• No results found

Dupliek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dupliek"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

S &..o 1 1 2ooo

Dupliek

In zijn weerwoord tracht Rick van der Ploeg mij in de hoek van de voorvechters van gevestigde belan-gen te plaatsen. Alleen al het feit dat ik aan het slot van de door mij uitgesproken 'State of the Union' een lans gebroken heb voor een ander systeem van subsidietoekenning, namelijk open inschrijving, laat zien dat doorstroming ook voor mij belangrijk is. Boekman heeft het dilemma van de cultuurpolitiek in zijn stu die Overheid en Kunst in Nederland uit 1 9 3 9

a! raak getypeerd: Het beleid beoogt toneel te sti-muleren, maar de concrete beleidsmaatregelen draaien erop uit dat bepaalde gezelschappen en in-stellingen financieel ondersteund worden. (Voeren we een kunstbeleid of een kunstenaarsbeleid?) Doorstroming is dus nodig om verstarring te door-breken en nieuwe initiatieven te honoreren. Maar aan doorstroming zijn ook grenzen gesteld. Voor het leveren van prestaties op hoog niveau is institutiona-lisering onmisbaar hoezeer ook het gevaar van ver-starring hieraan inherent is. Een systeem van open inschrijving zou mijns inziens het beste middel zijn om aan dit dilemma te ontsnappen. Het voordeel ervan is bovendien dat het de overheid dwingt om vooraf zorgvuldig aan te geven welke eisen gesteld worden en op welke wijze de gunning zal verlopen. Wat mijns inziens binnen elk systeem voor een over-heid voorop hoort te staan, is de zorgvuldigheid waarop aanvragers c.q. inschrijvers recht hebben.

Mijn verwijt aan Van der Ploeg dat zijn cultuur-politiek activisme, met name zijn aanpak van de nieuwe doelgroepen, geen hout snijdt als je naar de feitelijke participatiecijfers kijkt, wordt door hem met kracht verworpen.

Ik baseer me hiervoor op des c P-publicatie Bereik

van de Kunsten (maart 2ooo ), met name de

overzicht-stabel op blz. _n/ 54 die het bezoek aan culturele in-stellingen weergeeft naar achtergrondkenmerken van de bezoekers zoals leeftijd, opleiding en etnici -teit. Deze participatiegegevens in procenten van de betreffende bevolkingscategorie hebben betrekking op de bevolking van zes jaar en ouder.

Voor toneel, klassieke muziek, ballet, cabaret, popmuziek/jazz en film werden vergelijkende cij-fers gegeven voor de jaren 19 8 3 en 19 9.). Grote ver-schuivingen in participatie hebben zich in die pe-riode niet voorgedaan. Dit betekent dat het bezoek ook moet zijn toegenomen; een gelijk participatie-cijfer met een stijgende bevolking Ievert immers in absolute aantallen een stijgend bezoek op. En dit

niettegenstaande de toegenomen concurrentie van allerlei andere vrijetijdsactiviteiten. Ook naar ach· tergrondkenmerken van de bezoekers zijn de ver -schillen tussen 1983 en 199.) beperkt. De eerste markante uitzondering betreft de belangstelling voor popmuziek die in bredere groepen geaccep· teerd is. De tweede uitzondering, die ik in mijn rede ook signaleerde, betreft de toegenomen belangstel-ling onder de jongste leeftijdsgroep ( 6-1.) jaar) voor toneel. In de categorie 16-2.) jaar is er enige terugval met weer en toename hoven de 2.) jaar. Ik schreef dit

verloop toe aan het fenomeen van de levenscyclus. Zou je aile jongeren (t/m 2.) jaar) samen nemen,

dan is er in deze groep veeleer van een toename in participatie dan van een afname sprake. Ik houd derhalve staande dat de cultuurparticipatie van jon· geren geen aanleiding kan geven voor een nieuwe doelgroepenbenadering. Overigens gaf de opva]. lende toename van het toneelbezoek in de jongste leeftijdscategorie mij aanleiding te verzuchten waar· om Van der Ploeg niet meer vertrouwen stelt in de bevordering van de culturele en kunstzinnige vor· ming (cKv) in het voortgezet onderwijs. Dit vak leidt kennelijk tot tastbare resultaten en sluit beter aan bij het kweken van belangstelling voor cultuur die op jonge leeftijd het meeste aanslaat. Ook het jeugdtoneel verdient in dit opzicht zowel een eer· voile vermelding als steun, zo luidde mijn redene· ring.

Naar opleiding gerekend zijn de verschillen in participatie tussen 198 3 en 199.) zeer beperkt. In de hogere opleidingscategorieen is het participatiecij· fer allerminst onder druk komen te staan van de 'ex· plosieve stijging van het opleidingsniveau'. Deze constatering impliceert derhalve dat als gevolg van de stijging van het aantal hoger opgeleiden, de be· zoekers uit de hogere opleidingsgroepen zijn mee· gegroeid met het gestegen opleidingspeil. Van een opleidingsparadox is derhalve geen sprake.

