONDERZOEK 2.1 Inleiding

Voor de uitvoering van het onderzoek en het samenstellen van de onderzoeksvragen, heb ik eerst enige literatuur onderzocht.

God in Nederland12 en Godsdienstige veranderingen in Nederland13 om een algemeen beeld te

krijgen van de situatie die gesteld wordt in Nederland.

Godsdienst en samenleving14 om de Godsdienst sociologie daarbij te betrekken.

Verder heb ik een aantal bestaande of lopende onderzoeken ingezien, Om het hart van jongeren,

resultaten van een onderzoek onder Christelijke Gereformeerde jongeren15 en Loslaten of

vasthouden16, een onderzoek vanuit de JBGG.

Daarbij heb ik ook nog de vragenlijst, achterin het boek, Het lege Testament17, betrokken.

Het boek, Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn18, heb ik vooral doorgenomen om mijzelf

algemeen in te lezen in ‘onderzoek doen’, en wat Migchelbrink zegt over representativiteit. Ten slotte nog een aantal aanbevelingen en conclusies vanuit recente artikelen.

Mijn eigen inbreng, naast wat de literatuur aangeeft en het aantonen van relevantie voor het onderzoek is in cursieve tekst toegevoegd.

2.2 God en Godsdienstige veranderingen in Nederland

In de genoemde literatuur komt Christelijk Nederland algemeen aan de orde. De vraag is natuurlijk in hoeverre deze bevindingen kloppen, wanneer we alleen de Gereformeerde Gemeenten bezien en specifiek de jongeren van 13-21 jaar die de jeugdverenigingen niet bezoeken.

Ik beperk mij in deze literatuur tot de genoemde conclusies en opmerkingen, welke zijn gefilterd op relevantie voor dit onderzoek. Hierbij wordt aangetoond in welke mate deze van toepassing zijn. God lijkt verbannen naar onze huiskamers en tegelijkertijd is er steeds meer debat over religie in het publieke domein. Terwijl geloof steeds meer een privézaak wordt (individualisering), wordt

benadrukt dat religie nodig is voor zingeving en cohesie in de samenleving.

Nederland verliest veel leden in de christelijke kerken. Wat hebben we gedaan om in te spelen op de behoefte, aan nieuwe zingeving en handelingen waarbij sociale identiteit verworven of bevestigd

wordt?19

12 Bernts, Ton, e.a., God in Nederland 1996-2006, 4e deel (Kampen: Ten Have (in samenwerking met RKK), 2007)

220 pp.

13

Becker, Jos en Hart, Joep de, Godsdienstige veranderingen in Nederland. Verschuivingen in de binding met de

kerken en de christelijke traditie, (Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2006) 112 pp.

14Dekker, G., Godsdienst en samenleving, Inleiding tot de studie van de godsdienstsociologie, 3e druk, (Kampen:

Kok, 1997) 273 pp.

15 Verduijn, Marion en Vries, Marieke de (red.), Om het hart van jongeren, resultaten van een onderzoek onder

Christelijke Gereformeerde jongeren, (Houten: Landelijk Contact Jeugdwerk – Christelijk Gereformeerde

Kerken, 2009) 134 pp.

16

Meurs-Lambregts, J., Loslaten…? Of vasthouden!, Tussenrapportage jeugdonderzoek tussen eigentijd(s) en

traditie, (Woerden: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten, 2006) 56 pp.

17

Ploeg, Piet van der, Het lege Testament, een onderzoek onder jonge kerkverlaters, (Franeker: Wever, 1985) 221 pp.

18

Migchelbrink, Ferdie, Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn, (Amsterdam: SWP, 2008) 271 pp.

(13)

Steeds minder mensen zeggen bij een kerk of godsdienstige groepering aangesloten te zijn.

Het aantal buitenkerkelijken is vanaf 1966 (33%) naar 1979 (43%) naar 1996 (53%) tot in 2006 (61%)

blijven toenemen. Het ontkerkelijkingproces gaat onverminderd voort20. Jongeren, de 16-30-jarigen,

hebben vooropgelopen in de ontkerkelijking. Naar verwachting zal in 2020 72% van de bevolking

buitenkerkelijk zijn!21

Wat de traditionele christelijke groeperingen betreft moet met een verdere ontkerkelijking rekening

worden gehouden22, hoewel tevens aangegeven wordt dat het ledental van enkele orthodoxe

kerkgenootschappen (o.a. de Gereformeerde Gemeenten) toeneemt.

Regelmatig kerkbezoek lag in 1966 nog op 50%, in 1996 21% en in 2006 is dat verder afgenomen naar

16%. 14% gaat in 2006 nog soms en 70% nooit of hooguit een enkele keer23.

Het belang van religie naar de beleving van de Nederlanders is van 21% in 1990 gedaald naar 17% in 200224.

Ook de mate van verbondenheid aan de gemeente waarvan men lid is, komt neer op ongeveer de helft. Dat is overigens bij de overige gemeenten (waaronder de Gereformeerde Gemeenten) hoger, 75%25.

Hoewel deze onderzoeken vooral onder de oudere jongeren en ouderen zijn uitgevoerd is het toch goed om te concluderen dat onze jongeren wel in deze maatschappij leven. De ontkerkelijking algemeen heeft ongetwijfeld ook invloed op onze jongeren.

Moeten we inderdaad rekening houden met verdere ontkerkelijking of verlies van leden in de Gereformeerde Gemeenten, ook onder de jongeren?

Hoe verbonden zijn onze jongeren aan de Gereformeerde Gemeenten of aan de kerk in het algemeen?

Hoogopgeleiden oordelen negatiever over de kerkdiensten26.

LO, LBO, MAVO MBO, HAVO HBO, WO (Zeer) goed 63 45 32

Voldoende 23 37 39

Matig of slecht 14 18 29

Totaal 100% 100% 100%

*Uit mijn jongerenonderzoek blijkt dat zowel lager als hoger opgeleiden ongeveer hetzelfde oordelen (over de aansluiting van de prediking). Zie hoofdstuk 3.2

De betekenis van het geloof in het leven van alle Nederlanders 27.

1979 1996 2006 Geloof heeft (zeer) grote betekenis 33 35 42

Geloof heeft enige betekenis 39 28 19

Geloof heet geen betekenis of niet-gelovig

28 37 39

Totaal 100% 100% 100%

20 Bernts, Ton, e.a., God in Nederland, p. 14 21

Becker en Hart, Godsdienstige veranderingen in Nederland, p. 53-54

22

Bernts, Ton, e.a., God in Nederland, p. 17

23 Bernts, Ton, e.a., God in Nederland, p. 18 24

Becker en Hart, Godsdienstige veranderingen in Nederland, tabel 2.4, p. 17

25

Bernts, Ton, e.a., God in Nederland, p. 19

26

Bernts, Ton, e.a., God in Nederland, p. 26

(14)

De vraag die dit oproept is, welke betekenis hechten de jongeren aan het christelijk geloof. Welke invloed heeft de Bijbel, het Woord van God op onze jongeren?

De positie van de jongeren met betrekking tot het kerkelijk leven vraagt bijzondere aandacht. In

vergelijking met alle Nederlanders zijn jongeren minder kerkelijk en minder kerks28.

