• No results found

Het waargenomen verband tussen stress en controle bij mensen met antisociale persoonlijkheidstrekken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het waargenomen verband tussen stress en controle bij mensen met antisociale persoonlijkheidstrekken"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Waargenomen Verband Tussen Stress en Controle bij Mensen Met

Antisociale Persoonlijkheidstrekken

Tess van der Meer

Studentnummer: 10741569 Begeleider: Henk Cremers Aantal woorden: 5300

(2)

Abstract

De huidige studie onderzocht het waargenomen verband tussen stress en controle bij mensen met persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan een antisociale persoonlijkheid. De deelnemers (N=376) vulden hiervoor de Five Personality Factor Test in, waardoor er gekeken kon worden naar de rol van de persoonlijkheidstrekken, vriendelijkheid en consciëntieusheid, gerelateerd aan een antisociale persoonlijkheid. Daarnaast vulden zij de Perceived Stress Scale Test in om de waargenomen stress-score in de afgelopen maand te meten. Hierna werden er 20 doorvraagitems gesteld, gebaseerd op de Perceived Causal

Relations-vragenlijst, waarmee het waargenomen verband tussen de onderliggende stresssymptomen gemeten werd. Uit de resultaten is gebleken dat er een algemeen, waargenomen verband tussen boosheid (vorm van stress) en controle aanwezig is. Hoe meer boosheid, hoe minder controle. Daarnaast bleken vriendelijkheid en consciëntieusheid op verschillende manieren gerelateerd te zijn aan stress en controle. Ten eerste bleek dat hoe minder de mate van vriendelijkheid, hoe meer stress en boosheid en hoe minder controle er ervaren werd. Consciëntieusheid bleek daarentegen gerelateerd aan het waargenomen verband tussen controle en boosheid te zijn. Hoe minder consciëntieusheid, hoe minder de mate van controle en dus hoe meer boosheid. Geconcludeerd kan worden dat het huidige onderzoek een goed begin heeft gemaakt in het onderzoeken van de verbanden tussen stress en controle bij mensen met antisociale persoonlijkheidstrekken, maar dat vervolgonderzoek noodzakelijk is. In vervolgonderzoek kan onderzocht worden hoe deze verbanden mogelijk aanwezig zijn bij een populatie van mensen met een antisociale persoonlijkheid en kan er specifieker gekeken worden naar de persoonlijkheidstrekken van deze mensen. Dit zou implicaties kunnen hebben voor de behandeling. Wanneer het gevoel van controle wordt vergroot, neemt mogelijk de boosheid/stress af, met als gevolg dat het antisociale gedrag afneemt.

(3)

Het Waargenomen Verband Tussen Stress en Controle bij Mensen Met Antisociale Persoonlijkheidstrekken

In 2015 werden er 960.000 misdrijven geregistreerd in Nederland; 13% van de registraties betrof een minderjarige (Kalidien, 2016). Naar schatting bedraagt de schade van deze misdragen minstens 20,4 miljard euro (Kalidien, 2016). Wanneer er gekeken wordt naar de jeugdcriminaliteit is er te zien dat risicogedrag piekt in de adolescentieperiode, rond de leeftijd van 19 jaar; daarna neemt het af (Van Der Laan & Goudriaan, 2016). Een belangrijk risicofactor voor deze piek is een gebrek aan zelfcontrole bij de jongeren; dit neemt, in de meeste gevallen, geleidelijk toe, naarmate iemand ouder wordt. De adolescentieperiode is namelijk een overgangsperiode van de kindertijd naar volwassenheid, waarin jongeren experimenteren, hun grenzen opzoeken en nieuw gedrag uitproberen (Van Der Laan & Goudriaan, 2016). Uit onderzoek is gebleken dat agressief of antisociaal gedrag ook vertoond kan worden wanneer iemand een emotioneel stressvolle situatie wil vermijden of reguleren. (Daughters, Sargeant, Bornovalova, Gratz, & Lejuez, 2008). Echter, een deel van de

adolescenten blijft herhaaldelijk delinquent of antisociaal gedrag vertonen, waarna er gesproken kan worden van psychische problematiek, zoals een antisociale

persoonlijkheidsstoornis (APA, 1994). Hoewel de (jeugd)criminaliteit in Nederland in de periode van 2007-2015 aan het dalen was (Kalidien, 2016), blijft het gewenst om deze daling voort te zetten en daarbij de schadekosten te minimaliseren. Het lijkt hierbij belangrijk om preventiebehandelingen en interventies te richten op jongeren, aangezien vroeg agressief en antisociaal gedrag een belangrijke voorloper is van een toenemende mate van, en zelfs chronisch antisociaal gedrag, op volwassen leeftijd (van Goozen, 2001). Meer duidelijkheid over de rol van controle, en hoe dit verband houdt met stress, bij mensen die antisociaal gedrag vertonen, kan belangrijke implicaties hebben voor deze (preventie)interventies. Er is al veel onderzoek gedaan om een antisociale persoonlijkheid (ASP) te benaderen

(4)

vanuit persoonlijkheidstrekken. Uit onderzoek is gebleken dat vrijwel alle

persoonlijkheidseigenschappen onder te verdelen zijn in een vijffactorenstructuur, ook wel de Big-Five persoonlijkheidstrekken genoemd (Judge, Higgins, Thoresen, & Barrick, 1999). De vijf domeinen van de Big-Five persoonlijkheidstrekken zijn: extraversie, vriendelijkheid, consciëntieusheid, neuroticisme en openheid voor nieuwe ervaringen (Judge et al., 1999). Uit de meta-analyse van Ruiz, Pincus en Schinka (2008) bleek dat mensen met ASP over het algemeen lager scoorden op de domeinen: vriendelijkheid en consciëntieusheid. Ook werd er op de angst- en zelfbewustzijn-facetten lager gescoord van het neuroticisme-domein en hoger op impulsiviteit van ditzelfde domein. Meer specifiek kan er gesteld worden dat mensen met ASP lager scoren op alle facetten van vriendelijkheid, wat samenhangt met o.a. wantrouwend, agressief en manipulatief gedrag. Ook scoren zij lager op 3 van de 5 facetten van

consciëntieusheid, wat gerelateerd is aan het vertonen van onverantwoordelijk en immoreel gedrag. Er werd daarnaast lager gescoord op de angst-, zelfbewustzijn- en kwetsbaarheids- facetten van het neuroticisme-domein en hoger op impulsiviteit van ditzelfde domein. Tot slot werd er lager gescoord op het ‘warmte’-facet en hoger op de assertiviteits- en excitement seeking- facet van het extraversie-domein (Miller, Lyman, Widiger en Leukefeld, 2001, aangehaald in Widiger, 2012). Wanneer er gekeken wordt naar de scores van mensen met een borderline persoonlijkheid, dat qua persoonlijkheidstrekken dicht bij een antisociale

persoonlijkheid ligt, is er te zien dat zij juist hoger scoren op neuroticisme in combinatie met een lagere score op vriendelijkheid en consciëntieusheid. Echter, mensen met ASP scoren in vergelijking met mensen met een borderline persoonlijkheid, en met alle andere soorten persoonlijkheidsstoornissen, het laagst op deze twee laatstgenoemde domeinen (Saulsman & Page, 2004). Gesteld kan worden dat vooral de extreem lage scores op vriendelijkheid en consciëntieusheid specifiek zijn voor mensen met een antisociale persoonlijkheid. Daarnaast kunnen deze twee factoren, op basis van een normale populatie, een gevoeligheid kenmerken

(5)

voor het krijgen van een antisociale persoonlijkheid.

