• No results found

Dove jongeren en het gebruik van sociale netwerksites : een kwalitatieve studie naar de beleving van dove jongeren op sociale netwerksites

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dove jongeren en het gebruik van sociale netwerksites : een kwalitatieve studie naar de beleving van dove jongeren op sociale netwerksites"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

Dove jongeren & het gebruik van sociale

netwerksites

Een kwalitatieve studie naar de beleving van dove jongeren op sociale netwerksites

Karin Sapmaz

Studentnr.: 0207306

Masterscriptie

Inleverdatum: 28 maart 2014

Scriptiebegeleider: M.E. Klijn

Communicatiewetenschap

Universiteit van Amsterdam

(2)

1

Introductie

Doven hebben het niet altijd gemakkelijk in het opdoen en onderhouden van hun sociale contacten. Dat slechts een kleine groep mensen hun taal - gebarentaal - beheerst, zorgt voor een beperkte keus in hun sociale wereld. Internet biedt voor doven in potentie een groot voordeel, omdat zij er vrij kunnen communiceren, met zowel doven als niet-doven. Dit onderzoek tracht door gebruik van online focusgroepen inzicht te geven in het gebruik van internet en sociale netwerksites door dove adolescenten. De focus van dit onderzoek ligt op hoe dit gebruik door hen wordt ervaren met betrekking tot hun identiteitsvorming en of dit gebruik bijdraagt aan hun sociaal kapitaal. Gebleken is dat bij dove jongeren een behoefte bestaat aansluiting te vinden bij andere dove jongeren om ervaringen te kunnen delen en uit te wisselen; internet en sociale netwerksites maken het vinden van gelijkgestemden

makkelijker. Daarnaast is gebleken dat internet en sociale netwerksites bijdragen aan het sociaal kapitaal van dove jongeren, doordat zij makkelijker contact kunnen onderhouden met elkaar terwijl zij vaak ver bij elkaar vandaan wonen. Ook de snelheid waarmee zij informatie met anderen kunnen delen en ontvangen zorgt ervoor dat zij bijna niets hoeven te missen; van het nieuws tot aan wat hun vrienden aan de andere kant van het land op hun bord hebben liggen.

(3)

2

Inhoud

1. Inleiding ... 3

2. Theoretisch kader ... 6

2.1 Sociale netwerksites en sociaal kapitaal ... 6

2.2 Internet, identiteit en cultuur ... 8

2.3 Internet paradox ... 10

2.4 Dove jongeren, CI en de dove cultuur ... 11

2.5 Additionele factoren: geslacht en leeftijd ... 12

3. Methode ... 14

3.1 Compositie van de sample ... 15

3.2 Data collectie ... 16

4. Resultaten ... 17

4.1 Dove jongeren en taal ... 17

4.2 Sentisizing concepts ... 18

4.2.1 Concept 1: Online gedrag ... 19

4.2.2 Concept 2: Online identiteit ... 20

4.2.3 Concept 3: Doofheid en sociale contacten ... 24

4.2.4 Concept 4: Sociale netwerksites ... 29

4.3 Vooroordelen ... 31

5. Conclusie ... 34

6. Discussie ... 37

Literatuurlijst ... 39

Bijlage 1 - Samenstelling respondenten ... 44

(4)

3

1. Inleiding

Een doof jongetje wordt op een middag na school huilend gevonden door zijn ouders. Als zij hem vragen wat er is zegt hij dat hij bang is om dood te gaan. De moeder schrikt en vraagt hem waarom hij bang is, hij is immers nog zo jong en heeft nog een heel mooi leven voor zich. De jongen reageert door te zeggen dat hij zeker weet dat hij dood zal gaan voor hij volwassen is, want hij heeft nog nooit een dove volwassene ontmoet…

Het verhaal hierboven circuleert al heel lang in de Dovengemeenschap en is waarschijnlijk gebaseerd is op een ware gebeurtenis (Wilkins & Hehir, 2008). Het illustreert dat mensen sociale wezens zijn die sociale interactie nodig hebben voor hun persoonlijke en hun

maatschappelijke welzijn en succes (Backenroth, 1993). De bouwstenen hiervoor worden al in de jeugd gelegd. Het bewerkstelligen van betekenisvolle sociale relaties en het behoren tot een groep van gelijken behoren tot de fundamenten van een gezonde ontwikkeling van een adolescent (Prezza, Pacilli & Dinelli, 2004). Vriendschappen zullen vervolgens als rode draad door hun sociale leven lopen. Het geheel aan bronnen van vriendschap waarover mensen beschikken wordt het sociaal kapitaal genoemd. Deze bronnen kunnen zowel online, als offline zijn (Ellison, Steinfield & Lampe, 2007). Maar wat nu als een handicap deze sociale interactie bemoeilijkt en het niet altijd even gemakkelijk is om anderen te begrijpen of uzelf verstaanbaar te maken? Het feit dat de normale communicatiekanalen hoofdzakelijk gericht zijn op niet-doven, kan een handicap vormen voor doven, en leiden tot een barrière tussen doven en niet-doven. Dit geldt voor hun informatievoorziening, zoals nieuws- en actualiteiten programma’s die vaak niet ondertiteld worden, maar zeker ook op sociaal gebied. Immers, slechts een handjevol mensen is in staat gebarentaal te begrijpen en te gebruiken. Iets wat de keus in sociale omgang voor doven zeer beperkt (Skelton & Valentine, 2003). Uit onderzoek van Van Gent, Goedhart, Knoors, Westenberg en Treffers (2012) blijkt dat het niet of slecht beheersen van taal dove kinderen kwetsbaarder maakt voor sociale problemen doordat zij veel informatie missen. Hierdoor kan een kloof ontstaan tussen dove kinderen en hun horende leeftijdsgenootjes die in meer of mindere mate kan leiden tot isolatie. Isolatie op een leeftijd waarop het hebben van een sociaal netwerk - ook buiten de eigen familie om - en relaties met vrienden juist zo belangrijk zijn, heeft volgens de onderzoekers een negatieve invloed op het ontwikkelen van een eigen identiteit. In dit onderzoek wordt gekeken naar of doof zijn in het huidige digitale tijdperk nieuwe perspectieven biedt, evenals de mogelijkheid om een aantal communicatieve beperkingen voor doven weg te nemen. Het internet lijkt door zijn tekstuele

(5)

4

eigenschappen uitermate geschikt voor doven: het biedt allerlei toepassingen om relaties aan te gaan en te onderhouden. Internet maakt de snelheid waarmee doven informatie kunnen delen, mensen dit met hen kunnen delen en de algehele manier waarop doven met de wereld kunnen communiceren een stuk gemakkelijker (Awad, 2013). Cyberspace is een geaccepteerd substituut voor sociale bezigheden geworden (Barak & Sadovsky, 2008). Online

communicatie zorgt voor visuele anonimiteit, waardoor mensen zich minder geremd voelen en zij in een veel eerder stadium persoonlijke informatie onthullen en de aantrekkingskracht tussen mensen gestimuleerd wordt (Antheunis, 2009).

Naast positieve geluiden over het internet, zijn er ook negatieve geluiden die naar voren komen bij onderzoeken naar het gebruik van internet onder adolescenten. Zo vond Moody (2001) dat een hoger gebruik van het internet geassocieerd werd met een grotere emotionele eenzaamheid en vonden andere onderzoekers een grotere algehele eenzaamheid (Kraut et al.1998; Kubey et al., 2001; Moharan Martin, 1999; Moharan Martin & Schumacher, 2001). Tevens kwam in eerder onderzoek naar voren dat een hoger gebruik van internet leidde tot een afname van sociale activiteiten buitenshuis (Nie & Erbring, 2000) en een minder goede band met bestaande vrienden (Sanders, Field, Diego, & Kaplan, 2000). Uit de tweestrijd tussen enerzijds de voordelen en anderzijds de nadelen van de invloed van het internet op het sociale leven komt een paradox voort: is het internet een zegen of een vloek, zorgt het voor meer sociale betrokkenheid of voor meer sociale uitsluiting en wat gaat op voor doven? Wetenschappelijke kennis op dit gebied mist, het doel van dit onderzoek is dan ook de wetenschappelijke kennis op dit gebied te vergroten. Getracht wordt om zo houvast te bieden voor verder kwantitatief onderzoek, door inzicht te geven in het internetgebruik onder dove jongeren en de invloed hiervan op hun identiteit en hun sociale kapitaal.

In dit onderzoek zal worden gezocht naar hoe het internet door zijn anonimiteit en tekstuele eigenschappen voor dove adolescenten kan bijdragen aan hun sociaal kapitaal, identiteit en plek in de samenleving; hun cultuur. De resultaten kunnen naast hun wetenschappelijke bijdrage, ook een maatschappelijke bijdrage leveren door het besteden van aandacht aan de - aan ontwikkeling onderhevig zijnde - communicatieve vaardigheden van dove jongeren, door de algehele kennis op dit gebied te vergroten, een stukje bewustwording te creëren en de discussie levend te houden.

(6)

5

De hierboven beschreven onderzoeksdoelen zijn samengevat in de volgende onderzoeksvraag: Hoe ervaren Nederlandse dove adolescenten het gebruik van internet en sociale netwerksites met betrekking tot identiteitsvorming en hoe draagt dit gebruik bij aan hun sociaal kapitaal?

Zoals blijkt uit de onderzoeksvraag wordt in dit onderzoek gekeken naar het gebruik van internet en sociale netwerksites in relatie tot identiteitsvorming en sociaal kapitaal van dove jongeren. Omdat deze twee begrippen centraal staan in dit onderzoek zullen ze nu alvast kort belicht worden. In De Mul en Frissen (in Van Driel, 2002) wordt ‘identiteit’ omschreven als een optelsom van de in de puberteit opgedane ontdekkingen in relatie tot uzelf en in relatie tot anderen op school, hobby’s en thuis. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen de dove identiteit en de horende identiteit. ‘Sociaal kapitaal’ wordt gezien als een totaal van relaties met vrienden, buren, familieleden en klasgenoten die zorgen voor gezelschap, emotionele bijstand en een gevoel van verbondenheid (Wellman, Haase, Witte & Hampton, 2001). In dit onderzoek wordt het sociaal kapitaal van doven gezien als het totaal van sociale contacten met zowel doven als niet-doven.

