• No results found

De EU en de "vluchtelingencrisis" in de pers: pingpong en paniekvoetbal. Een frame-analyse van De Standaard en Het Laatste Nieuws in 2015-2016

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De EU en de "vluchtelingencrisis" in de pers: pingpong en paniekvoetbal. Een frame-analyse van De Standaard en Het Laatste Nieuws in 2015-2016"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De EU en de “vluchtelingencrisis” in de pers:

pingpong en paniekvoetbal

Een frame-analyse van De Standaard en Het Laatste Nieuws in 2015-2016

Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 26 623

Stamnummer:

01304869

Promotor: Prof. dr. Hendrik Vos Commissaris: Thomas Jacobs

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting EU-Studies

(2)

This page is not available because it contains personal information.

Ghent University, Library, 2021.

(3)

Voorwoord

Toen ik na mijn opleiding in de Taal- en Letterkunde dacht: “hé, laat ik nog iets bijstuderen”, leek mij een master in de EU-Studies de perfecte aanvulling. Taal en politiek zijn twee thema’s die mij al altijd geboeid hebben. Ik had er echter eventjes niet bij stilgestaan dat die keuze ook een tweede masterproef impliceerde. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik dit zonder de cruciale hulp van een aantal personen niet nog een keer had gekund.

In de eerste plaats bedank ik mijn promotor prof. dr. Hendrik Vos, wiens inzichten mij telkens nieuwe moed en inspiratie gaven om door te zetten. Bovendien was hij de klok rond bereikbaar voor feedback (en dat kan je gerust letterlijk nemen).

Verder bedank ik uiteraard mijn vrienden en vriendinnen. Sommigen onder hen was hetzelfde lot beschoren en zij waren dus een trouwe bondgenoot in de strijd tegen nakende deadlines. Anderen zorgden dan weer voor aangename afleiding, waardoor ik die deadlines maar nipt haalde – of soms ook helemaal niet.

Een extra bedankje aan Marie voor het nalezen van deze masterproef. Mocht er toch een dt-fout ingeslopen zijn: ik weet je te vinden. Daarnaast verdient ook Dagmar een speciale vermelding, omdat zij de kunst van de peptalk als geen ander beheerst.

In deze lijst mogen zeker ook mijn stagebegeleiders, Francoise en Olaf, niet ontbreken. Ik bedank hen graag voor hun warme en persoonlijke aanpak tijdens mijn Schuman-stage bij het Europees Parlement, waarbij ze me – ondanks de drukke werkdagen – toch toelieten en zelfs motiveerden om de nodige tijd aan mijn thesis te spenderen.

Ten slotte richt ik mij tot mijn ouders, die mij uit pure wanhoop enkele weken vrijstelden van de afwas, zodat ik toch maar die masterproef af zou krijgen. Bovendien stortten ze zich als samengesmolten tweede codeur op de honderden krantenartikels. Mama en papa, bedankt voor jullie onuitputtelijk enthousiasme, jullie engelengeduld en de vanzelfsprekendheid om mij in alles onvoorwaardelijk te steunen.

Liesbeth 14 mei 2020

(4)
(5)

Abstract

In 2015 was er een grote stijging merkbaar van het aantal vluchtelingen in de EU (Eurostat, 2016). Deze zogenaamde “vluchtelingencrisis” werd een sterk gepolitiseerd en gemediatiseerd thema. Eerder onderzoek toonde aan dat het discours omtrent dit thema gekleurd wordt door een “wij”-“zij” strategie, waarbij er sprake is van een intrinsieke vijandigheid van de in-group ten aanzien van de out-group. Uitvoerig academisch onderzoek naar mediarepresentaties van die out-group wees uit dat er in essentie twee dominante frames zijn: het dreigings- en het humanitaire frame. Hoe “zij” geframed worden, laat zich dus opsplitsen in indringers of slachtoffers. Aan de hand van een frame-analyse (Van Gorp, 2005, 2010), gestoeld op de principes van de kritische discoursanalyse (Van Dijk, 1983, 1993; Wodak, 2001) gaat deze masterproef na hoe “wij”, de Europese Unie, binnen deze beide frames passen. Voor de geselecteerde krantenartikels (N= 404) wordt bovendien onderzocht of er sprake is van framevariatie in de tijd (tussen maart 2015 en maart 2016) en naargelang de krant (De Standaard en Het Laatste Nieuws).

De onderzoeksresultaten tonen aan dat in beide frames kritiek op het Europees beleid centraal staat. In beide frames wordt hiervoor echter een diametraal tegenovergestelde logica gehanteerd. Gedurende de hele periode was het indringerframe sterker aanwezig dan het humanitair frame, met een korte uitzondering in september 2015, wanneer het humanitaire frame de bovenhand haalde ten gevolge van de verdrinking van de Syrische peuter Alan Kurdi. Cruciaal is ook de aanwezigheid van een meta-discours in de pers, waarbij het indringerframe door de journalist aan de kaak gesteld wordt. De onderzoeksresultaten gelden voor beide kranten, hoewel er in De

Standaard duidelijk meer aandacht was voor politieke contextualisering dan in Het Laatste Nieuws.

Gezien de potentiële impact van media op publieke opinievorming (De Cock et al., 2018; Jacobs, Hooghe & de Vroome, 2017) vormt deze masterproef een aanzet tot verder onderzoek naar de relatie tussen mediadiscours en sociaal handelen.

(6)
(7)

Inhoudstafel

Voorwoord ... 3

Abstract ... 5

Inhoudstafel ... 7

Lijst met figuren en tabellen ... 9

1. Inleiding ... 11

1.1. Algemene probleemstelling en relevantie ... 12

1.2. Structuur ... 14

2. Wiens “crisis”? ... 15

3. Literatuuroverzicht: de “vluchtelingencrisis” in de media ... 19

3.1. Dominante frames ... 21

3.1.1. Het humanitair frame / slachtofferframe ... 21

3.1.2. Het dreigingsframe / indringerframe ... 23

3.1.3. Overkoepelende discursieve strategie: “wij” versus “zij” ... 28

3.2. Framevariatie ... 31

3.2.1. Framevariatie in de tijd ... 32

3.2.2. Framevariatie naargelang nieuwsoutlet ... 33

3.3. Samenvatting van de literatuurstudie ... 35

4. Onderzoeksvragen en hypotheses ... 36

5. Onderzoeksdesign ... 38

5.1. Methodologie ... 38

5.1.1. Frame-analyse ... 38

5.1.2. Beginselen van de kritische discoursanalyse ... 42

5.2. Dataverzameling ... 44

(8)

5.3. Operationalisering ... 47

6. Empirische onderzoeksresultaten ... 51

7. Discussie ... 56

7.1. De EU in het indringerframe ... 56

7.1.1. Europese maatschappij onder druk ... 56

7.1.2. Europees pingpong en paniekvoetbal ... 60

7.1.3. Méér Europa – of net niet? ... 64

7.2. De EU in het humanitair frame ... 65

7.2.1. Gastvrijheid en wederzijds nut ... 66

7.2.2. Europees schuldbewustzijn en morele plicht ... 67

8. Conclusie... 70

9. Reflectie en suggesties voor verder onderzoek ... 75

(9)

Lijst met figuren en tabellen

Figuur 1: Asielaanvragen in de EU-28 lidstaten van 2008-2018 (Eurostat, 2019) ... 15

Figuur 2: Metaforengebruik volgens Arcimaviciene & Baglama (2018) ... 30

Figuur 3: De issue-attention cycle van Downs (1972) ... 32

Figuur 4: Het framingproces (Deprez, 2010) ... 38

Figuur 5: Frameherkenningsmatrix gebaseerd op Van Gorp (2018) ... 48

Figuur 6: Schematische weergave analyse... 49

Figuur 7: Aantal artikels per krant ... 51

Figuur 8: Evolutie aantal artikels per periode ... 52

Figuur 9: Framing EU in De Standaard in procent ... 53

Figuur 10: Framing EU in Het Laatste Nieuws in procent ... 53

Figuur 11: Framing EU in De Standaard in aantal ... 55

Figuur 12: Framing EU in Het Laatste Nieuws in aantal ... 55

Tabel 1: Samenvatting van de literatuurstudie ... 35

(10)
(11)

1. Inleiding

Sinds de zogenaamde “vluchtelingencrisis” van 2015 is het thema migratie niet meer weg te denken uit het publieke discours. De verschillende Europese landen hebben de situatie op uiteenlopende manieren voorgesteld en geïnterpreteerd: van oproepen tot solidariteit en diversiteit tot protectionistische, securetiserende maatregelen (Krzyzanowski, Triandafyllidou & Wodak, 2017). In de media werd hier gretig op ingepikt. Ook vandaag – 5 jaar na het “hoogtepunt” van de crisis – zien we in kranten berichtgeving over de chaos aan de Grieks-Turkse grens en hoe vluchtelingen er als “tactische schaakstukken” worden ingezet (De Standaard, 2020).

Deze sterke mediatisering en politisering heeft ervoor gezorgd dat migratie één van de meest bepalende thema’s is bij het stemgedrag van kiezers. Bij de Europese verkiezingen van 2014 stond “immigratie” op nummer drie wanneer burgers gevraagd werden naar hun topprioriteiten op Europees niveau (Eurobarometer, 2014). In 2019, bij de meest recente verkiezingen, sloot “immigratie” de Europese top 5 af (Eurobarometer, 2019). Enkel de Belgische kiezers in acht genomen, stond “immigratie” vorig jaar zelfs helemaal bovenaan het lijstje (Eurobarometer, 2019). De “vluchtelingencrisis” heeft dus een bijzondere impact op de manier waarop mensen naar de EU kijken.