Het is duidelijk geworden dat vriendelijkheid en consciëntieusheid de Big-Five persoonlijkheidstrekken zijn gerelateerd aan een antisociale persoonlijkheid. Om meer duidelijkheid te krijgen over het waargenomen verband tussen stress en controle bij mensen met persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan een antisociale persoonlijkheid, is het relevant om eerst meer kennis te verkrijgen over het algemene verband tussen stress en controle. Het gevoel van controle over een situatie hoeft niet direct voor een verlaging van stress te zorgen en daarentegen hoeft het gevoel van geen controle niet direct te zorgen voor een verhoging van stress (Averill, 1973). Controle is op een complexe manier gerelateerd aan stress. Averill (1973) beargumenteerde dat stressverhoging of stressverlaging kan plaatsvinden wanneer de gecontroleerde response betekenisvol is. De relatie tussen controle en stress is dus afhankelijk van de betekenis van de controle voor een individu en in welke context de response plaats zal vinden. Folkman (1984) stelde daarnaast dat het optreden van positieve of negatieve

uitkomsten in een stressvolle en dus betekenisvolle situatie, afhankelijk is van of iemand wel of niet het gevoel van controle over de situatie heeft. Samengevat stelde Folkman (1984) dat wanneer iemand het gevoel van controle heeft over een situatie en de situatie niet als

bedreigend, maar als een uitdaging wordt ervaren, hij in staat zal zijn om probleemoplossende coping te gebruiken, wat voor positieve uitkomsten (en dus minder stress) zal zorgen. Dit waargenomen verband tussen stress en controle is ook gevonden in meerdere onderzoeken. In het onderzoek van Glass et al. (1973) werd er een taak uitgevoerd waarbij sommige

proefpersonen in staat waren om schokjes te vermijden en anderen geen controle hadden over de schokjes. Hieruit bleek dat wanneer iemand het gevoel van controle had om schokjes te vermijden, er na de taak verminderde effecten van de stress ervaren werden (Glass et al., 1973). Uit ander onderzoek bleek dat wanneer patiënten met hartfalen het gevoel van

(6)

minder gevoel van controle hadden (Dracup et al., 2003). Het is gebleken dat waargenomen controle stress kan verminderen voor zowel een normale populatie, als mensen met hartfalen; dit zou dus ook het geval kunnen zijn voor mensen met ASP.

Distress tolerance, of te wel: het behouden van doelgericht gedrag wanneer iemand emotionele distress ervaart, is daarnaast een belangrijke factor voor mensen met ASP, en voor mensen met persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan ASP. Uit onderzoek bleek dat het

mogelijk is dat agressief gedrag wordt gebruikt door mensen met ASP om emotionele reacties te vermijden of om deze reacties juist te reguleren (Bushman, Baumeister, & Phillips, 2001). Dit suggereert dat iemand niet in contact wil komen met deze emotionele reacties, wat weer een indicatie kan zijn van een verminderde mate van distress tolerance (Daughters et al., 2008). Daughters et al. (2008) deden hier verder onderzoek naar. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat een verminderde distress tolerance een significante voorspeller van een antisociale persoonlijkheidsstoornis is. Zij concludeerden dat mensen met ASP minder goed in staat zijn om emotionele distress te tolereren. Er ontstaat een verhoogde kwetsbaarheid om maladaptief gedrag te vertonen, zodat de emotionele distress vermeden wordt. Het vertonen van maladaptief gedrag is dus een manier om met stress om te gaan, of te wel een

copingmechanisme, voor mensen met ASP (Daughters et al., 2008).

Naast het minder goed om kunnen gaan met stressvolle situaties, is ook het gevoel van controle een belangrijke factor voor mensen met ASP (Wortman & Brehm, 1975). Een

verminderd gevoel van controle is gerelateerd aan antisociaal gedrag (Wortman & Brehm, 1975). Hoewel er verschillende theorieën hierover zijn, is een mogelijke verklaring hiervoor dat mensen die geen of een verminderd gevoel van controle ervaren, hier op reageren met agressief gedrag, om zo een poging te doen om wél controle te krijgen (Wortman & Brehm, 1975). Zo is gebleken dat hoe meer self-efficacy iemand ervaart, hoe minder drugs- en alcoholgebruik (vormen van antisociaal gedrag) er was (Warren, Stein & Grella, 2007).

(7)

Self-efficacy is de mate waarin iemand het gevoel van controle heeft om bepaalde doelen te behalen, dus: een vorm van waargenomen controle (Judge, Erez, Bono & Thoresen, 2002). Dit zou een bevestiging kunnen zijn voor de eerder genoemde verklaring: hoe minder self-efficacy iemand ervaart, dus hoe minder het gevoel van waargenomen controle, hoe meer antisociaal gedrag er getoond wordt. De mate van self-efficacy blijkt belangrijke implicaties te hebben voor gedragsveranderingen. Er blijkt een sterke, positieve relatie te zijn tussen het hebben van een hoge mate van self-efficacy en de mate van gedragsveranderingen (Stretcher, McEvoy DeVellis, Becker & Rosenstock, 1986). Self-efficacy kan dus mogelijk belangrijke implicaties hebben voor de behandeling van mensen met ASP. Wanneer de mate van

waargenomen controle wordt vergroot, zou mogelijk het antisociale gedrag kunnen afnemen. Op basis van de besproken literatuur is er gebleken dat zowel het minder goed om kunnen gaan met stress, als een verminderd gevoel van waargenomen controle, in relatie staan met ASP. Het is duidelijk geworden dat de extreem lage scores op consciëntieusheid en vriendelijkheid behoren tot het Big-Five profiel van mensen met ASP, en ook is het duidelijk wat het algemene waargenomen verband tussen stress en controle is. Echter, in het huidige onderzoek is er interesse om te kijken naar het waargenomen verband tussen stress en controle bij mensen die lager scoren op consciëntieusheid en vriendelijkheid. Het is op dit moment nog onduidelijk wat dit specifieke verband is. Er zal worden gekeken naar de

individuele verschillen gerelateerd aan ASP binnen een normale populatie. Er zal dus worden onderzocht wat het waargenomen verband tussen stress en controle is bij mensen met

persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan een antisociale persoonlijkheid. Het verband zal worden gemeten door middel van vragenlijsten en dus gaat het over een subjectieve meting. Vandaar dat er enkel kan worden gesproken over een waargenomen verband tussen stress en controle; het gaat erom hoe iemand dit verband zelf ervaart. In het onderzoek wordt er gekeken naar de Big-Five persoonlijkheidseigenschappen, die worden gemeten met de Five

(8)

Personality Factor Test (Smits, Dolan, Vorst, Wicherts & Timmerman, 2011). Om het waargenomen verband tussen stress en controle te meten, wordt er gebruik gemaakt van een vragenlijst gebaseerd op de Perceived Causal Relations (PCR)-vragenlijst (Frewen, Allen, Lanius & Neufeld, 2012). De PCR-vragenlijst meet hoe bepaalde symptomen elkaar mogelijk beïnvloeden. Het begint met vragen over de frequentie van bepaalde symptomen; in de huidige vragenlijst zijn dit vragen over stresssymptomen en het gevoel van controle in de afgelopen maand. Hierna worden er zo genoemde ‘doorvraagitems’ gegeven. Bij deze items worden de gerapporteerde symptomen aan elkaar gelinkt, zodat de waargenomen causale verbanden tussen de symptomen gemeten kunnen worden (Frewen et al., 2012). Wanneer iemand erg gestresst is, is het mogelijk dat deze stresssymptomen de mate van boosheid in de afgelopen maand hebben beïnvloed. De PCR-vragenlijst kan deze waargenomen verbanden meten. Frewen et al. (2012) hebben deze vragenlijst al eerder gebruikt bij een klinische populatie, waarbij de waargenomen causale verbanden tussen angst-symptomen, PTSS-symptomen en depressie werden gemeten.