Om tot een antwoord op deze vraag te komen is gekozen voor een kwalitatieve

onderzoeksmethode, met het gebruik van online focusgroepen, onder Nederlandse dove jongeren. In het volgende onderdeel zal de theorie worden besproken die op dit gebied beschikbaar en relevant is. Om de theorie te koppelen aan een kwalitatieve

onderzoeksmethode en het gebruik van focusgroepen zal in de theorie toegewerkt worden naar sensitizing concepts; deze werden voor het eerst gebruikt door Blumer in 1954 en werden door hem gecreëerd als tegenhanger van definitieve concepts. Bij definitive concepts is alles afgebakend door een vaste definitie en wordt van tevoren gespecificeerd waarnaar er moet worden gekeken, terwijl bij sensitizing concepts eigenlijk alleen richtlijnen ontstaan van waar naar gekeken moet gaan worden (in Bowen, 2006, p.13-14), waardoor het goed past bij een exploratief kwalitatief onderzoek.

(7)

6

2. Theoretisch kader

Om de onderzoeksvraag helder in kaart te brengen, is onderstaand model opgesteld. Dit geeft de onderzoekstructuur weer en demonstreert de verhoudingen tussen de begrippen.

2.1 Sociale netwerksites en sociaal kapitaal

Het algehele sociale netwerk van adolescenten bestaat uit een rijk netwerk van relaties waarin ouders, broertjes en zusjes, familie, vrienden, klasgenootjes en docenten allemaal een

onderdeel van uitmaken (Furman & Buhrmester, 1985), tezamen vormen zij het sociaal kapitaal. Baumeister en Leary (1995) vonden in hun onderzoek dat de mate waarin mensen zich ergens bij voelen horen en de mate waarin zij zich geaccepteerd voelen door anderen, onmiskenbaar gekoppeld zijn aan iemands gezondheid, geluk en de wijze waarop deze persoon zich aanpast in de maatschappij. De komst van internet heeft naast de reeds bestaande, offline bronnen van sociaal kapitaal gezorgd voor een nieuwe bron van sociaal kapitaal: online sociaal kapitaal door middel van sociale netwerksites (Ellison et al., 2007.

Facebook is zo’n sociale netwerksite en een online bron van sociaal kapitaal. Sociale netwerksites als Facebook zijn de laatste jaren populaire bestemming geworden (Hargittai, 2008). Een sociale netwerksite is gebaseerd op profielen; individuele homepages die van elk lid een beschrijving geven en de mogelijkheid bieden vrienden op te nemen in je netwerk (Boyd, 2008) en is voor jongeren een toegankelijke manier om hun identiteit te laten zien, te benadrukken of juist verder tot ontwikkeling te brengen (Kleiman & Metzelaar, 2011). Er is al uitvoerig onderzoek verricht naar Facebook vanwege de hoeveelheid gebruikers hiervan - alleen al in Nederland 7,5 miljoen - (nu.nl, 2013) en de technologische capaciteiten van de site die een brug slaan tussen digitale en de echte wereld (Ellison et al., 2007). Uit

Gebruik van sociale netwerksites & Internet door dove

adolescenten

Sociaal kapitaal

Identiteitsvorming

Contact met doven Contact met niet-doven Dove cultuur Niet-dove cultuur

(8)

7

onderzoek is gebleken dat er met zekerheid gesteld kan worden dat er een positieve relatie is tussen het intensief gebruik van Facebook en het bouwen aan, en onderhouden van sociaal kapitaal (Ellison et al., 2007). Uit onderzoek van zowel Ellison et al. (2007) als Hargittai (2008) kwam naar voren dat jongeren sociale netwerksites vooral gebruiken om in contact te blijven met vrienden in hun bestaande netwerk, in plaats van hier nieuwe contacten op te doen. Doordat mensen het liefst socialiseren met gelijken, zullen mensen met dezelfde achtergronden eerder gebruik maken van dezelfde sites (Hargittai, 2008).

Hoewel uit bovenstaand onderzoek blijkt dat sociale netwerksites door jongeren vooral gebruikt worden om in contact te blijven met hun bestaande netwerk, is niet onderzocht of dit voor doven ook geldt. De offline sociale omgang voor doven is beperkt tot een handjevol mensen dat gebarentaal begrijpt en toe kan passen (Skelton & Valentine, 2003) en doven vormen dan ook een risico groep wanneer het gaat om sociale uitsluiting van hun

leeftijdsgenoten en volwassenen in de horende wereld (Wilkins & Hehir, 2008), doordat zij door hun doofheid informatie missen die hun horende omgeving wel opneemt (Van Gent et al., 2012). Hierdoor kan het een uitdaging voor hen zijn om sociaal kapitaal te vergaren, vriendschappen te sluiten en zich desgewenst bij groepen of hobby’s aan te sluiten. Sociale netwerksites lijken hier uitkomst te bieden door hun tekstuele karakter en zou eventuele drempels als het niet goed kunnen praten of horen kunnen wegnemen en de weg vrij kunnen maken voor heldere communicatie, het sluiten van vriendschappen, het gemakkelijker kunnen vinden en delen van informatie en de mogelijkheid kunnen bieden zich aan te sluiten bij groepen. Dit kan de band versterken tussen doven onderling, maar ook de contacten tussen doven en horenden stimuleren, waardoor wellicht meer begrip voor elkaar ontstaat. Online communicatie kan de drempel tot interactie verlagen en iemand aanmoedigen meer van zichzelf te laten zien, waardoor relaties kunnen ontstaan die anders nooit waren ontstaan (Ellison, et al., 2007). Dit is weergegeven in onderstaand model.

Dove jongeren en hun

sociaal kapitaal Sociale netwerksites

Meer contact met doven en niet-doven

(9)

8

2.2 Internet, identiteit en cultuur

Volgens Van Driel (2002) leren we door interactie in onze puberteit met onze ouders, familie, klasgenoten en vrienden onszelf te ontdekken. De grootste ontwikkelingstaak in de

adolescentie is de ontwikkeling van een eigen identiteit (De Keyzer, 2008). Door de komst van het internet en de daarbij behorende digitale cultuur is er een eind gekomen aan het monopolie van het fysieke platform voor onze ontdekkingstocht. Er is nu tevens een virtueel platform waar wij dingen meemaken en vertellen. Dit leidt tot nieuwe vormen van interactie en relatievorming waaruit we onze identiteit trachten samen te stellen (Van Driel, 2002).

De toegankelijkheid van het internet heeft twee belangrijke gevolgen voor de gebruikers. Enerzijds kunnen zij in cyberspace hun anonimiteit behouden, anderzijds kunnen mensen waar zij hier in contact mee treden dit ook, waardoor enige onzekerheid ontstaat over de ware identiteit van hun communicatiepartner (Dwyer, 2007). Het zich op het internet als iemand anders voordoen van adolescenten wordt gezien als het experimenteren met online

identiteiten. Uit onderzoek blijkt dat 50% van de internetgebruikers zich weleens voordoet als iemand anders op het internet. Kinderen en jonge adolescenten experimenteren vaker met hun identiteit dan oudere adolescenten (Dwyer, 2007). Door online identiteitsexperimenten kunnen adolescenten leren om te gaan met een grote diversiteit aan mensen; hierdoor kunnen ook hun offline sociale competenties verbeteren (Valkenburg & Peter, 2008). Van Cleemput (2008) heeft onderzoek verricht naar de zelfpresentatie van Vlaamse jongeren op de Vlaamse sociale profielen netwerksites Netlog en Noxa. Zij vond dat identiteitsexperimenten hier vaak voorkwamen, al gaven de ondervraagde jongeren aan het zelf heel belangrijk te vinden om authentiek over te komen; zij blijven met hun online identiteit veelal dicht bij hun offline identiteit. Liegen over woonplaats, contactinformatie of jezelf een jaar ouder voordoen dan je in de werkelijkheid bent waren aanvaarde subtiele misrepresentaties. Wanneer het echter over andere jongeren ging, werd wel veel melding gemaakt van onjuiste presentatie. Mensen praten niet gemakkelijk vrijuit over de wijzen waarop zij indruk willen maken op anderen, of zijn zich hiervan niet bewust. Dit kan een reden zijn waarom de meerderheid van de tieners aangaf dat hun presentaties wel in samenspraak met de werkelijkheid waren en die van anderen niet. Hoewel internet de ontdekkingstocht naar de identiteit eindeloos maakt vonden Wellman et al., (2001) in hun onderzoek naar internetgebruik dat de meeste interactie die op internet plaatsvond met mensen was die qua afstand niet heel ver van elkaar af woonden, eveneens kwam naar voren dat het internet met name gebruikt werd om contacten met

(10)

9

vrienden te onderhouden en niet zozeer om nieuwe te sluiten. Hoe is dit bij een meer kwetsbare groep als doven jongeren en welke kansen biedt internet op dit gebied voor hen?