Maar hoe komt de gemiddelde burger aan informatie over dit thema? Szcepanik (2016) maakt een onderscheid tussen “lived experience” en “mediated experience”. Aangezien relatief weinig mensen in direct contact komen met vluchtelingen, is er van de eerste optie weinig sprake. Het brede publiek maakt de “vluchtelingencrisis” niet in levenden lijve mee, maar verneemt erover via kranten, televisie en het internet. Het belang van de rol die de media hebben in het overbrengen van (al dan niet correcte) informatie kan dus moeilijk overschat worden. Uitgebreid onderzoek heeft aangetoond dat het thema “migratie” in de pers geproblematiseerd wordt en meestal in een negatieve context aan bod komt (Reisigl & Wodak, 2001; Krzyzanowski, Triandafyllidou & Wodak, 2018; KhosraviNik, 2009; Van Dijk, 1991; Koca-Helvaci, 2019). Dominante stereotypes en vooroordelen over minderheidsgroepen zorgen voor een beeldvorming van “problem people” in de pers (Van Dijk, 1989). Bepaalde onderzoeken rond mediapercepties van vluchtelingen en migranten dateren al van een heel aantal jaar geleden, maar blijven toch ook voor deze thesis relevant. Recent onderzoek heeft namelijk aangetoond dat deze oude patronen hardnekkig blijven terugkomen en dat deze bij een nieuwe “crisis” gewoon terug opgevist worden door de media

(12)

(Krzyzanowski, Triandafyllidou & Wodak, 2017). Er is dus historisch gezien een rode draad wat betreft de manier waarop migratie gepercipieerd wordt in de pers. Een steeds terugkomende discursieve strategie is de opdeling tussen “wij” en “zij”, waarbij er sprake is van een intrinsieke vijandigheid van de in-group ten aanzien van de out-group (Arcimaviciene & Baglama, 2018; Koca-Helvaci, 2019; Van Dijk, 1993; Van Leeuwen, 2008; Wodak, 2001).

1.1. Algemene probleemstelling en relevantie

Hoe “zij”, de vluchtelingen, voorgesteld worden in de pers, is het onderwerp van tal van wetenschappelijke studies. Er zijn twee dominante frames, die elkaars tegenpool lijken te vormen, maar toch ook samen kunnen voorkomen in een krantenartikel of nieuwsreportage, namelijk het indringerframe en het slachtofferframe (Van Gorp, 2005; Chouliaraki & Zaborowski, 2017). Uitgebreide toelichting hierover volgt in het literatuuroverzicht van deze masterproef. Hoewel de vluchteling in het eerstgenoemde frame een actieve bedreiging vormt en in het tweede frame eerder een passief hulpeloos wezen is, wordt de vluchteling in beide frames beschouwd als een

“other”, die niet behoort tot de Europese maatschappij (Szcepanik, 2016).

Over hoe die “wij”-groep – in dit geval dus de Europese Unie – gerepresenteerd wordt, is er daarentegen veel minder bestaande literatuur. Deze vaststelling leidt tot de centrale onderzoekvraag van deze masterproef: hoe wordt de EU geframed in het kader van de

“vluchtelingencrisis”, meer bepaald binnen het slachtoffer- en het indringerframe? Als de

vluchtelingen worden afgebeeld als indringers, is de EU dan het arme slachtoffer dat de “stroom” vluchtelingen lijdzaam moet ondergaan? Of schetst de pers een beeld van een Europese Unie die actief ten strijde trekt tegen deze “invasie”? Als vluchtelingen worden voorgesteld als hulpeloze wezens, is er dan lof voor de EU, die hen als een goede herder met open armen ontvangt? Of is er kritiek op Europa, dat omwille van haar buitenlands beleid zelf mee verantwoordelijk is voor de onstabiele situatie in de thuislanden van de vluchtelingen?

Zoals gezegd, heeft academisch onderzoek tot nu toe vooral gefocust op de representatie van vluchtelingen in de pers. Dit is opvallend, want verschillende onderzoekers stellen wel dat de “vluchtelingencrisis” in de pers eerder geframed wordt als probleem voor Europa dan als probleem voor de vluchtelingen zelf (De Cleen et al., 2017; Lams ,2019; Parker, Naper & Goodman, 2018; Sumuvuori et al., 2016; Vandevoordt, 2016). Bovendien krijgen niet-vluchteling actoren, zoals politici en instituties, veel meer ruimte in de media dan vluchtelingen zelf. Chouliaraki &

(13)

Zaborowski (2017) noemen deze praktijk waarbij er geen stem wordt verleend aan vluchtelingen

“bordering” en stellen dat vluchtelingen op deze manier miskend worden als politieke, sociale en

historische actoren. Parallel hiermee stelt Lams (2019) in haar onderzoek dat vluchtelingen niet alleen minder direct of indirect geciteerd worden, maar ook syntactisch gezien vaker een passieve, niet agerende rol toebedeeld krijgen. Als één van de weinige onderzoekers stelt zij dit tegenover niet-vluchteling actoren, zoals de Europese instellingen en de voornaamste politici, die vaker een actieve positie in de berichtgeving innemen. Deze masterproef sluit dan ook aan op deze studie van Lams (2019), die de rol van de vluchtelingen in de berichtgeving met die van de EU vergelijkt. In deze masterproef ga ik nog een stapje verder door onderzoek naar het wij-zij discours te verbinden met de twee meest frequent gebruikte frames: het slachtoffer- en het indringerframe. Kortom, de academische relevantie van dit onderzoek bestaat erin twee onderzoekstradities met elkaar te verbinden, namelijk het wij-zij discours vanuit discourskritisch-analytisch perspectief (zie Fairclough, 1989, 1992, 1995; Koca-Helvaci, 2019; Wodak, 2001; Van Dijk, 1991, 2008) en de traditie van de frame-analyse (zie Van Gorp, 2005, 2010). Bovendien gaat de aandacht in mijn onderzoek vooral naar de representatie van de EU (als niet-vluchteling actor in de “vluchtelingencrisis”), een aspect dat tot nu toe in het academisch onderzoek onderbelicht is gebleven.

Ook vanuit maatschappelijk oogpunt is deze masterproef relevant. Dat de media een essentiële schakel vormen in de driehoeksverhouding tussen politiek, media en publieke opinie, werd al eerder kort aangehaald. McCombs (2011) stelt het als volgt: “The power of the news media to set a nation’s agenda, to focus public attention on a few key public issues, is an immense and well-documented influence.” Nieuwsmedia kunnen dus de publieke agenda beïnvloeden door bepaalde prioriteiten te stellen in de berichtgeving (McCombs & Shaw, 1972). Dit valt binnen het onderzoeksveld van de agenda setting theory (De Coninck, Vandenberghe & Matthijs, 2019; Scheufele & Tewksbury, 2007; McCombs & Shaw, 1972). Media kunnen bovendien niet alleen bepalen wélk nieuws er aan bod komt, maar ook de manier waarop een bepaalde realiteit belicht wordt, welke aspecten er benadrukt worden en welke net niet. Door een bepaald perspectief te selecteren van waaruit het nieuws gebracht wordt, kunnen media bijdragen aan de stereotypering van bepaalde maatschappelijke groepen – of dit net actief tegengaan (De Cock et al., 2018; Jacobs, Hooghe & de Vroome, 2017; Leavitt et al., 2015; Segijn et al., 2014). Dit is het terrein van de

(14)

framing theory, die zoals eerder gezegd in deze masterproef centraal zal staan. Wat betreft de

houding ten aanzien van vluchtelingen en asielzoekers hebben onderzoekers vastgesteld dat de publieke opinie sterk verdeeld – om niet te zeggen negatief – is en dat mensen niet of slecht geïnformeerd zijn (e.g., Ceobanu & Escandell, 2010; Hainmueller & Hopkins, 2014; Jacobs, Hooghe, & de Vroome, 2017; Meuleman, Davidov, & Billiet, 2009; Rustenbach, 2010). Ook de politiek, zowel het beleid als de individuele politici, reageert ondoeltreffend en staat zelfs vijandig tegenover vluchtelingen en asielzoekers (D’Haenens en Joris, 2019). Door in wetenschappelijk onderzoek dus te focussen op mediarepresentaties kunnen ook uitspraken gedaan worden over publieke opinie en politiek discours, niet alleen wat betreft de kijk op vluchtelingen, maar ook die op de Europese Unie. Wegens de beperkte omvang van dit onderzoek zal ik louter focussen op de framing in de media, maar dit kan een aanzet zijn voor later onderzoek naar overeenkomsten tussen mediarepresentaties, politiek discours en publieke opinie, om maatschappelijke fenomenen als stemgedrag te verklaren.

1.2. Structuur

Wat de opbouw betreft, bevat deze masterproef ten eerste een korte contextschets met een focus op gebeurtenissen in 2015 en 2016. Ook wordt even stilgestaan bij zowel de terminologie waarmee “mensen op de vlucht” in de media (al dan niet correct) benoemd worden, als bij het woord “crisis”. Want wiens “crisis” is het eigenlijk?

Ten tweede volgt een literatuuroverzicht over bestaand onderzoek met betrekking tot de representatie van de “vluchtelingencrisis” in de media. Sleutelbegrippen uit dit overzicht zijn o.a. frames (meer bepaald het slachtoffer- en indringerframe), wij-zij discours en in- en out-groups. Daarnaast ga ik in op de manier waarop deze frames kunnen variëren, namelijk in de tijd of naargelang nieuwsoutlet.