Omdat mensen met ASP persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan een lage mate van vriendelijkheid en consciëntieusheid hebben, kan dit mogelijk boosheid en stress veroorzaken. Er wordt daarom verwacht dat mensen die lager scoren op vriendelijkheid en

consciëntieusheid, een hogere mate van stress in de afgelopen maand zullen hebben ervaren. Meer specifiek wordt er verwacht dat zij een hogere mate van boosheid (een vorm van stress) en verminderde mate van controle in de afgelopen maand hebben ervaren. Ten tweede wordt er verwacht dat er een algemeen waargenomen verband tussen boosheid en controle aanwezig zal zijn. Wanneer er meer boosheid werd ervaren in de afgelopen maand, zal dit van invloed zijn op de score op de doorvraagitems over het waargenomen verband tussen boosheid en controle. Ten slotte wordt er verwacht dat er bij de mensen die lager scoren op vriendelijkheid

(9)

en consciëntieusheid een sterker waargenomen verband aanwezig zal zijn tussen een hogere mate van boosheid en een verminderd gevoel van controle.

Methode Deelnemers

In totaal hebben 376 mensen deelgenomen aan dit onderzoek. De deelnemers waren afkomstig uit een populatie van eerstejaars psychologie studenten. Zowel in 2016, als in 2017, werd er onderzoek gedaan bij psychologiestudenten. Zij deden verplicht mee, als onderdeel van het eerste studiejaar, aan zogenoemde testzittingen, waarbij zij gedurende een aantal zittingen meerdere vragenlijsten invulden, waaronder de twee vragenlijsten van het huidige onderzoek. Het eerste inclusiecriterium van dit onderzoek was dat alle deelnemers eerstejaars psychologie studenten waren. Daarnaast werden alle vragenlijsten in het Nederlands

afgenomen, dus moesten zij in staat zijn dit te begrijpen en geen moeilijkheden met de Nederlandse taal hebben. Er waren geen exclusiecriteria aanwezig. De deelnemers kregen geen beloning voor hun deelname aan dit onderzoek; het invullen van de vragenlijsten was een verplicht onderdeel van hun studie.

Materialen

Persoonlijkheid, dus de Big-Five persoonlijkheidstrekken van de deelnemers, werd gemeten met de Five Personality Factor Test (Smits et al., 2011). Deze vragenlijst is een relatief korte persoonlijkheidsvragenlijst, waarbij de vijf persoonlijkheidstrekken (extraversie, vriendelijkheid, consciëntieusheid, neuroticisme en openheid voor nieuwe ervaringen) met behulp van 70 items (14 items per domein) werden gemeten. De items werden gescoord op een likertschaal van 1 (in lage mate) tot 7 (in hoge mate). De Cronbach’s alpha van deze vragenlijst varieerde van .77 - .87 (Elshout & Akkerman, 1973, 1975; Reumerman, 1993,

(10)

aangehaald in Smits et al., 2011). Daarnaast werd er een goede convergente validiteit gevonden met de Nederlandse versie van de NEO-PI-R vragenlijst: Extraversie =.76, Vriendelijkheid =.71, Consciëntieusheid =.71, Neuroticisme =.82 en Openheid voor nieuwe ervaringen =.55 (Wicherts & Vorst, 2010, aangehaald in Smits et al., 2011). Na het invullen van de vragenlijst werden de deelnemers op basis van hun scores op de vijf domeinen verdeelt in 9 verschillende stanines, waarbij de 4% deelnemers met de laagste scores op het domein in stanine 1 werden geplaatst, de daarop volgende 7% van de deelnemers in stanine 2 werden geplaatst en dit ging door tot uiteindelijk de 4% deelnemers met de hoogste scores op het domein in stanine 9 werden geplaatst. Hierdoor ontstond er een normaalverdeling van de scores op de domeinen van de vragenlijst (Smits et al., 2011).

Het waargenomen verband tussen stress en controle werd gemeten met de Perceived Stress Scale Test-vragenlijst1, gebaseerd op een bestaande vragenlijst over stress (Cohen, Kamarck & Mermelstein, 1983) en gebaseerd op de PCR-vragenlijst (Frewen et al., 2012). Deze laatste werd gebruikt om, met behulp van doorvraagitems, de waargenomen associatie tussen stress en controle te meten. De totale vragenlijst bestond uit 30 items. De vragenlijst begon met 10 items over de hoeveelheid stress en controle die iemand heeft ervaren in de afgelopen maand (Cohen et al., 1983). Deze items werden gescoord op een vijfpunts-likertschaal, waarbij: 1 = nooit, 2 = bijna nooit, 3 = soms, 4 = vaak en 5 = heel vaak.

Voorbeelditems waren: ‘Hoe vaak had u de afgelopen maand het gevoel dat u geen controle had over de belangrijke dingen in uw leven?’ en ‘Hoe vaak was u de afgelopen maand boos om dingen die buiten uw controle lagen?’. De gehele vragenlijst is terug te vinden in Appendix A. Aan de hand van de scores op deze 10 items, werd de vragenlijst vervolgt met 20 doorvraagitems (items 11 t/m 30). Wanneer iemand bijvoorbeeld het item ‘Hoe vaak had u de afgelopen maand het gevoel dat u alles onder controle had?’ beantwoorde met 2 (bijna nooit) en het item ‘Hoe vaak was u de afgelopen maand van streek omdat er iets onverwachts

1

(11)

gebeurde?’ beantwoorde met 3 (soms), dan werd het doorvraagitem: ‘U had de afgelopen maand bijna nooit het gevoel dat u alles onder controle had en u was soms van streek omdat er iets onverwachts gebeurde. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde. Doordat ik bijna nooit het gevoel had dat ik alles onder controle had, was ik … van streek’. Deze 20 items konden gescoord worden op een likertschaal van -2 (veel minder) tot 2 (veel meer). Het type vraagstellig van deze 20 items was dus afhankelijk van de antwoorden op de eerste 10 items.

