• No results found

De invloed van de sociale context op nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van de sociale context op nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthese

De invloed van de sociale context op nieuwsgierigheid naar

negatieve stimuli

Tijn Siderius, 6070302

Naam: Tijn Siderius

Collegekaart nummer: 6070302 Begeleider: Suzanne Oosterwijk 2de Beoordelaar: dr. M. Rotteveel

Programmagroep: Sociale Psychologie, Psychologie, FMG Augustus, 2014

(2)

Inhoud

Abstract 3

Inleiding 4

Nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli 4

Sociale context 6

Het huidige experiment 7

Methode 9

Deelnemers 9

Design 9

Materialen 10

Afbeeldingen 10

Morbide nieuwsgierigheid paradigma 11

Context manipulatie 13

Manipulatiecheck 14

Procedure 16

Resultaten 16

Invloed van sociale context op keuze voor afbeeldingen 16

Samenhang tussen keuze en subjectieve beoordeling van de afbeeldingen 19

Negativiteit 19

Arousal 20

Interesse 20

Complexiteit 21

Informatief 21

Replicatie eerder onderzoek 22

Discussie 25 Sociale context 26 Exploratieve analyse 28 Kanttekeningen 29 Conclusie 30 Literatuurlijst 32

Bijlage 1: Lijst met gebruikte IAPS en NAPS afbeeldingen. 36

Bijlage 2: Introductietekst met contextmanipulatie 37

Bijlage 3: Morbide Curiosity vragenlijst en exit-vragenlijst 41

(3)

Abstract

In het dagelijks leven worden mensen regelmatig aangetrokken tot intens negatieve stimuli. Tot op heden is er echter nog maar weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar

nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli. In dit onderzoek is met behulp van een recent ontwikkeld paradigma onderzocht wat de invloed van de sociale context is op

nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli. Tevens is er exploratief gekeken hoe de afbeeldingen beoordeeld werden op negativiteit, mate van arousal, interesse, complexiteit en informatieve waarde. Tegen de verwachtingen in werd er geen significant effect van de sociale context gevonden voor de nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli. Wel werd er een negatieve samenhang gevonden tussen de mate van negativiteit van de afbeeldingen en de keuzes die deelnemers maakten, terwijl een positieve samenhang was tussen de mate van interesse en de keuze.

(4)

Inleiding

Volgens een traditionele kijk op emoties zijn mensen geneigd om stimuli en situaties die negatieve gevoelens kunnen oproepen te vermijden (Elliot, 1999). Toch blijkt in het dagelijks leven dat men lang niet altijd wegblijft van stimuli die negatieve gevoelens kunnen oproepen. Zo ontstaan er regelmatig files omdat er mensen bij een ongeluk blijven kijken en horror films zijn immens populair. Negatieve stimuli blijken dan ook een benaderneiging tot gevolg te kunnen hebben (Lang & Bradley, 2010) en mogelijk speelt nieuwsgierigheid hier een rol bij. Het is goed mogelijk dat deze nieuwsgierigheid wordt beïnvloed door de sociale context. Mensen worden immers vaak beïnvloed door de mening van anderen. In het dagelijks leven lijkt dit ook zo te werken. Op het internet gaan regelmatig video’s met negatieve

content “viral”, wat wil zeggen dat ze door grote aantallen mensen worden bekeken.

Soortgelijke fenomenen vinden ook plaats op Facebook, wanneer video’s met bijvoorbeeld als bovenschrift ‘schokkende beelden van vechtpartij’ door veel mensen worden bekeken en “gedeeld”. Het is mogelijk dat dit gedrag te verklaren is door de opinies van anderen; als iemand in je online sociale netwerk de moeite neemt om een video te bekijken, dan maakt dat nieuwsgierig naar de inhoud.

Nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli

Nieuwsgierigheid is de behoefte om nieuwe dingen te weten, zien of ervaren en wordt geassocieerd met exploratie en informatie zoekend gedrag (Litman, 2005). Volgens Litman (2005) kan nieuwsgierigheid voortkomen uit twee soorten gevoelens: een gevoel van interesse en een gevoel van deprivatie. In het eerste geval is men uit interesse op zoek naar informatie, terwijl men in het tweede geval uit frustratie iets niet te weten op zoek gaat naar informatie. Wanneer er een verschil bestaat tussen de hoeveelheid informatie die men heeft en de hoeveelheid informatie die men graag zou willen hebben kan er een ongemakkelijk gevoel van onwetendheid ontstaan. Dit gevoel kan door middel van nieuwsgierigheid verholpen

(5)

worden (Loewenstein, 1994). Bovendien kan de behoefte aan nieuwe informatie zo sterk zijn dat het niet uitmaakt of informatie positief of negatief is (Loewenstein, 1994). Mensen kunnen met andere woorden ook nieuwsgierig gedrag vertonen ten opzichte van stimuli of situaties die doorgaans als intens negatief worden beschouwd (Zuckerman & Litle, 1986) of die zorgen voor negatieve emoties (Litman, 2005). Deze vorm van ‘morbide’ nieuwsgierigheid zal in deze masterthese centraal staan. In de rest van deze these zal er gesproken worden over nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli in plaats van morbide nieuwsgierigheid. Aan de term morbide nieuwsgierigheid kleeft namelijk een waardeoordeel waardoor mensen kunnen denken dat het gaat om abnormaal gedrag (Zuckerman & Litle, 1986), terwijl uit het dagelijks leven blijkt dat heel veel mensen in een bepaalde mate worden aangetrokken door negatieve stimuli.

Er is tot op heden weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli (Goldstein, 1999; Hoffner & Levine, 2005; Pinkerton & Zhou, 2008). Een aantal onderzoeken die deze vorm van nieuwsgierigheid wel hebben onderzocht richtten zich op de persoonlijkheidskenmerken die hierbij een rol kunnen spelen. Zo blijken mensen die hoog scoren op sensatie zoeken, het opzoeken van situaties die zorgen voor sterke sensorische arousal, meer interesse en plezier te hebben in het bekijken van gewelddadige films en sporten (Zuckerman & Litle, 1986; Aluja-Fabregat, 2000). Verder lijkt empathie ervoor te zorgen dat mensen minder plezier hebben in het kijken van films waarin de

personages lijden (Hoffner & Levine, 2005; Hoffner, 2009). Empathie kan er echter ook voor zorgen dat men op zoek gaat naar informatie over slachtoffers (Hoffner, Fujioka, Ye & Ibrahim, 2009).