Ten derde licht ik het onderzoeksdesign toe. Voor de analyse combineer ik de methodologie van de frame-analyse met die van de kritische discoursanalyse. Concrete onderzoekstools ontleen ik aan Van Gorp (2005, 2010, 2018) (frame-analyse), die ik kader in het gedachtengoed van o.a. Fairclough (1989, 1992,1995), Wodak (1995, 2001, 2018) en van Dijk (1983, 1993, 2008) (kritische discoursanalyse). Vervolgens verduidelijk ik de dataverzameling en giet ik alle gegevens in een duidelijk analyseschema.

(15)

Ten vierde bespreek ik de onderzoeksresultaten in twee etappes. Het kwantitatieve deel wordt aangevuld door een kwalitatieve interpretatie van de data, waar er aandacht is voor contextualisering en waarbij ik refereer naar concepten uit bestaande literatuur.

Ten slotte is er plaats voor zelfreflectie, want zoals elk onderzoek heeft ook deze thesis haar beperkingen en is er verder onderzoek nodig om een complex thema als de “vluchtelingencrisis” volledig in kaart te brengen.

2. Wiens “crisis”?

Migratie heeft als globaal fenomeen een cyclische natuur met hoogtes en laagtes, afhankelijk van de socio-economische en politieke omstandigheden in de thuislanden van de migranten (Lams, 2019). Toch heeft de vluchtelingensituatie van 2015 een uniek karakter en wel om twee redenen. Ten eerste kent de “vluchtelingencrisis” een heleboel verschillende oorzaken, daar waar vorige crisissen (zoals de oorlog in Joegoslavië) makkelijker te herleiden vielen tot één bron van conflict (Pfleger, 2018). Met name de oorlog in Syrië, terroristische activiteiten in Afghanistan, Irak en sub-Sahara Afrika zorgden voor een grote stijging in het aantal vluchtelingen die hun weg vonden naar het Europese continent (d’Haenens &

Joris, 2019). De vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties (UNHCR) noteerde een stijging van 4,7 miljoen mensen op de vlucht eind 2011 – de periode van de Arabische lente – naar 15,1 miljoen mensen tegen eind 2015, waarbij het aantal verdriedubbelde tussen juli en september 2015 (Eurostat, 2016a, 2016b). Dit is de tweede reden

waarom de “vluchtelingencrisis” van 2015 uniek is: de grote aantallen. De EU beleefde in 2015 de grootste “migratiegolf” sinds de Tweede Wereldoorlog (Koca-Helvaci, 2019; Pfleger, 2018). Een recordaantal van 1,3 miljoen mensen deden in 2015 een asielaanvraag in één van de EU-lidstaten, wat ongeveer twee keer zo veel is als de “migratiestroom” in 1992 na de val van het Ijzeren Gordijn en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie (Koca-Helvaci, 2019).

(16)

Hoewel de situatie in Syrië en elders tot op vandaag verre van uitgeklaard is, kende de Europese Unie in 2017 een enorme daling van het aantal vluchtelingen ten opzichte van 2016 (zie figuur 1), en dit vooral doordat het aantal asielzoekers uit Syrië, Irak en Afghanistan drastisch verminderde (Eurostat, 2019). Er is dus een duidelijke “piek” in 2015 en 2016 (zie figuur 1). Er dient echter vermeld te worden dat deze statistieken een beeld schetsen van de EU in haar geheel, en dat dit niet zomaar geldt voor alle lidstaten afzonderlijk. Zo kende België in 2017 een lichte stijging van asielaanvragen, maar werden er wel minder goedgekeurd (Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, 2018).

Die uitzonderlijke situatie in 2015 en 2016 stond dan ook hoog op de politieke agenda en was onderwerp van publiek debat én in de media (Krzyzanowski, Triandafyllidou & Wodak, 2017) Daarbij werd de situatie bestempeld als “vluchtelingencrisis”, “migratiecrisis” of “asielcrisis”, waarbij deze termen door elkaar gebruikt werden als (quasi) synoniemen. Deze gewoonte is volgens verschillende auteurs in twee opzichten problematisch (Arcimaviciene & Baglama, 2018; De Cleen et al., 2017; Krzyzanowski, Triandafyllidou & Wodak, 2017), namelijk de framing als “crisis” en het door elkaar gebruiken van de verschillende benamingen.

Krzyzanowski, Triandafyllidou & Wodak (2017) en Arcimaviciene & Baglama (2018) wijzen op de ideologische lading die het woord “vluchtelingencrisis” (en zijn pseudo-synoniemen) heeft verkregen in media- én politiek discours. Het woord “crisis” draagt een impliciete urgentie in zich en legitimeert op die manier verschillende “uitzonderlijke maatregelen” die genomen of op z’n minst besproken werden de afgelopen jaren. Kryzanowski et al. (2018) zijn er sterk van overtuigd dat de woordkeuze “vluchtelingencrisis” niet alleen conceptueel verkeerd is (de gebeurtenissen en maatregelen die getroffen werden in 2015 en 2016 hadden betrekking op asielzoekers en migranten in het algemeen, niet op vluchtelingen in het bijzonder), maar bovendien dat het bewuste gebruik van de notie “crisis” onnodig alarmerend is. Een crisis impliceert namelijk onomkeerbare socio-politieke en politiek-economische veranderingen, die vragen om uitzonderlijke politieke maatregelen (Koselleck, 2006; Triandafyllidou, 2009; Krzyzanowski et al. (2019). De notie “crisis” is dus niet neutraal, maar draagt een specifieke politieke functie in zich en is bovendien stigmatiserend – niet in het minst voor de vluchtelingen zelf, die door de formulering als oorzaak van de “crisis” beschouwd worden. De Cleen et al. (2017), Lams (2019), Parker, Naper & Goodman (2018), Sumuvuori et al. (2016) en Vandevoordt (2016) stellen in hun respectievelijke

(17)

onderzoeken vast dat de kranten het zwaartepunt van de “crisis” verschuiven naar Europa. Het feit dat vluchtelingen geconfronteerd worden met mensonwaardige situaties in hun thuisland en een levensbedreigende tocht ondernemen op zoek naar veiligheid, blijft zo onderbelicht (Lams, 2019).

Ook Goodman et al. (2017) constateerden dat de keuze van een bepaald begrip symptomatisch kan zijn voor een achterliggend discours. Zij toonden aan dat de begrippen “migratiecrisis” en “vluchtelingencrisis” elk een andere connotatie hebben in de berichtgeving. De benaming “migratiecrisis” zou volgens de studie van Goodman et al. (2017) wijzen op het feit dat deze mensen uitgesloten moeten worden, terwijl de term “vluchtelingencrisis” eerder impliceert dat zij in nood verkeren en dus geholpen moeten worden.

Juridisch gezien bestaat er een strikt verschil tussen de termen “vluchtelingen”, “(im)migranten” en “asielzoekers”. Deze categorisatie is noodzakelijk voor beleidsmakers en besluitvormers om specifieke rechten te kunnen toekennen aan de verschillende categorieën mensen (Lindblom-Häkkinen & Anttila, 2018). Evenwel is aangetoond dat deze benamingen in de Nederlandstalige nieuwsmedia en in de volksmond als inwisselbaar worden beschouwd (Lams, 2019). Zo wordt de term “vluchteling” vaak volgens haar woordenboekdefinitie “iemand die op de vlucht is of gaat” gebruikt, wat ook in de media de algemene trend lijkt (Lams, 2019). Het door elkaar gebruiken van de verschillende termen leidt tot betekenisvervaging.

Nochtans is een genuanceerde formulering van een dergelijk complex onderwerp belangrijk, om verwarring te voorkomen en polarisatie tegen te gaan, zo bepleit de VN-Vluchtelingenorganisatie (2019). Het gebruik van onjuiste begrippen zorgt ervoor dat men minder aandacht heeft voor de rechten waar het individu in kwestie recht op heeft. In de praktijk kan deze betekenisvervaging dus “de publieke steun voor vluchtelingen en asielzoekers uithollen” (UNHCR, 2019). De beslissing die Al Jazeera in 2015 nam, om in de berichtgeving het woord “migrant” consequent door “vluchteling” te vervangen, getuigt van de beladenheid van deze woorden (Calabrese & Mistiaen, 2019). Volgens Al Jazeera zou het woord “migrant” een te negatieve connotatie hebben. Van Gorp (2005) nuanceert echter in zijn onderzoek en stelt dat journalisten gewoon graag gebruik maken van synoniemen om zo een vlottere tekst te schrijven. Er zit volgens hem dus niet per se kwade wil achter een bepaalde woordkeuze.