In een onderzoek uit 2008 van Wadman, Durkin en Conti-Ramsden naar adolescenten met taalproblemen is naar voren gekomen dat taal in belangrijke mate gerelateerd is aan het sociaal functioneren van kinderen en jong volwassenen. Problemen met taal en communicatie kunnen zorgen voor problemen op sociaal gebied, zoals slechte sociale vaardigheden en het daardoor moeite hebben met vriendschappen sluiten. Onderzoek van Jambor en Elliot (2005) onderzocht verschillende factoren die het zelfbeeld van dove studenten zouden kunnen beschermen en verhogen: wijze van communicatie thuis, type basisonderwijs, leeftijd waarop de doofheid is ontstaan, ernst van de doofheid en groepsidentificatie. Zij vonden in hun studie dat identificatie met andere doven een positief effect had op het zelfbeeld; identificatie met gelijken die sociale en emotionele steun kunnen bieden heeft een positief effect op het zelfbeeld. Tevens vonden zij bewijs voor de hypothese dat een groter gehoorverlies tot een hoger zelfbeeld leidt; zij kunnen hun gehoorverlies niet meer verdoezelen en zullen zichzelf om die reden sneller accepteren en zich richten op manieren om optimaal om te kunnen gaan met hun situatie. Iemand die slechthorend is voelt zich wellicht tussen twee werelden hangen waar hij of zij zich bij geen van beiden een volwaardig lid voelt, wat een negatief effect kan hebben op het zelfbeeld. Een derde bevinding was de invloed van bi-culturele vaardigheden op het zelfbeeld van dove studenten; studenten die zowel in de dove als horende wereld zich wisten te redden hadden een hoger zelfbeeld dan personen die dit ontbeerden. Zij voelen zich trots doordat ze zich kunnen redden in de horende maatschappij, maar kunnen tevens rekenen op de steun van de dovencultuur voor emotionele en sociale bijstand (Jambor & Elliot, 2005).

Eén verklaring van de kwetsbaarheid van dove jongeren voor identiteitsproblemen is het communicatieprobleem, waardoor zij zich moeilijk aan kunnen passen aan de - horende - buitenwereld (Van Eldik, 1998). Om die reden zou het contact tussen doven en horende culturen moeten worden aangemoedigd; het zou vooroordelen jegens elkaar verminderen. Omdat dove kinderen nog altijd veel worden gepest en veel doven aannemen dat horende mensen een negatieve houding ten aanzien van doven hebben, zou gepleit moeten worden voor stimulering van onderlinge communicatie tussen doven en horende. Op het internet kunnen dove jongeren hun voordeel doen met anonimiteit in cyberspace; zo kunnen zij sociale vaardigheden opdoen en gesprekken oefenen met een veel verschillende mensen. Dit is zeer belangrijk in hun adolescentie omdat het opgenomen en geaccepteerd worden in deze periode

(11)

10

van cruciaal belang in de formatie van iemands identiteit (Valkenburg & Peter, 2008). Uit onderzoek van Barak en Sadovsky (2008) naar internetgebruik onder doven kwam naar voren dat er een gevoel van gelijkwaardigheid ontstaat door de mogelijkheid vrijuit met iedereen te kunnen communiceren. Dit is kort weergegeven in onderstaand

2.3 Internet paradox

Elke dag verschaffen circa 9 tot 15 miljoen mensen zich toegang tot het internet en zijn we voor werk, school en sociale activiteiten al gauw afhankelijk van het internet (Cooper, Mcloughlin & Campbell, 2000). Een hele verandering. Immers, internet werd de eerst tijd uitsluitend gebruikt door de wetenschap, techniek en zakenwereld. Er ontstond door deze enorme verschuiving behoefte naar het in kaart brengen van eventuele effecten hiervan. Sommigen waren van mening dat men door internetgebruik sociaal geïsoleerd kon raken, anderen waren juist overtuigd van het feit dat internetgebruik tot meer en betere sociale relaties zou leiden doordat vele barrières, zoals geografische afstanden en isolatie door ziekte of werkdruk door het internet, doorbroken worden (Kraut et al., 1998).

Uit onderzoek van Kraut et al. uit 1995 (in Walter & Parks, 2002) kwamen harde conclusies naar voren: internetgebruik zou leiden tot meer eenzaamheid en somberheid. Dit onderzoek is echter alles behalve vrij van kritiek. Zo zouden de gevonden verschillen in de eenzaamheid en somberheid in het onderzoek klein zijn en tevens veroorzaakt kunnen zijn door andere

factoren en is om de resultaten te kunnen generaliseren onderzoek nodig onder een veel hoger aantal respondenten (Walter & Parks, 2002). Wetenschappers McKenna en Bargh (2000) uiten tevens kritiek op het onderzoek. Volgens hen zijn de uitkomsten van het onderzoek gepopulariseerd en overdreven door de media, soundbites als ‘Internet causes depression’ zijn nu eenmaal pakkende koppen boven artikelen. Dat in werkelijkheid de gevonden effecten van internetgebruik op depressie en eenzaamheid waren zeer minuscuul. Eén van de grootste punten van kritiek die McKenna en Bargh (2000) uiten op het onderzoek van Kraut et al. (1998) is dus dat er geen sprake kan zijn van een eenduidig effect van internetgebruik op

Dove jongeren en hun

identiteit Internet

Meer toegang tot dove cultuur en niet-dove cultuur

(12)

11

gebruikers vanwege de verschillende redenen en motieven voor het gebruik. Desalniettemin is het onderzoek van Kraut niet het enige onderzoek dat wijst op mogelijke nadelige effecten van het internet. Prezza, Giuseppina en Dinelli (2004) vonden in hun onderzoek onder ruim 300 Italiaanse middelbare scholieren dat zwaar internetgebruik - in ieder geval in eerste instantie - gepaard ging met verwaarlozing van hun vriendschappen en studie-verplichtingen.

Onderzoek naar de relatie tussen internetgebruik en het sociaal kapitaal uit 2001 (Wellman et al., 2001) geeft aan dat het internet vooral een aanvulling is op bestaande contacten en vriendschappen. Daarnaast kan internetgebruik verdeeld worden in sociale en niet sociale bezigheden Zo kunnen mensen met elkaar chatten en socializen, maar kan het internet ook gebruikt worden om een krant te lezen of online te winkelen. De tijd die hierdoor wordt bespaard kan vervolgens weer gebruikt worden om offline te socializen (Wellman et al., 2001). Uit voorgaande onderzoeken blijkt er geen simpel antwoord te zijn naar of internet goed of slecht is; dit ligt met name in handen van de gebruikers. Tot dusver is geen onderzoek gedaan naar de internet paradox in relatie tot dove jongeren, interessant is om te onderzoeken hoe zij internet gebruiken en of het internet hun sociaal kapitaal vergroot, verkleint of aanvult.

2.4 Dove jongeren, CI en de dove cultuur

In dit onderzoek wordt onderzoek gedaan onder dove jongeren in Nederland. In de literatuur wordt gesproken van doofheid bij het verlies van 70 of meer decibellen. In de praktijk komt het erop neer dat deze mate van gehoorverlies geluid waardeloos maakt voor het begrijpen van orale communicatie (Lev-Wiesel & Yosipov-Kaziav, 2005). Elk jaar worden er in Nederland ongeveer 100 dove kinderen per jaar geboren (JongerenCommissie, 2011). Dit onderzoek richt zich op adolescenten die doof zijn geboren of doof zijn geworden op een zeer jonge leeftijd, waarop hun taalvaardigheid nog niet de kans heeft gehad zich te ontwikkelen; zogeheten prelinguale doofheid. Prelinguale doofheid heeft verstrekkende gevolgen voor de sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling van een kind (Van Gent et al., 2012). Er zijn verschillende factoren gevonden die hiertussen mediëren, waarbij één van de belangrijkste het niet kunnen uiten van taal is, gezien de belangrijke rol van taal in het ontwikkelen en

onderhouden van sociale relaties (Fujiki, Brinton & Todd, 1996). In de jaren tachtig werd een techniek ontwikkeld die voor grotere veranderingen in de dovenwereld zou zorgen: het cochleaire implantaat - CI - (De Keyzer, 2008).

(13)

12

Wanneer het slakkenhuis niet of slecht functioneert, maar de gehoorzenuw nog intact is, biedt een CI uitkomst doordat het geluid en spraak in de cochlea omzet in elektrische stroompjes die via de gehoorzenuw naar de hersenen gaan. De CI bestaat uit een uitwendig en een inwendig deel. Het uitwendige deel bestaat uit een spraakprocessor en het inwendige deel bestaat uit een ontvanger die onder de huid achter het oor wordt geplaatst. Aanvankelijk werd dit alleen bij volwassen doven gebruikt. In 2007 waren er wereldwijd 130 000 personen met een CI, waarvan circa de helft kinderen ( De Raeve, in De Keyzer 2008). Vandaag de dag is het mogelijk kinderen op zeer jonge leeftijd te implanteren wat zorgt voor een betere toegang tot gesproken taal. Of dit ook echt beter is voor het welzijn van het kind is onderhevig aan discussie. Deze discussie heeft vooral te maken met hoe er tegen doofheid wordt aangekeken; sommigen zien het als een audiologische beperking, waarbij de focus ligt op de mogelijkheid om geluid te registreren. Bij een audiologische beperking zullen allerlei technieken gebruikt worden om deze beperking te compenseren. Anderen - vooral dove - zien doofheid als een sociaal-cultureel concept, waarbij het accent wordt verschoven van individuen met een

beperking naar personen als culturele minderheidsgroep (Ohna, 2004). De dovengemeenschap beschikt volgens Petersen (2000) en Lane (2005) dan ook over een aantal eigenschappen van een culturele groep, zo hebben zij een sterk gemeenschapsgevoel, hun eigen normen en waarden, een eigen taal, geschiedenis en kunst (in De Keyzer, 2008). Kritiekpunt op vroege implantatie - met name vanuit de Dovengemeenschap - is dan ook dat het kind geen eigen keuze kan maken - tussen de dove en de horende cultuur - en de CI niet uit vrije wil van het kind wordt geplaatst (Archbold, Sach, O’Neil, Lutman & Gregory, 2006). Volgens de Dovengemeenschap is doofheid geen handicap maar een identiteit die niet genezen hoeft te worden (Hintermair & Alberterini in De Keyzer, 2008). Hiertegenover staat dat maar liefst 90% van de dove kinderen geboren wordt uit horende ouders (Watson & Gregory, 2005) waardoor zij vaak tussen twee culturen in zweven. In dit onderzoek zal worden gekeken naar de rol van het internet en sociale netwerksites hierin: geneest het de handicap of versterkt het de identiteit en het gemeenschapsgevoel van de dove jongeren?