Met name jongeren bidden weinig en wat betreft het Bijbellezen (onder mensen die een Bijbel in huis hebben); 22,3% lezen de Bijbel regelmatig, 12,7% soms, 27,1% een hoogst enkele keer en 37,8%

nooit. In mijn onderzoek komen ook deze vragen aan de orde29.

Samenvattend kunnen we dus zeggen dat het aandeel kerkleden onder de bevolking in de afgelopen tien jaar verder is afgenomen, en onder de kerkleden zelf is de kerkelijke participatie, met name de kerkgang, afgenomen.

Duidelijk is men over de conclusie dat Nederland zeker een geseculariseerd land is.

Als we kijken naar het aantal (doop)leden in de Gereformeerde Gemeenten kunnen we zeggen dat dit aantal juist stijgt. Dit is echter vooral te danken aan het ‘geboorteoverschot’ in de gemeenten. Het aantal leden zou fors moeten stijgen, maar dat is niet het geval. De oorzaak is dat er ook mensen zijn die de gemeenten verlaten.

In 2010 maakten 1826 van de 104770 leden van de Gereformeerde Gemeenten (2%) de overstap naar een ander kerkgenootschap (veelal Christelijke Gereformeerd, PKN). In hetzelfde jaar traden 826 gelovigen uit andere kerken toe tot de Gereformeerde Gemeenten, vooral uit de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en de Oud Gereformeerde Gemeenten30. Aanwas van buitenkerkelijken is helaas zeldzaam.

Over het algemeen kunnen we de conclusie trekken dat er binnen de Gereformeerde gezindte een stroming is naar ‘lichter’, als we daar al zo van mogen spreken.

2.3 Godsdienst en samenleving

Dekker spreekt in zijn boek over de ontwikkeling van de samenleving31

Het differentiatieproces heeft voor de samenleving als geheel en voor de individuele mensen grote gevolgen.

Het sociale differentiatieproces omschrijft hij als ‘het proces waarbij sociale eenheden worden ontbonden in deeleenheden, die, vaak elk met speciale functies, een eigen leven gaan leiden’. We zouden kunnen denken aan de sportwereld, het bedrijfsleven, het kerkelijk leven, het studentenleven, enz.

Parallel daarmee vindt er ook een waarden differentiatie plaats. Naast een structurele scheiding qua vormgeving, groeit ook de cultuur, de waarden uit elkaar. Ook de ontwikkeling van deze waarden gaat zelfstandig door, naast elkaar of zelfs tegenover elkaar. In een gezin is de gedragscode weer anders als bijvoorbeeld op je werk, op school of in de kerk.

Er ontstaan deelsamenlevingen omdat de samenhang verbroken wordt. Dit maakt integratie

noodzakelijk, want al deze deelsamenlevingen moeten weer op elkaar afgestemd zijn, omdat mensen aan meerdere deelnemen.

Dit heeft dan ook gevolgen voor het individu. Deelsamenlevingen zijn verschillend en kunnen ook op gespannen voet met elkaar staan. Als christen is de kerk een heel andere leefomgeving dan wanneer je op plaatsen komt waar met God en gebod geen rekening gehouden wordt.

28

Bernts, Ton, e.a., God in Nederland, p. 70

29

Hoofdstuk 3.3 (p. 39-40)

30

Reformatorisch Dagblad, Ledengroei voor Gereformeerde Gemeenten, 27 mei 2011

(15)

Naast differentiatie zijn er natuurlijk nog veel meer processen die een rol spelen. Bijvoorbeeld de rationalisering, democratisering en subjectivering.

Het proces van rationalisering hangt samen met onze ontwikkelingen op technisch en economisch gebied. Alles wordt gepland en naar de eigen hand gezet. Alles wordt berekenbaar, maakbaar, beheersbaar en voorspelbaar. Deze houding dringt door in het denken en handelen in heel de samenleving.

Het proces van democratisering betekend hier dat we in denken en handelen meer en meer betrokken worden bij de gang van zaken. Een proces wat leidt tot spreiding van macht en tot aantasting van elke traditionele rangorde in de samenleving.

Het proces van subjectivering houd in dat de beleving (subjectief) van mensen belangrijker wordt dan wat voorgeschreven wordt (objectief). De bewustzijnsvorm van de mensen veranderd, waardoor men anders gaat waarnemen en anders met waarden en waarheden omgaat. Dat dit consequenties heeft voor het godsdienstige leven is duidelijk.

Deze processen zorgen voor individualisering en helaas ook ontkerkelijking. De mens zelf bepaalt hoe het leven ingericht wordt.

Het functioneren van sociale structuren en ook het aantal mensen wat daar deel van uitmaakt groeit. Als gevolg daarvan treedt er specialisatie en professionalisering op allerlei terreinen op.

Maatschappelijke activiteiten worden steeds meer als beroep georganiseerd.

Door al deze ontwikkelingen is er ook de bureaucratisering. Om alles te kunnen organiseren moet er veel worden vastgelegd. Voorschriften, gedragsstructuren, enz. Duidelijk is dat dit weer op

gespannen voet staat met de overige ontwikkelingen in de samenleving.

Ook de relaties tussen mensen veranderen. Als gevolg van de differentiatie neemt het aantal relaties toe. De basis van de relaties wordt echter steeds ‘smaller’ en wordt steeds meer beperkt tot één aspect van het sociale leven.

Een vriendschap op de vereniging waar je lid van bent is vaak niet meer voor het leven. Als je

lidmaatschap is opgezegd is vaak de vriendschap ook snel weer over. Je maakt weer nieuwe vrienden in een ander aspect van je sociale leven.

De culturele pluraliteit die volgt uit al deze ontwikkelingen maakt de samenleving complex. Mensen nemen in verschillende mate deel aan de verschillende samenlevingssectoren waar een mengeling van tegenstrijdige waarden en normen ontstaat. Wat is dan je identiteit? Hoe kun je in deze samenleving staan en staande blijven?

Wat zijn de uitwerkingen van de samenleving op ons?

- Er is een toename van functionele rationaliteit, maar het inzicht in de samenhang van dingen en het vermogen om op grond van dit inzicht te handelen is afgenomen.

- We worden niet meer door de traditie of eigen waarden en opvattingen geleid, maar door de mensen om ons heen.

- We worden enerzijds steeds intellectueler, anderzijds is er behoefte aan simpelheid en wordt het denken primitiever van aard. We kunnen immers niet het geheel meer doorzien en overzien en zo kunnen we nog enige greep houden op onze eigen werkelijkheid.

- Kunnen we ons nog ergens echt thuis voelen in deze gedifferentieerde samenleving?

Wat kunnen we doen? We kunnen ons terugtrekken in onszelf als individu of we kunnen er tegen in gaan, protesteren tegen deze samenleving (machtsverhoudingen en wijze van inrichting). Het meest voorkomend is dat we ons aanpassen. We conformeren ons aan wat de samenleving van ons

verwacht of ons oplegt. We hebben ook nog de privatisering. We kunnen ons onttrekken en de toevlucht zoeken in een betrekkelijk kleine en overzichtelijke privé wereld.