(18)

Net omdat de woordkeuze dus vaak – al dan niet bewust – gekleurd is, is het belangrijk om in het achterhoofd te houden welk legaal onderscheid er bestaat tussen de verschillende begrippen. Hiervoor beroep ik mij op de definities van de Verenigde Naties. Volgens het “Internationaal verdrag betreffende de status van vluchtelingen”, beter gekend als de Conventie van Genève (1951), is een “vluchteling” elke persoon die

“vanwege een gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging zich buiten het land bevindt waarvan hij de nationaliteit bezit en niet in staat is of, vanwege deze vrees, niet bereid is een beroep te doen op de bescherming van dat land.” (UNHCR, 2019)

Voor elke persoon die voldoet aan bovenstaande definitie, geldt dat hij of zij recht heeft op internationale bescherming, ongeacht of men al officieel erkend werd of niet. Elk land dat de Conventie van Genève ondertekende (zoals ook België), is verplicht om die mensen op te vangen. Een asielzoeker is iemand die in een land is aangekomen en een asielaanvraag heeft ingediend bij de desbetreffende autoriteiten (UNHCR, 2019). Asiel aanvragen is een fundamenteel mensenrecht. De woordgroep “illegale asielzoekers” is dan ook onjuist. Eens de asielaanvraag is goedgekeurd, wordt de persoon beschouwd als erkend vluchteling of heeft hij of zij recht op subsidiaire bescherming. Het essentiële verschil tussen migranten en vluchtelingen is dat eerstgenoemden vrijwillig hun land verlaten, terwijl laatstgenoemden geen andere keus hebben (De Cock et al., 2018).

(19)

3. Literatuuroverzicht: de “vluchtelingencrisis” in de media

Deze thesis kadert binnen breder onderzoek naar de relatie tussen migratie en media. Hoewel ook al studies over online-media (De Coninck, Vandenberghe & Matthijs, 2019), televisie (o.a. Jacobs & Hooghe, 2015) en ander beeldmateriaal (o.a. Parker, Naper & Goodman, 2018) verricht werden, beperkt dit literatuuroverzicht zich tot de geschreven pers. De focus ligt daarbij op onderzoek dat verricht werd in het kader van de recente “crisis”, maar ook relevant eerder onderzoek komt aan bod. Sommige studies nemen de berichtgeving in een specifiek land onder de loep (o.a. De Cleen et al., 2017; Greussing & Boomgaarden, 2017), maar even vaak worden cross-country analyses uitgevoerd, waarbij tendensen in één of meerdere landen vergeleken worden (o.a. De Cock et al., 2018; Georgiou & Zaborowski, 2017). Op die manier is het mogelijk om ook onderzoek te doen naar een eventueel gemeenschappelijk Europees narratief (Caviedes, 2015).

Ondanks hun onderlinge verschillen worden alle studies in dit onderzoeksdomein gekenmerkt door een gemeenschappelijke kritische visie op het taalgebruik waarmee vluchtelingen voorgesteld worden in de media (Chouliaraki & Zaborowski, 2017). De term “vluchtelingencrisis” is an sich een geladen begrip dat voer is voor discussie. Verschillende auteurs hanteren dan ook neutralere begrippen als “vluchtelingensituatie” (De Cock, Sundin & Mistiaen, 2019; Lams, 2019) of pleiten voor een perspectiefverandering waarbij het humanitaire aspect centraal staat. Bovendien worden in de media allerhande (pseudo-)synoniemen gebruikt voor de term “vluchtelingen”. Door hen bijvoorbeeld onterecht te benoemen als economische migranten ontzegt men hen de bescherming waarop zij als vluchteling wettelijk recht hebben . De bewoording waarmee mensen op de vlucht in de media aangeduid worden, is dus niet (altijd) onschuldig, en vormt bijgevolg het onderwerp van verschillende studies, zoals in het vorige hoofdstuk al duidelijk werd.

Toch gaat het onderzoekers vaak niet om de specifieke (juridische) termen waarmee vluchtelingen omschreven worden, maar wel om de vraag van welke adjectieven, metaforen en beeldspraak zij vergezeld en in welke context zij genoemd worden. De vraag is dan welke achterliggende, meta-communicatieve boodschap achter de berichtgeving schuilt. Uitgebreid academisch onderzoek toont aan dat de representatie van vluchtelingen in de media zich situeert tussen twee dominante denkkaders: het indringerframe en het slachtofferframe (De Cleen et al. 2017; Greussing & Boomgaarden, 2017; Van Gorp, 2005). Die twee vaakst voorkomende

(20)

voorstellingen – of frames – zijn in essentie tegenstrijdig: enerzijds worden vluchtelingen als bedreiging voorgesteld, anderzijds worden zij geportretteerd als hulpbehoevend. Beide frames staan inhoudelijk diametraal tegenover elkaar, maar onderzoek wijst uit dat ze grotendeels eenzelfde effect hebben. Of vluchtelingen nu voorgesteld worden als slachtoffer van oorlog en geweld of als bedreiging voor “onze” cultuur, economie of veiligheid, zij lijken geen deel uit te (mogen) maken van de Westerse samenleving (Chouliaraki & Zaborowski, 2017). Op die manier ontsnappen dergelijke representaties niet aan de oriëntalistische veronderstelling dat vluchtelingen niets anders zijn dan een stemloos “ander” (Armaviciene & Baglama, 2018). Framing hangt dus sterk samen met discursieve praktijken als de creatie van in- en out-groups (Koca-Helvaci, 2019), een belangrijk concept in dit onderzoeksveld, waar in dit literatuuroverzicht bijgevolg dieper zal worden op ingegaan.

Gezien de grote invloed van media op de publieke opinie en het sociale handelen (De Cock et al., 2018; Jacobs, Hooghe & de Vroome, 2017) – zoals aangegeven in de inleiding – kan het belang van framing en discours in de media moeilijk overschat worden. Een adequate analysemethode om deze frames en discourstendensen bloot te leggen is dan ook onontbeerlijk voor degelijk onderzoek. Vele academici besteden daarom uitgebreid aandacht aan het toelichten van de methodologie, waarmee zij tot hun resultaten gekomen zijn. Veel voorkomende keuzes zijn inhoudsanalyse, framing-analyse of kritische discours analyse. Telkens moet dan nog eens gekozen worden tussen een handmatige of computergestuurde analyse, waar voor- en nadelen aan verbonden zijn. Onder hoofdstuk 5.1. zullen de methodologieën besproken worden die voor deze studie relevant zijn.

Ondanks de uitgebreide bestaande literatuur blijft onderzoek naar de voorstelling van vluchtelingen jaar na jaar relevant, aangezien discours en frames onderhevig zijn aan verschillende factoren (Caviedes, 2015; Lams, 2018). Een aantal academici spitsen hun onderzoek toe op framevariatie in de tijd (zie Greussing & Boomgaarden, 2017), anderen stellen de vraag of verschillende nieuwsoutlets een invloed hebben op het dominante discours ( zie o.a. Lams, 2019; De Cock et al., 2018). Daarbij gaat het meestal om het onderscheid tussen kwaliteitskranten en populaire of tabloid kranten.

Uit bovenstaande korte samenvatting van bestaande literatuur blijkt dat vluchtelingen veruit de meeste academische aandacht krijgen in vergelijking met andere actoren in de

(21)

“vluchtelingencrisis”. Nochtans werd in de inleiding aangehaald dat die “crisis” (al te) vaak geframed wordt als een crisis voor Europa en haar lidstaten, veeleer dan als een crisis voor de vluchtelingen zelf. Toch blijft gedetailleerd academisch onderzoek naar deze andere actoren in het kader van de “vluchtelingencrisis” tot dusver uit. Onderzoek van Lams (2018, 2019) vormt hierop een uitzondering. Zij gaat op zoek naar de actieve dan wel passieve rol die in de media toegekend wordt aan de EU, Duitsland en Hongarije in het kader van de vluchtelingencrisis. Bovendien doet ze semantisch onderzoek naar de connotatie – positief, negatief of neutraal – die met de rol in kwestie gepaard gaat. Het is dan ook op dit innovatieve onderzoek dat ik met voorliggende thesis wil inhaken, zoals zal blijken uit de geformuleerde onderzoeksvragen en hypotheses in hoofdstuk 4. Eerst volgt nog een nadere toelichting van de eerder aangehaalde centrale concepten: het slachtoffer- / indringerframe, het wij-zij discours en framevariatie.

3.1. Dominante frames

De twee meest voorkomende rollen die de vluchteling toebedeeld krijgt in nieuwsberichten, zijn in essentie inhoudelijk tegenstrijdig. Toch komen ze ook gelijktijdig voor in één en hetzelfde krantenartikel. Het ene frame sluit het andere niet uit, omdat in beide frames een overkoepelende discursieve strategie gebruikt wordt, zoals zal blijken uit volgend overzicht.

3.1.1. Het humanitair frame / slachtofferframe

Het slachtofferframe, zo stellen o.a. Horsti (2008), Van Gorp (2005) en Greussing & Boomgaarden (2017), focust op het lot van vluchtelingen en asielzoekers. Daarbij primeert het feit dat zij zelf niet verantwoordelijk zijn voor de situatie waarin zij zich bevinden. De oorzaken van hun vlucht liggen buiten hun eigen macht (Greussing & Boomgaarden, 2017; De Cock et al., 2018). Media die gebruik maken van het slachtofferframe, nemen een humanitaire houding aan door een blik te werpen op de achtergrond, motivatie en levensomstandigheden van mensen op de vlucht (KhosraviNik, 2009). In een slachtofferframe is er dus aandacht voor de mens achter de vluchteling. Bovendien spoort een slachtofferframe aan tot een meer humaan beleid inzake immigratie en asiel en legt het de nadruk op de legale en morele verplichtingen die er bestaan ten aanzien van vluchtelingen (Greussing & Boomgaarden, 2017). Dit frame wordt daarom wel het humanitair frame genoemd. Dé ultieme uiting van dit frame in beleidskeuzes toont zich in het beroemde statement van Angela Merkel: “Wir schaffen das” (De Cock et al., 2018). Steimel (2010) geeft nog een alternatieve

(22)

benaming en spreekt van het human interest frame door het gepersonaliseerde en emotionele perspectief op de gebeurtenissen.

