In deze studie wordt onderzocht in hoeverre, in het licht van artikel 40 IVRK, het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM onder druk wordt gezet door de ZSM-‐aanpak. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk dat wordt onderzocht aan welke eisen het jeugdstrafrecht dient te voldoen. Staten hebben de positieve verplichting om het jeugdstrafrecht binnen de lidstaat in overeenstemming te brengen met de eisen die voortvloeien uit artikel 40 IVRK.109 In deze paragraaf wordt dan ook
besproken hoe het jeugdstrafrecht, in het licht van artikel 40 IVRK, dient te worden ingericht. Hierbij zal aandacht worden besteed aan het proportionaliteitsbeginsel en het pedagogische karakter waar het jeugdstrafrecht aan dient te voldoen. Vervolgens zal de mogelijkheid van buitengerechtelijke afdoening in het jeugdstrafrecht zoals de ZSM-‐ aanpak, in het licht van het IVRK worden besproken.
§ 2.3.1 Het proportionaliteitsbeginsel en het pedagogische karakter
Artikel 40 IVRK verplicht Staten om een afzonderlijk jeugdstrafrechtsysteem op te zetten die de specifieke doelstellingen uit artikel 40 lid 1 IVRK nastreeft. Een specifiek jeugdstrafrecht is belangrijk gelet op het proportionaliteitsbeginsel, hetgeen inhoudt dat de reactie op een strafbaar feit in verhouding moet staan tot de omstandigheden en de ernst van de overtreding.110 Tevens dient er rekening te worden gehouden met de
leeftijd, de verminderde aansprakelijkheid en de omstandigheden en behoeften van de minderjarige verdachte. Een strikt bestraffende benadering is niet in overeenstemming met de beginselen die ten grondslag liggen aan het jeugdstrafrecht.111 De Beijing Rules
geven een nadere uitleg hiertoe.112
In de Beijing Rules worden minimumregels gegeven voor de berechting van jeugdigen. Deze minimumregels moeten als model dienen voor de verdere ontwikkeling van de jeugdstrafrechtspleging.113 Deze regels hebben in het internationale recht de
status van een aanbeveling, hetgeen meebrengt dat de minimumregels niet juridisch
108 G. Pullus, Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het IVRK: receptie in het belang van het kind,
in: J.H. de Graaf e.a., Rechten van het Kind en Waardigheid, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2013, p. 116-‐119.
109 M. Blaak e.a.. Handboek Internationaal Jeugdrecht. Leiden: Defence for Children 2012, p. 831-‐832. 110 UN Document CRC/C/GC/10, par. 23 en M. Blaak e.a.. Handboek Internationaal Jeugdrecht. Leiden:
Defence for Children 2012, p. 830-‐831.
111 UN Document CRC/C/GC/10, par. 71.
112 General Assembly Resolution 40/33, 29 November 1985.
bindend zijn.114 Er zijn diverse fundamentele rechten die voortkomen uit de Beijing
Rules, opgenomen in het IVRK. In de preambule van het IVRK wordt er ook expliciet verwezen naar de Beijing Rules. Daarnaast verwijst het Comité voor de Rechten van het Kind geregeld naar deze regels. De Beijing Rules kunnen daarom goed gebruikt worden ter interpretatie van het IVRK.115 Ondanks dat de Beijing Rules de status hebben van
aanbevelingen, kunnen de regels wel doorwerken in de nationale rechtsordes. Zoals eerder is aangegeven kan het EHRM in zijn uitspraken naar andere bronnen verwijzen dan het EVRM. Het EHRM kan de Beijing Rules gebruiken ter interpretatie van de regels uit het EVRM. Om die reden is het van belang deze regels mee te nemen in dit onderzoek.
In regel 1 van de Beijing Rules wordt een nadere invulling gegeven waar Staten rekening mee dienen te houden in het jeugdstrafrecht.116 De Staten dienen te streven
naar het verbeteren van het welzijn van de minderjarige verdachte. De Staat dient een zo gunstig mogelijk klimaat te creëren waardoor de minderjarigen zich kunnen ontwikkelen om uiteindelijk een positieve rol in de samenleving te kunnen spelen. Het jeugdstrafrecht dient in dit licht expliciet het welzijn van de minderjarige verdachte te benadrukken.117 Bij de behandeling van het proces van de verdachte dient er rekening te
worden gehouden met verschillende punten.118 Ten eerste is het belangrijk rekening te
houden met het gevoel van waardigheid en eigenwaarde. Dit betekent dat alle vormen van geweld jegens de minderjarige in het jeugdstrafrecht moet worden geweerd. Ten tweede moet respect worden gegeven aan de mensenrechten van het kind die voortvloeien uit het EVRM. Voorts dient er rekening te worden gehouden met de leeftijd van het kind. Ten vierde dient er rekening te worden gehouden met de wenselijkheid van het bevorderen van herintegratie in de samenleving. Aan deze eisen dient invulling te worden gegeven in het specifieke jeugdstrafrechtsysteem om te kunnen voldoen aan de verplichting uit artikel 40 lid 1 IVRK. Zoals hiervoor al is aangegeven hebben de Beijing Rules geen rechtstreekse werking. Het EHRM de Beijing Rules wel gebruiken ter interpretatie van de regels uit het EVRM. Gelet op de invulling van het jeugdstrafrecht vloeit uit de EHRM-‐jurisprudentie de volgende eis:
‘(…) dealt with in a manner which takes into account his age, level of maturity and intellectual and emotional capacities and that steps are taken to promote his ability to
understand and participate in the proceedings119
114 M. Blaak e.a.. Handboek Internationaal Jeugdrecht. Leiden: Defence for Children 2012, p. 834. 115 M. Blaak e.a.. Handboek Internationaal Jeugdrecht. Leiden: Defence for Children 2012, p. 842. 116 General Assembly Resolution 40/33, 29 November 1985.