(16)

We kunnen zo een persoonlijke en onpersoonlijke wereld creëren. Een wereld van (vooral) functionele relaties en een wereld waarbij de relaties (vooral) persoonlijk zijn.

Een belangrijk gegeven is dat steeds grotere delen van de samenleving onpersoonlijk worden.

De secularisatie

De secularisatie wordt benoemd als een proces waardoor (aspecten of sectoren van) het leven en samenleven van de mensen onttrokken worden aan de overheersing of begeleiding of invloed van godsdienstige instituties en symbolen, of het proces waardoor de betrokkenheid op een andere beslissende werkelijkheid vermindert.

Wat is nu de oorzaak van deze secularisatie?

- Godsdienst is veranderd van objectieve noodzaak in subjectieve keuze. We zijn onafhankelijker en hebben godsdienst niet meer nodig voor onze status.

- We zijn onze monopolie positie op het gebied van waarden en zingeving verloren. Er zijn (in plaats van één kerk) vele kerken en daarnaast vele niet-kerkelijke instellingen. Er is zogezegd ‘concurrentie’. - Het godsdienstig en kerkelijk leven wordt steeds meer beperkt tot de persoonlijke wereld van mensen. De godsdienst trekt zich terug en sluit zich op binnen de kerkelijke sector. Zelfs bij groei van de kerk, zou door dit proces de reikwijdte van de godsdienst beperkt worden!

Is het onwil of is het onmacht? Hebben we te maken met een samenleving die het onmogelijk maakt om aanwezig te zijn? De pogingen die gedaan worden slagen vaak niet of slechts met moeite. Kunnen we niet meer anders dan onze activiteiten concentreren op de persoonlijke wereld van mensen, wat onze marginale positie ten opzichte van de samenleving als geheel zou bevestigen? Godsdienst wordt meer en meer een privé aangelegenheid.

Het proces van ontkerkelijking kan zich op verschillende manieren voltrekken:

- Minder sterk betrokken op de boodschap en de daarmee vaak ook samenhangende cultuur van de kerk.

- Afname van de kerkgang , het lezen van de Bijbel of andere christelijke lectuur. - Beëindiging van het lidmaatschap (daadwerkelijk of door zichzelf niet meer als lid te

beschouwen)

Als we dit alles op ons laten inwerken hebben al deze ontwikkelingen nogal een impact op ons en onze jongeren.

We leven in een wereld met vaak grote verschillen. Kerk, gezin, sportvereniging, school, vrienden. Wat is onze identiteit? Waar kunnen jongeren nog zichzelf zijn, of moeten ze zich voortdurend aanpassen om er bij te horen of om hun ouders en de kerk tevreden te houden?

Je moet wel sterk in je schoenen staan, wil je een eigen identiteit ontwikkelen die vanuit overtuiging weerstand kan bieden tegen allerlei invloed. Wie ben je in een multiculturele samenleving?

Maken we onze jongeren weerbaar, of proberen we ze alleen te beschermen tegen allerlei invloed? Duidelijk is dat het laatste ons niet zal (blijven) lukken en dat het eerste van groot belang is. Als we alleen al letten op de prediking. Is het niet zo dat we vaak gewaarschuwd worden tegen, of genodigd worden tot? Hoe vaak hebben we het nog over hoe we dit in de praktijk moeten brengen in een samenleving als de onze? Hebben onze jongeren een goede referentie, of laten wij het vooral als ouderen afweten?

Hoe leef je als Christen in een geseculariseerde samenleving? Hoe breng je dat in praktijk? Wat maakt het Christendom, het geloof nu relevant in elke situatie van ons leven?

In hoeverre zijn wij als gemeenten op de hoogte van de situatie van onze jongeren. Welke vragen komen ze tegen en met welke twijfels of kritiek lopen ze rond?

(17)

2.4 Bestaand en lopend onderzoek

‘Om het hart van jongeren’ is het resultaat van het onderzoek ‘Jeugd en jongeren in de gemeente’. Dit onderzoek is gehouden in 2008 onder catechisanten van de gemeenten die bij het LCJ (Landelijk Contact Jeugdwerk, Christelijke Gereformeerde Kerken) en de HHJO (Hersteld Hervormde

Jongerenorganisatie) zijn aangesloten.

Dit onderzoek heb ik doorgenomen op wat er in hoofdlijnen gezegd wordt. Wat zijn samenvattend de conclusies en aanbevelingen?

Duidelijk blijkt dat jongeren lang niet allemaal keurig in het gareel lopen. Veel denken zij ook anders over normen en waarden die gelden binnen de gemeenschap.

Dit blijkt o.a. uit het uitgaansleven, films die men kijkt en meningen die men geeft over bepaalde stellingen.

Veel aandacht wordt er besteed aan de vraag, waar de jongeren staan. Wat zijn de resultaten van al onze activiteiten nu, hoe bereiken we ze en wat kan er verbeteren? Belangrijk hierbij is dat alle partijen betrokken worden. Leidinggevenden, jongeren, ouders, kerkenraad en predikant. Het voert te ver om dit bestaande onderzoek samen te vatten. Wat er echter als kern wel uit is te halen, is het verdiepen in de jongeren en jongerencultuur. Als groep maar ook als individu.

Als wij er daadwerkelijk voor de jongeren willen zijn, dan moeten we ook bereid zijn om hen te leren kennen, naast hen gaan staan en aansluiting zoeken op hun niveau, gedachten en vragen.

Wees je er van bewust dat jongeren zaken moeilijk vinden. Denk aan de preek, de Bijbel, allerlei regels en gewoonten, het Christen zijn te midden van onchristelijke vrienden, etc. We moeten hen

hier niet in de 1e plaats op veroordelen, maar vooral ook nadenken over hoe we hen hierin kunnen

bijstaan. Hoe maken wij onze jongeren weerbaar en tonen wij aan dat het christelijk geloof ook relevant is voor hun leven. Zijn wij hierin een voorbeeld?

Het betreft een vrij uitgebreide enquête van 73 vragen, gehouden onder enkele duizenden jongeren. Ik behandel in mijn onderzoek dan ook slechts enkele van deze vragen of delen daar van. Dit betreft de vragen over tijdsbesteding, de prediking, bezoek jeugdvereniging en meningen daarover en het zich wel/niet thuis voelen in de gemeente.

‘Loslaten…? Of Vasthouden!’ is een tussenrapportage van het onderzoek ‘Tussen eigentijds en traditie’. Dit onderzoek is gestart in 2004 en gehouden onder 900 catechisanten en 300 scholieren waarvan het grootste deel lid is van de Gereformeerde gemeenten.

Dit onderzoek heeft als doel, meer gegevens boven tafel te krijgen over de overdracht van het gereformeerde gedachtegoed in gezin en kerk. Waar schort het aan als jongeren zich niet eigen (kunnen) maken wat ze van huis uit meekrijgen en hoe kunnen we dit gedachtegoed wel integreren in het dagelijks leven van de jongeren?