2.5 Additionele factoren: geslacht en leeftijd

Identiteit is niet alleen datgene wat een ander ziet, maar is ook hoe iemand zichzelf ziet, als individu (Frijhoff, 1992). De term zelfbeeld is het beeld die een persoon over zichzelf heeft, wanneer je deze persoon vraagt om een beschrijving van zichzelf te geven (Bosma in De Keyzer, 2008).

(14)

13

Er zijn verschillende boeken geschreven over de problemen van - jonge - vrouwen met hun zelfbeeld. De gedachte achter deze boeken is de aanname dat vrouwen een substantieel lager zelfbeeld hebben dan mannen (Kling, Hyde, Showers & Buswell, 1999). Belangrijke factoren die zorgen voor het verlaagde zelfbeeld van vrouwen ten opzichte van mannen zijn:

geslachtsrollen, scholen, vrienden, de nadruk op het uiterlijk, geweld tegen meisjes en vrouwen, en atletische participatie (Kling, et al., 1999). Sommige studies hebben gevonden dat in de adolescentie, het zelfbeeld van jongens omhoog gaat, terwijl dat van meisjes daalt (Block & Robbins, 1993; Simmons & Rosenberg, 1975). Ook de AAUW - American Association of Univerisity Women - heeft in onderzoek naar het zelfbeeld gedurende de adolescentie deze bevinding gedaan (in Kling, et al., 1999). Zij vonden het grootste verschil van het geslacht als invloed op het zelfbeeld bij adolescenten tussen de 15 en de 18 jaar. Veel verklaringen voor het verlaagde zelfbeeld bij meisjes in hun adolescentie richt zich op de impact van de pubertijd op de fysieke ontwikkeling. Het gevoel om fysiek aantrekkelijk te worden gevonden is sterk verweven met het zelfbeeld. In de puberteit krijgen meisjes wat meer vet en rondingen, terwijl jongens meer spieren ontwikkelen. Dit zorgt ervoor dat meisjes verder van hun ideaalbeeld verwijderd raken, uit onderzoek blijkt dat meisjes veelal een dunner lichaam prefereren boven dan dat van zichzelf, terwijl mannen juist dichterbij hun ideaalbeeld komen. In de puberteit ontstaat tegelijkertijd ook een zelfbewustzijn, die het voor meisjes nog moeilijker maakt om zichzelf te accepteren; ze worden geconfronteerd met de toenemende culturele druk om aan een ideaalbeeld te voldoen. Concluderend kan gesteld worden dat fysieke veranderingen die meisjes doormaken in hun pubertijd in een sociaal-culturele omgeving zijn in potentie gevaarlijker voor het zelfbeeld van meisjes dan dat van jongens (Kling, et al,. 1999). Daarnaast zijn er ook sociale en culturele voordelen voor mannen, zoals een groot zelfvertrouwen, waardoor mannen een beter zelfbeeld hebben (Wadman, Durkin & Conti-Ramsden, 2008).

De hierboven beschreven theorie wordt vertaald naar de volgende sensitizing concepts: online gedrag, online identiteit, doofheid en sociale contacten en sociale netwerksites. Deze zullen in de methode verder worden uitgewerkt en worden vertaald naar de interview guide.

(15)

14

3. Methode

In dit onderzoek zal getracht worden tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen door middel van online focusgroepen, geleid door de sensitizing concepts. Focusgroepen worden in Wimmer en Dominick (2003) omschreven als een interview met 6-12 personen die

gelijktijdig bevraagd worden over een bepaald onderwerp door een moderator, met als doel een door de gespreksleider gestructureerde groepsdiscussie op gang te brengen die de onderzoeker inzicht biedt in de ervaringen, opvattingen en preferenties van de deelnemende respondenten rondom een specifieke vraagstelling (Tates, 2010). In dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van online focusgroepen, dit heeft vier belangrijke redenen: in de eerste plaats is hiervoor gekozen doordat het een moeilijk bereikbare en kleine groep respondenten betreft. Op de tweede plaats, doordat face tot face communicatie haast onmogelijk zou zijn zonder gebarentolk. Daarnaast is op dit gebied nog weinig onderzoek verricht, het stellen van open vragen levert meer informatie op dan het stellen van gesloten vragen. De insteek van dit onderzoek is het leggen van fundamenten voor eventueel kwantitatief vervolgonderzoek, waardoor het van belang is zo breed mogelijk informatie te vergaren. Tot slot is gekozen voor online focusgroepen omdat nieuwe informatie- en communicatietechnologieën en het gebruik hiervan door doven/ slechthorende jongeren het onderwerp is van dit onderzoek, hetgeen extra relevantie oplevert; door op deze wijze de vragen te stellen en via de respondenten de

antwoorden terug te ontvangen kan aan den lijve worden ondervonden hoe de respondenten met dit middel van communicatie omgaan. Het gebruik van online focusgroepen heeft nog een aantal zaken voor op face-to-face gesprekken zoals tijd- en kostenbesparing. Ondanks alle voordelen van het gebruik van online focusgroepen is deze methode van onderzoek nog altijd niet gangbaar in kwalitatief onderzoek, doordat critici wijzen op het verlies van non-verbale informatie evenals het gemis van persoonlijk contact tussen respondent en gespreksleider (Tates, 2010). Dit gemis heb ik zelf helaas ook ervaren, doordat - vooral de jonge groep - respondenten niet erg taalvaardig was en daardoor voor hen niet altijd duidelijk was wat ik wilde weten en voor mij niet altijd duidelijk was wat zij mij duidelijk wilden maken, zou het fijn zijn geweest als ik hen op die momenten ook had kunnen zien. Tevens was één groep erg ‘melig’ en het is erg lastig om hier controle op te houden wanneer je er geen zicht op hebt. Bovendien kon ik maar de helft van alle leerlingen op de Guyot school in de categorie 12-17 jaar interviewen, doordat de leerlingen die geen theoretische maar praktijkgerichte opleiding deden het taalniveau van een 6 jarige hadden. Om die reden viel deze groep buiten het onderzoek.

(16)

15

3.1 Compositie van de sample

Aanvankelijk is begonnen met het aanschrijven van middelbare scholen voor

dovenonderwijs. De Guyot school in Haren wilde graag medewerking verlenen in ruil voor de onderzoeksresultaten. Vervolgens is de vragenlijst met de school besproken, evenals de methode van onderzoek: online groep chats via Facebook. Op advies van de school zijn de focusgroepen klein gehouden - max 5 - omdat het voor de jongeren te lastig is een gesprek te volgen met veel deelnemers en het gesprek hierdoor meer tijd in beslag zou nemen dan het concentratieniveau van een middelbare scholier aankan. De leerlingen in de groepen volgden samen lessen en kenden elkaar goed. Na afname bleek één groep geen ‘prettig’ gevoel overgehouden te hebben aan de gesprekken en is in samenspraak met school besloten deze groep uit te sluiten van verder onderzoek. Doordat hierdoor het sample te klein werd en de data te summier, is gekozen op zoek te gaan naar nieuwe respondenten. Het zwakke taalgebruik, het daardoor moeilijk in tekst kunnen uitdrukken van emoties en gevoelens, evenals de onwelwillendheid van scholen om mee te werken, heeft het onderzoek doen uitwijken naar een wat oudere categorie respondenten, 18-25 jaar. Na verschillende doven organisaties en Facebook pagina’s te hebben aangeschreven, werden de overige respondenten uiteindelijk gevonden via de Facebook pagina voor slechthorende jongeren, SH-Jong, een pagina waar leden kunnen discussiëren en vragen kunnen stellen rondom het thema jong en slechthorend/doof zijn. Voor dit onderzoek zijn in totaal zes groepen geïnterviewd, waarvan er vijf zijn gebruikt: vier groepen middelbare scholieren in de leeftijdsgroep 14-18 en twee groepen in de leeftijdsgroep 18-25. De respondenten van zowel de jonge als de oudere groepen kwamen uit verschillende delen van Nederland, een aantal van de oudere groep had elkaar al eens ontmoet op activiteiten van SH-Jong, zoals het SH-Jong kamp. Op één

respondent na had elke respondent prelinguale doofheid - doofheid voor de ontwikkeling van taal -. Doordat de technologie ook op andere vlakken dan internet niet stilstaat, was het onmogelijk alleen doven te interviewen; uit de gesprekken met de jongeren bleek dat complete doofheid zonder hulpmiddelen op die leeftijd haast niet meer voorkwam, door de komst van betere gehoorapparaten en hulp-implantaten, zoals het eerder besproken CI, wat een dove jongere dichterbij de horende wereld brengt dan een jongere zonder hulpmiddelen. Zowel dove jongeren zonder hulpmiddelen als dove jongeren met hulpmiddelen zijn in dit onderzoek betrokken en vallen in dit onderzoek eveneens onder de noemer ‘dove jongeren’. In totaal zijn 23 respondenten geïnterviewd, waarvan er uiteindelijk 20 zijn gebruikt voor verdere analyse. Zie bijlage 1 voor de precieze compositie van de groepen.

