• No results found

CONCLUSIES 1 Inleiding

In document Doeltreffend Jeugdwerk (pagina 51-59)

In dit hoofdstuk zijn we aangekomen bij het trekken van conclusies, waarbij ik onderscheid maak tussen de conclusies vanuit de literatuur en vanuit de onderzoeksresultaten.

4.2 Literatuur

Secularisatie

De ontwikkelingen per kerkgenootschap verschillen, maar de trend van ontkerkelijking in Nederland

is duidelijk aanwezig.75

Dit heeft invloed op de jongeren in de Gereformeerde Gemeenten. Invloed van binnenuit (de kerk) en van buitenaf. De kans dat jongeren in aanraking komen met niet-kerkelijken wordt ook steeds groter.

Vrienden en andere groepen of deelsamenlevingen hebben meer invloed gekregen. De invloed van de kerk wordt steeds minder. Mensen maken veel meer zelf hun keuzes.

Als we kijken naar het proces van ontkerkelijking dan begint dat doorgaans met afname van de betrokkenheid op de boodschap. Daarmee samenhangend neemt vaak ook de betrokkenheid op de cultuur van de kerk af.

We betrekken in de volgende paragraaf de onderzoekresultaten van de jongeren hierbij. Wat is de invloed van het geloof, de Bijbel in hun leven, voelen ze zich thuis in- of deel van de Gemeente? Ook de afname van kerkgang, het minder gaan lezen in de Bijbel en/of andere christelijke lectuur is

één van de symptomen. Ten slotte het beëindigen van het lidmaatschap.76

Individualisme en consumptie

Wat is voor ons als Gereformeerde Gemeenten het gevaar van de individualisering en de invloed van een consumptiemaatschappij?

- We moeten er voor waken dat we niet als individu en uit gewoonte naar de kerk gaan. We gaan naar een samenkomst.

- We komen niet naar een samenkomst om (alleen) te consumeren. We mogen ontvangen, maar waarom ontvangen wij het Woord? Waarom komen we samen en zingen we samen? - Het is van belang dat we ons bewust zijn van het nut van de samenkomst. Waarom wil de

Heere dat we samenkomen?

Hebreeën 10 spreekt over het ‘acht nemen op elkaar’ en het niet nalaten van de ‘onderlinge

samenkomst’. Dit tot ‘opscherping der liefde en der goede werken’. Dit is niet alleen een taak van de predikant en/of de kerkenraad, maar juist een oproep voor de gemeenteleden. We worden

vermaand om oog te hebben voor elkaar.

Het ‘acht nemen op elkaar’ en de ‘onderlinge samenkomst’ spreekt van onderlinge dialoog en ontmoeting.

Het feit dat we in een maatschappij leven die geïndividualiseerd is, betekent dat juist wij als christenen des temeer oog moeten blijven houden voor elkaar en zeker ook voor onze jongeren. Dat lijkt niet eenvoudig, gezien het feit dat we altijd maar weer tijd te kort lijken te komen. We worden afgeleid door zoveel andere zaken en wat heeft dan prioriteit? We moeten ons ook bewust zijn dat we zelf onderdeel zijn van de individualisering. Ook dat vraagt om bezinning.

75

Hoofdstuk 2.2, p.13-15

Naast de individualisering en de consumptie mentaliteit is er natuurlijk ook nog het materialisme,

fragmentarisatie (zie bijv. een artikel hierover in het RD77) en het pragmatisme (de waarheid wordt

bepaald door wat we kunnen waarnemen), e.d.

Wat betekent dit allemaal voor onze jongeren: Hebben wij het te druk met onszelf en gaat er te weinig tijd en aandacht uit naar onze jongeren, of valt dat nog mee?

Als we alle jongeren (doopleden) nemen in de leeftijd van 10-21 jaar, dan betreft dit totaal ongeveer

25.488 jongeren.78

Als we hier de onderzoeksresultaten aan koppelen dan kom ik tot de volgende conclusie:

- 10.071 jongeren zijn lid van een jeugdvereniging. Deze vallen onder 165079 leidinggevenden.

(Dat zijn gemiddeld 6,1 jongeren per leidinggevende).

Als we uitgaan van het meest gunstige geval, dan kunnen deze leidinggevenden 100% van deze jongeren voldoende tijd en aandacht geven.

- Ongeveer 15.417 jongeren zijn geen lid van een jeugdvereniging. Waar vallen deze jongeren onder?

Het aantal jeugdwerkers naast de leidinggevenden voor jeugdverenigingen of het aantal pastoraal

werkers is minimaal.80 Deze jongeren zouden dus opgevangen moeten worden door

kerkenraadsleden, gemeenteleden en vrijwilligers.