Hoewel het onderzoek verschilt met mijn onderzoek zijn er ook weer overeenkomsten. Belangrijke overeenkomsten zijn het zoeken naar oorzaken van het ‘niet eigen maken’ of niet ‘integreren’ en het zoeken naar oorzaken waarom jongeren bijvoorbeeld de jeugdvereniging niet bezoeken. Ook de antwoorden op de vraag; “Wat kunnen wij hieraan doen”? kent overeenkomsten.

Omdat het ook hier te ver voert om dit uitvoerig met elkaar te vergelijken en de verschillen te benoemen, beveel ik aan om ook dat onderzoek eens door te nemen.

(18)

2.5 Praktijkgericht onderzoek

De aanleiding om het boek ‘Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn’ te lezen was vooral de vraag; ‘Wanneer is een onderzoek representatief?’ Het gaat hier weliswaar om een handboek gericht op onderzoek in zorg en welzijn, maar het bood voldoende praktische handvaten die ook toepasbaar waren voor mijn eigen onderzoek. Daarbij werd ook dit boek geadviseerd door de Christelijke Hogeschool Ede voor afstudeervaardigheden.

Dit boek heeft mij praktische handvaten gegeven voor het uiteenzetten van mijn onderzoek en het verder uitwerken daarvan.

Het boek maakt onder andere onderscheid in verschillende typen en fasen van praktijkgericht

onderzoek32:

- inventariserend of diagnostisch onderzoek (fase probleeminventarisatie) - ontwikkelingsgericht of ontwerponderzoek (kiezen/ontwerpen oplossing) - procesevaluatie (fase uitvoering)

- effectevaluatie (fase evalueren)

Daarbij wordt ook nog het behoefte onderzoek genoemd. Waar hebben jongeren behoefte aan?

Ook worden en verschillende soorten van kennis beschreven33:

- beschrijvende (descriptieve) kennis: Hoe ziet de onderzochte werkelijkheid er uit, hoe zit deze in elkaar? Het begrijpen en verklaren van deze werkelijkheid, zodat in de toekomst beter gehandeld kan worden.

- kennis om te kunnen handelen of in te grijpen in de onderzochte werkelijkheid. Kennis die een handelingsvermogen of handelingssystematiek beschrijft.

- bruikbare kennis leveren die voor- of in de specifiek onderzochte situatie van belang is. (lokale kennis)

Een belangrijke opmerking die geplaatst word is, dat de praktijk uiteindelijk bepaald of het

onderzoek bruikbaar is of niet34. In mijn onderzoek probeer ik dan ook zoveel mogelijk rekening te

houden met praktische haalbaarheid en de bestaande structuur en cultuur waarin het uitgevoerd zou moeten worden.

Ook wordt aangegeven35 dat in het onderzoek de werkelijkheid wordt geconstrueerd door het

individu. Deze werkelijkheid is dus subjectief. Er bestaat geen eenduidige, enkelvoudige werkelijkheid. Er zijn er meer.

De deelnemers van het onderzoek zijn geen objecten die informatie moeten opleveren36. Ze zijn

onderdeel van een gezamenlijk proces om de huidige situatie te verbeteren. Voelen ze zich ook onderdeel van dit proces, of is het vooral iets wat wij alleen willen? Dat is een belangrijke vraag die we onszelf moeten stellen, voordat we starten met onze aanpak. Voorzien we in een behoefte?

We kunnen ons afvragen37:

Wat is eigenlijk het probleem? Is het een probleem dat jongeren de jeugdvereniging niet bezoeken, of gaat het uiteindelijk om iets heel anders?

32

Migchelbrink, Ferdie, Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn, (Amsterdam: SWP, 2008) p.19

33 Migchelbrink, Ferdie, Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn, p.23 34

Migchelbrink, Ferdie, Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn, p.26

35

Migchelbrink, Ferdie, Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn, p.34

36

Migchelbrink, Ferdie, Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn, p.36

(19)

Wie heeft er eigenlijk problemen? Voor wie voeren we dit onderzoek uit? Het is van belang dat we hierbij de jongeren in het oog houden. We doen dit uiteindelijk niet voor onszelf. Wat als de jongeren geen behoefte hebben aan wat wij voor ogen hebben?

Wanneer is het eigenlijk een probleem en waarom is het dan een probleem? Waar doet het probleem zich voor, en hoe is het ontstaan?

Allemaal vragen die mij aan het denken hebben gezet bij het uitvoeren van mijn onderzoek.

2.6 Typering van de subcultuur

Tot nu toe heb ik nog niet gesproken over de subcultuur van de Gereformeerde Gemeenten. In de verschillende krantenartikelen wordt o.a. gesproken over de ‘Refozuil’ en de ‘Refojeugd’ wat deze subcultuur duidt. We kunnen er niet om heen, om hier nog enige aandacht aan te besteden. Hoe staan wij in de samenleving en bestaat er spanning tussen de ‘buitenkant’ en de ‘binnenkant’ van de eigen geloofsbeleving en vormgeving?

We kunnen in ieder geval stellen dat de tolerantie binnen onze samenleving haaks staat op onze niet tolerante christelijke cultuur. We hebben duidelijk andere standpunten.

Ds. W. Visscher, predikant binnen de Gereformeerde Gemeenten, stelt dat de seculiere overheid de

komende tien jaar (2010-2020) de reformatorische zuil zal afbreken38.

Hierbij wordt met name het voorbeeld van het afschaffen van de financiële gelijkstelling tussen christelijk en openbaar onderwijs genoemd.

Het is van belang dat we oog hebben voor deze spanningen tussen de samenleving en de eigen subcultuur en voor urgente zaken die hieruit voortkomen.

“We gaan het echt niet plooien met elkaar” zegt ds. Visscher. We moeten radicaal zijn in de dingen waar het wezenlijk om gaat. Nu bijten we ons veelal vast in bijzaken.

Voor onze gemeenten is een heldere, bijbelse prediking noodzakelijk van zonde en genade, zonder termen waarvan mensen de inhoud niet meer kennen.

Ds. M.J. Schuurman, predikant binnen de PKN gemeenten stelt over de ‘Refozuil’ dat deze de jongeren belemmeren om als christen te leven. Hij roept op om te vernieuwen, of zelfs afscheid te nemen van de reformatorische zuil. De reden die hij aandraagt is dat er veel energie verloren gaat voor een verloren zaak. Denk aan de ‘zondagsrust’ en ‘homoseksualiteit’.

Reformatorische organisaties beseffen te weinig in welke cultuur de jongeren leven. ‘Geloven’, ‘christen-zijn’ en ‘kerkgang’ zijn niet meer vanzelfsprekend. We moeten ons aanrekenen dat we jongeren niet weten te binden. Men kent de leefwereld van de jongeren niet meer en gaan eenvoudig voorbij aan de vragen en behoeften die er zijn.

Bovendien staat ‘reformatorisch’ veelal voor een eigen vertrouwde sfeer, welke voor jongeren niet aantrekkelijk is. Creativiteit krijgt te weinig ruimte, omdat men bang is voor ledenverlies anderzijds. Ds. Visscher nuanceert dit weer enigszins. “Hoewel er veel op reformatorische organisaties is aan te

merken, moeten we er toch zuinig op zijn” zegt hij.39

Ons probleem is de innerlijke uitholling vanwege het materialisme. We hoeven geen punten te scoren. Onze roeping is om vruchtbaar te zijn op de plaats waar de Heere ons stelt.

