In deze studie staan bepalingen uit het EVRM en het IVRK centraal. Beide verdragen stellen mensenrechten centraal, het IVRK in het bijzonder de rechten van minderjarigen. Na de gruwelijkheden die zich hebben voorgedaan tijdens de Tweede Wereldoorlog was er behoefte aan bescherming van de meest fundamentele rechten van de mens.82 In 1953 is het EVRM in werking getreden waarbij de doelstelling het
garanderen van mensenrechten betrof, de bevordering van de rechtsstaatgedachte en het vergroten van de eenheid tussen lidstaten.83 Het garanderen van de mensenrechten
is duidelijk terug te zien in de bepalingen van het EVRM.
Het IVRK is het eerste veelomvattende internationaal bindende verdrag dat erkenning geeft aan de rechten van kinderen.84 Het verdrag richt zich specifiek op de
rechtsbescherming van minderjarigen. Voorop staan de specifieke belangen en de ontwikkeling van minderjarigen. Doordat het verdrag bijna universeel is geratificeerd wordt het daarom gezien als een maatstaf voor kinderrechten wereldwijd.85
In dit onderzoek wordt ingegaan op het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM, in het licht van artikel 40 IVRK. Het is van belang om allereerst te bespreken in hoeverre deze artikelen doorwerking hebben in de nationale rechtsorde alvorens de verplichtingen die hieruit voortvloeien te kunnen toetsen aan de ZSM-‐aanpak.
§ 2.2.1 Doorwerking
Het uitgangspunt in Nederland is dat alle bindende internationale bepalingen automatisch doorwerken in de nationale rechtsorde.86 De wetgever, de rechter en de
uitvoerende macht zijn op deze manier aan het internationale recht gebonden. Er zijn thans twee manieren waarop internationaal recht doorwerkt in de nationale
82 Het Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden, Trb. 1951, 154.
83 Preambule van het Statuut van de Raad van Europa, Stb. 1949, J 448.
84 Het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, Trb. 1990, 170 en General Assembly
Resolution 44/25, 20 November 1989.
85 J. Fortin, Children’s Rights and the Developing Law, Cambridge: CUP 2009, p. 49.
86 Dit wordt ook wel interne werking van het internationale recht genoemd, zie: P.A. Nollkaemper, Kern van
rechtsorde.87 Ten eerste bestaat er de rechtstreekse werking. Ten tweede is er de
indirecte werking.
De rechtstreekse werking kan worden gezien als de meest verstrekkende manier waarop een internationale regel doorwerkt in de nationale rechtsorde.88 Gelet op artikel
93 Grondwet werkt ‘een ieder verbindende bepaling’ door in de nationale rechtsorde.89
Om te bepalen of hier sprake van is wordt er gekeken of de verdragsluitende Staten een regel hebben opgenomen waarin de rechtstreekse werking expliciet is genoemd. Indien hier niets over is gesteld dient te worden gekeken naar de norm. Een regel kan rechtstreekse werking hebben indien, gelet op de aard van de bepaling, deze zonder meer kan werken in de rechtsorde.90 In het Nederlandse rechtsstelsel bepaalt de rechter
of een regeling van internationaal recht rechtstreekse werking heeft.91 In de nationale
rechtspraak worden in beginsel de bepalingen uit het EVRM aangemerkt als een ieder verbindend.92 Of een artikel dient te worden aangemerkt als een ieder verbindend is
vooral van belang indien de regel in strijd is met een nationale regel. Artikel 94 Grondwet bepaalt in een dergelijk geval dat een internationale norm die rechtstreekse werking heeft, voorrang geniet boven strijdig nationaal recht.