Verder blijkt dat een stimulus niet aangenaam hoeft te zijn om interessant gevonden te worden. Bij een onderzoek van Rimé, Delfosse & Corsini, (2005) moesten deelnemers foto’s van de aanslagen op het World Trade Center beoordelen en uit de resultaten van dit onderzoek

(6)

bleek dat deze foto’s voor negatieve emoties zorgden, maar dat ze tegelijkertijd ook

interessant werden gevonden. Een soortgelijk effect werd gevonden in een studie van Turner en Silvia (2006), waarbij deelnemers rustgevende en verontrustende schilderijen moesten beoordelen. De deelnemers vonden de verontrustende schilderijen onaangenaam maar desondanks ook erg interessant.

Mogelijk zijn mensen geïnteresseerd in negatieve stimuli omdat deze stimuli meer informatieve waarde hebben. Loewenstein (1994) stelt namelijk dat alle nieuwsgierigheid voortkomt uit een information gap tussen wat men al weet en wat men wil weten. Om dit gat te dichten zal men de stimuli dus moeten onderzoeken om aan informatie te komen. Daarnaast stelt de density hypothese dat het meer tijd kost om negatieve informatie te verwerken omdat negatieve concepten minder op elkaar lijken (Unkelbach, Fiedler, Bayer, Stegmüller & Danner, 2008). Dit zou betekenen dat mensen meer informatie nodig hebben om negatieve stimuli te categoriseren en om deze informatie te krijgen zullen ze de stimulus dus beter moeten onderzoeken. Uit een aantal onderzoeken blijkt dan ook dat mensen langer blijven kijken naar negatief geladen plaatjes dan naar neutrale plaatjes (Lang,1995; LaBar, Mesulam, Gitelman, Weintraub, 2000). Het zou dus zo kunnen zijn dat mensen naar ‘morbide’ stimuli worden toegetrokken omdat ze opzoek zijn naar informatie.

Sociale context

Nieuwsgierigheid komt voort uit een gat tussen wat men wel en niet weet, om te kunnen beoordelen of men kennis mist is echter wel een referentiepunt nodig (Loewenstein, 1994). De sociale context kan zo’n referentiepunt zijn, het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat mensen bij een ongeluk blijven kijken omdat ze zien dat er andere mensen aan het kijken zijn. Blijkbaar gebeurd daar iets wat anderen de moeite waard vinden om te bekijken en we willen weten wat het is.Naast het feit dat mensen een stimulus kunnen gaan onderzoeken omdat ze weten dat anderen dit ook gedaan hebben, lijkt het ook zo te zijn dat de manier waarop

(7)

anderen deze stimulus beoordeeld hebben, invloed heeft op onze eigen beoordeling. Uit onderzoek van Zaki, Schirmer en Mitchell (2011) blijkt bijvoorbeeld dat de manier waarop mensen gezichten beoordelen beïnvloedt wordt door de informatie die mensen krijgen over de manier waarop anderen de gezichten hebben beoordeeld. En Cialdini (2007) stelt dat sociale normen die verwijzen naar gedrag, anderen door middel van sociale evaluatie kunnen aanzetten tot actie.

Het is goed mogelijk dat de sociale context ook invloed heeft op de nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli. Zo blijkt de context van gewelddadige plaatjes en de context waarin deze bekeken worden van invloed te zijn op de aantrekkelijkheid van dit geweld (Goldstein, 1999). Tot op heden is er echter nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van context op de nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli. Daarom zal in deze these de volgende vraag centraal staan: Wat is de invloed van de sociale context op nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli?

Het huidige experiment

Nieuwsgierigheid zorgt voor exploratief gedrag en hierdoor zijn mensen geneigd om een onbekende stimulus te benaderen. Oosterwijk (2013) ontwikkelde daarom een paradigma om de invloed van nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli op het benaderen van deze stimuli te onderzoeken. Bij dit paradigma moeten deelnemers actief kiezen om een negatieve of neutrale afbeelding groter op het scherm te laten verschijnen. De resultaten van het eerste onderzoek met dit paradigma lijken uit te wijzen dat het met dit paradigma inderdaad

mogelijk is om toenaderingsneigingen richting negatieve stimuli te meten, deelnemers kozen in minimaal de helft van de gevallen voor een negatieve afbeelding (Knigge, 2013). Dit onderzoek zal voortborduren op de eerste resultaten met dit paradigma. Er zal hierbij gekeken worden wat de invloed van de sociale context is op de nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli.

(8)

Om te onderzoeken of mensen inderdaad toenadering zoeken tot negatieve stimuli zullen de deelnemers in dit onderzoek steeds een keuze moeten maken tussen een neutraal of negatief geladen (sociaal of fysiek) afbeelding die vergroot moet worden. Daarnaast zullen de deelnemers deze afbeeldingen onder andere beoordelen op hoe negatief, interessant en

informatief zij deze afbeeldingen vinden.

Om de invloed van de sociale context op nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli te kunnen toetsen zullen de deelnemers random ingedeeld worden in een van de drie condities: de afstotend-conditie, de fascinerend-conditie of de controle-conditie. Uit de onderzoeken van Zaki et al. (2011) en Cialdini (2007), blijkt dat de informatie die wij krijgen over hoe anderen een stimulus beoordelen van invloed is op onze eigen beoordeling en ons gedrag. Het is daarom goed mogelijk dat men anders op een stimulus reageert als men denkt dat deze informatie bevat dan wanneer men denkt dat hij misselijkmakend is.

De sociale context zal in dit onderzoek door middel van de introductietekst

gemanipuleerd worden. Het cruciale verschil is dat in de afstotend-conditie de deelnemers te lezen krijgen dat de meerderheid van de studenten de negatieve afbeeldingen afstotend vonden en dat slechts een enkeling de negatieve afbeeldingen fascinerend vond. In de

fascinerend-conditie krijgen deelnemers precies het omgekeerde te lezen, de meerderheid van de studenten vond de negatieve afbeeldingen fascinerend en slechts een enkeling vond ze afstotend. In de controle conditie wordt slechts gemeld dat de proefpersonen de negatieve afbeeldingen als negatief beoordeelden.