Veel eigen instellingen laten weinig meer zien van het doel waar het eigenlijk in de eerste plaats om begonnen was: herkerstening van de natie. Door allerlei regels worden mensen buiten de deur gehouden voor wie we juist een belangrijke boodschap dachten te hebben, het Evangelie.

38

Kerkredactie, ‘Refo te positief over samenleving’ in: Ref. Dagblad (16 aug. 2010)

(20)

Helaas zijn we veel bezig met onze eigen groep en onze eigen belangen. We zijn dan echter afgedwaald van de oorspronkelijke doelstelling.

We moeten de reformatorische zuil dan ook niet afschaffen, maar we moeten zelf terug naar de bron.

Als reactie op het bovenstaande is mijn conclusie dat, hoewel de meningen over de ‘zuil’ verschillen, we niet kunnen ontkennen dat er sprake is van een ‘spanning’ binnen onze subcultuur. Tussen de buiten- en de binnenkant.

Internet is een onmisbaar middel geworden in onze samenleving. Het heeft echter de reformatorische zuil ook aangetast en doet dat nog.

Spanningen intern zijn ook niet nieuw. Piet van der Ploeg sprak al over ‘het lege testament’. Als we ons vastbijten in de bijzaken, ons concentreren op de vorm en de aandacht voor het ‘wezenlijke’ slechts op de achtergrond aanwezig is of verdwijnt, waar gaat dan onze kracht van uit?

Inhoudsloze vorm werkt belemmerend voor iedereen en misschien met name wel voor onze jongeren. Wanneer goede gewoonten ‘gewoon’ worden, dan moeten we oppassen. Het is van belang dat we ons bewust zijn van het ‘waarom’ en ‘waartoe’ en welke invloed dit heeft op onze jongeren. We moeten ons bewust zijn van alle ontwikkelingen binnen de nieuwe generatie en bereid zijn onze subcultuur, voortdurend te toetsen aan de Bron.

Naar de jongeren is openheid en eerlijkheid van belang. Inhoudsloze vorm, daar prikken ze zo door heen. Daarbij komt nog de vraag: Hoe kunnen we van onze jongeren verwachten dat ze ‘staande blijven’ als ze alleen de vorm kennen en niet de inhoud en de grondslag?

Het gaat om relatie, relevantie en inhoud. Dat dit ook een vorm heeft is onvermijdelijk. Inhoudsloze vorm bestaat misschien, maar houd geen stand. Inhoud zonder vorm bestaat niet, maar heeft wel een stevig fundament.

2.7 Aanbevelingen en conclusies vanuit recente artikelen

- De belangrijkste succesfactoren van het jeugdwerk zijn de maatwerkaanpak en de

persoonlijke begeleiding. Gevaar is echter: te hooggespannen verwachtingen. Realistische

doelstellingen en plannen zijn daarom nodig40.

In het Reformatorische dagblad is vanaf 24 september een serie artikelen over kerkverlating gepubliceerd. Dit op basis van de gehouden enquête “Hoe gaan kerkenraden met kerkverlating onder jongeren (tot 25 jaar) om?” De deelnemers aan het onderzoek zijn 320 kerkenraden uit diverse kerken o.a. de Gereformeerde Gemeenten (21%).

Kerkenraden noemen ‘loslaten van de Bijbelse boodschap (71%) en ‘keuze voor een wereldse levensstijl’ (60%) als belangrijkste redenen voor het vertrek van jongeren.

Als reactie wordt dit besproken tijdens kerkenraadsvergaderingen en volgen er gesprekken met de jongeren zelf (71%) en hun ouders (47%). Gebed wordt als het belangrijkste genoemd.

Het contact leggen met deze jongeren is vaak lastig volgens de kerkenraden,omdat zij ‘de boot af houden’.

Een vraag die gesteld wordt in een volgend artikel41 is: Waarop baseren kerkenraden deze

conclusies? Volgt dit daadwerkelijk vanuit gesprekken met de jongeren zelf?

40

Kerkredactie, 'Veel interesse voor jeugdwerkers JOP', in: Reformatorisch dagblad (21 sept. 2011)

41

(21)

Conclusies die getrokken worden uit dit artikel42 zijn verder:

- De jongeren (‘kerkverlaters’) wensen veelal geen bezoek van de kerkenraad. - Kerkverlating begint op veel jongere leeftijd dan we beseffen.

- De jongeren kennen en hen laten ervaren dat je hen ziet, werkt het beste.

Volgens andere artikelen over jongeren en de aanpak van het jeugdwerk43:

- Het kerkelijk jongerenbeleid scoort slecht. Veel jongeren geven aan niets te hebben gehad aan een jeugdouderling of jeugdwerker.

- Jeugdwerkers waarderen het contact met jongeren in hoge mate, maar hebben dit nauwelijks.

- Veel kerken investeren in een jeugdwerker die het jeugdwerk op poten zet om daarna weer te vertrekken.

- Jeugdwerkers zouden eens stage moeten lopen in de leefwereld van jongeren. - Het gaat niet alleen om een relatie met de jongeren, maar ook om de inhoud en de

relevantie van de boodschap. Kerkelijk jeugdwerk moet relevant blijven44. Het gaat om

relatie, relevantie en inhoud.

- Als je met iemand over God wil praten, dan moet je God kennen én de persoon. Daarbij moet je ook jezelf kennen.

Een uitgesproken mening van een jongere:45

- ‘Moderne farizeeërs in de kerk’.

- Tegenstrijdig gedrag met de geloofsbelijdenis binnen de gemeente, door ‘halfzachte kerkmensen’.

- Moeilijke onderwerpen in de Bijbel die ‘tegenstrijdig’ zijn.

- “Eén preek is me altijd bijgebleven. Ja, dat was een duidelijke preek”.

Jongeren zijn geen ‘leeghoofden’. Ze gaan in het algemeen gesproken voor inhoud46.

- “Jongeren zijn niet gek. Ze hebben binnen ‘no-time’ door of je werkelijk een boodschap hebt of dat het het zoveelste Bijbels getinte verhaaltje wordt.”

- We moeten eerlijk spreken met onze jongeren over kernthema’s en samen met elkaar de relevantie van Gods Woord leren verstaan en toepassen. Persoonlijke begeleiding is belangrijk. Jeugdwerk is maatwerk.

- De jeugd praat veel en graag. Veel jongeren staan open voor een gesprek met een open sfeer waarin ze positief worden benaderd en echt eerlijk mogen zeggen wat ze denken.

- “Ik pleit voor inschakeling van belijdende gemeenteleden die oog en hart hebben voor jongeren en een vangnet kunnen vormen”.

- Krampachtigheid in onze omgang met jongeren is contraproductief.47

- Geloofsopvoeding is cruciaal om jongeren bij de kerk te houden. Het is van belang dat

voorganger en kerkenraad de ouders hierbij ondersteunen.48

- Een klein kind gelooft als een kind. Vanaf het zevende jaar gaat het geloof groeien, vanaf het twaalfde jaar komt de groei naar een meer volwassen geloofsleven, een vaak moeilijke periode. Jongeren gaan nadenken en hebben vaak kritiek zonder dit te ventileren.

