De ZSM-‐aanpak en het recht op een eerlijk proces
van de minderjarige verdachte in het jeugdstrafrecht
Onderzoek in hoeverre, in het licht van artikel 40 IVRK, het recht op een eerlijk proces
ex artikel 6 EVRM geoorloofd onder druk wordt gezet door de ZSM-‐aanpak in het
jeugdstrafrecht.
Master Strafrecht Student: M.C. Schuijt Studentnummer: 5788218 Datum: 16 juli 2014 Scriptiebegeleider: mr. M. Steen
‘Today’s children are the foundation of every society of tomorrow. The quality of
forthcoming generations will reflect the conditions of their respective childhood.’
1Y. Kolosov
1 Y.Kolosov, ‘The Rights of the Child’, in: J. Symondes e.a., Human rights: Concepts and standards, Sydney: Ashgate
De ZSM-‐aanpak en het recht op een eerlijk proces
van de minderjarige verdachte in het jeugdstrafrecht
door
M.C. Schuijt
master Strafrecht
Universiteit van Amsterdam
De ZSM-‐aanpak zorgt er voor dat jeugdstrafzaken zo snel, selectief, slachtoffergericht en slim mogelijk worden afgedaan middels buitengerechtelijke afdoening. De buitengerechtelijke afdoening zet het recht op rechtsbijstand, de onschuldpresumptie en het recht op toegang tot een onafhankelijke rechter, echter wel onder druk. In deze studie is onderzocht in hoeverre, in het licht van artikel 40 IVRK, de ZSM-‐aanpak het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM geoorloofd onder druk zet. Hierbij is aandacht besteed aan de bijzondere positie van minderjarige in het strafproces door artikel 6 EVRM te interpreteren in het licht van artikel 40 IVRK.
De druk die is ontstaan op de onschuldpresumptie en het recht op toegang tot een rechter is geoorloofd nu de minderjarige verdachte de mogelijkheid heeft tot het instellen van verzet en voorts de mogelijkheid heeft op rechtsbijstand. De druk op het recht op rechtsbijstand kan, in het licht van artikel 40 IVRK, niet worden gezien als ongeoorloofd. Wel moet kritisch gekeken worden naar de gemaakte kanttekeningen. Daarnaast is aanbevolen om minderjarigen enkel de mogelijkheid te geven om afstand te doen van verhoorbijstand om zo (extra) invulling te geven aan de bijzondere positie van minderjarigen in het strafproces.
Keywords: minderjarige, verdachte, ZSM-‐aanpak, jeugdstrafrecht, eerlijk proces, IVRK, EVRM, jeugdrecht.
Abstract...V
Lijst van afkortingen... IX
Inleiding...1
1. De ZSM-‐aanpak ...5
§1.1
I
NLEIDING...5
§
1.2
H
ET JEUGDSTRAFRECHT EN DE AANLEIDING VOOR DEZSM-‐
AANPAK...6
§
1.3
D
E DOELEN VAN DEZSM-‐
AANPAK EN DE VERWACHTE RESULTATEN...7
§
1.4
D
EZSM-‐
WERKWIJZE...9
§ 1.4.1 De procedure ... 9 § 1.4.2 De OM-‐afdoening ...11 § 1.4.2.1 De transactie ...12 § 1.4.2.2 De strafbeschikking...13 § 1.4.2.3 Het recht op rechtsbijstand en het recht op een onafhankelijke enonpartijdige rechter ...14
§
1.5
C
ONCLUSIE... 18
2. Het internationale kader ... 20
§
2.1
I
NLEIDING... 20
§
2.2
D
OORWERKING VAN INTERNATIONAAL RECHT IN DEN
EDERLANDSE RECHTSORDE... 21
§ 2.2.1 Doorwerking...21 § 2.2.2 De positie van de minderjarige in het EVRM en het IVRK ...23
§
2.3
H
ET JEUGDSTRAFRECHT IN HET LICHT VAN ARTIKEL40
IVRK... 25
§ 2.3.1 Het proportionaliteitsbeginsel en het pedagogische karakter ...25 § 2.3.2 De buitengerechtelijke afdoening ...27
§
2.4
H
ET RECHT OP EEN EERLIJK PROCES... 28
§
2.5
H
ET RECHT OP RECHTSBIJSTAND... 30
§ 2.5.1 Het recht op een raadsman ...30
§ 2.5.2 Het recht op informatie en effectieve participatie ...33
§
2.6
D
E ONSCHULDPRESUMPTIE... 35
§
2.7
H
ET RECHT OP EEN ONAFHANKELIJKE EN ONPARTIJDIGE RECHTER... 36
§ 2.7.1 Het recht op toegang tot de rechter ...37
§ 2.7.2 Het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter ...38
§
3.2
H
ET RECHT OP RECHTSBIJSTAND... 41
§
3.3
D
E ONSCHULDPRESUMTIE... 44
§
3.4
H
ET RECHT OP TOEGANG TOT EEN ONAFHANKELIJKE EN ONPARTIJDIGE RECHTER... 45
§ 3.4.1 Het recht op toegang tot de rechter ...45
§ 3.4.2 Het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter ...46
§
3.5
C
ONCLUSIE... 47
Conclusie... 50
Literatuurlijst... 56
De Aanwijzing Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor
De Richtlijn Europese Richtlijn over het recht op een advocaat in strafzaken en communicatie in strafrechtelijke procedures
ECieRM Commissie voor de Rechten van de Mens
EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens
EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
HR Hoge Raad
IVRK Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
LJN Landelijk Jurisprudentie Nummer
NJ Nederlandse Jurisprudentie
OM Openbaar Ministerie
Sr Wetboek van Strafrecht
Stb Staatsblad
Sv Wetboek van strafvordering
Trb Tractatenblad
VN Verenigde Naties
ZSM-‐aanpak Zo snel, selectief, slachtoffergericht en slim afdoen van jeugdstrafzaken
Inleiding
In 2011 is het ‘ZSM-‐jeugd’-‐project onder leiding van het Openbaar Ministerie gelanceerd.2 ZSM staat voor zo snel, selectief, slachtoffergericht en slim mogelijk afdoen
van jeugdstrafzaken.3 Door sneller te besluiten over zaken, jeugdige delinquenten
doeltreffender te selecteren voor een bepaalde afdoening, meer slachtoffergericht te werken en de verschillende ketenpartners slim samen te laten werken wordt verwacht dat de aanpak van jeugdcriminaliteit wordt verbeterd.4
De nieuwe werkwijze past goed binnen de doelstellingen die het Kabinet-‐Rutte I destijds had. Één van de vastgestelde doelen was om de administratieve werkdruk van de politie terug te dringen en de doorlooptijden binnen het Openbaar Ministerie te verkorten waardoor het veiligheidsgevoel bij de burger zou worden vergroot.5 Om dit te
kunnen realiseren is het programma ‘Herontwerp Keten Strafrechtelijke Handhaving’ geïntroduceerd.6 Dit programma geeft richtlijnen voor een permanente verbetering en
versnelling van de werkprocessen van politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak.