Bovenstaande interpretatie van het slachtofferframe duidt op een zeer empathische houding van journalisten en politici. Sommige onderzoekers, zoals Chouliaraki (2012) en Chouliaraki & Zaborowski (2017) hebben een minder positieve visie op het slachtofferframe. Volgens hun onderzoek heeft het slachtofferframe vooral een pejoratieve dimensie: vluchtelingen en asielzoekers worden voorgesteld als wanhopig en compleet afhankelijk van externe hulp (Chouliaraki, 2012). Bij dergelijke voorstelling worden twee centrale taalkundige strategieën gebruikt, die Chouliaraki & Zaborowski (2017) “passivization” en “collectivization” noemen. De strategie van “passiviteit” uit zich in het schetsen van de vluchteling als een kwetsbaar

“body-in-pain”, die het ontbreekt aan basis levensbehoeften (zoals voedsel of onderdak). Chouliaraki &

Zaborowski (2017) verwijzen in hun studie naar Hannah Arendt (1998), die deze representatie “the

bare life” (“het naakte leven”) noemt. In deze optiek wordt de vluchteling gelijkgesteld aan zijn /

haar “naakte lichaam” en dus gewoon beschouwd als “levende materie”, maar niet als politiek wezen (Arendt, 1958). Door enkel de (lichamelijke) kwetsbaarheid te belichten, ontdoen deze voorstellingen de vluchtelingen van hun persoonlijke wil en rationele argumenten. Op die manier worden zij ondergeschikt gemaakt aan andere burgers. Hyndman (2000) noemt dit het creëren van “sub-citizens”. De strategie van collectiviteit (“collectivization”) uit zich bijvoorbeeld in het gebruik van percentages of cijfers wanneer men het over vluchtelingen heeft. Zij worden voorgesteld “as part of a mass of unfortunates, where one is indistinguishable from another” (Chouliaraki & Zaborowski (2017). Door vluchtelingen voor te stellen als anonieme massa wordt het persoonlijke aspect van hun verhaal weggevaagd en ontneemt men hen hun menselijk karakter (Nyers, 1999). De onderzoeken van Benson & Wood (2015) De Cock et al. (2018), Lams (2019) en Szcepanik (2016) sluiten hierbij aan. In alle gevallen wordt geconcludeerd dat andere actoren, zoals overheidsinstellingen en politici, veel vaker geciteerd en geparafraseerd worden dan de echte “hoofdrolspelers”, namelijk de vluchtelingen zelf. De meeste onderzoekers laten het hier echter bij. Lams (2019) is de enige die de niet-vluchteling actoren gedetailleerd onder de loep neemt. Uit haar onderzoek blijkt dat politici niet alleen vaker geciteerd worden, maar ook syntactisch gezien een actieve rol in de zin krijgen. Dit in tegenstelling tot vluchtelingen die een passieve functie toebedeeld krijgen. Uit de studie van Lams (2019) blijkt dat “when it comes to the passive role of

(23)

the refugees, the negative victim position is only secondary to the more dominant positive image of refugees as beneficiaries”. Er is dus een positieve en negatieve variant van het slachtofferframe, waarbij in het onderzoek van Lams (2019) de eerste primeert.

Beide retorische strategieën – passiviteit en collectiviteit – dragen bij tot de “dehumanization” of “ontmenselijking” van vluchtelingen in de berichtgeving (Arcimaviciene & Baglama, 2018; Chouliaraki & Zaborowski, 2017; Lams, 2019; Malkki, 1996). In hun onderzoek claimen Chouliaraki & Zaborowki (2017) dat deze strategieën de vluchteling in de media “voiceless” (“stemloos”) maken. Dit wil volgens hen niet alleen zeggen dat vluchtelingen zelden of nooit zelf aan het woord komen, maar dat zij buiten de rede, de geschiedenis en zelfs de mensheid worden geplaatst.

3.1.2. Het dreigingsframe / indringerframe

Een grote groep onderzoekers heeft vastgesteld dat berichtgeving over vluchtelingen en asielzoekers niet empathisch, maar “probleem-georiënteerd” is (Greussing & Boomgaarden, 2017; Krzyzanowski, Triandafyllidou & Wodak, 2017; Van Dijk, 1989). In plaats van het humanitaire aspect, zoals bij het slachtofferframe, primeert bij het indringerframe de focus op de eigen veiligheid, niet die van de vluchtelingen. Op Europees niveau worden de thema’s asiel en (illegale) immigratie sterk gelinkt aan het vraagstuk hoe we onze nationale identeit kunnen beschermen en hoe we onze welvaart kunnen vrijwaren van externe dreigingen. Die veronderstelde dreiging van buitenaf is in essentie dus drievoudig.

Ten eerste is er de culturele dreiging. Hierbij ligt de focus op de problematische integratie van vluchtelingen en het al dan niet naleven van “onze” normen en waarden. De “vluchtelingencrisis” heeft het idee versterkt dat wie “onze” normen en waarden niet naleeft, geen hulp verdient en dus geen recht heeft op opvang (Vandevoordt, 2016). De Cleen et al. (2017) stellen dat deze manier van denken het principe van universele mensenrechten fundamenteel ondermijnt, omdat er voorwaarden aan verbonden worden. Enkel wie goed gedrag vertoont en bovendien abstracte waarden accepteert en onderschrijft, mag blijven. Dit benadert het oriëntalistische beeld van vluchtelingen (meer bepaald moslims) als “uncivilised Others, to which not only national, but also European identities and values can be contrasted” (Said, 1978). De Cleen et al. (2017) maken in deze context een belangrijke opmerking, namelijk dat de “vluchtelingencrisis” heeft geleid tot een “Europeanisering” van de culturele logica. Niet enkel de respectievelijke nationaliteit in de verschillende lidstaten wordt bedreigd, maar ook de Europese identiteit als geheel staat onder

(24)

druk. Het al dan niet bestaan van een Europese identiteit en hoe die er dan precies uitziet, is een onderzoeksveld op zich, dat buiten de scope van deze masterproef valt. Wat wel gesteld kan worden, is dat die “Europese identiteit” in het kader van de “vluchtelingencrisis” op een contradictorische manier gedefinieerd wordt. Binnen eenzelfde discours verwijst men naar de Europese identiteit en refereert men aan de christelijke waarden die men tegenover de islam stelt, maar tegelijk verwijst men ook naar de zogenaamde “verlichtingswaarden”, zoals secularisering en de gelijkheid tussen man en vrouw. Secularisering en de christelijke aard van Europa staan eigenlijk lijnrecht tegenover elkaar, maar worden in het discours beiden gebruikt als tegenhanger van de Islam (De Cleen et al., 2017) Er wordt dus al dan niet impliciet gesteld dat vluchtelingen deze “Europese” waarden niet onderschrijven.

Ten tweede – en sterk verbonden met de culturele dreiging – is er de veronderstelde veiligheidsdreiging. De terroristische aanslagen in november 2015 in Parijs en de aanslagen in Brussel op 22 maart 2016 hebben deze logica nog versterkt (De Cleen et al., 2017). Er werd namelijk geredeneerd dat samen met de vluchtelingen ook terroristen Europa zouden binnenkomen. Hetzelfde gaat op voor het incident op Oudejaarsnacht in Keulen. Onderzoek heeft uitgewezen dat criminelen en vluchtelingen in het discours steeds vaker in één adem genoemd werden. De islam vormt volgens deze logica dus niet enkel een bedreiging voor de “European and Flemish way of life but also to the physical security of European and Belgian citizens” (De Cleen et al., 2017). De twee zijn intrinsiek met elkaar verbonden. De vluchtelingensituatie wordt niet gepercipieerd als een humanitair drama, maar als een “clash of civilizations”, waarin grote gevaren schuilen voor “onze” samenleving.

Ten slotte vormen vluchtelingen volgens de logica van het indringerframe een mogelijke dreiging voor de economie. In bepaalde onderzoeken wordt dit als apart frame behandeld, namelijk het economisch frame (Greussing & Boomgaarden, 2017). Het gaat er namelijk om dat vluchtelingen en asielzoekers de publieke middelen opgebruiken, die anders zouden toekomen aan de bevolking van het gastland. In deze context worden migranten vaak als “profiteurs” of “gelukszoekers” voorgesteld. De Cleen et al. (2017) stellen dat politici de situatie als een vals dilemma voorstellen, door te argumenteren dat men óf de grenzen moet sluiten óf de sociale zekerheid moet afsluiten voor migranten. Open grenzen zouden er volgens hun redenering namelijk voor zorgen dat de druk op het socialezekerheidssysteem onhoudbaar wordt. Dit heeft tot gevolg dat de Conventie van

(25)