42

Wim Hulsman, 'Doopwater droogt nooit op', in: Reformatorisch dagblad (24 sept. 2011)

43 Kerkredactie, 'Jeugdbeleid kerk scoort slecht', en Maarten Stolk, ‘Er bestaat geen jongerenprobleem’ in:

Reformatorisch dagblad (21 sept. 2011)

44

Kerkredactie, ‘Kerkelijk jeugdwerk moet relevant blijven’ in: Reformatorisch Dagblad (29 sept. 2011)

45 Evert Barten, ‘Ik geloof alleen in mezelf’, in: Reformatorisch dagblad (28 sept. 2011) 46

Kees van Vianen, ‘Inhoud, relatie kernbegrippen’ in Reformatorisch Dagblad (29 sept. 2011)

47

Wim Fieret, ‘Erkenning leefwereld jeugd voorwaarde voor gesprek’ in Reformatorisch Dagblad (1 okt. 2011)

48

(22)

- Het is van belang om jongeren te sterken in hun geloof en weerbaar te maken tegen de verleidingen van deze wereld.

- Houd zo lang mogelijk een band met leden (die dreigen af te haken), toon belangstelling en

wees betrokken. 49

- Schakel (ook) andere gemeenteleden in om contact te leggen.

- “Als jongeren in deze tijd iets nodig hebben, dan zijn het volwassen voorbeeldfiguren, vaders

en moeders, in biologisch en geestelijk opzicht.”50

- Ouders staan bij jongeren met stip bovenaan. Daarna volgen vrienden, vervolgens een hele tijd niets, en dan pas komen de kerk en de school.

- Misschien moet je als kerk gaan nadenken over een soort mentorsysteem, waarbij je rijpe volwassenen bindt aan jongeren.

- De ‘Refozuil’ is een belemmering voor de jeugd om als christen te leven.51

- De ‘Refojeugd’ leeft minder beschermd dan vaak gedacht.52

- Wie kan zonder beschermende zuil staande blijven?

49

Janita van Hoeven-ten Voorde, ‘Niet alle randkerkelijken dezelfde brief’ in: Ref. Dagblad (30 sept. 2011)

50

Martine Noordegraaf, ‘Hunkerende generatie heft volwassenen nodig’ in: Ref. Dagblad (26 nov. 2011)

51

M.J. Schuurman, ‘Refozuil belemmering voor jeugd om als christen te leven’ in: Ref. Dagblad (25 nov. 2011)

(23)

3 ONDERZOEKSRESULTATEN 3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de onderzoeken weergegeven. Wat betreft het onderzoek onder de leidinggevenden van de jeugdverenigingen kunt u de letterlijke antwoorden van de

deelnemers terugvinden in bijlage 2. Samenvattend worden in de 2e paragraaf de resultaten

weergegeven.

De resultaten van het jongerenonderzoek worden in de 3e paragraaf uitvoerig weergegeven. De

letterlijke antwoorden op de open vragen kunt u in de bijlage 6 en 7 terugvinden.

De resultaten geven vooral weer wat er algemeen aangegeven wordt. Het is van belang om te beseffen dat er ook uitzonderingen zijn en dat elk individu, elke jeugdvereniging en Gemeente haar ‘eigenheid’ heeft. Het is van belang dat we in algemene zin een planmatige aanpak bepalen, aan de hand van de veelal duidelijke resultaten, met respect en oog voor het individu.

Er hebben een achttal gemeenten deelgenomen aan het onderzoek onder zowel de leidinggevenden als de jongeren, te weten de Gereformeerde Gemeenten te:

Barendrecht, Borssele, Kampen, Kapelle, Leiderdorp, Lisse, Veenendaal en Vlaardingen.

Er hebben een vijftal gemeenten alleen deelgenomen aan het onderzoek onder de leidinggevenden, te weten de Gereformeerde Gemeenten te:

Amersfoort, Groningen, Herkingen, Moerkapelle en Vlissingen.

3.2 Onderzoeksresultaten leidinggevenden

In bijlage 2 staan alle letterlijke antwoorden per gestelde vraag verwerkt. In deze paragraaf is het geheel zo goed mogelijk samengevat en worden de opvallende zaken vermeld.

Totaal hebben 31 leidinggevenden deelgenomen aan het onderzoek. 48% daarvan is man en 52% vrouw. De verhouding man/vrouw is daarmee goed in balans.

Vraag 4. Hoe lang zijn de deelnemers al leidinggevende van de jeugdvereniging?

0 10 20 30 40 Aantal leidinggevenden (%) 2 'dienstjaren' 3-4 'dienstjaren' 5-6 'dienstjaren' 7-8 'dienstjaren' 9-11 'dienstjaren' Geen selectie

84% van de deelnemers is minimaal 3 jaar leidinggevende. 13% geeft aan al 2 jaar leidinggevende te zijn. Dit geeft aan dat de resultaten voortkomen uit ervaringen over een langere periode.

Vraag 9 en 11. Hoe groot is het aantal jongeren van uw leeftijdsgroep en hoeveel (%) komt daarvan naar de jeugdvereniging?

(24)

0 5 10 15 20 25 30 35 Aantal jeugdverenigingen (%)

80-90% lager dan Havo 70% lager dan Havo 60% lager dan Havo Gelijk

60% Havo of hoger 70% Havo of hoger 80-90% Havo of hoger Geen selectie

Vanuit de leidinggevenden is er wat betreft de afname, of de toename van het aantal jongeren die de

jeugdvereniging bezoeken verschillend gereageerd.53 Velen gaven aan het beantwoorden van deze

vraag lastig te vinden, gezien het feit dat het met meerdere factoren samenhangt.

Een aantal factoren die genoemd worden54 zijn nieuw opgerichte verenigingen, verschillen in aantal

jongeren per leeftijdsgroep en daarmee verschil in instroom, e.d. Ook volgen de leidinggevenden niet altijd dezelfde jongeren, omdat zij een bepaalde leeftijdsgroep houden en jongeren ouder worden en doorstromen.

We kunnen aan de hand van deze resultaten dan ook geen betrouwbare uitspraak doen wat betreft de opkomst. Wel kunnen we constateren dat de opkomst bij met name de +14 jeugdvereniging afneemt. Waar deze bij de jeugdvereniging +12 nog ingeschat wordt op 78%, ligt dan bij de jeugdvereniging +14 al een stuk lager, 56%.

Als we de cijfers van de JBGG55 van 2009 met die van 2010 vergelijken, is er een lichte stijging (+34

jongeren). Dit is echter het gevolg van vier nieuwe +16 jeugdverenigingen en één nieuwe +21 jeugdvereniging. (Het jaarverslag van de JBGG-2011 is op dit moment nog niet gepubliceerd). Vraag 10. Is er een lijst met jongeren die niet komen, maar wel naar de jeugdvereniging zouden kunnen komen?