(17)

16

3.2 Data collectie

De online focus groepsgesprekken met deze groepen hebben januari en februari 2014 plaatsgehad, door het aanmaken van Facebook groepsgesprekken, waar de Guyot school mentoruren voor had vrijgemaakt. Per mentoruur werd één focusgroep samengesteld uit jongeren die op dat uur mentoruur hadden. Vervolgens logden zij tijdens deze uren in op Facebook met hun computer of smartphone, waardoor de moderator middels een digitale verbinding contact met hen had.. De groepsgesprekken zijn afgenomen door de onderzoeker zelf aan de hand van een interview guide, waar werd begonnen met een kleine voorstelronde om het ijs te breken. Vervolgens werd hen een aantal vragen gesteld aan de hand van een interview guide bestaande uit een viertal sensitizing concepts: online gedrag, online identiteit, doofheid en sociale contacten en sociale netwerksites. Deze concepten zijn in een eerder stadium geëxtraheerd uit de theorie. De interview guide begint door het ijs te breken en te vragen naar de woonplaats en hobby’s van de respondenten. Hierna wordt het eerste concept ter sprake gebracht: online gedrag. Het doel van dit concept is achter het gedrag van de respondenten op het internet te komen. Het tweede concept, online identiteit, heeft als doel te achterhalen of de respondenten het internet gebruiken om met hun identiteit te spelen. Het derde concept, doofheid en sociale contacten, is om te achterhalen hoe de respondenten nieuwe contacten leggen en oudere contacten onderhouden. Tot slot wordt het laatste concept besproken, sociale netwerksites, waarbij getracht wordt een beeld te vormen hoe actief de respondenten zijn op sociale netwerksites, op welke sites zij actief zijn en hoe hun doofheid een rol speelt bij het gebruik hiervan. De sensitizing concepts werden niet benoemd tijdens de focusgroep gesprekken en waren alleen bekend bij de onderzoeker. De gesprekken met de jonge groepen duurde circa 45 minuten en moesten soms voortijdig afgebroken worden door het begin van een volgende les en/of onderbroken door een lege batterij van de smartphone. Bij de oudere groepen was te merken dat men mee deed uit vrije wil - en niet omdat het van school moest - hierdoor waren de gesprekken langer, dieper en vollediger.

(18)

17

4. Resultaten

Hieronder zullen de resultaten worden besproken. Doordat al vrij snel in het onderzoek bleek dat doven een opvallend ander taalgevoel hebben dan horenden zal de analyse hier mee beginnen. Vervolgens zullen de resultaten van de sensitizing concepts worden besproken.

4.1 Dove jongeren en taal

In de groepen was de spelling en grammatica wisselend van niveau, opvallend was dat dit in de twee oudere groepen beter was dan in de jongere groepen en dat dit bij respondenten met hulpmiddelen beter was dan bij respondenten zonder. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat dove jongeren iets meer tijd nodig hebben om hun schriftelijke taalvaardigheden te

ontwikkelen dan hun horende leeftijdsgenoten. Een tweede mogelijke verklaring zou de huidige mate van doofheid kunnen zijn, zo was in de oudere groepen bijna iedereen voorzien van een CI ofwel een gehoorapparaat. In de jonge groep was er 1 groep die allemaal

aangeboren doofheid hadden en waar 4 van de 5 geen CI of ander hulpmiddel had. Om dit te onderzoeken zijn 4 respondenten met CI afgezet tegen 4 respondenten zonder CI, uit de jongste groep respondenten. Hieruit blijkt wel degelijk een verschil in taalniveau in het voordeel van CI gebruikers. Dit zou kunnen zijn doordat dove jongeren met een CI zich dichterbij de wereld van de horenden begeven dan doven zonder CI.

Respondenten mét CI: Lindsy, Moniek, Pim en Martijn:

Lindsy, 15: “Groot verschil is het niet maar bijvoorbeeld horenden praten veel over muziek terwijl doven dat juist niet doen”

Moniek, 16: “Internet maakt gewoon makkelijker om contacten onderhouden. Het is ook echt een onderdeel van dit samenleving”

Pim, 14: “het is voor mij iets goeds, want je kan dan contact houden met je verre vrienden”

Martijn, 16: “Ja heb alleen dove vrienden want horenden begrijpen mij vaak niet”

Respondenten zónder CI - of ander hulpmiddel - : Jurjen, Rogier, Max en Karim:

Jurjen, 17: “ik werd geboorte door ziekte iets in ziekenhuis. blijk ben ik doof. 4 jaar ben ik stop met gehoorapparaatjes. ik gebruik niet”

Rogier, 15: “voor mij is dat onmogelijk, ik kan niet hele dag naar pc te zitten” Max, 18: “fucking dom en ik begrijp zeker niet dat hij of zij doet dat”

Karim, 15: “mag ik vraagt aan jou? waarom je vraagt mijn en wat doen je minhouden vragen??/ inhouden”

(19)

18

Op het taalniveau kan ook de mate waarin iemand zich juist in de horende wereld of de dove wereld begeeft van invloed zijn. Dit is niet in dit onderzoek meegenomen maar er waren wel respondenten in de oudere groep die zelf aangaven zich juist vooral in de horende wereld te begeven, zoals Bas en Sanne:

Bas, 23: “Over mijn vriendenkring: die bestaat vooral uit horende mensen. Afgelopen herfst heb ik voor het eerst andere slechthorenden ontmoet. Ik had daar behoefte aan Hoewel ik met sommige mensen goed kan praten over slechthorendheid, is het

moeilijk om te begrijpen wat het echt betekend om slechthorend te zijn voor anderen” Sanne, 20:“Ik ben wel juist dit jaar lid geworden van SH Jong omdat ik benieuwd was naar de ervaringen van andere slechthorenden. Maar in het dagelijks leven ben ik bijna niet met mijn slechthorendheid bezig. Mijn vriendenkring bestaat alleen uit horende vrienden aangezien ik opgegroeid ben in een horende wereld, regulier onderwijs heb gevolgd en nu studeer aan de universiteit”

Het taalniveau van Bas en Sanne was zeer goed, behalve dat zij in een horende wereld zijn opgegroeid, hebben zij ook beide gestudeerd en dragen zij beide gehoorapparaten. Uiteraard zijn ook dit mogelijke variabelen die van invloed kunnen zijn op het taalniveau, evenals het wel of niet hebben van dove ouders en wellicht zelfs aanleg. In het onderzoek merkte ik vooral op dat de jonge groep veel meer in de dovenwereld zat, omdat zij op doven onderwijs zaten. In de oudere groepen hadden de respondenten uiteenlopende banen en studies waarbij zij veel meer in contact kwamen met niet-doven. Ook dit zou een positieve invloed kunnen hebben op het taalniveau. Eveneens blijkt uit deze teksten een behoefte aan contact met mede-doven en demonstreert het een duidelijke wens tot herkenning en erkenning. Dit zal bij de concept analyse terugkomen.

4.2 Sentisizing concepts

In het nu volgende deel zal een analyse volgen van de sentisizing concepts: online gedrag, identiteit, doofheid en sociale contacten, en sociale netwerksites. Hierbij zijn de drie jonge groepen samengevoegd evenals de twee oudere groepen, dit is gedaan omdat er niet veel verschillen waren tussen de groepen zelf maar meer door de groepen heen. De analyse zal per concept worden besproken, waarbij eerst de resultaten van de jonge groep volgen, waarna de resultaten van de oudere groep zullen worden besproken alvorens over te gaan naar het volgende concept.

(20)

19

4.2.1 Concept 1: Online gedrag

Jonge groep

Van de jonge groep was elke respondent elke dag online, variërend van een half uurt tot het regelmatig checken van Facebook en Whatsapp gedurende de dag. De meest bezochte sites waren Facebook, Voetbalzone, Telegraaf, Girlscene en meest bezochte apps Whatsapp, Twitter, Snapchat en Instagram. De mobiele telefoon was veruit het populairste middel om online te gaan, gevolgd door laptop/pc.

Mike, 17: “Internet heeft veel rol in mijn leven gehad, toen ik klein was zat ik meestal op computer of buiten. Want mijn dove vrienden woonden ver. [..]. Nu heb ik mobiel, daar zit ik op contact leggen”

Het gebruik van fora onder deze respondenten was niet echt hoog. De respondenten gaven aan liever hun mening aan bekenden te geven en vonden het fijner de meningen van anderen te lezen dan die zelf neer te zetten. De fora die wel gebruikt werden waren GTA V, Terraria, Webforum, Vrachtwagenforum en Voetbazonel. Eén van de respondenten gaf aan wel graag zijn mening te willen geven op Voetbalzone, met als doel hiermee ‘likes’ te verdienen. Uit de antwoorden van de respondenten bleek geen aanwezige behoefte hun mening te delen op internet/fora, doordat dit makkelijker zou zijn dan in real life. Als redenen hiervoor werd aangegeven dat het verkondingen van je mening niet zozeer met doofheid, maar meer met karaktereigenschappen van doen heeft. Tevens waren respondenten van mening dat zij ook in het dagelijks leven goed werden begrepen door zowel doven als niet-doven. Een aantal respondenten gaven wel aan dat ze hun mening via internet geven wel makkelijker vonden dan in het echt, maar maakten daar desalniettemin niet echt gebruik van.

Moniek, 16: “Ik lees liever meningen dan zelf er een te geven op het internet. Want vaak komt er gedoe van...”

Mike, 17: “Via internet is makkelijker om mening te geven dan in echt, maar doven hebben geen moeite met mening uiten. Wij zijn vaak rechtstreeks, ik merk dat horenden vaak omwegen nemen. Komt ook door onze goede taalgevoel, bij andere doven is dat misschien anders”

Oudere groep

Evenals de jonge groep was ook in de oudere groep iedereen elke dag online, allemaal meerdere uren per dag. Meest bezochte sites onder deze groep waren Google, Facebook, Hotmail en Gmail. Meest gebruikte middel om het internet mee op te gaan was de mobiele telefoon, gevolgd door de laptop, omdat daar het fijnst op kan worden getypt.