Procedure

Alle eerstejaars psychologie studenten moesten in totaal aan zes testzittingen deelnemen, verspreidt over het eerste studiejaar. De twee vragenlijsten van het huidige onderzoek zijn zowel bij de testzittingen in 2016, als in 2017, afgenomen. In beide gevallen waren de testzittingen op Roeterseilandcampus van de Universiteit van Amsterdam. De deelnemers ontvingen in deze zittingen gedurende 1.20 uur meerdere vragenlijsten; in één van de zittingen vulden de deelnemers de Five Personality Factor Test-vragenlijst en de

Perceived Stress Scale Test- vragenlijst in. Bij de eerste 10 items van de Perceived Stress Scale Test- vragenlijst kregen de deelnemers de instructies dat er vragen werden gesteld over

de gevoelens en gedachtes gedurende de laatste maand. Voor de overige 20 items kregen zij de instructies dat er vragen gesteld werden over de relatie die ervaren werd tussen de zojuist gegeven antwoorden (op de eerste 10 items). De deelnemers vulden de vragenlijsten geheel anoniem is.

Analyseplan

Alle analyses zijn uitgevoerd met het statistiekprogramma: Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) (https://www.ibm.com/analytics/us/en/technology/spss/). De reversed items (items 4, 5, 7 en 8), dit zijn de items die positief gesteld werden in de Perceived Stress

(12)

Scale-vragenlijst, zijn omgescoord (Cohen et al., 1983).

De eerste hypothese stelde dat mensen die lager scoren op vriendelijkheid en

consciëntieusheid, een hogere mate van stress hebben ervaren in de afgelopen maand. Er werd een lineaire regressie uitgevoerd, met als afhankelijke variabele: de totale stress-score

(totaalscore eerste 10 items) en als onafhankelijke variabelen: de twee

persoonlijkheidstrekken, namelijk vriendelijkheid en consciëntieusheid. Er werd een negatief, significant (p ≤ .05) verband verwacht. Hoe hoger de mate van

vriendelijkheid/consciëntieusheid, hoe lager de totale stress-score en dus ook: hoe lager de mate van vriendelijkheid/consciëntieusheid, hoe hoger de totale-stress score. Deze hypothese is specifieker gemaakt door te kijken naar het verband tussen

vriendelijkheid/consciëntieusheid en boosheid. Hiervoor werd er een regressieanalyse gedaan met als afhankelijke variabele: boosheid (item 9) en onafhankelijke variabelen:

vriendelijkheid en consciëntieusheid. Er werd een negatief, significant (p ≤ .05) verband verwacht tussen de twee persoonlijkheidstrekken en boosheid (hoe meer

vriendelijkheid/consciëntieusheid, hoe minder boosheid). Ook is er gekeken naar het verband tussen vriendelijkheid/consciëntieusheid en controle. Er werd een lineaire regressie

uitgevoerd met als afhankelijke variabele: controle (totaalscore items 2 en 8) en onafhankelijke variabelen: vriendelijkheid en consciëntieusheid. Er werd een negatief, significant (p ≤ .05) verband verwacht tussen vriendelijkheid/consciëntieusheid en controle. Hoe meer vriendelijkheid/consciëntieusheid, hoe lager de totaalscore van de twee items, dus hoe meer controle iemand ervaart.

De tweede hypothese stelde dat er een algemeen, waargenomen verband tussen boosheid en controle aanwezig zou zijn. Er werd verwacht dat de score op het item over boosheid gerelateerd is aan de score op de bijbehorende doorvraagitems over het

(13)

Ook hiervoor werd een regressieanalyse uitgevoerd met als afhankelijke variabele: het

verband tussen boosheid en controle (items 26 en 30) of het verband tussen boosheid en stress (items 27 t/m 29) en onafhankelijke variabele: boosheid (item 9). Voor de analyse kon er zowel op gemiddelden-niveau, als op itemniveau worden gekeken. Wanneer er op

gemiddelden-niveau werd gekeken, werd er voor de afhankelijke variabele: het waargenomen verband tussen boosheid en stress, het gemiddelde genomen van de bijbehorende

doorvraagitems (items 27 t/m 29). Daarnaast werd er voor item 26 en item 30, het

waargenomen verband tussen boosheid en controle, op item-niveau gekeken; de losse items werden als afhankelijke variabele genomen. Item 26 mat het verband tussen controle en boosheid (controle  boosheid) en item 30 mat ditzelfde verband, maar dan andersom (boosheid  controle). Tussen de waargenomen boosheid en het doorvraagitem over het controle en boosheid verband (item 26) werd een positief, significant (p ≤ .05) verband verwacht (hoe meer boosheid, hoe minder controle en dus hoe meer boos iemand was). Tussen de waargenomen boosheid en de bijbehorende doorvraagitems over het boosheid en stress verband (items 27 t/m 29) werd ook een positief, significant (p ≤ .05) verband verwacht (hoe meer boosheid, hoe meer stress iemand ervaart). Ten slotte werd er tussen de

waargenomen boosheid en het doorvraagitem over het boosheid en controle verband (item 30) een negatief, significant (p ≤ .05) verband verwacht (hoe meer boosheid, hoe minder

controle).

De laatste hypothese stelde dat er een sterker waargenomen verband aanwezig zou zijn tussen boosheid en controle bij mensen met antisociale persoonlijkheidstrekken. Dit hield in dat hoe meer boosheid iemand met deze persoonlijkheidstrekken ervaarde, hoe minder controle er ervaren werd en andersom. Om dit te toetsen werd er een lineaire regressie

uitgevoerd, met als afhankelijke variabele: het verband tussen boosheid en controle (items 26 en 30) of het verband tussen boosheid en stress (items 27 t/m 29) en onafhankelijke

(14)

variabelen: vriendelijkheid en consciëntieusheid. Ook voor deze analyse werd er zowel op itemniveau (items 26 en 30) als op gemiddelden-niveau (gemiddelde van items 27 t/m 29) gekeken. Er werd een negatief, significant (p ≤ .05), verband verwacht tussen

vriendelijkheid/consciëntieusheid en het waargenomen verband tussen controle en boosheid (item 26). Hoe hoger de mate van vriendelijkheid/consciëntieusheid, hoe meer controle iemand ervaarde en dus hoe minder boosheid. Daarnaast werd er een negatief, significant (p ≤ .05), verband verwacht tussen vriendelijkheid/consciëntieusheid en het waargenomen verband tussen boosheid en stress (items 27 t/m 29). Hoe meer vriendelijkheid/consciëntieusheid, hoe minder boosheid en dus hoe minder stress er ervaren werd. Ten slotte werd er een positief, significant (p ≤ .05), verband verwacht tussen vriendelijkheid/consciëntieusheid en het waargenomen verband tussen boosheid en controle (item 30). Hoe meer

vriendelijkheid/consciëntieusheid, hoe minder boosheid en dus hoe meer controle.

Resultaten

Van de in totaal 374 deelnemers waren er van 122 deelnemers geen Big-Five data aanwezig. De gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen voor de verdere data-analyses. In totaal is de data van 252 deelnemers meegenomen voor de data-analyses.

De eerste hypothese stelde dat er een waargenomen verband tussen

vriendelijkheid/consciëntieusheid en de totale stress-score is. Uit de analyses bleek dat vriendelijkheid negatief samenhing met de totale stress-score, b = -0.56, t (251) = -2.94, p = .004, 95% CI [-0.94, -0.19]. Hoe hoger iemand scoorde op vriendelijkheid, hoe lager de totale stress-score en dus ook: hoe lager iemand scoorde op vriendelijkheid, hoe hoger de totale stress-score. Consciëntieusheid hing niet samen met de totale stress-score, p = .644.