De versnelling van de werkprocessen, waar het Kabinet-‐Rutte I op doelt, kan op twee manieren worden bereikt.7 Ten eerste middels het gebruik van het (super)snelrecht. Bij
het snelrecht verschijnt de verdachte na de inverzekeringstelling en binnen de bewaringstermijn van veertien dagen voor de rechter. Bij het supersnelrecht wordt de verdachte binnen de termijn van drie dagen van de inverzekeringstelling berecht. Door de korte termijn tussen aanhouding en behandeling zijn enkel relatief eenvoudige zaken geschikt voor deze wijze van afhandeling. Deze weg zal in dit onderzoek verder achterwege worden gelaten. Ten tweede kan dit ook worden bereikt middels de ZSM-‐ aanpak, een vorm van buitengerechtelijke afdoening van jeugdstrafzaken. Bij deze aanpak wordt er naar gestreefd dat de officier van justitie binnen zes uur na de aanhouding van de minderjarige verdachte een beslissing neemt of de zaak zich leent voor een OM-‐afdoening.8 De officier van justitie zal hiervoor kijken naar het
recidiverisico van de jeugdige en de zwaarte van het delict.9
2 Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 126, p. 4. 3 Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 126, p. 4. 4 Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 126, p 4.
5 Aanhangsel Handelingen II 2010/11, nr. 1084, p. 10 en 16. 6 Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 126, p. 3.
7 Zie o.a. Perspectief op 2015. Een zichtbaar, merkbaar en herkenbaar OM (De visie van het OM op de
strafrechtelijke handhaving voor de komende jaren), p. 14-‐15.
8 Aanhangsel Handelingen II 2010/11, nr. 1084, p. 17.
De ZSM-‐aanpak heeft verschillende (verwachte) positieve effecten. Ten eerste wordt, zoals hiervoor reeds is aangegeven, beoogd om de jeugdcriminaliteit aan te pakken.10
Ten tweede wordt, zoals eveneens hiervoor is aangegeven, verwacht dat de administratieve werkdruk bij de politie wordt teruggedrongen en de doorlooptijden binnen het Openbaar Ministerie worden verkort waardoor het veiligheidsgevoel bij de burger wordt vergroot.11 Ten derde zal het capaciteitsprobleem in de rechtbank worden
opgelost waardoor rechters meer tijd hebben voor de zwaardere zaken.12 Ten vierde
kan een buitengerechtelijke afdoening uitkomst bieden indien berechting middels het strafrecht niet proportioneel zou zijn gelet op de ernst van het strafbare feit. Ten vijfde kan door snelle afdoening publieke veroordeling en stigmatisering worden voorkomen en is de snelle afdoening meer in overeenstemming met het lik-‐op-‐stuk-‐beleid van het Openbaar Ministerie. Ten zesde kan de snelle berechting preventief werken op de jeugdige doordat de kans groter wordt geacht dat verdachte leert van zijn gedrag indien de sanctie snel volgt. Het laatste (verwachte) positieve punt van de buitengerechtelijke afdoening in de ZSM-‐aanpak, is erin gelegen dat er een signaal aan de buitenwereld wordt afgegeven dat Nederland zich inzet voor de positieve verplichtingen die uit het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) vloeien.13 Uit
artikel 40 lid 3 aanhef en sub b IVRK vloeit de verplichting dat Staten er naar dienen te streven om zoveel mogelijk jeugdstrafzaken af te doen middels buitengerechtelijke afdoening:
‘De Staten die partij zijn, streven ernaar de totstandkoming te bevorderen van wetten, procedures, autoriteiten en instellingen die in het bijzonder bedoeld zijn voor kinderen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, en, in het bijzonder:
b. de invoering, wanneer passend en wenselijk, van maatregelen voor de handelwijze ten aanzien van deze kinderen zonder dat men zijn toevlucht neemt tot gerechtelijke stappen, mits de rechten van de mens en de wettelijke garanties volledig worden geëerbiedigd.’
Middels de buitengerechtelijke afdoening wordt de bijzondere positie van de minderjarige in het strafprocesrecht gewaarborgd. De minderjarige is namelijk erg kwetsbaar. Een alternatieve afdoening wordt in het belang van de minderjarige geacht, doordat de zaak snel wordt afgedaan waardoor het pedagogische karakter wordt gewaarborgd.
Indien er wordt gekozen voor een buitengerechtelijke afdoening van jeugdstrafzaken is het van belang dat de rechten van de mens en de wettelijke garanties volledig worden
10 ‘Test procesontwerp ZSM Jeugd’, rapportage fase 3, september 2012, Significant, p. 11. 11 Aanhangsel Handelingen II 2010/11, nr. 1084, p. 10 en 16.
12 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, Dwangmiddelen en rechtsmiddelen, Deventer: Kluwer 2002, p. 33. 13 P.T. Na, Jeugdigen en de OM-‐afdoening, Tilburg: Celsus Juridische uitgeverij 2011, p. 106.
geëerbiedigd. In artikel 6 van het Europese Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) zijn er verschillende procedurele (minimum)waarborgen vastgesteld voor de verdachte in het strafproces die betrekking hebben op een eerlijk proces. Zo heeft de verdachte het recht op rechtsbijstand, voor onschuldig te worden gehouden tot het tegendeel is bewezen, en het recht op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter.
Door de versnelde afhandelingswijze bij de ZSM-‐aanpak kunnen deze rechten echter onder druk komen te staan. Doordat de zaak wordt afgedaan zonder tussenkomst van een rechter verloopt de gehele procedure binnen de invloedsfeer van het Openbaar Ministerie. Daarnaast roept de ZSM-‐aanpak vragen op met betrekking tot de rol van de raadsman en de onschuldpresumptie.