De eerste hypothese in dit onderzoek is dat mensen nieuwsgierig gedrag vertonen naar negatieve stimuli.Op basis van het onderzoek van Knigge (2013) is de verwachting dat mensen vaker voor de negatief geladen afbeeldingen kiezen dan voor de neutrale en dat daarnaast de sociaal negatieve afbeeldingen vaker worden benaderd dan de fysiek negatief geladen afbeeldingen. Daarnaast zal de hypothese getoetst worden dat nieuwsgierigheid voor

(9)

negatieve stimuli context afhankelijk is.Er wordt verwacht dat nieuwsgierigheid naar

negatieve stimuli beïnvloed wordt door de informatie die wordt gegeven over de mening van anderen. Als gevolg hiervan worden er verschillen verwacht tussen de verschillende condities. Er wordt verwacht dat er in de fascinerend-conditie significant meer nieuwsgierig gedrag naar negatieve stimuli vertoond wordt dan in de afstotend-conditie en de controle conditie.

Daarnaast wordt er ook verwacht dat er in de afstotend-conditie significant minder

nieuwsgierig gedrag naar negatieve stimuli wordt vertoond dan in de fascinerend-conditie en de controle conditie. Exploratief zal er tevens gekeken worden of de subjectieve beoordeling van de afbeeldingen samenhangt met de keuzes die de deelnemers maken. De subjectieve beoordelingen kunnen meer informatie geven over de reden achter de mogelijke benadering van negatieve stimuli.

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek deden 90 studenten van de Universiteit van Amsterdam met een gemiddelde leeftijd van 22 jaar (SD= 5.02) mee. De deelnemers deden mee als onderdeel van hun studieprogramma. De deelnemers konden zich online inschrijven via een digitaal

wervingssysteem van de UvA. Het onderzoek vond plaats in een laboratoriumruimte op het Roeterseilandcomplex van de UvA. Deelnemers kregen voor een deelname een proefpersoon punt of 10 euro.

Design

Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een 3 (conditie) x 3 (combinatie) design. De eerste onafhankelijke variabele is conditie en zal tussen proefpersonen worden gevarieerd. Deelnemers zullen random aan de afstotend, fascinerend of controle-conditie worden toegewezen. De tweede onafhankelijke variabele is combinatie en verwijst naar de specifieke combinatie van afbeeldingen die binnen proefpersonen wordt gevarieerd. Proefpersonen

(10)

krijgen drie verschillende combinaties afbeeldingen voorgelegd waarover ze een keuze moeten maken: sociaal negatief - neutraal, fysiek negatief - neutraal en sociaal negatief - fysiek negatief. De afhankelijke variabele is de proportie gekozen afbeeldingen in de drie verschillende keuze combinaties.

Materialen

Afbeeldingen. De afbeelding die in het morbide nieuwsgierigheid paradigma worden gebruikt zijn in te delen in drie categorieën met ieder 10 afbeeldingen. De sociaal negatieve afbeeldingen laten onder andere oorlogssituaties en andere bedreigende beelden in een sociale context zien. Het gaat hierbij om negatieve en bedreigende situaties waarin de nadruk ligt op de interactie tussen mensen. De fysiek negatieve afbeeldingen bevatten beelden van beschadigde gezichten en lichamen. De neutrale afbeeldingen bevatten beelden die geen emoties zouden moeten oproepen (bijvoorbeeld een boot) en afbeeldingen van neutrale gezichten en lichaamsdelen. De afbeeldingen zijn geselecteerd uit de International Affective Picture System (IAPS; Lang, Bradley & Cuthbert, 2008) en de Nencki Affective Picture System (NAPS; Marchewka, Zurawski, Jednorog, & Gradowska, 2013).

Er wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van een selectie uit de fysiek negatieve, sociaal negatieve en neutrale afbeeldingen die gebruikt zijn in het onderzoek van Knigge (2013). In tegenstelling tot het onderzoek van Knigge wordt er in dit onderzoek geen gebruik gemaakt van natuur negatieve afbeeldingen. Hier is bewust voor gekozen aangezien het voor proefpersonen moeilijk kan zijn om te geloven dat deze afbeeldingen informatieve waarde hebben. Om een soortgelijke reden zijn een aantal van de neutrale afbeeldingen uit de IAPS vervangen door afbeeldingen uit de NAPS. Een aantal van de afbeeldingen uit de IAPS zijn namelijk dusdanig simpel dat ook op klein formaat onmiddellijk duidelijk is wat er op de afbeelding te zien is waardoor er geen verdere exploratie meer nodig is. Om die reden is ervoor gekozen om een aantal afbeeldingen van neutrale gezichten en lichaamsdelen op te

(11)

nemen uit de NAPS. In bijlage 1 is een volledige lijst opgenomen van de afbeeldingen die in dit onderzoek worden gebruikt.

Het is voor het onderzoek van belang dat er geen verschillen in valentie en intensiteit bestonden tussen de verschillende categorieën negatieve afbeeldingen. Dit is belangrijk omdat mogelijke verschillen tussen de keuze in afbeelding dan niet toegeschreven kunnen worden aan verschillen tussen de afbeeldingen. Om dit te toetsen is er een ANOVA uitgevoerd. Tussen de categorieën fysiek negatief en sociaal negatief is geen significant verschil gevonden in valentie; F(1, 38) = .83, p = .37 en intensiteit; F(1,38) = .46, p = .50. De gemiddelden in valentie en intensiteit zijn weergeven in figuur 1.

Figuur 1, gemiddelden (standaarddeviaties) in valentie en intensiteit.

Fysiek negatief Sociaal negatief

Valentie 2.19 (.69) 2.35 (.42)

Intensiteit 6.23 (.47) 6.12 (.54)

Morbide nieuwsgierigheid paradigma. Het paradigma wordt, afgezien twee kleine wijzigingen, op dezelfde manier aangeboden als door Knigge (2013). Deelnemers krijgen 30 trials aangeboden waarin zij een keuze tussen twee verschillende afbeeldingen kunnen maken. In twee derde van de trials worden de afbeeldingen aangeboden in een combinatie van

neutraal-negatieve afbeeldingen (sociaal of fysiek) en in een derde van de trials worden de negatieve afbeeldingen met elkaar gecombineerd. Iedere trial start met een fixatie kruis dat 500 milliseconden op het scherm blijft staan. Vervolgens verschijnen er twee kleine

afbeeldingen ( 2 bij 2 cm) die voor twee seconden in beeld te zien blijven. Deze kleine afbeeldingen zijn bedoeld om de nieuwsgierigheid naar de afbeeldingen te prikkelen. Vervolgens verschijnt het woord ‘kies’ in beeld en moet de deelnemer een keuze maken