Genève in vraag gesteld wordt. Die Conventie zegt dat regeringen erkende vluchtelingen op dezelfde manier moeten behandelen als hun eigen onderdanen. Die Conventie in twijfel trekken schaadt de fundamentele mensenrechten van vluchtelingen (De Cleen et al., 2017). Bovendien versterkt de “vluchtelingencrisis” de discrepantie tussen zogenaamde “nuttige” en “niet nuttige” immigranten. Daarbij staan de noden van het gastland centraal. Wie hebben wij nodig voor “onze” economie? Vanuit dit perspectief zijn zogenaamde “actieve” migranten die kunnen bijdragen aan de economie welkom, in tegenstelling tot de “uncontrolled influx of [political] refugees” die een economische last vormen, die we niet kunnen bolwerken (Van Puymbroeck & Vandevoordt, 2013). Binnen dit dreigingsframe zijn er volgens Chouliaraki & Zaborowski (2017) twee dominante retorische strategieën. Ten eerste wordt aan de vluchteling soevereiniteit toegeschreven, in tegenstelling tot het slachtofferframe waarbij de vluchteling voorgesteld wordt als onderdanig wezen. De vluchteling is in dit perspectief dus actief en ondernemend. Hiermee samenhangend wordt de vluchteling ook slechte wil toegeschreven. Zo worden vluchtelingen in de media gereduceerd tot hun capaciteit om te schaden, of het nu gaat om de cultuur, economie of veiligheid van de Europese samenleving. Ook hier, net zoals bij het slachtofferframe, is de discursieve strategie van dehumanisering belangrijk. Vluchtelingen worden niet als mensen, maar als catastrofale (natuur)fenomenen omschreven. Sandvik (2010) vindt het onterecht dat mensen die eigenlijk in gevaar verkeren en trachten naar oplossingen te zoeken, zo veel slechte wil wordt toegeschreven. Hij zegt: “there is something unsettling about the manner in which individuals in arguably desperate or dangerous situations are attributed agency… as token participants performing for a global audience.”. Het dominante discours waarbij vluchtelingen als actieve indringers worden voorgesteld, is volgens Sandvik (2010) dus misleidend, aangezien vluchtelingen zelf niet verantwoordelijk zijn voor de situatie waarin ze verkeren. Daar waar vluchtelingen in het slachtofferframe stemloze, hulpeloze wezens zijn, worden ze in het indringerframe potentiële moordenaars (Malkki, 1995).

Hoewel onder andere Koca-Helvaci (2019), Van Gorp (2005) en Van Dijk (1983) stellen dat het indringerframe het dominante frame is in kranten, spreekt Lams (2019) dit in haar onderzoek tegen. Bij haar studie van De Morgen en De Volkskrant vindt ze geen aanwijzingen dat vluchtelingen als “agent of doom” worden voorgesteld. Ze concludeert dan ook, in tegenstelling tot eerdere onderzoeken van Van Gorp (2005) en Roogeband & Vliegenthart (2007), dat er van

(26)

een dreigingsframe geen sprake is. Lams (2019) nuanceert deze resultaten door te verwijzen naar Benson (2013), die stelt dat framedominantie sterk afhankelijk is van de politieke context en dat de shift van een dreigingsframe naar slachtofferframe tijdelijk is of kan zijn. Negatieve beeldvorming kan weer de hoogte inschieten bij nieuwe “incidenten” met vluchtelingen (Lams, 2019; Benson, 2013; Caviedes, 2015). Daarom is het belangrijk wetenschappelijk onderzoek naar mediarepresentaties in verschillende tijdsperiodes te herhalen (Caviedes, 2015). Later in dit literatuuroverzicht komt er meer informatie over framevariatie aan bod.

Daarnet werd duidelijk dat een humanitair of slachtofferframe gepaard gaat met een humaan asiel- en migratiebeleid, dat gestoeld is op mildheid en empathie. Het beleid dat correspondeert met het dreigingsframe staat daar diametraal tegenover. Het beleid dat uitgaat van een indringerframe is namelijk gebaseerd op securetisering. Het doel is het demotiveren van mensen om in België (respectievelijk in andere Europese landen) asiel aan te vragen en – indien de vluchtelingen toch de EU bereiken – ze zo snel mogelijk terug te sturen naar hun thuisland (Van Gorp, 2005). Geen medelijden dus, maar deportatie. De buitengrenzen van de EU werken zo voornamelijk als bescherming tegen “ongewenste indringers” (Anderson, 1997; Van Gorp, 2005; Bleiker et al., 2013; Chouliaraki & Zaborowski, 2017). Regeringen en politici presenteren migratie op die manier als een “probleem” dat zij zo goed mogelijk “onder controle” moeten zien te krijgen, om negatieve effecten op “onze” economie, veiligheid en cultuur zo veel mogelijk te beperken (Krzyzyanowski & Ledin, 2017; Watson, 2009; Wodak & Van Dijk, 2000; Krzyzanowski, Triandafyllidou & Wodak, 2017; Van Dijk, 1998). In een politieke context resultaart dit in een negatieve sfeer rond immigratie, als een “last” die moet worden “aangepakt”, wat zich via een spill-over effect weerspiegelt in het negatieve discours in de media (Krzyzanowski, Triandafyllidou & Wodak, 2017; van Leeuwen & Wodak, 1999).

De opdeling tussen slachtoffer en indringer is echter niet de enige aanwezige categorisatie van vluchtelingen in de pers. In een studie uit 2016 maakt Szcepanik een andere, maar vergelijkbare onderverdeling, die ook Koca-Helvaci (2019) in haar onderzoek aanhaalt. Beide onderzoekers wijzen op de aanwezigheid van een normatief “archetype” van vluchtelingen in de berichtgeving, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds “goede, echte vluchtelingen” (“good,

genuine refugees”) en anderzijds “slechte” vluchtelingen (“bad refugees”) (Szcepanik, 2016). Zo

(27)

gebaseerd op een aantal normatieve eigenschappen, die Szcepanik (2016) als volgt samenvat: “poverty, passivity or helplessness, gender-related behavior patterns”. Een “goede vluchteling” is dus vrouwelijk, arm en hulpeloos, zo concluderen ook De Cock et al. (2018) en De Cock, Sundin & Mistiaen (2019). Deze laatsten stellen in hun onderzoek naar Belgische en Zweedse kranten vast dat de focus vooral ligt op Syrische vluchtelingen. Dit is problematisch, omdat een beeld geschapen wordt dat de “echte, goede” vluchtelingen uit Syrië komen en dus enkel zij media-aandacht verdienen, in tegenstelling tot vluchtelingen uit andere landen, die niet voldoen aan dat idealiserende archetype (De Cock, Sundin & Mistiaen, 2019). De Cleen et al. (2017) deden al eerder onderzoek vanuit een andere invalshoek, maar kwamen tot dezelfde constatatie. In hun studie zagen zij het Belgische politieke discours grotendeels weerspiegeld in de Vlaamse pers. De Cleen et al. (2017) stellen dat ook in het beleid een strikt onderscheid gemaakt wordt tussen “echte” (oorlogs)vluchtelingen die asiel “verdienen” en “valse” (“bogus”) asielzoekers die worden beschouwd als “gelukszoekers”. De Cleen et al. (2017) stellen dat de regeringspartij N-VA die eerste categorie (“oorlogsvluchtelingen”) zeer nauw geïnterpreteerd heeft en de tweede zeer breed (“economische migranten”). Enkel Syriërs werden als oorlogsvluchtelingen beschouwd, terwijl Irakezen en Afghanen grotendeels uitgesloten werden uit die categorie (De Cleen et al., 2017). De Cleen et al. (2017) constateerden dat de media deze categorisering overnemen, wat overeenkomt met vaststellingen van Scepanik (2016), De Cock et al. (2018) en De Cock, Sundin & Mistiaen (2019).

De Cleen et al. (2017) gaan nog een stapje verder in hun analyse en stellen dat de Belgische regering ook het traject van migranten – naast hun origine – heeft gebruikt om hen uit te sluiten van de categorie “vluchteling” en om hen zo het recht op asiel te ontzeggen. N-VA voorzitter Bart De Wever argumenteerde dat wie verder doorreist na aankomst in een eerste veilig land, moet beschouwd worden economische migrant. Dit heeft als gevolg dat ieder persoon die via land België bereikt heeft – en dus de grenzen van andere landen heeft overgestoken – niet kan worden erkend als (oorlogs)vluchteling. De Cleen et al. (2017) leiden hieruit af dat de “vluchtelingencrisis” misbruikt is als argument voor een strikter immigratiebeleid waarbij de categorie “vluchteling” te nauw geïnterpreteerd werd. Dit verhoogt de “criminalisation-through-illegalisation” van vluchtelingen (De Cleen et al., 2017), wat zich vertaalt in een indringerframe in de media.

(28)

3.1.3. Overkoepelende discursieve strategie: “wij” versus “zij”

Uit bovenstaand overzicht blijkt dat het merendeel van de literatuur het beeld van vluchtelingen als slachtoffers dan wel indringers (of “goede” en “slechte” vluchtelingen) als twee tegengestelde categorieën behandelt. Chouliaraki & Zaborowski (2017) argumenteren echter dat deze frames als co-existerend en zelfs complementair moeten worden beschouwd. In beide frames is de vluchteling namelijk onderhevig aan de discursieve praktijk van “bordering” zoals Chouliaraki & Zaborowski (2017) stellen. Vluchtelingen worden zelden geciteerd of geparafraseerd en worden dus letterlijk “aan de kant geschoven” voor andere (politieke) actoren, die vanuit hun perspectief de “vluchtelingencrisis” bekijken. De “vluchtelingencrisis” wordt beschouwd als een probleem voor de EU, niet zozeer voor de vluchtelingen zelf, zoals al eerder werd aangehaald in hoofdstuk 2.3. Bovendien tonen de linguïstische uitdrukkingen waarmee vluchtelingen respectievelijk als slachtoffer of als indringer voorgesteld worden, sterke onderlinge gelijkenissen. Chouliaraki & Zaborowski (2017) formuleren het treffend: “Victimhood and malevolence, to sum up, contribute to an inherent instability of the refugee as a human being, for neither the sufferer nor the evil-doer ultimately partake the sphere of humanity.”