De rechten die uit artikel 6 EVRM voortvloeien gelden weliswaar ook voor minderjarige verdachten, maar het artikel bouwt niet voort op de bijzondere positie van de minderjarige verdachte in het strafproces. Dit doet artikel 40 IVRK wel. Aan de ene kant waarborgt artikel 40 IVRK het recht op een eerlijk proces.14 Aan de andere kant
waarborgt het ook strafrechtelijke bejegening van de minderjarige die aansluit bij de leeftijd van verdachte. De artikelen uit het IVRK hebben echter geen rechtstreekse werking in de Nederlandse rechtsorde. De bepalingen uit het IVRK kunnen wel indirect doorwerken in de nationale orde. Het EHRM kan namelijk in zijn jurisprudentie internationale bronnen gebruiken ter interpretatie van bepalingen uit het EVRM.15 Zo
kunnen bronnen die geen rechtstreekse werking genieten, zoals het IVRK, toch doorwerken in de nationale rechtsorde. Daar komt bij dat deze jurisprudentie bindend is voor alle verdragsstaten. Gelet hierop kan de EHRM-‐jurisprudentie worden gezien als een belangrijke bijdrage aan de verwezenlijking van kinderrechten. Voor dit onderzoek zullen het EVRM het IVRK en de EHRM-‐jurisprudentie dan ook de basis vormen voor het internationale kader.
Om te onderzoeken in hoeverre het recht op een eerlijk proces onder druk wordt gezet door de ZSM-‐aanpak is de volgende onderzoeksvraag vastgesteld:
In hoeverre wordt, in het licht van artikel 40 IVRK, het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM geoorloofd onder druk gezet door de ZSM-‐aanpak in het jeugdstrafrecht?
14 I. Mijnarends, T. Liefaard en M. Bruning, ‘De doorwerking van het IVRK in het Nederlandse jeugdstrafrecht’,
Speciale aandacht voor de rechten van het kind, NJCM Bulletin 2013, p. 533.
15 G. Pullus, Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het IVRK: receptie in het belang van het kind, in:
Om tot een toereikend antwoord te kunnen komen op de onderzoeksvraag zal allereerst dieper worden in gegaan op de ZSM-‐aanpak. Hierbij wordt gekeken naar het ontstaan, de doelen en de werkwijze van de ZSM-‐aanpak. In het tweede hoofdstuk wordt het internationale kader beschreven waarbij het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM wordt uitgediept, in het licht van artikel 40 IVRK. In hoofdstuk drie wordt de ZSM-‐aanpak getoetst aan de waarborgen uit het internationale kader en zal worden aangeven in hoeverre de ZSM-‐aanpak hiermee in overeenstemming is. Het onderzoek wordt afgesloten met een conclusie op de onderzoeksvraag.
1 . De ZSM-‐aanpak
§ 1.1. INLEIDING
Het kabinet-‐Rutte I vond het belangrijk dat veel voorkomende criminaliteit snel en effectief zou worden afgedaan. Dit heeft het kabinet dan ook als een van de doelen aangemerkt.16 Door het overgrote deel van de standaardzaken binnen een maand af te
handelen via een strafbeschikking of een vonnis zou er een aanzienlijke verbetering van de doorlooptijden worden geëffectueerd en zou de administratieve werkdruk van de politie worden verlaagd.17 Het kabinet-‐Rutte I verwachtte dat de versnelde procedure
een positief effect zou hebben op het veiligheidsgevoel van het slachtoffer en de burgers in het algemeen doordat er geen maandenlang proces behoeft te worden afgewacht voordat de rechter uitspraak doet. Voorts vond het kabinet-‐Rutte I het belangrijk dat er aandacht kwam voor het terugdringen van het grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren. Dit werd dan ook als doel opgenomen in het regeerakkoord.18 Het
terugdringen van het grensoverschrijdend gedrag moest onder andere worden gerealiseerd door het stelselmatig toepassen van het lik-‐op-‐stukbeleid en het opzetten van snelrecht middels ‘night courts’.19
Om dit alles te bereiken is het programma ‘Herontwerp Keten Strafrechtelijke Handhaving’ opgesteld.20 Het programma geeft richtlijnen met betrekking tot
permanente verbetering en versnelling van de werkprocessen van de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak. De ZSM-‐aanpak is een onderdeel van dit programma.
In dit hoofdstuk zal de werkwijze van de ZSM-‐regeling nader worden beshreven. Om dit te kunnen doen zal in paragraaf 2 eerst worden ingegaan op het karakter van het jeugdstrafrecht in het algemeen en de aanleiding voor de ZSM-‐aanpak. Vervolgens worden in paragraaf 3 de doelen en de verwachte resultaten van de ZSM-‐aanpak besproken. In paragraaf 4 komt de werkwijze van de ZSM-‐aanpak aan de orde.
16 Aanhangsel Handelingen II 2010/11, nr. 1084, p. 10 en 16. 17 Regeerakkoord VVD-‐CDA, 30 september 2010, p. 39. 18 Regeerakkoord VVD-‐CDA, 30 september 2010, p. 39.
19 Een voorbeeld van een lik-‐op-‐stukbeleid van het OM geldt bij de jaarwisseling. Het OM zal de zaken die
zich daarvoor lenen zelf af doen met een boete of taakstraf of brengt de verdachte voor de rechter in een (super)snelrecht-‐ of reguliere zitting. Het Openbaar Ministerie hanteert bij dergelijke strafzaken hogere geldboetes, taakstraffen en gevangenisstrafeisen dan bij reguliere strafzaken. Zie bijvoorbeeld http://www.om.nl/onderwerpen/oud-‐en-‐nieuw/@161966/lik-‐stuk-‐beleid-‐rond/
§ 1.2 HET JEUGDSTRAFRECHT EN DE AANLEIDING VOOR DE ZSM-‐AANPAK
De Nederlandse strafwet heeft een aantal artikelen gewijd aan de jeugdige dader. Volgens artikel 77a Wetboek van Strafrecht zijn jeugdige daders personen, die een strafbaar feit hebben gepleegd en die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, maar nog niet de leeftijd van achttien jaar. Voor deze groep minderjarigen zijn de artikelen 77d tot en met 77gg Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Het jeugdstrafrecht kenmerkt zich door het pedagogische karakter waarbij het algemene uitgangspunt het voorkomen van recidive is.21 Het pedagogische karakter
blijkt ten eerste uit het feit dat er een apart sanctiestelsel is opgezet welke gericht is op een positieve gedragsbeïnvloeding van de minderjarige.22 Tegen het strafbare gedrag
van de minderjarige moeten passende interventies worden gebruikt om te zorgen voor een effectief jeugdstrafrecht. Beslissingen en handelingen die gericht zijn naar de minderjarige verdachte en van toepassing zijn op sancties en maatregelen dienen om die reden gericht te zijn op de stimulatie van de ontwikkeling, de heropvoeding en de resocialisatie van de minderjarige en op het weerhouden van recidive bij de minderjarigen. Ten tweede blijkt het pedagogische karakter uit de formulering van een aantal aparte strafproceswaarborgen welke zijn geformuleerd in het Wetboek van Strafvordering en gaan over de specifieke benadering van de minderjarige tijdens het strafproces.