(12)

tussen de twee afbeeldingen. Dit geeft deelnemers de kans om een afbeelding te benaderen (door deze in groot formaat op het scherm te brengen) of te vermijden (door de andere afbeelding te kiezen). Op deze manier wordt de nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli geoperationaliseerd als het kiezen en vervolgens bekijken van negatieve informatie (Knigge, 2013). Wanneer men kiest voor de linker afbeelding drukt men op de ‘A’ toets en wanneer men kiest voor de rechter drukt men op de ‘L’ toets. Het woord kies blijft in beeld totdat er op de ‘A’ of ‘L’ toets gedrukt is. Hierna verschijnt de gekozen afbeelding gedurende 4 seconden in groot formaat (12 bij 12 cm) op het scherm. Tussen twee trials wordt voor 2 seconden een zwart scherm getoond. Het paradigma wordt afgenomen op een PC en aangeboden in het stimulus-presentatieprogramma E-prime. Net als in het onderzoek van Knigge (2013) wordt de positie van de negatieve afbeelding volledig gebalanceerd; negatieve afbeeldingen staan even vaak aan de linker als rechterkant. Daarnaast wordt er gewerkt met vier lijsten met verschillende combinaties van de afbeeldingen zodat de afbeeldingen niet steeds

gecombineerd worden met dezelfde afbeelding (e.g. Sociaal A1 in lijst 1 naast Neutraal A4 en in lijst 2 naast Fysiek A2). Deze verschillende lijsten worden gevarieerd tussen

proefpersonen. De combinaties van afbeeldingen binnen elke lijst worden random aangeboden.

Figuur 2, overzicht Morbide nieuwsgierigheidsparadigma

+ A L Kies Gekozen

afbeelding

500 ms. 2 sec.

Tot keuze 4 sec. 2 sec

(13)

Na alle trials moeten de deelnemers van iedere afbeelding aangeven hoe negatief, interessant en complex zij de afbeelding vonden. Ook wordt de proefpersonen gevraagd aan te geven in welke mate ze arousal bij de afbeelding ervaren en in hoeverre ze de afbeelding informatief vinden. Dit beoordelen gebeurd op een zogenaamde slider-schaal die varieert van 0 tot 100.

Context manipulatie. Deelnemers worden voorafgaand aan het onderzoek random ingedeeld in één van de drie condities: de afstotend-conditie, de fascinerend-conditie of de controle-conditie. Op basis van deze indeling krijgen de deelnemers een introductie tekst op het computerscherm te zien die past bij de context manipulatie. De introductie tekst wordt per alinea aangeboden, na 15 seconden kunnen deelnemers naar de volgende alinea. In de eerste alinea krijgen de deelnemers te lezen dat de afbeeldingen die ze in de taak te zien krijgen al eerder door 350 studenten zijn beoordeeld op hoe negatief ze waren. De deelnemers krijgen te lezen dat een enkeling de neutrale afbeeldingen als negatief beoordeeld hebben, terwijl de meerderheid de negatieve afbeeldingen als negatief beoordeelden.

In de afstotend-conditie wordt de deelnemers verteld dat de afbeeldingen door andere studenten ook werden beoordeeld op hoe fascinerend en afstotend de afbeeldingen werden gevonden. De belangrijkste component van de manipulatie is dat er wordt aangegeven dat de meerderheid van de ondervraagden de negatieve afbeeldingen afstotend vond en dat slechts een kleine minderheid de negatieve afbeeldingen fascinerend vond. Daarnaast worden er enkele ‘quotes’ gegeven waarin de ondervraagden aangeven de negatieve afbeeldingen ‘weerzinwekkend’ en ‘misselijkmakend’ te vinden en het niet prettig vonden om naar de afbeeldingen te kijken.

In de fascinerend-conditie wordt de deelnemers ook verteld dat de afbeeldingen door andere studenten beoordeeld werden op hoe fascinerend en afstotend de afbeeldingen werden gevonden. Deelnemers krijgen in deze conditie te lezen dat de meerderheid van de

(14)

ondervraagden de negatieve afbeeldingen fascinerend vond en dat slechts een kleine minderheid de negatieve afbeeldingen afstotend vond. Tevens worden er enkele ‘quotes’ gegeven waarin de ondervraagden aangeven dat ze de negatieve afbeeldingen ‘interessant’ vonden, dat ‘sommige afbeeldingen informatief waren’ en ‘ondanks het hele negatieve karakter toch boeiend waren’.

In de controle-conditie krijgen de deelnemers alleen te lezen dat de negatieve afbeeldingen door de meerderheid van de studenten als negatief werd ervaren en dat slechts een kleine minderheid de neutrale afbeeldingen negatief vond. Door het toevoegen van deze controle conditie is het beter mogelijk om de effecten van informatie en context op

nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli te interpreteren. De volledige introductie tekst is opgenomen in bijlage 2.

Manipulatiecheck. In de exit-vragenlijst moeten de deelnemers een aantal

meerkeuzevragen over de introductietekst beantwoorden. Allereerst wordt de deelnemers gevraagd te reproduceren wat de introductietekst aangaf over de hoeveelheid studenten die afbeeldingen hebben beoordeeld. De deelnemers kunnen daarbij kiezen uit de antwoorden ‘100’, ‘350’ en ‘Daar werd niets over gezegd’. Vervolgens wordt gevraagd uit welke dataset de afbeeldingen afkomstig zijn, hierbij kan gekozen worden uit de opties ‘International Affective Picture System’, ‘European Emotional Images Database’ of ‘Daar werd niets over gezegd’. Tot slot krijgen ze dan ook nog de vraag welk deel van de studenten de negatieve afbeeldingen fascinerend vond en welk deel van de studenten de negatieve afbeeldingen afstotend vond. De keuze opties zijn bij beide vragen ‘De meerderheid’, ‘De minderheid’ of ‘Daar werd niets over gezegd’.

Morbid curiosity vragenlijst. Deze vragenlijst bestaat uit 9 stellingen over interesse in morbide stimuli en situaties. Deelnemers moeten op een 7-puntschaal aangeven in hoeverre een stelling op hen van toepassing is, hierbij staat 1 voor helemaal niet op mij van toepassing

(15)

en 7 voor heel erg op mij van toepassing. Deze vragenlijst bevat zowel indicatieve (e.g. “Wanneer er een grote ramp, aanslag of andere schokkende gebeurtenis heeft

plaatsgevonden, dan word ik graag over alle details op de hoogte gehouden.”) als contra indicatieve items (e.g. “Ik vind dat mediabedrijven zich niet moeten richten op het produceren van expliciet gewelddadige televisie series.”) De vragenlijst wordt in het computerprogramma Inquisit afgenomen. De volledige vragenlijst is opgenomen in bijlage 3.