(21)

20

Bas, 23: “[de rol van internet in mijn leven is..] niet heel veel anders dan bij horenden in mijn geval..de rol van internet in mijn leven is niet groter dan andere jongeren van deze leeftijd Whatsapp en Facebook zijn makkelijk om contact te houden, Facebook vooral voor mensen die je niet vaak spreekt. Maar ik geef toch de voorkeur aan face-to-face contact”

Lotte, 22: “Ik merkte op een gegeven moment dat ik behoefte had om met andere te praten over slechthorendheid. Door internet ben ik deze mensen tegen gekomen en is het ook makkelijker om contact te houden”

Tom, 25: “Ik herinner me dat mijn zus heel veel met haar vriendinnen kletste via de vaste telefoon, ik kon dat niet, later toen msn kwam had ik dat probleem niet meer, de contacten buiten school/werk enz..zijn daardoor beter geworden. Nu is internet ook mobiel doorgedrongen en vallen veel beperkingen weg”

Sam, 20: “Ik ben erg slechthorend moet liplezen en dan wil niet altijd.. digitaal dan kun je het nalezen en dan weet je zeker dat het goed is”

Evenals de jonge groep, waren fora niet zo populair in de oudere groep, sommigen gaven wel aan dat online een mening geven makkelijker is dan in real life - irl - , maar gaven toch veelal de voorkeur aan face-to-face communicatie.

Sanne, 20: “Met mijn mening geven heb ik geen problemen hoor haha.. Mijn mond werkt prima ;)”

Liz, 19: “Ik kijk wel regelmatig op Bokt, dat is een paardenforum daarvan kijk ik voornamelijk naar de informatieve kant”

Tom, 25: “Fora zijn allang uitgestorven eigenlijk. Als je iets neerschrijft dan staat dat letterlijk wat je gezegd hebt, daar kan nogal wat gezeik van komen. Irl kun je

eventueel gelijk rechtzetten”

Liz, 19: “Persoonlijk liever, het is meer zeggender als je iemand ook ziet als je ermee communiceert..wel is het makkelijker digitaal, zeker groepsgesprekken zouden persoonlijk niet gaan en digitaal wel”

4.2.2 Concept 2: Online identiteit

Jonge groep

De respondenten in de jonge groep maakten weinig gebruik van de mogelijkheid van het internet om nieuwe mensen te ontmoeten.

Jurjen, 17: “Nee, als ik ken iemand, dan wel toevoegen, maar onbekend contact mij nooit...[..]...ik maak vrienden via mijn vrienden en uitgaan”

(22)

21

De respondenten die dit wel deden, leerden nieuwe mensen kennen via sociale netwerksites als Habbo, Tagged, Facebook of Sunnyday en voegden deze vroeger toe aan Hyves en nu aan Facebook. Ze voegden nooit geheel onbekenden toe aan hun digitale sociale netwerk, in sommige gevallen wel vrienden van vrienden.

Karim, 15: “Alleen praten op Sunnyday maar niet ontmoeten ik echte vrienden..maak vrienden via vrienden of school en stage. Vroeger ik praat met onbekenden op

Sunnyday, is soort van Habbo, maar nu niet meer, vind ik saai, nu ik Facebook” Mike, 17: Ik heb ooit afgesproken met een meisje dat ik kende via Habbo. Ik wist totaal niet hoe en zij eruit zag. We hebben daarna een tijdje een relatie gehad, Ik neem alleen contact met mensen die ik in echt heb ontmoet, soms voeg ik wel een knappe meisje toe”

Sonja, 17: “Ja, ontmoet ik ze eerst via Facebook groep ofzo en daarna op activiteit of Facebook vriendschap”

In de jonge groep zei geen van de respondenten weleens met zijn of haar identiteit gespeeld te hebben door zich op het internet anders voor te doen dan wie zij echt waren, om verschillende redenen.

Sonja, 17: “Nee, ik ook niet, gewoon laten zien wie je bent dat is goed” Moniek, 16: “Nee, waarom zou ik dat doen?”

Jurjen, 17: “Nee, is kinderachtig”

Rogier, 15: “Nee, never, kun je problemen mee krijgen”

Op één respondent na hadden geen van de respondenten ervaring met personen die zij via internet hadden leren kennen maar niet bleek te zijn wie hij of zij beweerde te zijn.

Lindy, 15: “Nee nooit, voeg mensen pas toe als ik ze heb ontmoet” Max, 18: “Jaa! Ik dacht was een zij maar bleek was een travo...”

Gevraagd naar de redenen waarom iemand zich anders voor zou doen via het internet en wat zij hiervan vonden, zeiden zij het volgende.

Pim, 14: “Ik denk ook onzekerheid”

Moniek, 16: “Ik snap dat niet, misschien voor aandacht?” Karim, 15: “Misschien vinden ze makkelijker chatten” Martijn, 16: “Kinderachtig, denk ook aandacht”

Max 18: “Fucking dom en ik begrijp zeker niet dat hij of zij doet dat”

Hoewel zij aangaven zich nooit anders voor te doen dan wie zij waren, laat het volgende onderdeel zien dat zij dit wel degelijk doen. Op de vraag of zij mensen die zij online

(23)

22

benaderen of door wie zij online worden benaderd vertellen over hun doofheid en zo ja wanneer, liepen de meningen en ervaringen zeer uiteen; sommigen gaven aan het fijn te vinden direct open kaart te spelen, anderen stelden zich wat meer afwachtend af, omdat ze het niet belangrijk genoeg vonden om direct te melden, bang waren om afgewezen te worden of omdat ze niet anders behandeld wilden worden. Zij vonden het fijn om een horende identiteit aan te nemen, in elk geval totdat zij het gevoel hadden hier open en eerlijk over te kunnen zijn.

Moniek, 16: “Ik vind dat het feit dat je doof bent, niet hoef vertellen aan die persoon. Want je vertelt toch ook niet aan persoon: Eh, ik ben horend...Vind je dat erg? Ik ben niet onzeker daarover maar het is meer dat sommige mensen naief denken over doven. Ik heb liever dat ze eerst mij leren kennen, dan later vertel ik ze wel”

Pim, 15: “Heb niet meteen verteld, maar wel daarna, ze accepteerde het en vind het prima. Was beetje zenuwachtig, maar ik deed het gewoon anders moest ik lang geheim houden, en dat vind ik niet leuk”

Lindsy, 15: “Ik vertel het alleen als het nodig is, ik denk er net als Moniek over, mensen kijken jou anders aan als je heb verteld dat je doof ben. Dat wordt minder als mensen jou wat beter heb leren kennen”

Japke, 17: Nee, ik vertel niet, omdat dan weet diegene dat ik wat anders ben. Als mensen die ik niet ken, ga ik niet vertellen. Eerst persoon ziet hoe ze doet dan kan pas vertellen”

Rogier, 15: “Ja, soms wel, meestal niet., ben niet bang voor reacties maar mensen zeggen soms voor ze nadenken, horenden doen ook weleens respectloos tegen me, in Habbo wat ik vroeger speelde”

Max, 18: “Maakt het niet uit maar als het geode moment dan zou ik wel zeggen. Ze denken dat wij zijn mongolen met gebaartjes maar is niet zo dit s doof gebaartaale nz mensen merkt vaak laat”

De term internet paradox was bij de jonge groep respondenten onbekend. Eenmaal uitgelegd reageerden zij vrij unaniem dat het internet voor hen iets positiefs is en dat spelen met vrienden irl nog veel leeft onder de jonge groep.

Karim, 15: “Begrijp ik niet...ik gewoon vrienden ik niet veel internet”

Rogier, 15: “Voor mij is dat onmogelijk, ik kan niet hele dag naar pc te zitten”

Pim, 14: “Ik ga natuurlijk wel naar buiten, ben niet ernstig verslaafd ofzo.. het is voor mij iets goeds, want kan dan contact houden met je verre virenden, die ik heb van school, Maar je moet niet te verslaafd zijn, dat is weer iets slechts aan internet” Oudere groep

In de oudere groep werd het internet wel meer gebruikt als ontmoetingsplek om nieuwe sociale contacten te leggen dan in de jonge groep. Dit was dan veelal doordat de respondenten lid werden van een Facebook-pagina - zoals SH-Jong - of activiteit, waarbij ze al contact legden met anderen op dezelfde pagina of activiteit, waarna ze elkaar irl ontmoette op de

(24)

23

activiteit zelf. Evenals de jonge groep is de oudere groep in het verleden ook actief geweest op Habbo, maar vandaag de dag gebruikt geen van allen dit meer.

Bas, 23: “Nee ik ontmoet geen mensen via internet..”

Lotte, 22: “Niet echt een ontmoetingsplek, maar je komt wel eens in contact met iemand, via Facebook..”

Sam, 20: “Via SH-Jong heb ik veel nieuwe mensen leren kennen...en via dit ken ook Sanne en Liz...Kim kende ik al van eerder SH-Jong kamp”

Kim, 18: “Ik soms via SH-Jong via Facebook eerst en dan ontmoet ik ze op

activiteit...maar dan voeg ik ze wel toe voor ik ze echt heb leren kennen maar soms wel pas na activiteit”

Spelen met de identiteit door zich voor te doen als een ander of dingen mooier laten overkomen dan ze in werkelijkheid werd ook in deze groep ontkend. Het enige waar over ‘gelogen’ werd was vaak de naam vanwege privacy en anonimiteit. Slechts één respondent gaf aan het internet in de puberteit te gebruiken om te ontsnappen aan de eigen realiteit.

Lotte, 22: “Toen ik jonger was deed ik me weleens wat ouder en stoerder

overkomen...en tja waarom? Waarom doe je dat als je in de puberteit zit..?! Om te ontsnappen aan de realiteit?

Linda, 24: “Ik heb ook weleens een andere naam opgegeven, gewoon een nickname...je wil graag anoniem zijn denk ik”

De groep van Kim, Sanne, Sam en Liz hadden nooit - bewust - te maken gehad met een persoon die zij op het internet hadden leren kennen, maar uiteindelijk niet eerlijk bleek over wie hij/zij was of hoe hij/zij eruit zag. De groep van Linda, Tom, Bas en Lotte hadden hier ook nooit bewust mee te maken gehad, maar hadden hier wel meer ideeën over of gebruikten het internet om research te doen naar de persoon waarmee ze in contact waren.