Uit het onderzoek blijkt81 dat 56,7% van de jongeren die de jeugdvereniging niet bezoeken, aangeeft

dat zij (bijna) nooit of maximaal 1 keer per jaar persoonlijk interesse ervaren vanuit gemeenteleden, buitenom hun naaste familie en/of vriendenkring.

Dit betreft gemiddeld genomen 8742 jongeren in de leeftijd van 10-21 jaar. (5245 jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar)

Dat een groot deel van de jongeren buitenom de jeugdverenigingen tijd en aandacht vanuit de gemeente ontvangen is iets om dankbaar voor te zijn. Blijkbaar gaat dat vanzelf. Het grote deel waarbij dat niet zo gaat, verdient onze zorg. Als we niets organiseren blijft er een groot gat open liggen.

De vraag die de literatuur ons stelt is of de reden hiervan onwil is of onmacht?82 Leven we in een

samenleving die het onmogelijk maakt om aanwezig te zijn? Slagen ook onze pogingen vaak niet of slechts met moeite?

Hoe minder er vanzelf gaat, hoe meer er georganiseerd moet worden. Het eerste is een gevolg van de tijd waarin we leven, een samenleving die we samen maken. Het tweede kan ten gevolge daarvan niet achterwege blijven.

We hebben zoals de literatuur stelt als kerk een marginale positie ten opzichte van de samenleving.83

Daardoor moeten we ons juist richten op de persoonlijke wereld van mensen, om te voorkomen dat Godsdienst inderdaad een privé aangelegenheid wordt.

77

http://www.refdag.nl/opinie/voordelen_kerkelijke_fragmentarisatie_ongewis_1_530834 78 Hoofdstuk 1.6, p. 9

79

Jaarverslag 2010, Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

80

Onlangs heeft de Generale synode (2010) het volgende vastgesteld: Het is niet de goede route om de pastoraal werker op te voeren in het geval een kerkenraad onvoldoende kan beantwoorden aan de behoefte aan pastorale zorg. Wel wordt er onderzoek (onder kerkenraden) gedaan naar de omvang en aard van de jeugdproblematiek binnen de Gemeente.

81

Hoofdstuk 3.3, p. 41

“Zeg me wie je vrienden zijn, en ik zal zeggen wie je bent”.

Wordt dat steeds lastiger of juist makkelijker? We krijgen steeds meer vrienden, maar

vriendschappen worden ook steeds oppervlakkiger en afhankelijk van het feit of je wel of niet

deelneemt aan een bepaald aspect van het sociale leven.84 Toch zit er nog steeds waarheid in het

gezegde.

Als je jongeren wilt kennen, is het van belang om ook hun gezinssituatie te kennen, de vrienden waarmee men omgaat en waar jongeren zich bevinden. Als we jongeren echt serieus willen nemen vraagt dat veel tijd. De vraag is welke prioriteit we daaraan willen geven, te midden van alle keuzes die we moeten maken.

Rationalisering, democratisering en subjectivering

Als we kijken naar processen als rationalisering, democratisering en subjectivering, zijn deze ons natuurlijk ook niet vreemd. Het geloof staat onder druk omdat niet alles rationeel verklaarbaar is. Ook jongeren zijn kritischer en vragen om een verklaring.

Door het proces van democratisering is de gezagsverhouding ook fors veranderd. Denk alleen al aan de verhoudingen tussen ouders – kinderen, leerkracht – leerling, dominee/kerkenraad – gemeente en de overheid – bevolking.

Het wordt steeds moeilijker om in onze samenleving de traditionele gemeenschap zoals de Gereformeerde Gemeente in stand te houden. Daarmee bedoel ik niet de kern van onze gemeenschap, het geloof, maar vooral de cultuur en de gewoonten daarom heen.

Hierdoor ontstaan verschillen die ook verwarring kunnen brengen. Waar cultuur en gewoonten nog enige vastigheid en veiligheid boden, lijkt dit nu op losse schroeven te staan.

Waar houden wij ons aan vast? Wat is voor ons de kern?

We kunnen ons krampachtig aan cultuur en gewoonten vastklampen. We kunnen onze jongeren ook brengen bij de Kern en ze daarbij helpen in de praktijk van het leven. Het eerste, daar haken de jongeren op af, het tweede hebben ze net als ons, hard nodig.

Dit betekent niet dat cultuur en gewoonten geen waarde hebben. Sterker nog, we kunnen niet zonder. We moeten ze alleen op de juiste waarde blijven schatten. Het zijn maar hulpmidden voor een hoger doel. Dat betekent dat cultuur en gewoonten ondergeschikt zijn aan dat doel.