Interpersonal Reactivity Index (Davis,1980). De IRI is een vragenlijst die individuele verschillen in empathie meet. Deze vragenlijst bevat vier sub-schalen met elk zeven items die op een 7-puntsschaal worden gemeten. De Perspective Taking schaal meet in hoeverre men geneigd is om het perspectief van iemand anders in te nemen. De Fantasy schaal meet in hoeverre men geneigd is om zich in te leven in fictieve personages uit bijvoorbeeld tv-series. De Empathic Concern schaal meet of men mee voelt met mensen die het moeilijk hebben. En de Personal Distress schaal meet in hoeverre mensen gevoelens van angst en bezorgdheid ervaren in noodsituaties. Een voorbeeld vraag uit de Nederlandse vertaling van de IRI is: ‘Ik dagdroom en fantaseer, met enige regelmaat, over dingen die zouden kunnen gebeuren met mij.’ De vragenlijst wordt in het computerprogramma Inquisit afgenomen. De volledige vragenlijst is opgenomen in bijlage 3.

Exit-vragenlijst. In de exit-vragenlijst worden om de demografische gegevens van de deelnemer gevraagd en daarnaast wordt er een open vraag gesteld waarin deelnemers

gevraagd wordt wat zij denken dat het doel van het onderzoek was. Tevens worden er drie vragen gesteld op een 7-puntsschaal (1 helemaal niet ; 7 in zeer sterke mate) waarin de deelnemers moeten aangeven in hoeverre zij de afbeeldingen schokkend vonden, ze op hun eerste indruk zijn afgegaan en in hoeverre zij zich geremd voelden tijdens het onderzoek. De vragenlijst wordt in het computerprogramma Inquisit afgenomen. De volledige vragenlijst is opgenomen in bijlage 3.

(16)

Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek tekent iedere deelnemer een informed consent formulier waarin wordt vermeld dat sommige van de beelden die vertoond worden als schokkend ervaren kunnen worden. Hierna krijgt de deelnemer de instructie te lezen waarin de deelnemers wordt verteld dat zij deelnemen aan een experiment dat onderzoekt welke visuele informatie de aandacht trekt. In deze instructie is ook de context manipulatie verwerkt. Vervolgens voert de deelnemer het morbide nieuwsgierigheid paradigma uit op de computer. Nadat de taak is uitgevoerd vult de deelnemer de Morbid curiosity vragenlijst, de IRI

vragenlijst en de exit-vragenlijst in.

Resultaten Invloed van sociale context op keuze voor afbeeldingen

De eerste hypothese die in dit onderzoek wordt getest is dat de keuze voor negatieve afbeeldingen afhankelijk is van de sociale context. Om dit te toetsen is er eerst een mixed repeated measures anova uitgevoerd over de gemaakte keuzes ten opzichte van de trials waarin neutrale en negatieve afbeeldingen gecombineerd werden. In deze analyse is de

within-subject factor de categorie van de negatieve afbeelding en de between-subject factor de sociale context conditie. Uit de resultaten bleek dat er een hoofdeffect was van categorie, F(1, 86)= 24.21, p < .001; η²p= .220. Zoals verwacht kozen de deelnemers vaker voor de sociaal negatieve afbeeldingen (M = .51, SD = .32) als de fysiek negatieve afbeeldingen (M = .38, SD = .31). Er was geen significant hoofdeffect van conditie, F(2, 86) = 1.59, p = .210; η²p = .036 en geen significante interactie tussen categorie en conditie, F(2, 86) = 1.49, p = . 230; η²p = .034.Desondanks varieerden de gemiddelden gedeeltelijk in lijn met de verwachtingen. Zoals verwacht kozen de deelnemers in de fascinerend-conditie in absolute termen het vaakst voor zowel de fysiek negatieve afbeeldingen (M = .42, SD = .30) als voor de sociaal negatieve afbeeldingen (M = .69, SD= . 21), in vergelijking tot de afstotend-conditie (fysiek: M = .38,

(17)

SD = .31; sociaal: M = .49, SD = .33) en de controle-conditie (fysiek: M = .34, SD= .32; sociaal: M = .42, SD = .33). In tegenstelling tot de verwachtingen kozen de deelnemers in de afstotend-conditie in absolute termen vaker voor de fysiek negatieve afbeeldingen (M = .38, SD = .31) en de sociaal negatieve afbeeldingen (M = .49, SD = .33) dan de deelnemers in de controle conditie (fysiek: M = .34, SD= .32; sociaal: M = .42, SD = .33). Vooraf werd er verwacht dat de deelnemers in de afstotend conditie bij beide categorieën juist lager zouden scoren dan de deelnemers in de controle conditie, er is dus sprake van een onverwacht resultaat.

Verder bleek uit een one-way anova dat de sociale context manipulatie geen invloed had op de keuze tussen de fysiek negatieve en sociaal negatieve afbeeldingen, F(2, 86) = .04, p = .966. Zoals verwacht kozen de deelnemers vaker voor de sociaal negatieve afbeeldingen dan de fysiek negatieve afbeeldingen (M = .73, SD = .19), maar deze keuze werd niet

significant beïnvloed door de sociale context. Ook dit resultaat was tegen de verwachting in. De gemiddelden en standaardafwijkingen zijn uiteengezet in tabel 1.

Tabel 1: De gemiddelden en standaardafwijkingen van de keuze tussen neutrale, fysiek negatieve en sociaal negatieve afbeeldingen.

Conditie Neutraal-Fysiek Neutraal-Sociaal Fysiek-Sociaal

Afstotend .38(.31) .49(.33) .74(.19)

Fascinerend .42(.30) .61(.29) .74(.19)

Controle .34(.32) .42(.33) .73(.18)

Totaal .38 (.31) .51(.32) .73(.19)

Mogelijk kan de afwezigheid van het verwachtte effect verklaard worden door het feit dat een groot aantal deelnemers de controle vragen onjuist beantwoordden, en dus mogelijk

(18)

de manipulatie niet hebben meegekregen. Exploratief is er daarom nogmaals een mixed repeated measures anova uitgevoerd over de deelnemers die de manipulatievraag correct beantwoordden. Dit betekent dat uit de afstotend-conditie alleen de deelnemers werden meegenomen die aangaven dat een meerderheid van de studenten de negatieve afbeeldingen afstotend vonden. Bij de fascinerend werden alleen de deelnemers meegenomen die aangaven dat een meerderheid van de studenten de negatieve afbeeldingen fascinerend vonden. Uit de controle conditie werden alleen de deelnemers meegenomen die aangaven dat er niets gezegd werd over hoe fascinerend de studenten de negatieve afbeeldingen vonden. Uiteindelijk bleven er 70 proefpersonen over voor de analyse.