Ook naar etniciteit geven de participatiecijfers veeleer een bemoedigend dan een ontmoedigend beeld. Voor 1 9 8 3 is deze indeling weliswaar niet be· schikbaar maar een deelnamecijfer in 199.) van 19

procent in de Surinaams/ Antilliaanse bevolkings· groep in vergelijking met 2 3 procent voor de au· tochtonen duidt toch bepaald niet op een wereld van verschil. Zelfs voor de. Turks/Marokkaanse bevo]. kingsgroep ligt het cijfer met 1 o procent op een ni·

veau dat erop duidt dat met het inlopen van de oplei· dingsachterstand ook de participatie gelijke tred zal houden. Ik houd dus staande dat er in de participa·

(2)

ie van r ach- ever-eerste telling accep-nrede 1gstel-·) voor rugval ·eef dit :yclus. .emen, ename k: houd an jon-:Ueuwe opval-jongste !lwaar-lt in de ge vor-)it vak it beter cultuur >ok het en eer- :edene-jllen in ~t. In de Jatiecij-. de'ex-'. Deze rolg van , de be-jn mee-Van een iecijfers edigend niet be-; van 19 olkings-r de au-:reld van e bevol-J een ni- 1eoplei-: tred zal articipa-S &_D I I 2000

tiecijfers voor Van der Ploeg's beleidsaanpak geen steun te vinden is.

Mijn laatste opmerking betreft de beoordeling van toneelgezelschappen door de Raad voor Cul-tuur. In zijn adviesaanvraag aan de Raad lanceerde Vander Ploeg vier criteria, te weten kwaliteit, maat-schappelijk bereik, subsidiebedrag per bezoek en positie in het bestel. Uitdrulkkelijk werd in de ad-viesaanvraag gesteld dat in de adviesteksten van de Raad met elk van deze vier criteria rekening moest worden gehouden. Voorts stelde Van der Ploeg dat de Raad in de adviezen moest nagaan of in het spec-trum van experimented aanbod tot aanbod dat zich richt op brede of juist specifieke publieksgroepen voldoende spreiding zou zijn.

N og afgezien van de vraag of deze criteria ook de mijne zouden zijn, ben ik van mening dat een Raad die deze opdracht aanvaardt, dan ook gehouden is deze uit te voeren. De Raad heeft zich hieraan even-wei niet gehouden. In plaats van een systematische en transparante vergelijkende beoordeling, we-melen de adviesteksten van subjectieve oordelen, zeker waar het kwaliteit betreft. Zo scoort De Appel

bijvoorbeeld op drie van de vier criteria van Van der Ploeg controleerbaar positief wat in de advies-tekst niet naar voren komt en wordt dit gezelschap door de Raad gemangeld omdat er te weinig ver-trouwen in de artistieke Ieiding zou bestaan. De kwaliteit van de voorstellingen, waar het om zou moeten draaien, blijft onbesproken. Een dergelijke onzorgvuldige oordeelsvorming is bestuurlijk laak-baar. Ik hoop dan ook dat De Appel, als het negatieve oordeel gehandhaafd blijft, naar de bestuursrechter zal stappen. Een toetsing van de door de Raad ge-volgde beoordelingsprocedure lijkt me van groot belang voor het waarborgen van de zorgvuldigheid in het optreden van de overheid en overheidsorga-nen.

Wat ik in de opstelling van Vander Ploeg niet be-grijp is hoe hij kan schermen met cultureel onderne-merschap en vervolgens op de proppen komt met een voorkeursbehandeling die we vanuit het min-derhedenbeleid kennen. De cultuur vraagt om een andere benadering.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

met de olieraffinaderij van de Moskouse Economische Raad, met het Instituut voor Chemische Fysica en het Instituut voor Petro-che- mische Synthese, hebben onze

DE Janden van het socialistische wereldstelsel zijn hun opbouw begonnen met een verschillend peil van ontwikkeling van hun productieve krachten. In het wezen van

het levenspeil der arbeiders gekenschetst, waaraan wordt toege- voegd, dat het leidende principe van de regeringspolitiek der EEG- landen in de omstandigheden van

Als daarbij dan een regering als loondictator optreedt en het re- sultaat van het overleg tussen de twee partijen in het bedrijfsleven nietig verklaart, dan

Het tegendeel is waar: het groei-tempo der socialistische landen handhaaft zich - niettegenstaande tegenslagen als de natuurrampen in China - op het hoge peil der

1 ) Verhalen, romans, die zich met al of niet bestaande wetenschappelijke in)zichten en ontdekkir.gen bezighouden.. de eerste theorie werden de planeten gevormd

kantoren in Elizabethstad en Leopoldstad. Tels en Co's Handel- maatschappij in Leopoldstad, Stanleystad en Elizabethstad. Genoemde ondernemingen hebben hun activiteiten

door het karakter van het kapitalisrne, als een roofzuchtig uitbuiters- stelsel, veranderd is, waarrnede de arbeidersklasse zich in de tegen- woordige tijd kan