Naast de rechtstreekse werking kan een internationale norm doorwerking hebben in de nationale rechtsorde doordat nationale regels worden ingevuld met de internationale normen.93
Er bestaat onduidelijkheid of het IVRK thans rechtstreekse werking geniet. De verdragsluitende Staten hebben hier, bij de totstandkoming van het IVRK, geen uitspraken over gedaan.94 Voorts heeft Nederland zelf ook geen voorbehoud gemaakt
met die strekking. In de Memorie van Toelichting bij de ratificatiewet wordt wel gesteld dat bepaalde artikelen uit het IVRK, waaronder artikel 40 IVRK, rechtstreekse werking hebben of waarvan rechtstreekse werking mogelijk moet worden geacht.95 Of er
daadwerkelijk sprake is van een ieder verbindende bepaling is vooralsnog een
87 P.A. Nollkaemper, Kern van het internationale Publiekrecht, Den Haag: Boom 2011, p. 486-‐490.
88 G. Pullus, Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het IVRK: receptie in het belang van het kind, in:
J.H. de Graaf e.a., Rechten van het Kind en Waardigheid, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2013, p. 111.
89 J.W.A. Fleuren, Een ieder verbindende bepalingen van verdragen, Den Haag: Boom 2004, p. 309-‐310. 90 HR 30 mei 1986, NJ 1986, 688 (Spoorwegstaking).
91 G. Pullus, Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het IVRK: receptie in het belang van het kind, in:
J.H. de Graaf e.a., Rechten van het Kind en Waardigheid, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2013, p. 111.
92 G. Pullus, Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het IVRK: receptie in het belang van het kind, in:
J.H. de Graaf e.a., Rechten van het Kind en Waardigheid, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2013, p. 111.
93 G. Pullus, Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het IVRK: receptie in het belang van het kind, in:
J.H. de Graaf e.a., Rechten van het Kind en Waardigheid, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2013, p. 112.
94 S. Detrick, A Commentary on the United Nations Convention on the Rights of the Child, Den Haag: Kluwer
1999.
beslissing van de rechter.96 De wetgever kan aan de rechter wel aanwijzingen geven,
zoals is gedaan in de ratificatiewet, maar uiteindelijk is het de rechter die bepaalt of een bepaling rechtstreekse werking heeft in de nationale rechtsorde.97 Dit betekent dat de
rechter gebonden is aan de interpretatie van de tekst van het verdrag hetgeen meebrengt dat er wisselende uitspraken zijn of een bepaling uit het IVRK rechtstreekse werking geniet.98 Uit de jurisprudentie lijkt de Hoge Raad rechtstreekse werking van
artikel 40 IVRK aan te nemen.99 Na het arrest van de Hoge Raad hebben de
gerechtshoven zich echter niet meer uitgelaten over de rechtstreekse werking van dit artikel.100 Tot nu toe blijft het nog omstreden of aan artikel 40 IVRK rechtstreekse
werking moet worden verleend.
§ 2.2.2 De positie van de minderjarige in het EVRM en het IVRK
Zoals hiervoor is aangegeven hebben de bepalingen van het EVRM rechtstreekse werking in de nationale rechtsorde. In het EVRM wordt er echter nauwelijks verwezen naar de bijzondere positie van de minderjarige.101 Dit wil overigens niet zeggen dat deze
bepalingen niet van toepassing zijn op minderjarigen. Uit artikel 1 EVRM volgt namelijk dat alle bepalingen uit het EVRM ook van toepassing zijn op minderjarigen middels de zinsnede: ‘een ieder, die ressorteert onder hun rechtsmacht’.
Ondanks dat het EVRM nauwelijks verwijzingen bevat naar minderjarigen heeft het EHRM zich in de loop der tijd steeds meer uitgesproken over de bijzondere positie van de minderjarige. Dit heeft het EHRM gedaan door verdragsrechten specifiek toe te passen op situaties die betrekking hebben op minderjarigen. Deze toegenomen bescherming door het EHRM kan in nauw samenhang worden gezien met de komst van het IVRK en de toegenomen aandacht dat een minderjarige zelf rechten en belangen heeft. Het IVRK beschermt de specifieke belangen van de minderjarige waarbij de ontwikkeling van de minderjarige voorop staat. Het EHRM legt hier in zijn jurisprudentie steeds meer de nadruk op.
Het EHRM kan in zijn uitspraken verwijzen naar andere bronnen van internationaal recht dan het EVRM. Deze bronnen worden dan gebruikt ter interpretatie
96 M. van Emmerik, ‘Toepassing van het kinderrechtenverdrag in de Nederlandse rechtspraak’, NJCM bulletin
2005/6, p. 701.