Lotte, 22: “Nee, mar misschien wel zonder het te weten..”

Linda, 24: “Ja en nee...[...]...maar weleens op internet gezocht wie hij of zij is om te controleren maar bleek altijd waar”

Op de vraag waarom iemand ervoor zou kiezen om zich op het internet anders voor te doen dan hij/zij irl is kwamen wisselende mogelijke motivaties naar voren.

Sam, 20: “Om cooler te lijken”

Sanne, 20: “Omdat ze onzeker zijn over zichzelf”

Linda, 24: “Ze zijn niet altijd oprecht en eerlijk..ze willen aandacht trekken om een of een ander uitlokken”

(25)

24

Gevraagd naar of zij mensen die zij op het internet ontmoeten vertellen over hun doofheid, bleek dat ook in de oudere groep online - wellicht onbewust - een andere, horende identiteit aangenomen werd. Men vond het niet altijd nodig, zag er geen directe meerwaarde in of vond het niet belangrijk genoeg om direct te delen met een relatief onbekende. Ook de angst voor een stempel werd genoemd.

Tom, 25: “Is dat belangijk? Moet ik weten dat ze een uur per dag op de wc zitten? Bas, 23: “Soms wel, maar vind het niet het belangrijkste...doofheid staat los van wie ik ben, voor mij iig”

Lotte, 22: “Ik sluit me daarbij aan, ze hoeven niet alles meteen te weten en ik vind het ook niet het belangrijkste...”

Liz, 19: “Liefst niet meteen, bang voor de stempel...stempel dat je doof bent sommige mensen vinden het moeilijk om

daar een persoonlijkheid achter de te zien, valt meestal wel mee hoor maar soms...” Tom, 25: “Ik ben er altijd vrij snel eerlijk in geweest, want bij de eerste

miscommunicatie denkt de ander eerder aan een geestelijke beperking of zoiets, en dat moet je ook niet willen”

Met betrekking tot de internet paradox zagen de jongeren in de oudere groep het internet eigenlijk allemaal als iets positiefs voor hen en waren van mening dat het aan jezelf is om ervoor te zorgen dat je niet achter de computer blijft zitten maar nog steeds bij vrienden langsgaat als je echt wilt weten hoe het met ze is. Ze waren tevens van mening dat het internet voor hen extra gemak met zich meebrengt, door het tekstuele karakter van het internet en de mogelijkheid overal van op de hoogte te blijven.

Liz, 19: “Ja het gebeurd wel, mensen gaan minder bij elkaar langs en vragen digitaal hoe het met elkaar gaat, maar je bent er zelf bij, je kunt gewoon langsgaan bij iemand wanneer je dat wilt..[..] Internet vind ik onpersoonlijk. Sam heeft wel een punt dat je zeker weet wat je leest, maar buiten internet kan ik dat ook vragen of ze iets willen herhalen”

Sanne, 20: “Ik denk dat dat verschilt per persoon, voor mij is het makkelijk communiceren ook met mensen die ver weg wonen...”

Linda, 24: “Positief! Kan nu veel meer volgen van alles en iedereen”

Tom, 25: “Positief! Met Linda eens, niemand wilt toch terug naar rooksignalen?!”

4.2.3 Concept 3: Doofheid en sociale contacten

Jonge groep

Nieuwe contacten werden vooral opgedaan via vrienden, school, uitgaan, de buurt, een - doven - feest, sport, dovenactiviteit, kamp of vakantie. Het internet werd hierbij niet

genoemd. Het internet was meestal de tweede stap; iemand tegenkomen irl en dan toevoegen via het internet. Ontmoetingsites, dan wel algemene of speciaal voor doven waren niet bekend

(26)

25

of werden niet gebruikt om contacten te leggen. Eén respondent gaf wel aan lid te zijn van de site Jong & Out, waar homoseksuele en transgender jongeren elkaar kunnen ontmoeten en ervaringen uit kunnen wisselen. Wellicht waren de jongeren in deze groep ook nog iets te jong om zich al veel met daten bezig te houden.

Mike, 17: “Volgens mij doet weinig jongeren dat hoor, meestal oudere

mensen..mensen die gescheiden zijn of geen vriend/innetje heeft dus meestal rond 30-40 jaar oud”

Van de jongeren gaf het merendeel aan hun doofheid niet als handicap te zien bij het leggen van nieuwe sociale contacten, slechts een paar ervoeren hun doofheid wel als handicap hierbij.

Mike, 17: “Is gewoon een andere manier, de horenden kunnen net zo goed gebaren leren”

Janneke, 17: “Nee juist niet, je hebt vaak iets gemeen met dove vrienden dus gaat juist makkelijker”

Max, 18: “Niet echt, want zit in dove en horende wereld”

Martijn, 16: “Ja heb alleen dove vrienden want horenden begrijpen mij vaak niet” Rogier, 15: “Ja want horenden hebben moeite met mij begrijpen”

Hoewel de jongeren vertelden hun doofheid niet als handicap te zien bij het leggen van nieuwe sociale contacten en ook geen nieuwe sociale contacten via het internet op te doen, waren sommigen wel van mening dat het contact leggen met niet-doven toch wel makkelijker gaat via het internet dan irl.

Moniek, 16: “[..] een op een heb ik eigenlijk geen probleem. Een heel klein groep kan nog wel maar dan mis ik wel paar informatie. Een groot groep is niet te doen”

Mike, 17: “Ja eerlijk gezegd wel...dat is meer makkelijker. Maar in echt kan ook wel, want wij kunnen goed praten en verstaan met CI/gehoorapparaat.

Sonja, 17: “Natuurlijk makkelijker communiceren”

Moniek, 16: “[..] Het is zeker een voordeel voor doven, ze hebben veel vrienden die verweg wonen, door internet kun je makkelijk contact met ze houden, maar je moet het dus wel met mate gebruiken”

Een aantal jongeren had alleen dove vrienden, omdat horende hen vaak slecht begrepen of zij gewoon meer gemeen hadden met andere doven. Tevens werden ook verschillen benoemt in de communicatie tussen doven onderling en horende onderling. Een aantal doven had wel een vriendengroep van zowel horende als doven. Ze konden niet goed aangeven wat er anders aan hun vriendenkring zouden zijn als zij horend waren geweest, op een andere manier van

(27)

26

communiceren en de gespreksstof na. Om nu hun horende vrienden te kunnen volgen moeten ze zich intensief concentreren op het geluid en de lippen.

Lindsy, 15: “Ik heb meer doven vrienden dan horend. Dat ligt ook aan dovenschool want daar ontmoet ik alleen maar doven...de gespreksstof is anders. Ze [horenden] doen aan woordgrappen en kijken naar grappige filmpjes op youtube waar alleen wordt gepraat. Doven hebben andere humor”

Pim, 14: “Ja heb ik [doof en horend], verschil is dat ik of praat of gebaren gebruik” Janneke, 17: “Ja ik heb allebei vind ik wel fijn horenden is ook fijn maar met doven heb ik iets gemeen dus dat voelt ook goed”

Moniek, 16: Als dingen gebeuren in doven wereld dan kan ik niet echt over praten met mijn horende vrienden...ze houden natuurlijk ook een beetje rekening met dat ik doof ben, ze denken ook aan en dat helpt ook. Daardoor loopt communicatie

makkelijker...ik hou ze [doven/horenden] niet bewust gescheiden..doordat ze niet meedraaien in de doven wereld zeg maar dan hou ik ze al gescheiden haha”

Oudere groep

De oudere groep legt in tegenstelling tot de jongere groep wel vaker nieuwe sociale contacten via het internet. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat zij na hun schooltijd toch lastiger nieuwe contacten leggen dan horende. Tevens werd in deze groep meer gebruik gemaakt van ontmoetingssites en datingssites, soms speciaal voor doven maar ook algemene sites als Habbo en Tinder - een online dating app -.

Sam, 20: “Ik zoek nu via facebook of andere slechthorende organisaties, en ik zoek dus nog een sport ook, ik heb ook via plotsdoof.nl geprobeerd maar dat is niet echt wat geworden”

Kim, 18: “Ik leg meestal contacten via social network, afspreken in groepen is lastiger..ik leer meestal nieuwe mensen via internet kennen..via internet gaat t makkelijker dan in real life..”

Linda, 24: “Vroeger wel Habbo, nu SH-Jong ..”

Bas: “Tinder, mar dat is niet specifiek voor doven..en SH-Jong natuurlijk..” Lotte, 22: “Geen datingsites maar wel SH-Jong voor contact met lotgenoten”

Respondenten die overwegend in een horende wereld leefden of die door het gebruik van hulpmiddelen een beperkt gehoorverlies hadden, gaven aan hun doofheid niet als directe belemmering te zien bij hun doofheid. Opvallend was dat Kim enerzijds aangaf liever op het internet contact te leggen, maar anderzijds aangaf haar gehoorproblematiek niet direct te ervaren als een belemmering bij het leggen van nieuwe sociale contacten.

(28)

27

Sanne, 20: “Ik zit heel erg in een horende wereld, ik heb ook veel horende vrienden en familie. Ik zie het dan ook niet echt als een belemmering”

Kim, 18: “Jaa, ik ben op internet veel makkelijker in contact leggen met vreemden dan is het echt, ik heb nml ook nog een spraakprobleem en dus nog weleens last met het vinden van woorden...dan word ik nerveus enzo en durf ik niet op vreemden af te stappen..”