Uit de resultaten bleek dat er een hoofdeffect was van categorie, F(1, 67) = 23.39, p < .001; η²p = .259. De deelnemers kozen vaker voor de sociaal negatieve afbeeldingen (M = .51, SD = .31) dan voor de fysiek negatieve afbeeldingen (M = .38, SD = .30). Daarnaast werd er ook een marginaal hoofdeffect gevonden van conditie, F(2, 67) = 2.89, p = .063; η²p = .079. Uit een simple contrast analyse bleek dat proefpersonen significant vaker kozen voor

negatieve afbeeldingen in de fascinerend-conditie dan proefpersonen in de controle-conditie (M = .53 ; SD = .06 vs. M = .34 ; SD = .06 ; p = . 022). Proefpersonen in de afstotend-conditie kozen niet significant vaker voor negatieve afbeeldingen dan proefpersonen in de controle conditie (M = .47 ; SD = .06 vs. M = .34; SD = .06 ; p = .114). De interactie tussen categorie en conditie was niet significant, F(2, 67) = 1.10, p = .340; η²p = .032.

De keuze tussen fysiek negatieve en sociaal negatieve afbeeldingen bleek niet afhankelijk te zijn van de conditie waarin de deelnemers zaten, F(2, 67)= .25, p = .776. In alle drie de condities kozen de deelnemers vaker voor de sociaal negatieve afbeeldingen dan de fysiek negatieve afbeeldingen (M= .75, SD= .18).

(19)

Samenhang tussen keuze en subjectieve beoordeling van de afbeeldingen

De deelnemers hebben alle afbeeldingen beoordeeld op vijf dimensies. Er zal nu per dimensie worden ingegaan op een eventuele samenhang tussen deze beoordeling en de keuze voor de afbeeldingen.

Negativiteit

Allereerst gaven de deelnemers aan hoe negatief ze de afbeeldingen vonden. Uit een repeated measures anova bleek dat er een significant verschil bestond voor hoe negatief de afbeeldingen werden beoordeeld, F(2,178) = 1320.54, p < .001. Met gepaarde t-toetsen werd vervolgens gekeken hoe de beoordeling van de drie soorten afbeeldingen van elkaar

verschilden. De fysiek negatieve afbeeldingen werden significant negatiever gevonden dan de neutrale afbeeldingen, t(89) = 40.82, p < .001. Ook de sociaal negatieve afbeeldingen werden significant negatiever gevonden dan de neutrale afbeeldingen, t(89)= 37.22, p < .001. De deelnemers vonden de fysiek negatieve afbeeldingen negatiever dan de sociaal negatieve afbeeldingen, t(89) = 4.21, p < .001. De gemiddelden beoordelingen en standaardafwijkingen zijn weergegeven in tabel 2.

Tabel 2: Gemiddelde beoordeling en standaardafwijking van de afbeeldingen op negativiteit, mate van arousal, mate van interesse, complexiteit en informatieve waarde.

Soort afbeelding Negatief Arousal Interesse Complexiteit Informatief Fysiek Negatief 80.35(10.09) 68.11(16.96) 49.09(19.22) 52.88(15.85) 45.55(16.91) Sociaal Negatief 76.22(10.32) 60.27(14.82) 59.95(14.58) 58.23(12.40) 57.90(13.40) Neutraal 9.39(12.07) 18.48(13.75) 24.78(14.55) 20.67(13.36) 24.22(16.46)

Vervolgens is er gekeken of er een verband is tussen hoe negatief de afbeeldingen gevonden werden en de keuzes die de deelnemers maakten. Er bleek een negatief verband te

(20)

zijn tussen de keuze om negatieve afbeeldingen te bekijken en de beoordeelde negativiteit van fysiek negatieve afbeeldingen, r = -.26, p = .014. Naarmate men de fysiek negatieve

afbeeldingen negatiever vond, werd vaker gekozen voor de neutrale afbeeldingen. Er werd ook een verband gevonden tussen de beoordeling van de fysiek negatieve afbeeldingen en de keuze tussen de fysiek en sociaal negatieve afbeeldingen, r = .34, p = .001. Deelnemers kozen vaker voor de sociaal negatieve afbeeldingen als zij de fysiek negatieve afbeeldingen negatief vonden. Er werd geen verband gevonden tussen de beoordeling van sociaal negatieve

afbeeldingen en de keuze tussen de sociaal negatieve en neutrale afbeeldingen, r = -.02, p = .834. Ook de keuze tussen de sociale en fysieke afbeeldingen bleek niet samen te hangen met de beoordeling van de sociaal negatieve afbeeldingen, r = .17, p = .114.

Arousal

De tweede dimensie waarop de deelnemers de afbeeldingen hebben beoordeeld is de mate van arousal. De drie soorten afbeeldingen werden significant verschillend beoordeeld op deze dimensie, F(2,178)= 423.90, p < .001. Zowel de fysiek negatieve afbeeldingen als de sociaal negatieve afbeeldingen zorgden voor meer arousal dan neutrale afbeeldingen, respectievelijk t(89)= 22.16, p < .001 en t(89)= 23.38, p < .001. Verder zorgden de fysiek negatieve afbeeldingen voor meer arousal dan de sociaal negatieve afbeeldingen, t(89)= 5.74, p < .001. De gemiddelde beoordeling en standaardafwijkingen zijn weergegeven in tabel 2. Er was geen verband tussen de mate van arousal die de fysiek negatieve afbeeldingen opriepen en de keuze voor de afbeeldingen. Dit gold ook voor de sociaal negatieve afbeeldingen.

Interesse

De drie soorten afbeeldingen werden significant anders beoordeeld op de mate waarin ze interessant werden bevonden, F(2,178)= 162.23, p < .001. De fysiek negatieve

afbeeldingen en de sociaal negatieve afbeeldingen werden interessanter gevonden dan de neutrale afbeeldingen, t(89)= 10.53, p < .001 en t(89)= 17.02, p < .001. Verder vond men de

(21)

sociaal negatieve afbeeldingen interessanter dan de fysiek negatieve afbeeldingen, t(89)= -7.02, p < .001. De gemiddelde beoordelingen en standaardafwijkingen zijn uiteengezet in tabel 2.