Naast een strafrechtelijke reactie op het plegen van een strafbaar feit door een minderjarige, zoals jeugddetentie of een taakstraf, kan het in sommige gevallen nodig zijn om civielrechtelijke maatregelen te overwegen. Enkel strafrechtelijk optreden kan onvoldoende worden geacht om reden dat preventie en nazorg bij de jeugdige verdachte ook erg belangrijk is.23 Daar komt bij dat het Openbaar Ministerie een extra
verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot de minderjarige gelet op het ingrijpende karakter van de strafrechtelijke vervolging. Bij een reactie op een strafbaar feit is het uitgangspunt niet straffen als het kan, maar juist dat de minderjarige leert van zijn fouten en een nieuwe kans moet krijgen. Dit uitgangspunt blijkt ook wel uit het feit dat slechts 20% van de minderjarigen die in verband wordt gebracht met het (vermoedelijk) plegen van een delict worden gedagvaard en uiteindelijk voor de kinderrechter verschijnen.24
21 Dit wordt regelmatig onderstreept in kamerstukken. Zie bijvoorbeeld Handelingen II 2001/02, p. 154. 22 Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, Stcr. 2014/8284, p. 1.
23 Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, Stcr. 2014/8284, p. 1-‐2.
24 M.M. van Rosmalen, S.N.Kalidien en N.E. de Heer-‐de Lange (red.), Criminaliteit en Rechtshandhaving 2011,
Indien de verdachte wel wordt gedagvaard is het streven erop gericht om 80% van de zaken binnen zes maanden na het eerste verhoor te kunnen afdoen.25 Er wordt vanuit
gegaan dat bij het grootste gedeelte van de zaken één maand voldoende is om een proces-‐verbaal op te maken en te zenden naar de officier van justitie. Deze zal dan drie maanden na het eerste verhoor een afdoeningsbeslissing nemen. In een groot gedeelte van de zaken blijken deze termijn echter niet te worden gehaald.26 In 2011 heeft het
Openbaar Ministerie daarom onderzoek gedaan hoe de effectiviteit van bestaande interventies, en dan met name, bij lichte delicten kon worden vergroot.27 Daarnaast
werd onderzocht hoe de daarbij behorende processen simpeler konden worden georganiseerd. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat indien de lichte zaken sneller en slimmer zouden worden aangepakt er ten eerste ruimte zou ontstaan voor het behandelen van de zwaardere en ernstigere criminaliteit. Ten tweede zou op deze manier tegemoet kunnen worden gekomen aan het beschermen van de belangen van het slachtoffer. De uitkomst van dit onderzoek heeft uiteindelijk de basis gevormd voor de ZSM-‐aanpak.28
§ 1.3 DE DOELEN VAN DE ZSM-‐AANPAK EN DE VERWACHTE RESULTATEN
Het doel van de ZSM-‐aanpak is dus om eenvoudige strafzaken sneller af te doen. Dit kan worden gedaan door veel voorkomende criminaliteit daadkrachtig, passend en efficiënt aan te pakken.29 De praktijk leert dat binnen de strafrechtketen er vaak te traag wordt
gereageerd op een strafbaar feit. Dit kan zorgen voor negatieve effecten, zoals recidive van de jeugdige dader, en dient juist om die reden te worden voorkomen. Middels de ZSM-‐aanpak wordt beoogd de strafrechtketen te verbeteren door de administratieve lasten van de politie te verlagen waardoor het vakmanschap wordt vergroot en versterkt en om strafzaken van veel voorkomende criminaliteit snel af te handelen. Zo spoedig mogelijk dient alle relevante informatie bij elkaar te worden gelegd zodat in een korte tijd een effectieve sanctie kan worden opgelegd. Maar niet alle zaken lenen zich voor snelle afdoening.30 De ZSM-‐aanpak heeft zich toegespitst op minderjarigen die zijn
aangehouden voor misdrijven waarop maximaal zes jaren gevangenis staat. Daarnaast moet het gaan om een eenvoudige strafzaak, zoals het plegen van vernielingen, winkeldiefstallen en straatroven.
25 Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 133. 26 Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 133.
27 E.M. Mijnarends, De rechtspositie van de jeugdige verdachte op ZSM, Strafblad: 2014. 28 Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 126, p. 4.
29 Factsheet ZSM-‐aanpak OM, laatst geraadpleegd op 8 mei 2014:
http://www.om.nl/onderwerpen/zsm/@158586/factsheet-‐zsm/
Het Openbaar Ministerie heeft bij het opzetten van de ZSM-‐aanpak een viertal doelen geformuleerd welke worden gekenmerkt door de woorden selectief, snel, slim en
slachtoffergericht.31 Voorts zijn ook de verwachte resultaten van de ZSM-‐aanpak
vastgesteld.32
Ten eerste acht het Openbaar Ministerie het van belang dat zaken die geschikt zijn voor snelle afhandeling worden geselecteerd voor de ZSM-‐aanpak. Door in een vroeg stadium al na te gaan of vervolging zowel haalbaar als wenselijk is kan worden voorkomen dat tijd wordt gestoken in zaken die uiteindelijk niet vervolgd zullen worden. Naast de beslissing of de ZSM-‐aanpak moet worden gebruikt in een bepaalde zaak streeft het OM naar selectieve inzet van het strafrecht. Dit houdt in dat naast de inzet van strafrechtelijke afdoening moet worden gekeken naar bijvoorbeeld alternatieve maatregelen of civielrechtelijke maatregelen die kunnen worden genomen om een positieve gedragsbeïnvloeding van de minderjarige te kunnen bewerkstelligen. Verwacht wordt dat de ZSM-‐aanpak zal leiden tot meer reprimandes en geldboetes voor de jeugdige verdachte bij lichte strafzaken.