(15)

Figuur 1a. Het waargenomen verband tussen vriendelijkheid en de totale stress-score

Figuur 1b. Het waargenomen verband tussen consciëntieusheid en totale stress-score

Hetzelfde verband werd gevonden voor de analyse met het item over boosheid, b = -0.10, t (251) = -2.92, p = .004, 95% CI [-0.16, -0.03]. Vriendelijkheid hing negatief samen met boosheid. Dus hoe hoger de mate van vriendelijkheid, hoe minder boosheid

iemand ervaarde. Daarnaast bleek vriendelijkheid negatief samen te hangen met de items over controle, b = -0.14, t (251) = -2.88, p = .004, 95% CI [-0.24, -0.05]. Hoe meer vriendelijkheid, hoe meer controle iemand ervaarde. Consciëntieusheid bleek niet met boosheid en controle samen te hangen, alle p > .679.

(16)

De tweede hypothese veronderstelde dat er een algemeen waargenomen verband zou zijn tussen boosheid en controle. Dit hield in dat de score op het item over boosheid

gerelateerd is aan de latere scores op de bijbehorende doorvraagitems. Uit de analyse bleek het item over boosheid positief samen te hangen met het bijbehorende doorvraagitem over het waargenomen verband tussen controle en boosheid, b = 0.21, t (251) = 4.63, p < .001, 95% CI [0.12, 0.30]. Hoe hoger de score op het item over boosheid, hoe hoger de score op het

doorvraagitem, dus hoe minder controle iemand ervaarde en hoe meer boosheid. Daarnaast bleek het item over boosheid positief samen te hangen met de doorvraagitems die het waargenomen verband tussen boosheid en stress maten, b = 0.59, t (251) = 16.12, p < .001, 95% CI [0.52, 0.66]. Hoe hoger de mate van boosheid, hoe hoger de score op de

doorvraagitems, dus hoe meer stress er ervaren werd. Ten slotte bleek het item over boosheid negatief samen te hangen met het doorvraagitem over het waargenomen verband tussen boosheid en controle, b = -0.35, t (251) = -7.33, p < .001, 95% CI [-0.44, -0.25]. Hoe hoger de mate van boosheid, hoe lager de score op het doorvraagitem en dus hoe minder controle iemand ervaarde.

Figuur 2a. Het verband tussen boosheid en het doorvraagitem over controle en boosheid2

(17)

Figuur 2b. Het verband tussen boosheid en de doorvraagitems over boosheid en stress

Figuur 2c. Het verband tussen boosheid en het doorvraagitem over boosheid en controle

De derde hypothese stelde dat het waargenomen verband tussen boosheid en controle sterker is bij mensen die lager scoren op vriendelijkheid en consciëntieusheid. Uit de analyse bleek dat consciëntieusheid negatief samenhing met het waargenomen verband tussen

controle en boosheid, b = -0.09, t = -2.90, p = .004, 95% CI [-0.15, -0.03]. Hoe hoger de mate van consciëntieusheid, hoe meer controle en dus hoe minder boosheid er ervaren werd. Er was dus een sterker waargenomen verband tussen controle en boosheid bij mensen met een lagere

(18)

mate van consciëntieusheid. Vriendelijkheid hing niet samen met dit verband, p = .215. Daarnaast bleek vriendelijkheid negatief samen te hangen met het waargenomen verband tussen boosheid en stress, b = -0.07, t = -2.27, p = .024, 95% CI [-0.13, -0.01]. Hoe hoger de mate van vriendelijkheid, hoe minder boosheid en dus hoe minder stress er ervaren werd. Consciëntieusheid hing niet samen met dit verband, p = .551. Ten slotte is gebleken dat vriendelijkheid en consciëntieusheid niet samenhingen met het verband tussen boosheid en controle, alle p > .489.

Figuur 3a. Verband vriendelijkheid en waargenomen verband controle en boosheid

(19)

Figuur 3c. Verband vriendelijkheid en waargenomen verband boosheid en stress

Figuur 3d. Verband consciëntieusheid en waargenomen verband boosheid en stress

(20)

Figuur 3f. Verband consciëntieusheid en waargenomen verband boosheid en controle

Discussie

In het huidige onderzoek werd het waargenomen verband tussen stress en controle bij mensen met antisociale persoonlijkheidstrekken onderzocht. Er werd verwacht dat mensen met een lagere mate van vriendelijkheid en consciëntieusheid, een hogere mate van stress zouden hebben ervaren in de afgelopen maand. Uit de resultaten is gebleken dat de mensen met een lagere mate van vriendelijkheid, een hogere mate van stress, en daarnaast een hogere mate van boosheid en verminderde mate van controle ervaarden. Voor consciëntieusheid werd dit verband niet gevonden. Daarnaast werd er verwacht dat er een algemeen waargenomen verband aanwezig zou zijn tussen boosheid en controle. Dit verband bleek aanwezig te zijn. Hoe hoger de mate van boosheid in de afgelopen maand, hoe minder controle er werd ervaren. Ten slotte werd er een sterker waargenomen verband tussen boosheid en controle verwacht bij mensen met een verminderde mate van vriendelijkheid en consciëntieusheid.

Consciëntieusheid bleek samen te hangen met het waargenomen verband tussen controle en boosheid; dit verband werd één kant op gevonden (controle  boosheid). Voor

vriendelijkheid werd dit verband niet gevonden. Vriendelijkheid bleek daarentegen wel samen te hangen met het waargenomen verband tussen boosheid en stress; consciëntieusheid niet.

(21)

Uit de bovengenoemde resultaten is gebleken dat vriendelijkheid en consciëntieusheid op een andere manier verband houden met stress en controle. Dit is goed mogelijk, aangezien vriendelijkheid en consciëntieusheid twee losse persoonlijkheidstrekken zijn, die ook los van elkaar gerelateerd zijn aan een antisociale persoonlijkheid. Consciëntieusheid bleek

gerelateerd aan het waargenomen verband tussen controle en boosheid. Consciëntieusheid bleek dus verband te houden met hoe controle en boosheid elkaar mogelijk beïnvloeden, dus met de verbanden tussen deze constructen. Hoe minder de mate van consciëntieusheid, hoe minder controle en dus hoe meer boosheid/stress iemand ervaarde. Vriendelijkheid bleek niet samen te hangen met dit verband, maar bleek wel een waargenomen verband te hebben met de mate van stress in de afgelopen maand. Hoe minder de mate van vriendelijkheid, hoe hoger de mate van ervaarde stress in de afgelopen maand.