Die strategie van “dehumanisering” is ook een belangrijk aspect van het onderzoek van Arcimaviciene & Baglama (2018). Zij stellen vast dat Europese en Amerikaanse nieuwsberichten over migranten en de “vluchtelingencrisis” worden gekleurd door een dichotomie van “them” en

“us” (“zij” versus “wij”). Koca-Helvaci (2019) meent zelfs dat “the us vs. them dichotomy is the

exact locus of any sort of textual research on discourse surrounding ethnic relations and immigration”. Aan de hand van metaforen, zoals “natuurrampen” of “containermetaforen”, wordt een beeld geschetst van insiders die tegen bepaalde outsiders beschermd moeten worden (Koca-Helvaci, 2019). In eerste instantie lijkt dit meer overeen te komen met het indringerframe, maar deze semantische velden worden ook gebruikt in het slachtofferframe. Daar spreekt men namelijk ook van “vluchtelingenstromen”, vluchtelingen die “zo eerlijk mogelijk verdeeld moeten worden”, zoals eveneens zal blijken uit de onderzoeksresultaten in hoofdstuk 7.3. Dat de creatie van in- en

out-groups niet enkel voorkomt in het indringerframe, blijkt ook uit het onderzoek van

Arcimaviciene & Baglama (2018).

Metaforen worden volgens hen ideologisch ingezet. Door de in de nieuwsberichten gebruikte metaforen te classificeren, leggen de onderzoekers twee “mythische narratieven” (“mythical

(29)

narratives”) bloot: “the myth of dehumanization” en “the myth of moral autority” (Arcimaviciene

& Baglama, 2018). De eerste mythe, die van “dehumanisering”, wordt gecreëerd door twee metaforische scenario’s, namelijk “migranten als objecten” en “migranten als goederen

(commodities)”. Belangrijk hierbij is dat de “goederenmetafoor” centraal staat in het Europees

migratiebeleid. Arcimaviciene & Baglama (2018) stellen dat de EU-Turkije vluchtelingendeal hier een perferct voorbeeld van is. Ook het spreidingsplan legt de nadruk op vluchtelingen die als “goederen” tussen de verschillende landen uitgewisseld worden, en zelfs aan Turkije “uitbesteed” worden om zich zelf van de “last” te ontdoen. Het effect van deze “dehumanisering” is het verdrukken van positieve emoties ten aanzien van vluchtelingen, wat hen deligitimeert als personen met een eigen politieke en sociale wil. Dit komt overeen met het onderzoek van Chouliaraki & Zaborowski (2017), De Cock et al. (2018) en Lams (2019), die stellen dat vluchtelingen binnen het discours als passief, collectief geheel worden beschouwd en geen deel lijken uit te (mogen) maken van de (Europese) maatschappij. Dit gebeurt niet alleen binnen het indringerframe, maar ook binnen het slachtofferframe.

De tweede “mythe” die Arcimaviciene & Baglama (2018) toelichten is die van “morele autoriteit”. Metaforen binnen de semantische betekenisvelden van “natuurfenomenen” (zoals “stromen” en “golven”), “criminaliteit” en “terrorisme” zorgen voor verhoogde negatieve gevoelens ten aanzien van migranten en vergroten zo xenofobe gevoelens. Er wordt een beeld gecreëerd van een gevaarlijke, amorele out-group die moreel ondergeschikt is aan een superieure

in-group.

De combinatie van beide “mythes” zorgen ervoor dat de out-group gedelegitimeerd wordt en dat de acties van de in-group gelegitimeerd worden. Die discrepantie tussen “wij” en “zij” uit zich in het politieke feit dat “wij” onze restrictieve beleidsmaatregelen rechtvaardigen door vluchtelingen voor te stellen als “moreel verkeerd” (Arcimaviciene & Baglama (2018). Dit komt overeen met wat Krzyzanowski, Triandafyllidou & Wodak (2017) zeggen in hun onderzoek over het politieke discours over vluchtelingen, waarbij de “crisis” wordt voorgesteld als een “last” voor Europa, die zo snel mogelijk “aangepakt” moet worden. Figuur 2 illustreert de essentie van het onderzoek van Arcimaviciene & Baglama (2018), namelijk de verschillende representaties van de vluchtelingen als een “ander”, die aan de hand van verschillende retorische strategieën tegenover een moreel superieur “wij” geplaatst wordt.

(30)

Figuur 2: Metaforengebruik volgens Arcimaviciene & Baglama (2018)

Ter afsluiting van dit hoodfstuk dient vermeld te worden dat de creatie van in- en out-groups niet alleen een discursieve strategie is, maar zich ook kan uiten in de praktijk. Mensen nemen die strategie namelijk over in hun cognitieve denkpatronen, wat leidt tot een negatieve houding ten aanzien van immigranten. McLaren (2002) is één van de eerste die de vijandigheid tegenover anderen onderzoekt in relatie tot euroscepticisme. Haar belangrijkste bijdrage aan het debat is dat perceptie van dreiging door vreemde culturen een belangrijke factor is. Aan de hand van een surveyonderzoek, waarbij vragen gesteld werden als “maken minderheden misbruik van het sociale zekerheidssysteem?” en “bedreigen religieuze praktijken van minderheden uw manier van leven?”, probeerde McLaren te achterhalen hoe de waargenomen bedreigingen, die EU-burgers toeschrijven aan immigranten, euroscepticisme kunnen promoten. Een belangrijk begrippenpaar dat ze hiervoor hanteert is in-group versus out-group. McLaren start met het argument dat attitudes tegenover de EU gemotiveerd worden door het willen beschermen van de eigen

in-group, dat wil zeggen de eigen nationaliteit. Ze onderscheidt twee mogelijke dreigingen die

mensen van buitenaf, de out-groups, kunnen meebrengen, namelijk een bedreiging voor de collectieve middelen en een bedreiging voor de cultuur. McLaren definieert beide respectievelijk als een realistische en een symbolische dreiging. De Cleen et al. (2017) voegen hier nog een derde aan toe, namelijk de bedreiging van de veiligheid. McLaren (2002) linkt deze negatieve houding ten aanzien van migranten aan eventueel euroscepticisme onder de bevolking. Het willen behouden van de nationale integriteit is volgens haar onderzoek de gemeenschappelijke oorzaak van zowel anti-immigratieattitudes als anti-EU attitudes. Levy en Phan (2014) benadrukken dat een gemeenschappelijk Europees immigratie- en asielbeleid gepaard gaat met een aanzienlijk verlies van nationale soevereiniteit. Verder stellen zij dat in een steeds groter wordende Europese “superstaat” de lijnen tussen in- en –out-groups steeds meer vervagen, en dat is nu net wat sommige mensen willen vermijden. De perceptie dat de EU een homogeniserend effect heeft

(31)

onder de lidstaten, voortkomend uit de gedachte dat de EU een bedreiging vormt voor de nationale unieke culturen én voor de exclusieve controle van lidstaten over de collectieve middelen, is dus vergelijkbaar met de gepercipieerde bedreiging van immigranten. McLaren argumenteert dus dat wie negatief staat tegenover de EU, ook negatief zal staan tegenover immigratie, uit angst om te moeten inboeten aan nationale identiteit.

Daar waar McLaren (2002) focust op de integriteit van de in-group, dat wil zeggen de eigen natie en de collectieve identiteit die daaraan gekoppeld is, gaan Boomgaarden en de Vreese (2005) vooral in op de negatieve bias tegenover de out-group. Met het onderzoek van McLaren als uitgangspunt poneren Boomgaarden en de Vreese dat de bereidheid bij mensen om zichzelf en / of anderen op te delen in groepen, aan de basis ligt van vijandigheid tegenover migranten. Zij halen groepsexperimenten en sociale identiteitstheorie aan, waaruit blijkt dat mensen die in categorieën zijn opgedeeld, geneigd zijn een voorkeur te ontwikkelen voor leden van hun eigen groep, en een negatieve bias ten aanzien van leden van de andere groep(en). Boomgaarden en de Vreese benadrukken de tendens, waarbij mensen bewust een onderscheid gaan maken tussen een eigen

in-group en de out-group, waarbij dat onderscheid voordelig is voor de in-group en nadelig voor

de out-group. Er is aangetoond dat mensen die geneigd zijn immigranten als out-group te brandmerken, ook andere mensen met een andere nationaliteit, ethniciteit of religie als out-group zullen categoriseren, en hier vijandig zullen tegenover staan (Sniderman, geciteerd in Boomgaarden & de Vreese, 2005). Aangezien de EU door het vrije verkeer van mensen en door het openstellen van grenzen mensen van verschillende culturen bij elkaar brengt, kan dit leiden tot een negatieve houding ten aanzien van de Europese Unie. De onderzoeken van McLaren (2002), Levy en Phan (2014) en Boomgaarden en de Vreese (2005) bewijzen dat concepten in de media, zoals een “wij”-“zij” strategie, zich kunnen uiten in de realiteit, wat het des te belangrijker maakt om mediarepresentaties uitvoerig te onderzoeken. Vervolgens kunnen media-effecten op de publieke opinie en het menselijk handelen onderzocht worden, maar die stap valt buiten de scope van dit onderzoek.