Vraag 12, 13, 14, 15. Aan- of afwezigheid van bepaalde deelgroepen op de jeugdverenigingen: De verdeling naar opleidingsniveau:

53

Bijlage 2, vraag 9 en 11 verwerkt in de bijhorende tabel.

54

Bijlage 2, de opmerkingen (vermeld na vraag 18)

55 0 20 40 60 80 Aantal jeugdverenigingen (%) Ja (74%) Nee (23%) Geen selectie

(25)

0 5 10 15 20 25 30 Aantal jeugdverenigingen (%) 100% vrijwillig 95% vrijwillig 90% vrijwillig 80% vrijwillig 70% vrijwillig 60% vrijwillig Geen selectie 0 10 20 30 40 50 Aantal jeugdverenigingen (%) 70-100% meisjes 60% meisjes Gelijk 60% jongens 70-100% jongens Geen selectie

Verdeling naar geslacht:

Als we kijken naar wat de leidinggevenden zeggen over de aanwezigheid van jongens/meisjes, hoog- of laag opgeleid, dan zijn er wat dat betreft geen opvallende zaken. De één is niet bijzonder aan- of afwezig ten opzichte van de ander.

Aantal jongeren (%) wat vrijwillig aanwezig is (of anders onder druk van bijvoorbeeld hun ouders):

13% van de leidinggevenden geeft aan dat 100% van de jongeren vrijwillig aanwezig is. De meesten geven aan dat er 80% vrijwillig aanwezig is.

Is er sprake van een bepaalde druk om de jeugdvereniging te bezoeken? Druk vanuit de gemeente naar de ouders toe en en/of van de ouders naar de jongeren?

Bij de +12 jeugdvereniging geeft men, gemiddeld genomen, iets vaker aan dat men vrijwillig aanwezig is, dan bij de verenigingen +14 en +16.

Vraag 17. Welke jongeren zijn in het bijzonder aan/afwezig?56

Een sleutelwoord wat hierbij benoemd wordt is ‘vrienden’.

Wanneer jongeren blijven komen, komen hun vrienden vaak ook. (groepsgedrag). Als vrienden er niet zijn, komen de jongeren (vaak) ook niet.

Een aantal leidinggevenden geven aan dat er ook jongeren vanuit een andere kerk/gemeente de jeugdvereniging bezoeken. Dit mogelijk i.v.m. onderlinge vriendschappen.

Het wordt ook genoemd dat groepen jongeren met elkaar in de clinch liggen. Als de ene komt, komt de ander niet, en andersom.

Als groep afwezigen worden ook gemeld: Mensen die op een (sport)vereniging zitten of een vrijdagavond baantje hebben. Daarbij ook jongeren met gedragsproblemen, autisme, ADHD, e.d.

(26)

0 5 10 15 20 Bezinning, aantal jeugdverenigingen Ontspanning, aantal jeugdverenigingen Cijfer 3 Cijfer 4 Cijfer 5 Cijfer 6 Cijfer 7 Cijfer 8 Cijfer 9 0 20 40 60 80 Aantal jeugdverenigingen (%)

Meer tijd voor bezinning Ongeveer gelijk Meer tijd voor ontspanning 1-3% 4-10% 10-20% 30-40% 40-50% >50%

Vraag 16. Hoeveel procent (ca.) van de jongeren, toont initiatief door feedback te geven wat betreft de inhoud van de jeugdvereniging en/of levert input daarvoor?

De bovenstaande gegevens heb ik gekoppeld aan de jeugdvereniging per leeftijdscategorie:

Wat betreft het zelf initiatief tonen, feedback geven of input geven van de jongeren, is er een stijging te zien vanaf de +12 naar de +14 en +16. (20% - 35% - 45%)

Dat lijkt ook wel logisch gezien het ouder en mondiger worden van de jongeren. Ook krijgen de jongeren over het algemeen, meer gelegenheid hiervoor, naarmate ze ouder worden.

Vraag 19. Hoe is de verdeling qua tijd, tussen bezinning en ontspanning, op de jeugdvereniging?

De verhouding tussen bezinning en ontspanning tijdens de jeugdvereniging, liggen gemiddeld gelijk. Bij de +12 verenigingen komt het vaker voor dat er meer tijd is voor ontspanning, bij de +14

verenigingen ligt dat bij allemaal gelijk en bij de +16 verenigingen wordt er meer tijd besteed aan bezinning. Hoe ouder de jongeren worden, des te meer tijd er aan bezinning besteed wordt. Vraag 20 en 21. Wat is de mate van betrokkenheid (1-10) bij het bezinnende en ontspannende gedeelte op de jeugdvereniging (voor zover meetbaar)?

De betrokkenheid bij momenten van bezinning scoort gemiddeld voldoende (7) en de betrokkenheid bij ontspanning goed (8,1)

(27)

Meer op persoon en relatie Meer op taak en inhoud 0 10 20 30 40 50 60 Aantal leidinggevenden (%) Gericht op het groepsproces Meer groepsgericht Beiden ongeveer evenveel Meer individueel Gericht op het individu

Vraag 22. Bent u persoonlijk meer gericht op uw taak als leiding en de inhoud van de Jv-avond, of meer gericht op de persoon en de opbouw van een relatie?

De taakgerichtheid en het bezig zijn met de inhoud van de jeugdvereniging en het persoonlijk en meer relatiegericht bezig zijn van de leidinggevenden t.o.v. de jongeren, ligt in balans. Wel is er vanaf de +12 naar de +14 de verschuiving te zien van meer taak en inhoud gericht, naar meer persoonlijk en relatiegericht.

Vraag 23. Hoe worden jongeren betrokken tijdens de Jv avonden? Is men meer gericht op het groepsproces of juist op het individu?

Vanuit de antwoorden blijkt dat men zich meer met de groep als geheel bezig houdt. Mogelijk heeft de grootte van de groep hier invloed op. Het is dan mogelijk lastiger om individueel en meer

persoonlijk met de jongeren bezig te zijn.

Het is belangrijk om dit te constateren. Ook de jongeren die de jeugdvereniging wel bezoeken hebben persoonlijke aandacht nodig. De jongeren krijgen wel persoonlijke aandacht, de vraag is of deze voldoende geboden kan worden op de Jv-avond zelf.

Vraag 24. Hoe betrekken de leidinggevenden de jongeren individueel bij de jeugdvereniging? Een

samenvatting van de tips die gegeven zijn:57

- Verdeel de jongeren onder de leidinggevenden (5 jongeren / leidinggevende). Zo kan regelmatig persoonlijk contact met deze jongeren worden gewaarborgd.

- Vermijd een wisselrooster en probeer op de Jv-avond altijd aanwezig te zijn.

- Benut de pauzes voor het persoonlijke contact. Daarnaast kan er ook persoonlijk contact buitenom de jeugdvereniging zijn. Denk aan het sturen van kaartjes, e-mail en sms’jes, e.d. - Liefde is het sleutelwoord bij het hebben van persoonlijk contact.