Vriendelijkheid en consciëntieusheid bleken, als losstaande persoonlijkheidstrekken, op verschillende manieren gerelateerd te zijn aan stress/boosheid en controle. Dat deze verbanden gevonden zijn, kan mogelijk implicaties hebben voor de (preventie)behandelingen van mensen met ASP. Het kan relevant zijn behandeling te richten op het vergroten van het gevoel van controle, waardoor de boosheid en stress die deze mensen ervaren mogelijk afnemen. Als gevolg hiervan kan mogelijk ook het agressieve en maladaptieve gedrag van deze mensen afnemen. Om met meer zekerheid te stellen dat dit waargenomen verband tussen controle en stress aanwezig is bij mensen met een antisociale persoonlijkheid, en niet enkel bij mensen met persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan een antisociale persoonlijkheid, is het in vervolgonderzoek noodzakelijk dat er wordt gekeken naar een populatie van mensen met een antisociale persoonlijkheid.

In het huidige onderzoek is er namelijk enkel gebruik gemaakt van een gezonde populatie van eerstejaars psychologie studenten. Het is lastig om de conclusies die getrokken kunnen worden op basis van het huidige onderzoek te generaliseren naar mensen met ASP.

(22)

Het was dus enkel mogelijk om onderzoek te doen bij mensen die een mogelijke gevoeligheid voor ASP hadden en/of bepaalde persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan ASP bezaten (door te kijken naar lagere scores op vriendelijkheid en consciëntieusheid). Wanneer de

waargenomen verbanden tussen controle en boosheid ook gevonden worden in een populatie van mensen met ASP, kan dit met grotere zekerheid implicaties hebben voor de behandeling van deze mensen.

Daarnaast waren er in het huidige onderzoek een aantal resultaten gevonden die niet geheel volgens verwachting waren. Er zijn mogelijke verklaringen voor deze resultaten, waar ook in vervolgonderzoek verder naar gekeken kan worden. Consciëntieusheid bleek namelijk geen samenhang te hebben met de totale stress-score, boosheid en controle. Vriendelijkheid bleek wel een verband te houden met deze factoren. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er in het huidige onderzoek op domeinniveau van de persoonlijkheidseigenschappen is gekeken en niet op facetniveau. Uit de besproken literatuur bleek dat mensen met ASP op 3 van de 5 consciëntieusheid-facetten en daarnaast op alle facetten van vriendelijkheid lager scoorden (Miller et al., 2001, aangehaald in Widiger, 2012). Dit in combinatie met de theorie dat mensen met ASP hun agressieve gedrag gebruiken als copingmechanisme omdat zij minder goed met stressvolle situaties om kunnen gaan (Daughters et al., 2008), werd er verwacht dat zowel vriendelijkheid als consciëntieusheid in verband zouden staan met de totaal ervaarde stress in de afgelopen maand. In het huidige onderzoek is echter enkel gekeken naar het gehele domein van vriendelijkheid en consciëntieusheid. Voor vriendelijkheid was het mogelijk om naar het gehele domein te kijken, omdat er uit de literatuur gebleken was dat mensen met ASP op het gehele domein van vriendelijkheid lager scoorden. Echter, niet op het gehele domein van consciëntieusheid, maar enkel op 3 van de 5 facetten, werd lager gescoord. Omdat er in het huidige onderzoek wel naar het gehele consciëntieusheid-domein is gekeken, kan dit er mogelijk voor gezorgd hebben dat er voor mensen met verminderde mate van

(23)

consciëntieusheid geen samenhang werd gevonden met een verhoogde mate van stress, verhoogde mate van boosheid en verminderde mate van controle. Voor vervolgonderzoek is het daarom noodzakelijk dat er op facet-niveau wordt gekeken naar het consciëntieusheid-domein, en daarnaast ook naar de facetten van neuroticisme en extraversie waar mensen met ASP zowel hoger als lager op scoren (Miller et al., 2001, aangehaald in Widiger, 2012). Geconcludeerd kan worden dat vervolgonderzoek noodzakelijk is om het

waargenomen verband tussen stress en controle aan te tonen bij mensen met een antisociale persoonlijkheid. In vervolgonderzoek is het ten eerste belangrijk dat er zowel op domein-, als op facet-niveau, voor het consciëntieusheid-, neuroticisme- en extraversie-domein wordt gekeken, zodat er specifieker kan worden gekeken naar de persoonlijkheidstrekken

gerelateerd aan een antisociale persoonlijkheid. Daarnaast is het noodzakelijk dat er wordt gekeken naar een populatie die een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft, of die voldoen aan het Big-Five profiel van mensen met ASP. Dit zodat er conclusies over deze populatie getrokken kunnen worden en deze generaliseerbaar zijn. Wel kan er geconcludeerd worden dat het huidige onderzoek een goed begin heeft gemaakt in het weergeven van de

waargenomen verbanden tussen stress en controle bij mensen met persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan ASP. Deze persoonlijkheidstrekken bleken op verschillende manieren

gerelateerd aan stress en controle. Vriendelijkheid bleek samen te hangen met de totale stress-score en consciëntieusheid met het waargenomen verband tussen controle en boosheid. Echter, alleen wanneer deze waargenomen verbanden ook gevonden worden in een populatie van mensen met ASP, kan dat belangrijke implicaties hebben voor de (preventie)behandeling van deze mensen.

(24)

Literatuurlijst

APA (American Psychiatric Association) (1994). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th edition). Washington DC: American Psychiatric Association .

Averill, J. R. (1973). Personal control over aversive stimuli and its relationship to stress. Psychological bulletin, 80(4), 286.

Bushman, B. J., Baumeister, R. F., & Phillips, C. M. (2001). Do people aggress to improve heir mood? Catharsis beliefs, affect regulation opportunity, and aggressive

responding. Journal of personality and social psychology, 81(1), 17.

Cohen, S., Kamarck, T., & Mermelstein, R. (1983). A global measure of perceived stress. Journal of Health and Social Behavior, 385–396.

Daughters, S. B., Sargeant, M. N., Bornovalova, M. A., Gratz, K. L., & Lejuez, C. W.

(2008). The relationship between distress tolerance and antisocial personality disorder among male inner-city treatment seeking substance users. Journal of personality disorders, 22(5), 509-524.

Dracup, K., Westlake, C., Erickson, V. S., Moser, D. K., Caldwell, M. L., & Hamilton, M. A. (2003). Perceived control reduces emotional stress in patients with heart failure. The Journal of Heart and Lung Transplantation, 22(1), 90-93.

Folkman, S. (1984). Personal control and stress and coping processes: a theoretical analysis. Journal of personality and social psychology, 46(4), 839

Frewen, P. A., Allen, S. L., Lanius, R. A., & Neufeld, R. W. (2012). Perceived causal

relations: novel methodology for assessing client attributions about causal associations between variables including symptoms and functional impairment. Assessment, 19(4), ` 480-493.

Glass, D. C., Singer, J. E., Leonard, H. S., Krantz, D., Cohen, S., & Cummings, H. (1973). Perceived control of aversive stimulation and the reduction of stress

(25)

responses. Journal of personality, 41(4), 577-595.

Judge, T.A.,. Erez, A., Bono, J.E., Thoresen, C.J. (2002). Are measures of self-esteem, neuroticism, locus of control, and generalized self-efficacy indicators of a common core construct? Journal of Personality and Social Psychology, 83(3), 693–710. Judge, T. A., Higgins, C. A., Thoresen, C. J., & Barrick, M. R. (1999). The big five personality traits, general mental ability, and career success across the life span. Personnel psychology, 52(3), 621-652.