3.2. Framevariatie

De verschillende frames die hierboven besproken werden, manifesteren zich niet altijd en overal op dezelfde wijze. Of het slachtofferframe dan wel het indringerframe dominant is in de berichtgeving, hangt af van een aantal factoren. Daarom benadrukt Caviedes (2015) dat het nuttig

(32)

is om voorgaand onderzoek periodiek opnieuw uit te voeren. Dergelijk onderzoek moet uitwijzen met welke frames het publiek te maken krijgt in verschillende nieuwskanalen en op verschillende momenten van een “crisis”.

3.2.1. Framevariatie in de tijd

Framedominantie hangt af van de zichtbaarheid van een nieuwsitem en varieert dus in de tijd (Chyi & McCombs 2004; Greussing & Boomgaarden, 2017; Snow, Vliegenthart, & Corrigall-Brown 2007). Verschillende onderzoeken baseren zich op een vroege studie van Downs (1972) over mediazichtbaarheid. Hij onderscheidt

vijf verschillende stadia van pre-problem stage tot post-problem stage (zie figuur 3). Kleinnijenhuis, Schultz, and Oegema (2015) stellen dat het aantal gebruikte frames (i.e. perspectieven, oorzaken en oplossingen) stijgt, naarmate een crisis haar hoogtepunt bereikt. Ook Snow, Vliegenthart & Corrigall-Brown (2007) toonden aan dat de intensiteit van een crisis samenhangt met meer aandacht van media en publiek, waardoor er meer verschillende frames circuleren. Naarmate de crisis minder actueel wordt en dus haar nieuwswaarde verliest, treedt er een periode van herstel op, waarbij journalisten een consensus lijken te vinden. Dit leidt tot zogenaamde “frame-kristallisatie”, een fenomeen waarbij slechts een beperkt aantal frames domineren. Frame-variaties hangen dus sterk samen met de zichtbaarheid van een bepaald thema, waarbij thema’s die hoog op de agenda staan meer aandacht krijgen, waardoor er plaats is voor verschillende interpretaties. Met name bij langdurige crisissen, zoals de “vluchtelingencrisis”, is het dus aangewezen om te focussen op verschillende specifieke periodes, omdat frames wijzigen naarmate andere aspecten van de crisis op de voorgrond treden (Greussing & Boomgaarden, 2017). Ook Van Gorp (2010) meent dat het zinvol is om het onderzoek te centreren rond key events die een zogenaamde frame shift kunnen veroorzaken.

(33)

3.2.2. Framevariatie naargelang nieuwsoutlet

Frames variëren niet alleen in de tijd, maar zijn ook afhankelijk van de nieuwsoutlet in kwestie. Er is een duidelijke tweedeling tussen kwaliteitskranten en populaire kranten (De Bens & Raeymaeckers, 2010; De Cock et al., 2018; Lams, 2019). Onderzoek heeft uitgewezen dat kwaliteitsmedia eerder focussen op zogenaamd “hard news” (i.e. politiek en economie), terwijl populaire kranten meer aandacht schenken aan “soft news”, zoals sport, beroemdheden, sensatie en misdaad (Greussing & Boomgaarden, 2017; Reinemann et al. 2012). Qua doel van berichtgeving zou men het onderscheid kunnen maken tussen “informeren” en “entertainen”, waarbij kwaliteitskranten complexe materie in een bredere context proberen te plaatsen, terwijl populaire kranten de voorkeur geven aan simplistische of zelfs populistische voorstellingen. Uiteraard is deze opdeling niet absoluut en bevinden vele kranten zich ergens in het midden, en niet aan de extremen van dit continuüm (Greussing & Boomgaarden, 2017).

Desalniettemin is er een significant verschil tussen beide soorten kranten, wat met het oog op berichtgeving over vluchtelingen tot verschillende onderzoeksresultaten zou kunnen leiden. Verschillende auteurs suggereren dat – hoewel nieuwsmedia algemeen vrij negatief zijn in hun berichtgeving over minderheidsgroepen (Van Dijk, 1983, Masini & Van Aelst., 2017) – kwaliteitskranten toch positiever staan tegenover minderheden dan populaire kranten (De Coninck, Vandenberghe & Matthijs, 2019; Jacob et al., 2016). Bestaand onderzoek suggereert dat deze laatsten meer geneigd zullen zijn om minderheidsgroepen op een vijandige manier te portretteren door gebruik te maken van stereotype beelden door middel van exclusie en discriminatie. Berichtgeving over asiel en migratie zal dus in populaire kranten duidelijk negatievere bewoording bevatten dan in kwaliteitskranten (Greussing & Boomgaarden, 2017; KhosraviNik, 2009).

Toch nuanceren Van Gorp (2005) en Greussing & Boomgaarden (2017) deze tegenstelling. Met name in een periode van crisis – wanneer een item hoog op de agenda staat – is er sprake van “kruisbestuiving” tussen de verschillende nieuwsoutlets : zowel kwalitatieve als populaire kranten zijn deel van dezelfde markt en gebruiken elkaars bronnen. Dit heeft als gevolg dat zij dezelfde frames oppikken en dus sterk op elkaar gaan lijken (Van Gorp, 2005). Greussing & Boomgaarden (2017) wijten deze gelijkenissen aan media-externe invloeden in tijden van crisis. Gebeurtenissen

(34)

en context hebben dan dermate invloed op het dominante frame, dat kwaliteits- en populaire kranten op één lijn komen te staan.

Ten slotte kunnen onderzoeksresultaten dan nog eens afhangen van welke artikels of aspecten men in een bepaalde krant selecteert. In sommig onderzoek wordt de krant als één ondeelbaar geheel beschouwd. Alle verschillende artikelgenres – zoals klassieke nieuwsverslagen, diepteinterviews, columns, lezersbrieven e.d. – worden dus in de selectie behouden, aangezien zij alle op hun manier het dominante discours weerspiegelen en deel uitmaken van het eindproduct: de krant (De Cock, Sundin & Mistiaen, 2019). Ander onderzoek kiest er dan weer voor om bijvoorbeeld lezersbrieven buiten beschouwing te laten, omdat zij geen deel uitmaken van de journalistieke productie. Ook binnen de gekozen artikels zelf kunnen nog keuzes gemaakt worden. Zo hoeft men niet naar een artikel als geheel te kijken, maar kan men specifiek onderzoek doen naar citaten van specifieke actoren, zoals de studie van Van Leuven et al. (2018), die focust op de framing van migratie door partijen in de media.

(35)

3.3. Samenvatting van de literatuurstudie

DE “VLUCHTELINGENCRISIS” IN DE PERS

Overkoepelende discursieve strategie: “wij” versus “zij”

o “Bordering” van voiceless out-group (Chouliaraki & Zaborowski, 2017)

o Legitimering van in-group en deligitimering van out-group door “dehumanisering” en “morele autoriteit (Arcimaviciene & Baglama, 2018)

o In- en out-groups in de realiteit (McClaren, 2002; De Vreese & Boomgaarden, 2005; Levy & Phan,

2014)

“wij”: Europese Unie “zij”: vluchtelingen

o Krijgt meer “stem”, ruimte dan vluchtelingen zelf (Chouliaraki & Zaborowski, 2017; De Cock et al., 2018; Krzyzanowski, Triandafyllidou & Wodak, 2017; Lams, 2019)

o Slachtoffer van de “crisis” ( De Cleen et al. (2017), Lams (2019), Parker, Naper & Goodman (2018), Sumuvuori et al. (2016) en Vandevoordt (2016)

Indringerframe

o dreiging voor veiligheid, economie, cultuur (De Cleen et al., 2017; Georgiou &

Zaborowski, 2017; Greussing & Boomgaarden, 2017; Van Gorp, 2005).

o “goede” vs. “slechte” vluchtelingen (Koca-Helvaci, 2019; Szcepanik, 2016)

o “vluchtelingen” vs. “migranten” (De Cleen et al., 2017)

Slachtofferframe

o Aandacht voor menselijk aspect (Van Gorp, 2005; Greussing & Boomgaarden, 2017) o Humaan beleid (Lams, 2019)

o Passiviteit, collectiviteit (Chouliaraki & Zaborowski, 2017)

Framevariatie

In de tijd

- “issue attention cycle” van Downs (1972)

- “frame-kristallisatie” ( Snow, Vliegenthart & Corrigall-Brown, 2007) - Key events kunnen frame shifts veroorzaken (Van Gorp)

Naargelang nieuwsoutlet

- Populaire versus kwaliteitskranten: “soft news” vs. “hard news” ( Greussing & Boomgaarden, 2017; Reinemann et al. 2012)

- “kruisbestuiving” (Van Gorp, 2005) Tabel 1: Samenvatting van de literatuurstudie

Afbeelding

Figuur 1: Asielaanvragen in de EU-28 lidstaten van 2008-2018 (Eurostat, 2019)
Figuur 2: Metaforengebruik volgens Arcimaviciene & Baglama (2018)
Figuur 3: De issue-attention cycle van Downs (1972)
Tabel 1: Samenvatting van de literatuurstudie
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het decreet betreff ende de bodemsanering en de bodem- bescherming (DBB).. Twee rechtsgronden

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Binnen één samenwerkingsverband is gekozen voor een variant hierop, het matrixmodel, waarbij niet één centrumgemeente als gastheer optreedt, maar waar de gastheerfunctie voor de

Isabella Henriëtte van Eeghen, De Amsterdamse boekhandel 1680-1725. Gegevens over de vervaardigers, hun internationale relaties en de uitgaven N-W, papierhandel, drukkerijen

Onder de conventie is het gewicht van een land evenredig met de bevolkingsomvang, waardoor de macht van een land niet meer in de buurt evenredig is met de wortel van

[r]