97 Kamerstukken II 1992/93, 22 855, nr. 3, p. 8.
98 G. Pullus, Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het IVRK: receptie in het belang van het kind, in:
J.H. de Graaf e.a., Rechten van het Kind en Waardigheid, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2013, p. 112.
99 HR 16 december 2003, LJN AL9062.
100 J.H. de Graaf e.a., ‘De toepassing van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind in de
Nederlandse rechtspraak: 1 januari 2002 tot 1 september 2011’, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2012, p. 271.
101 Enkel op twee plekken in het EVRM wordt er verwezen naar de minderjarige, in artikel 5 lid 1 sub d en
van de bepalingen uit het EVRM.102 Op die manier kunnen internationale rechtsbronnen,
die geen rechtstreekse werking genieten, toch doorwerken in de nationale rechtsorde. In Nederland geldt namelijk dat de materiële bepalingen die uit het EVRM voortvloeien, doorwerken in de nationale rechtsorde.103
Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat het IVRK steeds vaker wordt gebruikt als interpretatiemiddel van artikelen uit het EVRM.104 De artikelen uit het EVRM behoeven
op bepaalde punten een nadere invulling die gericht is op de bijzondere positie van de minderjarige. De bepalingen uit het IVRK kunnen hierin voorzien. Hierdoor kan worden gesteld dat het EHRM door de interpretatie een extra rechtskracht geeft aan de bepalingen uit het IVRK.105
Zoals eerder is aangegeven bestaat er thans nog veel onduidelijkheid over de rechtstreekse werking van bepalingen uit het IVRK. Gelet hierop kan worden gesteld dat het moet worden gezien als een belangrijke bijdrage aan de verwezenlijking van kinderrechten dat het EHRM bepalingen uit het IVRK (steeds vaker) gebruikt als interpretatiemiddel van bepalingen uit het EVRM. Zeker gelet op het feit dat de uitspraken van het EHRM bindend zijn voor alle lidstaten. Het EHRM wordt gezien als dé instantie die in zijn jurisprudentie gezaghebbende interpretaties geeft aan verdragsbepalingen die doorwerken in de nationale rechtsordes van de verdragsstaten.106
Het EHRM verwijst in zijn jurisprudentie echter niet vaak naar artikel 40 IVRK. In dit artikel wordt specifiek ingegaan op de rechten van de minderjarige verdachte in het strafproces. Dat dit niet vaak gebeurt kan worden verklaard door het feit dat artikel 6 EVRM op veel punten vergelijkbare rechtsbescherming biedt. Voorts is artikel 6 EVRM ook specifieker en om die reden beter toepasbaar.107 Maar, door gebruik te maken van
het IVRK en de zienswijze en commentaren van het Comité voor de Rechten van het Kind geeft het EHRM wel een betekenisvolle invulling aan het EVRM waar het gaat om de specifieke bescherming van minderjarigen en hun rechten. Doordat de uitspraken van het EHRM bindend zijn voor alle lidstaten kunnen de uitspraken ook rechtstreekse
102 G. Pullus, Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het IVRK: receptie in het belang van het kind,
in: J.H. de Graaf e.a., Rechten van het Kind en Waardigheid, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2013, p. 112.
103 G. Pullus, Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het IVRK: receptie in het belang van het kind,
in: J.H. de Graaf e.a., Rechten van het Kind en Waardigheid, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2013, p. 112.
104 G. Pullus, Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het IVRK: receptie in het belang van het kind,
in: J.H. de Graaf e.a., Rechten van het Kind en Waardigheid, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2013, p. 116-‐119.
105 HR 21 september 2012,NJ 2013, 22 met noot Alkema.
106 T. Barkhuysen, Het EVRM als integraal onderdeel van het Nederlandse materiële bestuursrecht, Den Haag:
Boom Juridische Uitgevers 2004, p. 47.
107 G. Pullus, Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het IVRK: receptie in het belang van het kind,
gevolgen met zich mee brengen. Gelet hierop kan worden gesteld dat de bepalingen uit het IVRK indirect bindende rechtskracht hebben.108