Verder bleek er een significante correlatie te bestaan tussen de keuze voor een

negatieve afbeelding en de mate van interesse voor fysiek negatieve afbeeldingen, r = .53, p < .001, en sociaal negatieve afbeeldingen, r = .49, p < .001. Hoe interessanter men de fysiek en sociaal negatieve afbeeldingen vond hoe vaker deze werden verkozen boven een neutrale afbeelding. Daarnaast werd er een negatieve correlatie gevonden tussen interesse voor de fysiek negatieve afbeeldingen en de keuze tussen de sociaal en fysiek negatieve afbeeldingen, r = -27, p = .010.

Complexiteit

De mate van complexiteit was per soort afbeelding verschillend, F(2,178)= 282.64, p < .001. De fysiek negatieve afbeeldingen waren complexer dan de neutrale, t(89)= 16.31, p < .011. En ook de sociaal negatieve afbeeldingen werden complexer gevonden dan de neutrale afbeeldingen, t(89)= 22.56, p < .001. Daarnaast werden de sociaal negatieve afbeeldingen ook complexer gevonden dan de fysiek negatieve afbeeldingen, t(89)= -3.70, p < .001. De

gemiddelden en standaardafwijkingen zijn uiteengezet in tabel 2. Er werd geen samenhang gevonden tussen de complexiteit van de afbeeldingen en de keuze voor afbeeldingen.

Informatief

Tot slot moesten de deelnemers aangeven hoe informatief zij de afbeeldingen vonden. Ook op deze dimensie beoordeelden de deelnemers de drie soorten afbeeldingen op een andere manier, F(2,178) = 181.56, p < .001. De fysiek negatieve afbeeldingen werden

informatiever gevonden dan de neutrale afbeeldingen, t(89) = 10.87, p < .001. Ook de sociaal negatieve afbeeldingen werden informatiever gevonden dan de neutrale afbeeldingen, t(89) = 16.86, p < .001. Bovendien vonden de deelnemers de sociaal negatieve afbeeldingen

(22)

informatiever dan de fysiek negatieve afbeeldingen, t(89) = -9.33, p < .001. De gemiddelden en standaardafwijkingen zijn uiteengezet in tabel 2. De informatieve waarde van de

afbeeldingen bleek echter niet samen te hangen met de keuze voor de afbeeldingen. In tabel 3 zijn alle correlaties tussen de subjectieve beoordeling en de keuze voor de afbeeldingen uiteengezet.

Tabel 3: Correlaties tussen de beoordeling van de fysiek en sociaal negatieve afbeeldingen en de keuze die de deelnemers maakten bij de combinaties Fysiek-Neutraal, Neutraal, Sociaal-Fysiek. Beoordeling afbeelding Keuze Fysiek-Neutraal Keuze Sociaal-Neutraal Keuze Sociaal-Fysiek Fysiek Negatief -.26* .34** Fysiek Arousal -.06 .06 Fysiek Interesse .53** -.27* Fysiek Complexiteit .20 -.09 Fysiek Informatief .20 -.10 Sociaal Negatief -.02 .17 Sociaal Arousal .01 .00 Sociaal Interesse .49** -.04 Sociaal Complexiteit .06 .11 Sociaal Informatief .06 -.03

*. Correlatie is significant op .05 level **. Correlatie is significant op .001 level

Replicatie eerder onderzoek

Tijdens dit onderzoek is ook geprobeerd om een aantal bevinden van Knigge (2013) te repliceren. Zo bleek dat de deelnemers in het onderzoek van Knigge regelmatig de negatieve afbeeldingen boven de neutrale afbeeldingen verkozen. En daarnaast bleek dat de deelnemers

(23)

vaker voor de sociaal negatieve afbeeldingen kozen als de fysiek negatieve afbeeldingen. In dit onderzoek is geprobeerd om deze resultaten te repliceren. Om te beginnen is er daarom gekeken of de proportie gekozen negatieve afbeeldingen in combinatie met de neutrale afbeeldingen significant verschilt van 0. Zoals verwacht bleek dat de deelnemers niet consequent de negatieve afbeeldingen vermeden door alleen de neutrale afbeeldingen te kiezen. Zowel de proportie gekozen fysiek negatieve afbeeldingen, t(88) = 11.68, p < .001, als de proportie gekozen sociaal negatieve afbeeldingen, t(88) = 14.91, p < .001, bleek significant af te wijken van 0. Ook de proportie gekozen sociaal negatieve afbeeldingen in combinatie met de fysieke negatieve afbeeldingen week significant af van 0, t(88) = 37,41, p < .001. De gemiddelden en standaardafwijkingen zijn weergegeven in tabel 4.

Tabel 4 gemiddelde en standaardwijkingen van de keuzes tussen neutrale en negatieve afbeeldingen en de keuze sociaal negatieve of fysiek negatieve afbeeldingen.

Categorie M(SD)

Neutraal-Fysiek Negatief .38(.31)

Neutraal-Sociaal Negatief .51(.32)

Sociaal Negatief-Fysiek Negatief .73(.18)

Vervolgens is er gekeken of de deelnemers significant vaker voor de negatieve afbeeldingen kozen dan voor de neutrale afbeeldingen. Om dit te toetsen is er nogmaals een one-sample t-test uitgevoerd maar ditmaal met een toets-waarde van .5. Uit de resultaten van deze toets bleek dat de proportie gekozen fysiek negatieve afbeeldingen significant afweek van .5, t(88) = -3.56, p = .001. De deelnemers kozen significant minder vaak voor de fysiek negatieve afbeeldingen dan voor de neutrale afbeeldingen. De proportie gekozen sociaal negatieve afbeeldingen bleek niet significant af te wijken van .5, t(88) = .23, p = .82. De

(24)

deelnemers kozen ongeveer even vaak voor de sociaal negatieve afbeeldingen als voor de neutrale afbeeldingen. Verder bleek dat de proportie gekozen sociaal negatieve afbeeldingen in combinatie met fysiek negatieve afbeeldingen significant af te wijken van.5, t(88) = 11.96, p < .001. De deelnemers bleken significant vaker te kiezen voor de sociaal negatieve

afbeeldingen wanneer deze naast een fysiek negatieve afbeelding werd gepresenteerd. Persoonlijkheidskenmerken en keuze

In dit onderzoek is ook gekeken of de keuze voor de afbeeldingen samenhangt met een aantal persoonlijkheidskenmerken. Om dit te onderzoek is er gebruik gemaakt van de IRI en MC vragenlijst, de Cronbach’s alfa van deze vragenlijsten is weergegeven in tabel 5.