Kalidien, S.M. (2016). Criminaliteit en rechtshandhaving 2015. Opgehaald van: https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2735-cenr-2015.aspx

Ruiz, M. A., Pincus, A. L., & Schinka, J. A. (2008). Externalizing pathology and the five factor model: A meta-analysis of personality traits associated with antisocial personality disorder, substance use disorder, and their co-occurrence. Journal of personality disorders, 22(4), 365-388.

Saulsman, L. M., & Page, A. C. (2004). The five-factor model and personality disorder empirical literature: A meta-analytic review. Clinical psychology review, 23(8), 1055- 1085.

Smits, I. A. M., Dolan, C. V., Vorst, H. C. M., Wicherts, J. M., & Timmerman, M. E. (2011). Cohort differences in Big Five personality factors over a period of 25 years. Journal of Personality and Social Psychology, 100(6), 1124–113.

Strecher, V. J., McEvoy DeVellis, B., Becker, M. H., & Rosenstock, I. M. (1986). The role of self-efficacy in achieving health behavior change. Health education quarterly, 13(1), 73-92.

Van der Laan, A.M., & Goudriaan, H. (2016). Monitor Jeugdcriminaliteit: ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit 1995 tot 2015. Opgehaald van:

(26)

Van Goozen, S. (2001). Stressresponsiviteit bij kinderpsychiatrische patiënten met agressief gedrag. Tijdschrift voor kindergeneeskunde, 69(3), 140-144.

Warren, J. I., Stein, J. A., & Grella, C. E. (2007). Role of social support and self-efficacy in treatment outcomes among clients with co-occurring disorders. Drug and alcohol dependence, 89(2), 267-274.

Widiger, T.A. (2012). The Oxford Handbook of Peronality Disorders. New York, NY: Oxford University Press

Wortman, C. B., & Brehm, J. W. (1975). Responses to uncontrollable outcomes: An integration of reactance theory and the learned helplessness model. Advances in experimental social psychology, 8, 277-336.

(27)

Appendix A

TW48 H Cremers- Stress Scale Test - Copy

E De vragen in deze vragenlijst gaan over uw gevoelens en gedachtes gedurende de laatste maand. We vragen u aan te geven in hoeverre de situatie op u van toepassing was door één van de antwoordopties te selecteren.

(28)

Q1 Hoe vaak was u de afgelopen maand van streek omdat er iets onverwachts gebeurde?  Nooit (1)  Bijna nooit (2)  Soms (3)  Vaak (4)  Heel vaak (5)

Q2 Hoe vaak had u de afgelopen maand het gevoel dat u geen controle had over de belangrijke dingen in uw leven ?

 Nooit (1)  Bijna nooit (2)  Soms (3)  Vaak (4)  Heel vaak (5)

Q3 Hoe vaak voelde u zich de afgelopen maand nerveus of gespannen?  Nooit (1)

 Bijna nooit (2)  Soms (3)  Vaak (4)  Heel vaak (5)

Q4 Hoe vaak heeft u zich de afgelopen maand zeker gevoeld over uw vermogen om met persoonlijke problemen om te kunnen gaan?

 Nooit (1)  Bijna nooit (2)  Soms (3)  Vaak (4)  Heel vaak (5)

Q5 Hoe vaak had u de afgelopen maand het gevoel dat de dingen verliepen zoals u wilde?  Nooit (1)

 Bijna nooit (2)  Soms (3)  Vaak (4)  Heel vaak (5)

Q6 Hoe vaak had u de afgelopen maand het gevoel dat u niet om kon gaan met alle dingen die u moest doen?  Nooit (1)  Bijna nooit (2)  Soms (3)  Vaak (4)  Heel vaak (5)

(29)

Q7 Hoe vaak was u de afgelopen maand in staat om irritaties in uw leven onder controle te houden?  Nooit (1)  Bijna nooit (2)  Soms (3)  Vaak (4)  Heel vaak (5)

Q8 Hoe vaak had u de afgelopen maand het gevoel dat u alles onder controle had?  Nooit (1)

 Bijna nooit (2)  Soms (3)  Vaak (4)  Heel vaak (5)

Q9 Hoe vaak was u de afgelopen maand boos om dingen die buiten uw controle lagen?  Nooit (1)

 Bijna nooit (2)  Soms (3)  Vaak (4)  Heel vaak (5)

Q10 Hoe vaak had u de afgelopen maand het gevoel dat problemen zich zo hoog opstapelde dat u ze niet aan kon?

 Nooit (1)  Bijna nooit (2)  Soms (3)  Vaak (4)  Heel vaak (5)

(30)

E Dankuwel voor het invullen van het eerste gedeelte van deze vragenlijst. We willen u nu graag een paar vragen stellen over de relatie die u ervaart tussen de antwoorden die u zojuist heeft gegeven.

(31)

Q11 U voelde zich de afgelopen maand ${q://QID1/ChoiceGroup/SelectedChoices} van streek omdat er iets onverwachts gebeurde en u voelde zich

${q://QID6/ChoiceGroup/SelectedChoices} nerveus of gespannen. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde. Doordat ik ${q://QID1/ChoiceGroup/SelectedChoices} van streek was, was ik ... nerveus of gespannen.

 Veel minder (-2)  Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q12 U voelde zich de afgelopen maand ${q://QID1/ChoiceGroup/SelectedChoices} van streek omdat er iets onverwachts gebeurde en u was

${q://QID15/ChoiceGroup/SelectedChoices} in staat om irritaties in uw leven onder controle te houden.Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik

${q://QID1/ChoiceGroup/SelectedChoices} van streek was, was ik ... geïrriteerd.  Veel minder (-2)

 Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q13 U voelde zich de afgelopen maand ${q://QID1/ChoiceGroup/SelectedChoices} van streek omdat er iets onverwachts gebeurde en u had

${q://QID16/ChoiceGroup/SelectedChoices} het gevoel dat u alles onder controle had. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde. Doordat ik

${q://QID1/ChoiceGroup/SelectedChoices} van streek was, had ik ... alles onder controle.  Veel minder (-2)

 Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q14 U voelde zich de afgelopen maand ${q://QID1/ChoiceGroup/SelectedChoices} van streek omdat er iets onverwachts gebeurde en u was

${q://QID17/ChoiceGroup/SelectedChoices} boos om dingen die buiten uw controle lagen. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik

${q://QID1/ChoiceGroup/SelectedChoices} van streek was, was ik ... boos.  Veel minder (-2)

 Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q15 U voelde zich de afgelopen maand ${q://QID6/ChoiceGroup/SelectedChoices} nerveus of gespannen en u was ${q://QID1/ChoiceGroup/SelectedChoices} van streek omdat er iets

(32)

onverwachts gebeurde. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik

${q://QID6/ChoiceGroup/SelectedChoices} nerveus of gespannen was, was ik ... van streek.  Veel minder (-2)

 Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q16 U voelde zich de afgelopen maand ${q://QID6/ChoiceGroup/SelectedChoices} nerveus of gespannen en u was ${q://QID15/ChoiceGroup/SelectedChoices} in staat om irritaties in uw leven onder controle te houden.Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik ${q://QID6/ChoiceGroup/SelectedChoices} nerveus of gespannen was, was ik ... geïrriteerd.  Veel minder (-2)

 Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q17 U voelde zich de afgelopen maand ${q://QID6/ChoiceGroup/SelectedChoices} nerveus of gespannen en u had ${q://QID16/ChoiceGroup/SelectedChoices} het gevoel dat u alles onder controle had.Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik

${q://QID6/ChoiceGroup/SelectedChoices} nerveus of gespannen was, had ik ... alles onder controle.