Dat laatste is iets waar we alert op moeten zijn en daar kritisch naar moeten blijven kijken. Het kan ook een belemmering worden voor onze jongeren, als jongere generatie.

Zijn al deze ontwikkelingen in de samenleving nu negatief? Het is in ieder geval de praktijk en we leven daar midden in.

We kunnen ons hiervoor niet afsluiten. We hoeven ons ook niet aan te passen aan- maar moeten wel handelen in deze samenleving.

Dat vraagt om het zoeken naar aansluiting om, zo het ons zo dierbare Evangelie, relevant te maken in een samenleving die het ‘meer dan ooit’ nodig heeft.

Al deze ontwikkelingen geven ook spanningen. Elke roep om verandering geeft spanningen.

Misschien niet zo zeer omdat het tegen Bijbelse principes in gaat, maar vooral ook omdat we het niet gewend zijn. Cultuurverandering is niet eenvoudig, we moeten dat niet onderschatten. Het is dan ook van belang dat we in onze huidige structuur kijken hoe we Gemeente kunnen zijn in deze tijd. Dit niet revolutionair, maar dat er wat moet gebeuren is duidelijk.

Kunnen wij onze jongeren een omgeving bieden waarin ze zich thuis kunnen voelen, ook als ze zich niet thuis voelen op de jeugdvereniging of misschien zelfs niet in de kerk?

Zijn wij bereid om ze te bezoeken op plaatsen waar wij ons misschien minder thuis voelen?

83

Hoofdstuk 2.3, p. 16

Als we het voorbeeld van Jezus in gedachten nemen, dan hoeven we hierin niet al te terughoudend te zijn. Waar zoekt de Heere ons op? Wie zoekt Hij op?

Laten wij de wereld van functionele relaties doorbreken en er persoonlijk voor onze jongeren zijn. Daar schieten we eerder in te kort, dan dat we daarin te ver zouden gaan.

Belangrijk is dat alle partijen hierbij betrokken worden. De jongeren zelf, de kerkenraad, de

leidinggevenden van de jeugdverenigingen, vrijwilligers, gemeenteleden, ouders, de predikant. We kunnen dit niet individueel oplossen, maar moeten hier samen voor staan.

Ten slotte blijkt uit recent verschenen artikelen dat deskundigen vaak ook een verschillende visie hebben op het jeugdwerk. Dat geeft ook wel aan dat het niet zo eenvoudig is. Iedere persoon, iedere jongere is weer anders.

Steeds terugkerend is wel de oproep om er persoonlijk te zijn voor onze jongeren.

Ook wordt gesproken over het belang om dit in een planmatige aanpak op te nemen. Jeugdwerk moet niet afhankelijk zijn van het enthousiasme van een enkeling. De gemeente kan ook niet leunen op slechts een aantal vrijwilligers, die het ‘vuur uit hun sloffen’ lopen. Het is een aanpak die

gemeentebreed gedragen moet worden.

Verder kunnen we machteloos toezien hoe jongeren ons ‘door de vingers glippen’. Maar wat zijn de oorzaken? Vaak liggen er nog vele mogelijkheden die benut kunnen worden.

Samenvattende conclusies:

- Er is sprake van een trend van ontkerkelijking in Nederland. Dit heeft ook invloed op onze jongeren, de kans dat jongeren in aanraking komen met niet-kerkelijken wordt steeds groter - Vrienden en andere groepen of deelsamenlevingen hebben meer invloed gekregen. De

invloed van de kerk wordt steeds minder.

- Het proces van ontkerkelijking begin doorgaans met afname van de betrokkenheid op de boodschap (en cultuur). Ook afname van kerkgang, minder Bijbel lezen zijn symptomen. Ten slotte het beëindigen van het lidmaatschap.

- Individualisme en consumptie in de maatschappij gaat ook de kerk niet voorbij. We zijn immers zelf onderdeel van deze maatschappij. Dit vraagt om bezinning in het gemeentelijk leven en naar buiten toe. Juist wij als christenen hebben ook een voorbeeld functie. - Omzien naar elkaar moet in deze tijd meer en meer georganiseerd worden. Het gaat niet

meer als vanzelf. Er vallen te grote ‘gaten’. Het is van belang dat we elkaar kennen en ons gekend weten.

- Traditionele deelsamenlevingen (o.a. de Gereformeerde Gemeenten) staan onder druk. Het is van belang om cultuur en gewoonten op waarde te blijven schatten. Het zijn echter wel hulpmiddelen die een hoger doel moeten dienen. Het is nodig hier alert op te blijven en ervoor te waken dat cultuur en gewoonten geen onnodige drempel vormen om aan de geloofsgemeenschap deel te nemen.