- Het is belangrijk om de jongeren bij naam te kennen, en iets van jezelf te laten zien. Ook het geven van taken en (sub)verantwoordelijkheden aan de jongeren. (betrekken is betrokken worden). Denk bijvoorbeeld een het laten verzorgen van eten/drinken in de pauzes door

(28)

0 5 10 15 20 25 Aantal leidinggevenden (%) Geen contact 2-3 keer/jaar 4-7 keer/jaar 8-12 keer/jaar 1 keer/maand 2-3 keer/maand Elke week

jongeren die dit leuk vinden. Zo ontstaat er voor de leidinggevenden ook meer tijd om met de jongeren zelf bezig te zijn.

Vraag 25. Hoe betrekken de leidinggevenden de jongeren groepsmatig bij de jeugdvereniging? Een

samenvatting van de tips die gegeven zijn:58

Groepsmatig worden de jongeren vooral betrokken, door de groepsactiviteiten. Ook het laten meebeslissen van de jongeren en/of het betrekken van de jongeren door het geven van taken en (sub) verantwoordelijkheden wordt veel genoemd.

Verder wordt genoemd, het creëren van een positief ‘klimaat’ op de jeugdvereniging. Als voorbeelden worden genoemd, positief waarderen en humor aanbrengen. Ook het persoonlijk opdragen van jongeren in gebed wordt daarbij genoemd.

Vraag 26. In welke mate en hoe, hebben de jongeren zelf inbreng op de jeugdvereniging? Een

samenvatting van de meest gegeven antwoorden:59

- 65% van de leidinggevenden noemt inbreng bij het organiseren van activiteiten.

- 54% benoemt de inbreng bij het bepalen van de onderwerpen en/of het houden van een inleiding.

- 27% geeft aan dat de jongeren weinig eigen inbreng hebben en/of dat het meeste voor hen wordt bepaald. Dit betreft zowel +12, +14 als +16 jeugdverenigingen.

Vraag 27. Heeft u buitenom de jeugdvereniging nog contact met de jongeren die lid zijn?

23% van de leidinggevenden geeft aan, buitenom de jeugdvereniging, geen contact te hebben met de Jv-jongeren. Zij opperen het hebben van persoonlijk contact als optie, of geven aan dit vooral aan de jongeren zelf, onderling over te laten. De jongeren zorgen er zelf voor dat men blijft komen. De meeste leidinggevenden geven aan persoonlijk contact te onderhouden met de jongeren. Wat betreft de frequentie daarvan: Bij de +12 jeugdvereniging gebeurd dit het minst. Het neemt bij de +14 jeugdvereniging wat toe en bij de +16 jeugdvereniging gebeurd dit het meest.

Is het bij 12, 13 jarigen minder noodzakelijk, is het lastiger qua gesprek, of hebben de jongeren zelf daar minder behoefte aan? Mogelijk staan 12, 13 jarigen nog veel dichter bij hun ouders, bespreken ze daar veel meer mee, terwijl oudere jongeren meer behoefte hebben aan contact en

gesprekpartners buiten hun ouderlijk huis?

58

Voor de volledige en letterlijke antwoorden, zie bijlage 2, vraag 25

(29)

Vraag 28. Wat zijn volgens u de belangrijkste redenen dat de jongeren komen?

Samengevat geven de leidinggevenden het volgende aan:60

- Het grootste deel van de jongeren komen vanwege de gezelligheid, ontspanning en vrienden die ook komen.

- Een aansprekend programma en ‘leerzaam’ worden regelmatig genoemd. In mindere mate worden ook nog genoemd:

- Omdat ‘het moet’.

- ‘het zichzelf kunnen zijn’, ‘onderlinge openheid’ en ‘gelegenheid voor eigen inbreng’. Een tip die we nog meekrijgen: Zorg dat de jongeren zelf enthousiast zijn. Hun enthousiasme doet het ‘werk’. De vraag is natuurlijk, hoe maak je de jongeren enthousiast?

Vraag 29. Hoe zou u uw relatie met de jongeren die op de jeugdvereniging komen omschrijven?

Een samenvatting van de gegeven antwoorden:61

De relatie tussen de leidinggevenden en de Jv-jongeren wordt vooral positief gewaardeerd. Ontspannen verhoudingen, serieus, gezond, maar ook kritisch en opbouwend.

Ook wordt aangegeven dan het niet altijd en voor iedereen gemakkelijk is. Dit lijkt te maken te hebben met de doelen die men stelt, gerelateerd aan deze relatie.

Vraag 30. Hoe wordt er in de relatie(s) met de Jv-jongeren geïnvesteerd, welke tips geven de

leidinggevenden? Een samenvatting van de gegeven antwoorden:62

Ga naast de jongeren staan en accepteer ze als mens, zoals ze zijn. Probeer gedrag positief te waarderen en als er al reden is voor correctie, probeer vooral ook de reden te achterhalen waarom bepaald gedrag vertoont wordt. Ook bij negatief of ongewenst gedrag moet je eerst goed luisteren, voordat je juist kunt reageren.

Persoonlijk contact, wordt als belangrijkst genoemd bij het investeren in de relaties met de jongeren. De factor tijd is hierbij echter de grootste vijand. Het kost veel tijd, waardoor het soms ook niet, of te weinig gebeurd.

Vraag 31. Wat zijn volgens u de belangrijkste redenen dat de jongeren niet komen of afhaken?

0 10 20 30 40 50 60 70 80 Aantal leidinggevenden (%) Andere alternatieven Geen tijd Geen vrienden op de Jv Geen zin Te moeilijk Te serieus

Niet serieus genoeg Saai

Jv past niet bij mij Vanwege een akkefietje Vrienden buiten de kerk

60

Voor de volledige en letterlijke antwoorden zie bijlage 2, vraag 28

61

Voor de volledige en letterlijke antwoorden zie bijlage 2, vraag 29

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Is dit niet het geval dan kan de beroepskracht doorverwijzen naar de Vacaturebank voor een eventuele andere functie binnen Caleidoz of vrijwilligerswerk elders.. Bij wederzijdse

Reflectietijd is in veel organisaties de afgelopen periode flink onder druk komen te staan, door meer aandacht voor zelforganisatie, zelfsturende teams en/of de coronapandemie die

Mensen die over dergelijke informatie beschikken, maar bang zijn voor represailles, kunnen voortaan daarover met ons contact opne- men zonder dat ze bang hoeven te zijn dat

Als je vrienden meebrengt naar huis kan dat lastig zijn voor een ouder met autisme omdat het omgaan met andere mensen vaak veel prikkels geeft.. Als jouw vrienden en vriendinnen

Edwin is de sukkel van de klas die de eerste seksuele ervaringen heeft: eerst met Janneke die hem aftrekt, daarna met zijn tante Lu die moet onderzoeken of hij homo is en

- Er blijkt een verschil te zijn in drinkgedrag naar sociaal economische status : scholieren drinken minder vaak alcohol dan werkloze- of werkende j

Waar het in Genesis gaat om het scheppen van de wereld, wordt in dit verhaal juist toegewerkt naar verval: Agnes' leven zal nooit meer hetzelfde worden, ze is het vakantiehuis kwijt

Zijn relatie met Sarah bevindt zich eigenlijk ook alleen in zijn computer en geest: hij besluit in haar en deze liefde te geloven en gaat heel ver voor dat geloof.. Uiteindelijk