Voorts acht het Openbaar Ministerie het van belang dat zaken snel worden afgedaan. Binnen zes uur na de aanhouding van de minderjarige verdachte dient de officier van justitie een beslissing te nemen of de zaak moet worden geseponeerd, of de zaak kan worden afgedaan middels een OM-‐afdoening of dat de minderjarige toch gedagvaard dient te worden. Door de snelle beslissing weet de jeugdige verdachte direct waar hij aan toe is. Dit wordt ook wel het lik-‐op-‐stuk beleid genoemd waarbij het snel berechten en straffen van jeugdigen die een strafbaar feit hebben gepleegd centraal staat. Door deze snelle afdoening van jeugdstrafzaken wordt er minder geïnvesteerd in lichte zaken en meer in zware zaken onder het motto ‘licht wanneer het kan, zwaar wanneer het moet’. Met de ZSM-‐aanpak worden de doorlooptijden verkort waardoor de focus komt te liggen op zwaardere zaken, hetgeen zal leiden tot minder recidive bij de jeugdige daders.
Ten derde acht het Openbaar Ministerie het van belang dat de werkwijze van de ketenpartners wordt gewijzigd en dat de ketenpartners gaan samenwerken. Onder ketenpartners wordt verstaan: de politie, de Raad voor de Kinderbescherming, het Openbaar Minister, Reclassering Nederland, Slachtofferhulp en eventueel ook Bureau Jeugdzorg. Bij de ZSM-‐aanpak hebben de zojuist genoemde ketenpartners zich georganiseerd op een (of meer) vaste locatie(s). De ketenpartners zijn 7 dagen per week en 16 uur per dag bezig om bij elke jeugdstrafzaak die door de politie wordt aangemeld
31 J. Plaiser en D. van Wiersema, ‘Planevaluatie ZSM-‐jeugd’, impact R&D 2011, p. 15 en 16. 32 J. Plaiser en D. van Wiersema, ‘Planevaluatie ZSM-‐jeugd’, impact R&D 2011, p. 15 en 16.
een afdoeningsbeslissing te nemen binnen de eerste zes uur van het verhoor. Er wordt getracht om de ketenpartners samen te laten werken en het slachtoffer zoveel mogelijk bij de zaak te betrekken.
Als laatste acht het Openbaar Ministerie het van belang dat er rekening wordt gehouden met de belangen van slachtoffers. Het Openbaar Ministerie wil dit doen door vaker en sneller schadevergoeding en een vorm van herstelbeschikking in te zetten. Een herstelbeschikking kan onder andere bestaan uit een excuusbrief, of een gesprek tussen de verdachte en het slachtoffer. Naast het sneller inzetten van slachtoffergerelateerde instrumenten is het de bedoeling dat de afdoening zichtbaar en merkbaar is voor de minderjarige verdachte en voor de slachtoffers. De ZSM-‐aanpak moet er voor zorgen dat de vordering tot schadevergoeding sneller wordt behandeld en in sommige gevallen zelfs direct wordt toegekend. Deze snelle reactie zorgt ervoor dat er recht wordt gedaan aan slachtoffers. Met de ZSM-‐aanpak wordt aldus verwacht dat de tevredenheid van de slachtoffers wordt vergroot. Er zal vaker en sneller een schadevergoeding worden meegenomen in de afdoening en door de snelle reactie op het strafbare feit weet het slachtoffer snel waar hij aan toe is.
§ 1.4 DE ZSM-‐WERKWIJZE
In deze paragraaf wordt er aandacht besteed aan de ZSM-‐procedure en de verschillende manieren van afdoen binnen het jeugdstrafrecht. Hierbij zal de grootste aandacht uitgaan naar de strafbeschikking van het Openbaar Ministerie.
§ 1.4.1 De procedure
Gelet op de ZSM-‐aanpak is er een tweetal mogelijkheden om de jeugdstrafrechtketen ‘binnen’ te komen.33 Ten eerste is er de mogelijkheid dat de minderjarige wordt
aangehouden van een strafbaar feit. Na de aanhouding wordt de minderjarige overgebracht naar het politiebureau en zal deze zo spoedig mogelijk worden voorgeleid aan de hulpofficier voor verhoor.34 Ten tweede kan de minderjarige door de politie
schriftelijk worden uitgenodigd om naar het politiebureau te komen voor verhoor zonder dat er sprake is van een aanhouding. Het is mogelijk dat de verdachte bij aankomst op het politiebureau of na het politieverhoor alsnog wordt aangehouden.
Na het verhoor wordt er door de politie een proces-‐verbaal opgemaakt. Deze bevat zowel de verklaring van de verdachte als andere noodzakelijke informatie die uit
33 E.M. Mijnarends, De rechtspositie van de jeugdige verdachte op ZSM, Strafblad: 2014. 34 Zie artikel 53 en 54 Wetboek van Strafvordering.
het politieonderzoek voortvloeit. Vervolgens dient te worden beslist of de zaak wordt afgedaan door de politie middels een reprimande of een verwijzing naar Bureau Halt.35
Bepaalde strafbare feiten die een eenvoudig en licht karakter hebben kunnen door middel van de reprimande worden afgedaan: een mondelinge waarschuwing van de politie aan de verdachte.36 De politie kan hier voor kiezen gelet op de zeer jeugdige
leeftijd van verdachte, de geringe gevolgen van het feit, het optreden van de ouders of anderen of het reeds vergoed zijn van de toegebrachte schade.37 Middels een
waarschuwing wordt het strafbare feit buiten het justitiële circuit gehouden. Dit betekent dat het opgemaakte proces-‐verbaal niet naar het Openbaar Ministerie wordt gestuurd of naar bureau Halt. Wel worden de ouders van de verdachte in kennis gesteld en dient eventuele schade te worden vergoed.
Indien de politie een reprimande aan verdachte onvoldoende acht kan er worden gekozen om het proces-‐verbaal naar bureau Halt te sturen.38 De Halt-‐feiten waarvoor de
politie rechtstreeks naar Halt kan verwijzen zijn opgesomd in het Besluit aanwijzing Halt feiten.39 Er zijn drie vereisten.40 Ten eerste dient de jeugdige en zijn ouders in te
stemmen met de deelname aan deze manier van afdoen. Vervolgens dient de jeugdige de gemaakte afspraken volledig na te komen. Ten derde mag er geen sprake zijn van ernstige, achterliggende problematiek bij de jeugdige.