117 General Assembly Resolution 40/33, 29 November 1985, regel 5.
118 M. Blaak e.a.. Handboek Internationaal Jeugdrecht. Leiden: Defence for Children 2012, p. 831, en UN
Document CRC/C/GC/10, par. 13.
(...) effective participation requires to be dealt with with due regard to his vulnerability and
capacities from the first stages (…) a broad understanding of the accusations’.120
In deze zaak is voor het eerst het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM getoetst aan de belangen van minderjarigen.121 Volgens het EHRM moeten de procedures binnen
de Staten worden aangepast aan de intellectuele vermogens en het ontwikkelingsstadium van de minderjarige verdachte.122
In artikel 40 IVRK, de Beijing Rules, de General Comment en in de EHRM-‐jurisprudentie wordt aandacht besteed aan de bijzondere behandeling van de minderjarige verdachte in het strafproces. Deze bijzondere behandeling is nodig om het doel van het jeugdstrafrecht, het pedagogische karakter, te kunnen bewerkstelligen. De ZSM-‐aanpak dient om die reden dan ook een pedagogisch karakter te beogen. Of hier aan wordt voldaan zal in het volgende hoofdstuk aan de orde komen.
§ 2.3.2 De buitengerechtelijke afdoening
Het Comité voor de Rechten van het Kind stimuleert Staten om strafbare feiten zoveel mogelijk middels een alternatieve mogelijkheid af te doen, zonder dat er strafvervolging plaatsvindt.123 Uit artikel 40 lid 3 sub b IVRK volgt dat de minderjarige verdachte in
iedere fase van het strafprocesrecht de mogelijkheid moet hebben om de zaak buiten het strafproces af te doen. Het IVRK stelt wel een begrenzing. Bij de buitengerechtelijke procedure dienen ‘de rechten van de mens en de wettelijke garanties volledig worden
geëerbiedigd’.124 Het is dus van belang dat bij de buitengerechtelijke procedure het recht
op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM wel wordt gewaarborgd. Er zijn verschillende mogelijkheden tot het buitengerechtelijk afdoen van jeugdstrafzaken. Welke procedure gevolgd moet worden laat het Comité voor de Rechten van het Kind over aan Staten.125 Het Comité heeft een General Comment
uitgebracht waarbij in de kern de focus ligt op het jeugdstrafrecht en implementatie van de artikelen 37 en 40 IVRK.126 Het doel van de General Comment is om Staten te
stimuleren en te helpen bij de verantwoordelijkheid om het IVRK na te leven en het concretiseren van bepalingen uit het IVRK. Het Comité geeft aan hoe de bepaalde artikelen of begrippen uit het IVRK moeten worden uitgelegd en geïnterpreteerd.
120 EHRM 11 december 2008, par. 67 (Panovitz tegen Cyprus).
121 M. Blaak e.a.. Handboek Internationaal Jeugdrecht. Leiden: Defence for Children 2012, p. 862. 122 EHRM 16 december 1999, par. 84 (T. tegen het Verenigd Koninkrijk).
123 UN Document CRC/C/GC/10, par. 24. 124 Artikel 40 lid 3 sub b IVRK.
125 UN Document CRC/C/GC/10, par. 24.
Ondanks dat het Comité een groot voorstander is van het buitengerechtelijk afdoen van jeugdstrafzaken zijn er wel minimumvoorwaarden vastgesteld vanwege de kwetsbare positie van de jeugdige verdachte.127 Ten eerste dient er voldoende
bewijsmateriaal te zijn waaruit blijkt dat de jeugdige verdachte het feit daadwerkelijk heeft gepleegd. Voorts dient de verdachte te hebben bekend zonder dat er druk op hem is uitgeoefend. Ten derde moet de verdachte mee willen werken aan de alternatieve afdoening. Indien het gaat om een jeugdige verdachte onder de 16 jaar dienen de ouders van de jeugdige ook hun medewerking te verlenen ten aanzien van de alternatieve afdoening. Ten vierde dient de wet te omschrijven welke strafbare feiten zich lenen voor de buitengerechtelijke afdoening. Voorts dient de jeugdige verdachte recht te hebben op rechtsbijstand. En als laatste stelt het Comité dat voltooiing middels de alternatieve afdoening voor de jeugdige verdachte moet resulteren in een duidelijke en definitieve afsluiting van de zaak.128