- Het ‘acht nemen op elkaar’ en de ‘onderlinge samenkomst’ in Hebreeën 10 spreekt van onderlinge dialoog en ontmoeting. We worden vermaand om oog te hebben voor elkaar. - Het is van belang dat we alleen ‘functionele relaties’ doorbreken en er persoonlijk voor onze

jongeren zijn. Een planmatige aanpak van het jeugdwerk is hiervoor nodig.

- Het is nodig om onze jongeren weerbaar maken en niet alleen beschermen tegen alle invloeden. Het laatste zal ons niet (blijven) lukken en daarom is het eerste dus van groot belang.

4.3 Onderzoeksgegevens

De onderzoeksgegevens vanuit het onderzoek onder de leidinggevenden van de jeugdverenigingen en de jongeren die de jeugdverenigingen niet (meer) bezoeken wil ik koppelen aan de vraag- en

probleemstelling die we aan het begin hebben vastgesteld.85

Wat de jeugdbond uiteindelijk wil, is het bereiken van de jongeren (welke we nu niet bereiken vanuit het jeugdwerk) Maar met welk doel?

Ten diepste gaat het om het (eeuwig) welzijn van jongeren en de daaraan verbonden uitbreiding van Gods Koninkrijk.

Men wil kinderen en jongeren met het oog op hun geestelijk welzijn vanuit Gods Woord - verbinden met de eigen gemeente en de Gereformeerde Gemeenten als kerkverband - vormen en toerusten voor hun persoonlijk leven en hun functioneren in kerk en

maatschappij.86

Daarvoor wil de Jeugdbond meer inzicht in deze doelgroep. Ze hebben o.a. de vraag waarom deze jongeren de jeugdverenigingen niet bezoeken.

De Jeugdbond heeft aangegeven dat veel jongeren in de gemeente geen interesse hebben in kerkelijke activiteiten. Het onderzoek wijst uit dat dit inderdaad vanaf de leeftijd van 14 jaar toeneemt.

De doelgroep, jongeren die de jeugdverenigingen niet bezoeken:

In het kort samengevat een aantal conclusies op een rij, op de vraag waarom deze jongeren de jeugdvereniging niet (meer) bezoeken:

- Opleidingsniveau lijkt geen grote rol te spelen. 87

39,4% van de doelgroep is hoog opgeleid en 60,6% van deze jongeren is lager opgeleid. De

inschatting van de leidinggevenden over de Jv-jongeren is ongeveer hetzelfde. Blijkbaar zijn er dus ook gewoon minder hoog opgeleide jongeren.

- 42,7% van de jongeren is lid van een andere vereniging en/of sportvereniging.

Helaas heb ik geen vergelijkingsmateriaal met jongeren die de jeugdvereniging wel bezoeken en of dit een groot verschil geeft. Het heeft mogelijk wel invloed op wie hun vrienden zijn en de factor ‘tijd’, als reden om de jeugdvereniging niet te bezoeken.

- 28% van de jongeren heeft verkering. 35% daarvan heeft een relatie met iemand uit een andere christelijke gemeente en 12,5% heeft een relatie met iemand die geen lid is van een

christelijke gemeente. 88

Omdat de aanwezigheid of afwezigheid van vrienden een belangrijke reden is om wel/niet de jeugdverenging te bezoeken, zal dit zeker invloed hebben.

Conclusies omtrent factoren binnen het proces van ontkerkelijking onder de jongeren:89

- 11,9% bid een paar keer per maand of minder. (9,1% (bijna) nooit)

- 32,9% leest een paar keer per maand uit de Bijbel of minder. (21% (bijna) nooit)

85 Hoofdstuk 1.2-1.3, p. 6 86 Hoofdstuk 1.4, p. 6-7 87 Hoofdstuk 3.3, p. 36 88 Hoofdstuk 3.3, p. 38 89

- 3,5% geeft aan dat de Bijbel geen invloed heeft op hun leven. Misschien (8,4%) en soms (35%).

- 13,3% gaat (slechts) 1x per week naar de kerk, in plaats van de gebruikelijke 2x. - 24,5% van de jongeren voelt zich ‘slechts soms’ of helemaal niet op zijn gemak in de

gemeente.

- 32,2% van de jongeren voelt zich geen deel van de gemeente.

- 4,9% is niet van plan om belijdenis te doen en 9,8% is dat wel van plan, maar niet in de Gereformeerde Gemeente.