Indien een Halt-‐afdoening tot de mogelijkheden behoort krijgt de verdachte de keuze voorgelegd: of naar de officier van justitie of naar Halt. Bij de Halt afdoening krijgt de minderjarige de kans om hetgeen hij fout heeft gedaan recht te zetten door bijvoorbeeld excuses aan te bieden aan het slachtoffer en de schade die uit het feit is ontstaan te vergoeden. Deze manier van afdoen biedt de mogelijkheid om bij licht strafbaar gedrag van jeugdigen wel interventie toe te passen en recht te doen aan de gevolgen voor de slachtoffers, zonder dat er mogelijke negatieve gevolgen van registratie in justitiële documentatie kan ontstaan. Indien de jeugdige echter niet naar behoren heeft deelgenomen aan de Halt-‐afdoening wordt er alsnog een proces-‐verbaal
35 Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, Stcr. 2014/8284, p. 7-‐8. 36 Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, Stcr. 2014/8284, p. 7. 37 Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, Stcr. 2014/8284, p. 5.
38Halt staat voor Het Alternatief. In de Aanwijzing Halt-‐afdoening worden de procedure en de
recidiveregeling beschreven.
39 Deze opsomming betekent echter niet dat de officier van justitie geen bevoegdheid heeft om de jeugdige
voor andere strafbare feiten naar Halt te sturen. Het moet dan echter wel gaan om een strafbaar feit van geringe aard. Zie Besluit aanwijzing Halt-‐feiten.
opgemaakt en aan de officier van justitie teruggezonden als een negatieve Halt-‐ terugkoppeling.41
§ 1.4.2 De OM-‐afdoening
Indien een reprimande of een Halt-‐afdoening niet voldoende wordt geacht als reactie op het strafbare feit kan gekozen worden voor een OM-‐afdoening. De officier van justitie kijkt naar een tweetal aspecten om te bepalen of de zaak zich hiervoor leent.42 Ten
eerste moet het gaan om een eerste of tweede delict van de minderjarige. Indien blijkt dat de verdachte meerdere strafbare feiten heeft gepleegd kan de OM-‐afdoening niet meer in aanmerking komen. Ten tweede moet verdachte bekennen dat hij het strafbare feit heeft gepleegd. Indien de officier van justitie beslist dat een OM-‐afdoening tot de mogelijkheden behoort wordt beslist of de specifieke zaak ook daadwerkelijk kan worden afgedaan middels een OM-‐afdoening. Dit gebeurt aan de hand van een drietal fasen: de selectie, de keuze voor het verdere traject en de executie. Deze fasen sluiten direct bij elkaar aan.
Nadat de zaak is voorgelegd aan de officier van justitie wordt de zaak behandeld aan de ‘selectietafel’.43 Er zal dan door de officier van justitie, Reclassering Nederland,
slachtofferhulp en de Raad voor de Kinderbescherming zo snel mogelijk informatie worden verzameld over de betreffende zaak en dient er gekeken te worden of de zaak bewijstechnisch voldoet.44 Naar aanleiding hiervan zal worden beslist of de zaak in
aanmerking komt voor een OM-‐afdoening, en zo ja, of de zaak moet worden afgedaan middels een transactie of een strafbeschikking. Sedert de invoering van de Wet OM-‐ afdoeningen in 2006 is de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie uitgebreid met de mogelijkheid tot uitvaardiging van een strafbeschikking.45 Dit bevordert het
buitengerechtelijk afdoen van strafzaken. Enkel indien tussenkomst van de strafrechter onvermijdelijk wordt geacht dient gekozen te worden voor het dagvaarden van de verdachte.46
De ketenpartners hebben bij de beslissing tot een OM-‐afdoening enkel een adviserende rol.47 De officier van justitie neemt uiteindelijk de beslissing en heeft drie
mogelijkheden. De officier kan beslissen dat de zaak te ernstig is om deze binnen de ZSM-‐aanpak af te kunnen doen. Ten tweede kan worden beslist dat de verdachte zonder
41 Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, Stcr. 2014/8284, p. 6. 42 Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 126, p. 5.
43 N.J.M. Kwakman, Snelrecht en de ZSM-‐aanpak, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 8. 44 N.J.M. Kwakman, Snelrecht en de ZSM-‐aanpak, Delikt en Delinkwent 2012/17, p. 8.
45 Wet van 7 juli 2006, Stb. 2006, 330. De wet is voor een deel in werking getreden op 1 februari 2008, zie
Stb. 2008, 4.
46 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 1. 47 Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 126, p. 6.
afdoeningsbeslissing wordt vrijgelaten. Ten derde kan worden beslist dat de zaak wel binnen de ZSM-‐aanpak kan worden afgedaan. De zaak wordt dan doorgezet naar de ‘executietafel’. Om te bepalen hoe de zaak wordt afgedaan wordt naar verschillende factoren gekeken met als uitgangspunt ‘licht waar kan, zwaar waar moet’. De officier van justitie heeft de mogelijkheid tot keuze van een strafbeschikking en de transactie. Bij deze keuze zal de officier telkens een afweging moeten maken tussen de aard en ernst van het delict, (de kans op) recidive en de omstandigheden van de jeugdige.48 De reactie
die uiteindelijk wordt gegeven op het strafbaar gedrag dient te voldoen aan een aantal uitgangspunten.49 Ten eerste dient de aanpak persoonsgericht te zijn. Dit betekent dat
de aanpak risicogestuurd en afgestemd op de jeugdige dient te zijn. Hierbij wordt rekening gehouden met de zwaarte van het delict en de schade die is veroorzaakt. Ten tweede dient de aanpak contextgericht te zijn met medeneming van het primaire opvoedingsmilieu, de ouders en het gezin en de andere milieus waar de jeugdige deel van uit maakt. Hierbij moet gedacht worden aan de school, werk, leeftijdsgenoten en vrije tijd. Ten derde dient de aanpak perspectief biedend te zijn. De aanpak dient een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de jeugdige.