 Veel minder (-2)  Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q18 U voelde zich de afgelopen maand ${q://QID6/ChoiceGroup/SelectedChoices} nerveus of gespannen en u was ${q://QID17/ChoiceGroup/SelectedChoices} boos omdat dingen buiten uw controle lagen. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik ${q://QID6/ChoiceGroup/SelectedChoices} nerveus of gespannen was, was ik ... boos.  Veel minder (-2)

 Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

(33)

Q19 U was de afgelopen maand ${q://QID15/ChoiceGroup/SelectedChoices} in staat om irritaties in uw leven onder controle te houden en u was

${q://QID1/ChoiceGroup/SelectedChoices} van streek omdat er iets onverwachts gebeurde. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik

${q://QID15/ChoiceGroup/SelectedChoices} geïrriteerd was, was ik ... van streek.  Veel minder (-2)

 Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q20 U was de afgelopen maand ${q://QID15/ChoiceGroup/SelectedChoices} in staat om irritaties in uw leven onder controle te houden en u voelde zich

${q://QID6/ChoiceGroup/SelectedChoices} nerveus of gespannen. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik ${q://QID15/ChoiceGroup/SelectedChoices} geïrriteerd was, was ik ... nerveus of gespannen.

 Veel minder (-2)  Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q21 U was de afgelopen maand ${q://QID15/ChoiceGroup/SelectedChoices} in staat om irritaties in uw leven onder controle te houden en u had

${q://QID16/ChoiceGroup/SelectedChoices} het gevoel dat u alles onder controle had. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik

${q://QID15/ChoiceGroup/SelectedChoices} geïrriteerd was, had ik ... alles onder controle.  Veel minder (-2)

 Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q22 U was de afgelopen maand ${q://QID15/ChoiceGroup/SelectedChoices} in staat om irritaties in uw leven onder controle te houden en u was

${q://QID17/ChoiceGroup/SelectedChoices} boos om dingen die buiten uw controle lagen.Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik

${q://QID15/ChoiceGroup/SelectedChoices} geïrriteerd was, was ik ... boos.  Veel minder (-2)

 Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q23 U had de afgelopen maand ${q://QID16/ChoiceGroup/SelectedChoices} het gevoel dat u alles onder controle had en u was ${q://QID1/ChoiceGroup/SelectedChoices} van streek

(34)

omdat er iets onverwachts gebeurde. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik ${q://QID16/ChoiceGroup/SelectedChoices} alles onder controle had, was ik ... van streek.  Veel minder (-2)

 Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q24 U had de afgelopen maand ${q://QID16/ChoiceGroup/SelectedChoices} het gevoel dat u alles onder controle had en u voelde zich ${q://QID6/ChoiceGroup/SelectedChoices} nerveus of gespannen. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik

${q://QID16/ChoiceGroup/SelectedChoices} alles onder controle had, was ik ... nerveus of gespannen.

 Veel minder (-2)  Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q25 U had de afgelopen maand ${q://QID16/ChoiceGroup/SelectedChoices} het gevoel dat u alles onder controle had en u was ${q://QID15/ChoiceGroup/SelectedChoices} in staat om irritaties in uw leven onder controle te houden. Geef aan in welke mate dit elkaar

beïnvloedde.Doordat ik ${q://QID16/ChoiceGroup/SelectedChoices} alles onder controle had, was ik ... geïrriteerd.

 Veel minder (-2)  Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q26 U had de afgelopen maand ${q://QID16/ChoiceGroup/SelectedChoices} het gevoel dat u alles onder controle had en u was ${q://QID17/ChoiceGroup/SelectedChoices} boos om dingen die buiten uw controle lagen. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik ${q://QID16/ChoiceGroup/SelectedChoices} alles onder controle had, was ik ... boos.  Veel minder (-2)

 Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

(35)

Q27 U was de afgelopen maand ${q://QID17/ChoiceGroup/SelectedChoices} boos om

dingen die buiten uw controle lagen en u was ${q://QID1/ChoiceGroup/SelectedChoices} van streek omdat er iets onverwachts gebeurde. Geef aan in welke mate dit elkaar

beïnvloedde.Doordat ik ${q://QID17/ChoiceGroup/SelectedChoices} boos was, was ik ... van streek.

 Veel minder (-2)  Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q28 U was de afgelopen maand ${q://qid17/ChoiceGroup/SelectedChoices} boos om dingen die buiten uw controle lagen en u was ${q://QID6/ChoiceGroup/SelectedChoices} nerveus of gespannen. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik

${q://QID17/ChoiceGroup/SelectedChoices} boos was, was ik ... nerveus of gespannen.  Veel minder (-2)

 Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q29 U was de afgelopen maand ${q://QID17/ChoiceGroup/SelectedChoices} boos om dingen die buiten uw controle lagen en u was ${q://QID15/ChoiceGroup/SelectedChoices} in staat om irritaties in uw leven onder controle te houden. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde.Doordat ik ${q://QID17/ChoiceGroup/SelectedChoices} boos was, was ik ... geïrriteerd.

 Veel minder (-2)  Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

Q30 U was de afgelopen maand ${q://QID17/ChoiceGroup/SelectedChoices} boos om dingen die buiten uw controle lagen en u had ${q://QID16/ChoiceGroup/SelectedChoices} het gevoel dat u alles onder controle had. Geef aan in welke mate dit elkaar

beïnvloedde.Doordat ik ${q://QID17/ChoiceGroup/SelectedChoices} boos was, had ik ... alles onder controle.

 Veel minder (-2)  Minder (-1)

 Niet meer of minder (0)  Meer (1)

 Veel meer (2)

E Dit is het einde van de vragenlijst. Hartelijk bedankt voor uw deelname!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Using content analysis, media cover- age messages (N = 128) and corporate communication messages (N = 24) were compared regarding an organization in crisis.. All messages were

Using examples and calculations on the Wikipedia graphs for nine different languages, we show why these rank correlation measures are more suited for measuring degree assortativity

“Het deed me goed dat breien, ik had er echt plezier in en voelde me er gelukkig bij.” Ze voelde zich meer ontspannen en kon op deze manier afleiding vinden en de nare

Er zijn geen verschillen gevonden tussen de mensen zonder alexithymie en laag-alexithymen, en evenmin is er een significant verschil gevonden tussen laag- en hoog-alexithymen

verlengde daarvan werd door een van hen specifiek inzicht in en begrip van hoe religieuze socialisatie werkt en de modi die daarin mogelijk zijn, als vruchtbaar benoemd.

The question of whether or not constitutionalism can be reconciled with cultural diversity within a polity, however, will receive due attention in the course of this study as we

Right: the first material expression of the final concept, in which projected digital images form a ‘trace’ of ones individual thought process, which then dynamically moves along

De gemeente zal haar financiële positie goed op orde houden, dit betekent sluitende begrotingen, voldoende weerstandsvermogen, afstoten van gebouwen die niet meer voor