Kim, 18: “Nah niet echt. Ik heb lichte hoorverlies, en met mn gehoorapparaten kan ik t prima mee redden alleen soms moet ik wel om herhaling vragen”

Kim geeft wel in een eerder stadium aan dat zij naast haar auditieve beperking ook een spraakbeperking heeft. Een verklaring voor de tegenstrijdigheid in haar vorige twee

uitspraken zou dan ook kunnen zijn dat zij haar spraakbeperking als een grotere belemmering ziet bij het leggen van nieuwe sociale contacten irl dan haar auditieve beperking. De overige respondenten in deze groep ervoeren hun doofheid of slechthorendheid wel degelijk als een beperking bij het leggen van nieuwe sociale contacten.

Sam, 20: “Ja, zeker, met uitgaan kun je niet communiceren...mijn sociale contacten zijn erg klein dus ik zoek nu meer contact met jongere slechthorende...ik ga niet uit en zo in disco kan ik niet praten met andere dus dan zit je nog de hele avond alleen..als sh [slechthorende] heb je ook minder keus in vriendschappen”

Liz, 19: “Het is wel een belemmering ja, ik heb meestal 1 op 1 contacten” Linda, 24: “Ja dat denk ik wel als ik horend was dan had ik alleen horende vriendenkring en eigen omgeving waar je thuishoort”

Lotte, 22: “Ik had op de middelbare school een groep vrienden en daar stond ik dan in de pauze vaak mee. Werd er op een gegeven moment gezegd dat ik meer moest meedoen in gesprekken. Ze snapten gewoon niet dat ik al moeite had om de gesprekken te volgen zeg maar..en dat hakt er toch wel even in..”

In de oudere groep hadden bijna alle respondenten zowel horende vrienden als dove of juist alleen horende. Wel houden de respondenten de doven en horende vaak gescheiden maar niet bewust. Eén respondent, Sam, voelde zich erg eenzaam was en op zoek was naar nieuwe vrienden. In tegenstelling tot de andere respondenten is hij op latere leeftijd doof geworden en is hij nog bezig om dit een plek te geven. Hij was bijna 24/7 online en wilde heel graag

meewerken aan dit onderzoek - hij zat al een half uur eerder klaar dan de rest -.

Sam, 20: “Ik heb een paar sociale contacten via school maar ik zoek nog een sport om in contact te komen met anderen..ik werd 6 jaar geleden plotseling slechthorend en in dit periode was ik ook heel druk met onderzoeken naar de oorzaak van mijn

doofheid... ik heb school afgerond en nu werk zoeken werkpad helpt mij en ik heb wajong..”

(29)

28

Bas en Sanne gaven beiden aan zich veelal in de horende cultuur te begeven: horende familie, horende studie, horende collega’s. Opvallend is dat zij beiden op een punt kwamen in hun leven waarbij ze een behoefte voelden ontstaan naar herkenning en contact zochten met lotgenoten in de doven cultuur. Internet en sociale netwerksites hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld.

Bas, 23: “Over mijn vriendenkring: die bestaat vooral uit horende mensen. Afgelopen herfst heb ik voor het eerst andere slechthorenden ontmoet. Ik had daar behoefte aan Hoewel ik met sommige mensen goed kan praten over slechthorendheid, is het moeilijk om te begrijpen wat het echt betekend om slechthorend te zijn voor anderen. Ik zocht een stukje herkenning, om zelf mijn slechthorendheid beter te kunnen accepteren. Vandaar dat ik contact heb gezocht met SH-jong, om met andere slechthorende te kunnen praten. Ik heb geen familie met gehoorproblemen, en ik kende dus ook geen andere slechthorenden”

Sanne, 20: “Ik ben wel juist dit jaar lid geworden van SH Jong omdat ik benieuwd was naar de ervaringen van andere slechthorenden. Maar in het dagelijks leven ben ik bijna niet met mijn slechthorendheid bezig. Mijn vriendenkring bestaat alleen uit horende vrienden aangezien ik opgegroeid ben in een horende wereld, regulier onderwijs heb gevolgd en nu studeer aan de universiteit. Praktisch gezien ben ik nooit

dove/slechthorende mensen tegengekomen. Vorig jaar heb ik een jaar Biomedische Wetenschappen gestudeerd, waar ik voor het eerst in mijn leven tegen mijn

beperkingen aan ben gelopen. Ik kon iets niet door mijn gehoorprobleem. De behoefte om in contact te komen met anderen is gegroeid omdat ik benieuwd was hoe zij met dit soort problemen omgingen, waren er handige tips of ervaringsverhalen. Kon ik dingen misschien nog op een andere manier oplossen.. Ik heb een aantal mensen gesproken en wel het een en ander vernomen. Verder heb ik er niet veel aan gehad; ik heb moeten stoppen met de studie. Verder valt het mij op dat veel mensen met

hetzelfde gehoorverlies toch anders ermee omgaan dan ikzelf doe”

Bas en Sanne hebben door uitbreiding van hun sociaal kapitaal – van alleen horende vrienden naar horende en dove vrienden – een belangrijke behoeften vervuld; erkenning en herkenning. Hoewel zij tot dan toe een voornamelijk horende identiteit bezaten, liepen zij in hun leven tegen zaken aan waarover zij wilden communiceren met gelijken. Dat het fijn is om contact met lotgenoten te hebben en het gevoel van herkenning kwam ook bij anderen naar voren.

Liz, 19: “Ik vind het fijn om ook slechthorende contacten te hebben..”

Kim, 18: “Ik vind het ook fijn om slechthorende vrienden te hebben, omdat je hetzelfde hebt..communiceert ook makkelijker”

Sam, 20: “Ik zoek dove, kan niet goed meekomen met horende, met uitgaan enzo”

De respondenten waren van mening dat hun sociale netwerk wanneer zij horend zouden zijn niet beter of slechter zou zijn, maar wel anders.

(30)

29

Tom, 25: “Ja als ik horend was had mijn vriendenkring er wel anders uitgezien, maar ja niet per se beter of slechter, dan kende ik ze misschien via de carnavalsvereniging ipv gebarencafe of SH-Jong.. je krijgt ook niet de kans om met een groep mee te draaien die populair is zeg maar, maar ik zou het eigenlijk ook niet willen”

Liz, 19: “Als ik horend was geweest had ik waarschijnlijk meer in groepen gezeten omdat je dat dan wel kunt volgen...en ik ben van mezelf een vrij teruggetrokken persoon irl, ik ben van mezelf vrij rustig, slechthorendheid versterkt dat”

Lotte, 22: “Ik heb nu sh [slechthorende] vrienden omdat ik ze echt op ben gaan zoeken. Als ik dat niet had gedaan had ik geen sh leren kennen..je moet dus veel meer ‘op zoek’. En het is met gehoorproblemen niet makkelijk om in groepen te socializen, omdat je dan niet alles kunt volgen. Maar heb wel het idee dat ik eruit haal wat eruit te halen valt”

4.2.4 Concept 4: Sociale netwerksites

Jonge groep

Dit onderzoek heeft plaatsgehad via Facebook; alle respondenten waren lid van deze sociale netwerksite. Andere door de respondenten genoemde sociale netwerksites waren Twitter, Instagram en Snapchat. De sociale netwerksites, met name Facebook, werden voornamelijk gebruikt met als doel het onderhouden van vriendschappen. De eerste kennismaking had dan al irl plaatsgehad. Wel is er na deze ontmoeting een belangrijke rol weggelegd voor de sociale netwerksites, omdat personen op die manier toegevoegd worden aan het sociale netwerk van iemand en zij zo in contact met elkaar kunnen blijven.

Moniek, 16: “Ik ook beide [contact leggen/onderhouden] en ook meer voor het onderhouden..vrienden maken die ik wel via andere wegen, maar dan voeg ik ze daarna wel toe op Facebook en dat is weer onderhouden”Mike, 17: “Beide, ik voeg weleens toe, aanspreken en dan afspreken”

Japke, 17: “Via Facebook ik spreek vooral mijn vrienden en blijf op

hoogte...kijk weleens bij vrienden van vrienden die ook doof zijn, maar ik niet snel maak nieuwe vriende”

De mogelijkheid die sociale netwerksites bieden om makkelijker contact te leggen met niet-doven werd niet massaal omarmd. Veel van de respondenten waren zeer tevreden over hun huidige vriendschappen, met zowel horende als doven en voelden geen behoefte hier verandering in te brengen. De respondenten met alleen dove vrienden gaven aan dat zij het internet niet gebruikten om nieuwe vrienden mee te maken, dus ook niet met horende, omdat die hen in het echt toch niet zouden begrijpen.

Lindsy, 15: “Niet interessant, soms wel makkelijker maar niet doven mogen ook wel meer moeite doen”

Pim, 14: “Contact met niet doven is ook zonder internet”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bijna negen op de tien jongeren (88%) die lid zijn van een sociale netwerksite weten dat bedrijven reclame maken door middel van dergelijke groepen (tabel 5).. Hoogopgeleide

Van elk visualisatietype zijn er drie visualisaties, die in het experiment elk zijn gerelateerd aan één ja/nee- vraag met betrekking tot de drie kernkwaliteiten van een

Using the Fokker–Planck light propagation model, we have shown that the “tilt” memory effect is not only present behind, but also inside scattering layers, proving to be a factor

Om met meer zekerheid te stellen dat dit waargenomen verband tussen controle en stress aanwezig is bij mensen met een antisociale persoonlijkheid, en niet enkel bij mensen

De schilder heeft echter voor de centrale scène (afb. Astyanax een ander motief gekozen dan de schilders van de hierboven besproken schilderingen. Astyanax ligt al

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Uit de overwegingen in het farmacotherapeutisch rapport komt naar voren dat bij patiënten behandeld met sterk en matig emetogene chemotherapie de gunstige en ongunstige effecten

Bij de interviewster bestaat de indruk, dat de conducteurs over het algemeen heel graag een vast werkverband zouden krijgen bij het GVB (in plaats van nu bij Maatwerk) en