Voorts kunnen er verschillende bijzondere voorwaarden worden vastgesteld. Zo is er de ‘maatregel van hulp en steun’ hetgeen inhoudt dat de verdachte zich naar de aanwijzing van de jeugdhulpverlener of de reclasseringsmedewerker dient te houden voor de duur van maximaal zes maanden.50 Voorts kan er een taakstraf worden opgelegd voor de
duur van maximaal 60 uur.51 Nadat het Openbaar Ministerie de beslissing van afdoening
met eventueel bijzondere voorwaarden heeft gekozen, worden door het Openbaar Ministerie, de politie en indien nodig de Reclassering aan de ‘executietafel’ afspraken gemaakt over de directe executie of een eventuele verdere intake bij de Reclassering.52
§ 1.4.2.1 De transactie
Het Openbaar Ministerie kan er voor kiezen om de zaak middels een transactie af te doen.53 Indien de officier van justitie dit wil aanbieden worden de verdachte en de
ouders uitgenodigd voor een OM-‐zitting.54 Tijdens deze zitting worden de persoonlijke
omstandigheden van de jeugdige en het delict besproken. Door het Openbaar Ministerie wordt er een aanbod gedaan waaraan bepaalde voorwaarden kunnen worden gesteld,
48 Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 126, p. 5. 49 Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 126, p. 5. 50 Zie artikel 77f lid 1 Wetboek van Strafrecht.
51 Zie artikel 77f lid 2 Wetboek van Strafrecht. Voor zover de taakstraf nog wordt opgelegd in het kader van
een transactie geldt een maximale taakstraf van 40 uur.
52 Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 126, p. 5. 53 Zie artikel 74 Wetboek van Strafrecht.
zoals het verrichten van een taakstraf een werkstraf of een leerstraf danwel het betalen van schade. Deze wijze van afdoening kan enkel indien de verdachte uitdrukkelijk akkoord gaat met het voorstel en de voorwaarden. Indien ondanks de toestemming van de verdachte uiteindelijk niet wordt voldaan aan de voorwaarden wordt er direct gedagvaard door het Openbaar Ministerie.
§ 1.4.2.2 De strafbeschikking
Naast de transactie kan het Openbaar Ministerie de zaak afdoen middels een strafbeschikking. De OM-‐strafbeschikking, zoals bedoeld in artikel 257a Wetboek van Strafvordering, is met de Wet OM-‐afdoeningen op 1 februari 2008 in werking getreden. Per 1 maart 2011 kan de strafbeschikking ook aan minderjarige verdachten worden gegeven in de leeftijd van 12-‐18 jaar.55 Het is de bedoeling dat de strafbeschikking de
transactie uiteindelijk gaat vervangen.56 Om die reden zal in dit onderzoek enkel nog
worden gericht op de strafbeschikking.
De strafbeschikking werd nodig geacht om het Openbaar Ministerie de bevoegdheid te geven om desnoods tegen de wil van de verdachte in, een sanctie op te leggen. Dit is dan ook direct het grootste verschil met de transactie. Bij een transactie wordt niet gestraft, maar door te voldoen aan de voorgestelde transactie wordt bestraffing uitgesloten. De strafbeschikking is daarentegen een officiële daad der vervolging.57 Doordat middels een strafbeschikking de schuld aan een strafbaar feit
wordt vastgesteld kan het karakter van de strafbeschikking in de lijn van een rechterlijke veroordeling worden gezien.58
De strafbeschikking houdt in dat het Openbaar Ministerie voor een aantal veel voorkomende strafbare feiten een straf mag opleggen. De zaak komt dan niet voor de rechter maar er wordt binnen zes uur na aanhouding een schikking gesloten met betrekking tot een op te leggen straf. De positie van het Openbaar Ministerie is sedert de strafbeschikking erg veranderd. Naast de mogelijkheid van het opsporen en vervolgen van strafbare feiten heeft het Openbaar Ministerie ook de mogelijkheid gekregen van het bestraffen van verdachten. Het lijkt er op alsof het Openbaar Ministerie twee machten van de Trias Politica leer naar zich toe trekt.59 Door de strafbeschikking kan gesteld
55 Wet OM-‐afdoening per 1 maart 2011 uitgebreid, laatst geraadpleegd op 2 juli 2014:
http://www.om.nl/onderwerpen/strafbeschikking/@155072/wet-‐afdoening-‐per-‐1/
56 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3. 57 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 15.
58 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 13.
59 Deze leer houdt in dat de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende gescheiden dienen te zijn teneinde
worden dat het Openbaar Ministerie niet enkel meer onder de uitvoerende macht valt, maar ook onder de rechterlijke macht.
Gelet op artikel 257a lid 2 Sv kan het Openbaar Ministerie een geldboete, een taakstraf, onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen en oplegging van een rijontzegging opleggen. Een vrijheidsbenemende straf behoort derhalve niet tot de mogelijkheden. Naast de genoemde straffen kunnen er verschillende maatregelen of aanwijzingen worden opgelegd zoals de vergoeding van schade.60
Indien de verdachte het niet eens is met de strafbeschikking kan de verdachte, binnen veertien dagen nadat de strafbeschikking in persoon is uitgereikt of nadat hij op andere wijze met de strafbeschikking bekend is geworden, bezwaar maken door het instellen van verzet bij het Openbaar Ministerie.61 Het Openbaar Ministerie kan naar aanleiding
hiervan de beschikking wijzigen of intrekken.62 Gebeurt dit niet, dan zal het verzet
worden bekeken en worden beoordeeld door de rechter.63 Het verzet heeft een
opschortende werking hetgeen inhoudt dat tot het moment de rechter uitspraak heeft gedaan de strafbeschikking niet ten uitvoer gelegd zal worden. De mogelijkheid van verzet betekent wel dat het initiatief van het proces bij de verdachte ligt. Indien de verdachte geen verzet aantekent wordt de beschikking immers onherroepelijk. Dit in anders dan bij de transactie. Indien de verdachte de transactie accepteert maar uiteindelijk nalaat om te voldoen aan de eisen dient het Openbaar Ministerie actie te ondernemen.
Vanaf het moment dat de strafbeschikking in persoon is uitgereikt begint de termijn van veertien dagen te lopen.64 De verdachte moet in korte tijd beslissen of hij in
verzet gaat tegen de strafbeschikking. Hierbij kan de rol van de raadsman cruciaal zijn. De advocaat kan adviseren in het wel of niet accepteren van de strafbeschikking.
§ 1.4.2.3 Het recht op rechtsbijstand en het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter
In een groot gedeelte van de jeugdstrafzaken heeft de verdachte, onder de huidige wet, recht op rechtsbijstand. Een minderjarige verdachte krijgt een advocaat toegewezen
zie A. Franken, Afstand houden. Over samenwerking tussen rechter en openbaar ministerie en samenwerking tussen rechter en wetgever, DD 2014/24.