Wat daarbij vermeld moet worden is dat bijvoorbeeld 80% van de jongeren die aangeven dat de Bijbel geen of slechts soms invloed heeft op hun leven, ook aangeeft dat de prediking niet goed begrijpbaar is en niet of slechts soms persoonlijk aansprekend is en ingaat op vragen die bij hen leven.

Ook is te zien vanuit de verzameltabellen op pagina 47 en 48, dat er een duidelijk verband is tussen het niet op het gemak voelen of thuis voelen in de gemeente, het geen belijdenis willen doen of in een andere gemeente en de (frequentie van de) interesse die wij als gemeente in hen tonen. We moeten ons dan ook zeker bezinnen op de oorzaken.

- Veel jongeren die de jeugdvereniging niet bezoeken zijn afhakers.90

67,9% is eerder wel lid geweest van de jeugdvereniging. 16,8% geeft aan nooit lid te zijn geweest, waarvan 4,9% wel eens een keer geweest is.

De levensstijl van de jongeren:

- Veel jongeren combineren een christelijke met een ‘niet christelijke levensstijl’. 91

Dit wordt onder andere verwoord in een opmerking van een jongere: “Ik ben vaak buiten en ik ga wel eens naar een café of bios, maar het geloof is erg belangrijk voor me”.

Er is sprake van verlegging van grenzen. Wat past er wel/niet binnen de kaders van het christelijke geloof en belijden. Waarom gaan jongeren naar een café of bioscoop?

Wat betreft alle resultaten is het een onderzoek waard om na te gaan of de doelgroep die de

jeugdverenigingen niet bezoeken wel zoveel verschilt van de doelgroep die de jeugdverenigingen wel bezoeken. Ik denk dat ook daar factoren te vinden zijn van ontkerkelijking. En zouden meningen over bijvoorbeeld de aansluiting van de prediking veel verschil maken?

Waarom bezoeken jongeren de jeugdverenigingen niet of haken ze af?92

De belangrijkste conclusies zijn:

- Geen tijd en/of geen zin speelt de grootste rol (38,5%/39,9%)

- Jongeren geven ook aan andere en in hun ogen betere alternatieven te hebben. (31,5%) - Geen vrienden op de jeugdvereniging en/of vrienden buiten de kerk zijn veel genoemde

redenen. (29,4%/19,6%)

- Verder wordt de jeugdvereniging saai gevonden (21,7%) en vinden ze dat de jeugdvereniging niet bij hen past. (23,8%)

Dit zijn tevens de belangrijkste redenen die ook de leidinggevenden aangeven. Dit komt dus overeen.

90 Hoofdstuk 3.3, p. 44 91 Hoofdstuk 3.3, p. 37 92

Is het mogelijk om deze doelgroep te bereiken?93

- 15,4% geeft aan dat ze, als er wijzigingen komen, de jeugdvereniging wel of weer te gaan bezoeken. 51% geeft aan dat misschien te doen. De leidinggevenden denken hier hetzelfde over.

De vraag is natuurlijk of deze wijzigingen wel haalbaar zijn, en wat uiteindelijk het effect is in de praktijk. Komen er nieuwe leden bij? Vallen er daardoor geen bestaande leden af?

De volgende wijzigingen hebben, naar blijkt uit het onderzoek, geen effect (in strijd met elkaar): - De jeugdvereniging moet serieuzer (2%) en/of minder serieus worden (4%)

- De onderwerpen moeten van hoger niveau worden (2%) en/of makkelijker (4%) De volgende wijzigingen hebben mogelijkheid van slagen:

- Het veranderen van het programma en/of het leuker maken van activiteiten wordt veel genoemd.

- “Hoe meer zielen, hoe meer vreugd”. “Als er één schaap over de dam is…”

Als we de jongeren enthousiast maken, vrienden elkaar meenemen, dan gaat het bijna als vanzelf. De vraag is natuurlijk: Hoe doe je dat? Hiervoor is geen vaste invulling te bedenken. Als je wilt weten hoe je jongeren enthousiast maakt, dan moet je bij de jongeren zelf zijn. We moeten ze kennen.

- Als we jongeren niet via de jeugdverenigingen kunnen bereiken, dan staat alsnog van deze doelgroep 84,7 % positief of neutraal tegenover persoonlijk contact.

Wat kan er vanuit verenigingen/jeugdwerk gedaan worden om deze jongeren te bereiken?94

- Er is nog onduidelijkheid over wie hier voor verantwoordelijk is en wie deze taak of taken uitvoert. Hiervoor moet een planmatige aanpak komen.

- Leidinggevenden van jeugdverenigingen hebben (vaak) weinig tijd hier voor, naast hun

In document Doeltreffend Jeugdwerk (pagina 51-59)