60 Zie artikel 257a lid 2 en 3 Wetboek van Strafvordering. 61 Zie artikel 257e Wetboek van Strafvordering.
62 Zie artikel 257e lid 8 Wetboek van Strafvordering. 63 Zie artikel 257f Wetboek van Strafvordering. 64 Zie artikel 257e lid 1 Wetboek van Strafvordering.
indien de officier van justitie een straf wil opleggen die hoger is dan 115 euro of bij een langere taakstraf dan 20 uur.65
Wat betreft het recht op rechtsbijstand heeft de verdachte zowel voorafgaand aan als tijdens het politieverhoor hier recht op.66 Na de Salduz-‐zaak heeft de Hoge Raad
uitspraak gedaan in een drietal zaken, de zogenoemde ‘30-‐juni-‐2009’-‐arresten.67 De
Hoge Raad stelde dat een minderjarige verdachte gewezen moet worden op het recht om een raadsman te raadplegen. Indien de verdachte aangeeft hiervan gebruik te willen maken dient er te worden gewacht op de komst van de raadsman. Het nodige dient te worden verricht zodat de verdachte daadwerkelijk contact kan opnemen met een raadsman. Indien de verdachte geen rechtsbijstand heeft voorafgaand aan het politieverhoor dan levert dit een vormverzuim op in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering.68 Voorts stelt de Hoge Raad in het bijzonder ten aanzien van
jeugdigen, dat bijstand tijdens het politieverhoor kan worden gegeven door zowel een raadsman als een vertrouwenspersoon.69 Gedurende het verhoor is het de taak van de
raadsman om er voor te zorgen dat er geen ongeoorloofde druk wordt uitgeoefend op de verdachte.70
Hierbij dient echter wel de volgende kanttekening te worden gemaakt. Het recht op rechtsbijstand voorafgaand aan en tijdens het verhoor is geen standaardprocedure voor alle minderjarige verdachten. De Hoge Raad heeft in zijn jurisprudentie aangegeven dat uit de Salduz-‐zaak niet ondubbelzinnig voortvloeit dat het recht op rechtsbijstand voorafgaande aan en tijdens het politieverhoor zonder meer geldt voor niet aangehouden verdachten.71 Dit betekent niet dat deze minderjarigen geen recht
hebben op rechtsbijstand voorafgaand aan en tijdens het verhoor. De verdachten moeten de rechtsbijstand echter, in beginsel, zelf organiseren.72
De huidige praktijk met betrekking tot het recht op rechtsbijstand is uitgewerkt in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (hierna: de Aanwijzing), welke sedert 1 april 2010 werking heeft.73 De Aanwijzing maakt een onderscheid tussen bijstand
65 Zie artikel 489 Wetboek van Strafvordering.
66 EHRM 27 november 2008 (Salduz tegen Turkije). Dit zal nader worden uitgewerkt in het internationale
kader (hoofdstuk 2).
67 HR 30 juni 2009, LJN BH3079, HR 30 juni 2009, LJN BH3081 en HR 30 juni 2009, LJN BH3084. 68 HR 26 november 2013, met noot van mr. Spronken.
69 HR 30 juni 2009, NJ 2009, 349.
70 Ministerie van Justitie/Raad voor de kinderbescherming, jeugdstrafrecht in vraag en antwoord, landelijk
Bureau Utrecht: oktober 2011, p. 15-‐16.
71 HR 9 november 2010, LJN BN7727. 72 HR 11 juni 2013, LJN CA2555.
voorafgaand aan het verhoor en bijstand ten tijde van het verhoor. Deze beide vormen van rechtsbijstand zijn van toepassing op de aangehouden minderjarige verdachte.
Voorts wordt in de Aanwijzing een onderscheid gemaakt tussen drie categorieën jeugdstrafzaken.74 Hierbij geldt de gedachte: hoe zwaarder het delict waarop de
verdenking berust, hoe zwaarder de eisen gelden met betrekking tot rechtsbijstand. De A-‐zaken zijn de zwaarste zaken en daarnaast de zaken met de meest kwetsbare verdachten. De C-‐zaken hebben betrekking op de lichtste zaken, waarbij het gaat om overtredingen en misdrijven waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten. Bij B-‐ zaken gaat om misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis wel is toegelaten maar het niet gaat om ernstige feiten of kwetsbare verdachten. Bij de ZSM-‐aanpak kunnen zaken uit de B-‐ en de C-‐categorie worden geselecteerd voor een OM-‐afdoening.
Uit de Aanwijzing volgt, hetgeen de Hoge Raad al eerder vaststelde, dat aangehouden minderjarige verdachten recht hebben op bijstand voorafgaand aan en tijdens het politieverhoor. De politie dient er voor te zorgen dat de minderjarige op de hoogte wordt gebracht van zijn recht op bijstand van een advocaat of een vertrouwenspersoon.
In sommige gevallen heeft de verdachte de mogelijkheid om afstand te doen van het recht op rechtsbijstand. Minderjarigen die vallen onder de A-‐zaken kunnen hier, op grond van de Aanwijzing, geen afstand van doen. Indien het gaat om B-‐ en C-‐zaken kunnen minderjarigen in de leeftijd van zestien en zeventien jaar afstand doen van rechtsbijstand voorafgaand aan en tijdens het politieverhoor.75 Minderjarigen in de
leeftijd van twaalf tot en met vijftien jaar kunnen alleen afstand doen van rechtsbijstand voorafgaand aan en tijdens het politieverhoor, bij zogenoemde C-‐zaken. Dit betekent dat bij een groot gedeelte van de ZSM-‐zaken alle verdachten de mogelijkheid hebben om afstand te doen van rechtsbijstand. Uit de Aanwijzing volgt dat indien een minderjarige verdachte afstand doet van het recht op rechtsbijstand voorafgaand aan het politieverhoor, geacht wordt dat de verdachte eveneens afstand doet van zijn recht op bijstand van een raadsman tijdens het verhoor. Het doen van afstand van rechtsbijstand heeft echter geen invloed op de mogelijkheid van toevoeging van een vertrouwenspersoon tijdens het verhoor.
Indien de minderjarige besluit geen afstand te doen van het recht op rechtsbijstand dient er binnen twee uur een raadsman aanwezig te zijn. Vervolgens hebben de raadsman en de verdachte 30 minuten om te overleggen alvorens het verhoor plaatsvindt. Bij de C-‐zaken is het evenwel mogelijk dat de bijstand bestaat
74 Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, Stcrt. 2010, 4003. 75 Zie artikel 28a Wetboek van Strafvordering.