Tabel 5 Cronbach’s alfa van de vragenlijsten

Vragenlijst Cronbach’s alfa

IRI, Fantasy .79

IRI, Empathic Concern .66 IRI, Perspective Taking .77 IRI, Personal Disstress .72

MC .69

Er is met correlatieanalyses gekeken of er een samenhang was tussen de scores op deze vragenlijsten en de afbeeldingen die de deelnemers kozen. Allereerst bleek dat er een verband was tussen de score op de IRI Empathic Concern schaal en de keuze tussen fysiek negatieve en neutrale afbeeldingen, r = -.30, p = .005. Wanneer men hoger scoorden op Empathic Concern, koos men er minder vaak voor om de fysiek negatieve afbeeldingen te bekijken. Een soortgelijk effect werd gevonden op de IRI Perspective Taking schaal, r = -.39, p < .001. Deelnemers die hoger scoorden op de Perspective Taking schaal kozen minder vaak 24

(25)

voor de fysiek negatieve afbeeldingen wanneer deze naast een neutrale afbeelding werden gepresenteerd. Bovendien bleken deze deelnemers ook minder vaak voor de sociaal negatieve afbeeldingen te kiezen wanneer deze naast een neutrale afbeelding werden gepresenteerd, r = -.24, p = .022.

Tot slot bleek ook de score op de Morbid Curriosity vragenlijst te correleren met de keuze tussen fysiek negatieve afbeeldingen en neutrale afbeeldingen, r = .51, p < .001. Wanneer men hoger scoorden op de MC vragenlijst kozen zij ook vaker voor de fysiek

negatieve afbeeldingen. Er werd een soortgelijke samenhang gevonden tussen de score op MC vragenlijst en keuze tussen de sociaal negatieve afbeeldingen en de neutrale afbeeldingen, r = .55, p < .001. Wanneer de deelnemers hoger scoorden op de MC vragenlijst kozen zij ook vaker voor de sociaal negatieve afbeeldingen.

Discussie

In dit onderzoek is er gekeken naar de invloed van de sociale context op

nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli. Uit de resultaten bleek dat de sociale context geen significante invloed had op de keuze voor het bekijken van negatieve afbeeldingen.

Desondanks bleek uit de absolute verschillen tussen de condities wel dat proefpersonen die geïnformeerd waren dat andere mensen de negatieve afbeeldingen fascinerend vonden, in absolute zin vaker voor de negatieve afbeeldingen kozen dan de proefpersonen uit de andere condities. Ook bleek uit de data dat de deelnemers de negatieve stimuli niet structureel vermeden en dat, net als in vorig onderzoek, proefpersonen vaker voor sociaal negatieve afbeeldingen dan voor fysiek negatieve afbeeldingen kozen, wanneer deze werden

aangeboden naast neutrale afbeeldingen. Uit de resultaten van een exploratieve analyse bleek verder dat de drie soorten afbeeldingen (fysiek negatief, sociaal negatief en neutraal) anders beoordeeld werden op negativiteit, arousal, interesse, complexiteit en informatieve waarde. Bovendien werd er een negatieve samenhang gevonden tussen de negativiteit van de fysieke

(26)

negatieve afbeeldingen en de keuze voor de fysiek negatieve afbeeldingen. Daarnaast bleek dat de mate van interesse positief correleerde met de keuze voor beide soorten negatieve afbeeldingen.

Sociale context

De resultaten van dit onderzoek lieten geen significante invloed zien van de sociale context op nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli. Desondanks waren de gemiddelde proporties in de fascinatie conditie wel in absolute termen hoger dan in de controle conditie, wat in lijn was met de verwachtingen. Verder zijn er aanwijzingen dat de contextmanipulatie simpelweg niet goed bij alle proefpersonen is overgekomen. Slechts 42 deelnemers

beantwoordden de controlevragen die testten in welke mate de manipulatie correct was onthouden op juiste wijze. Uit een exploratieve analyse met alleen de deelnemers die de controlevraag voor hun conditie goed hadden werd wel een marginaal significant effect van de sociale context gevonden, en dan met name tussen de fascinatie en de controle conditie. Deze exploratieve analyse biedt dus enige ondersteuning voor de hypothese dat mensen vaker negatieve afbeeldingen benaderen, wanneer er van te voren wordt aangegeven dat anderen deze afbeeldingen fascinerend vonden. Dit is in lijn met een stroming binnen de psychologie die stelt dat zowel emotionele beleving als emotieperceptie context afhankelijk zijn (Barrett, 2006; Barrett, 2009; Barrett, 2012; Barrett, Mesquita & Gendron, 2011). De context waarin een emotie wordt ervaren of gezien beïnvloedt niet alleen het categoriseren van de emotie, maar mogelijk ook hoe de emotie wordt ervaren. Zo kan de valentie van een emotie

afhankelijk zijn van context, bijvoorbeeld wanneer angst in een spookhuis als plezierig wordt beleefd (Condon & Barret, 2013). In lijn met dit theoretische perspectief geeft het huidige onderzoek mogelijk een aanwijzing dat context, in de vorm van opinies van anderen, ook kan beïnvloeden of iemand toenadering, of verwijderingsgedrag naar een negatieve stimulus vertoond. Het is echter voorbarig om op basis van het huidige onderzoek conclusies te trekken

(27)

gezien de zwakke, niet-significante verschillen, dus verder vervolgonderzoek is absoluut noodzakelijk.

Naast de verschillen tussen de fascinatie-conditie en de controle-conditie viel op dat ook de deelnemers in de afstotend-conditie in absolute termen vaker kozen voor de negatieve afbeeldingen dan de deelnemers in de controle conditie. Dit was een onverwacht resultaat aangezien er vooraf werd verwacht dat deelnemers in de afstotend-conditie juist minder vaak voor de negatieve afbeeldingen zouden kiezen. Vooraf werd er gedacht dat de deelnemers de negatieve afbeeldingen zouden proberen te vermijden op het moment dat zij te horen kregen dat anderen deze afbeeldingen afstotend vonden. Dit resultaat kan mogelijk verklaard worden met behulp van Loewenstein’s (1994) theorie over nieuwsgierigheid. Loewenstein stelt dat mensen nieuwsgierig worden wanneer er sprake is van een information gap. In de

experimentele condities werd deze information gap saillant gemaakt voor de deelnemers, door ze te informeren dat andere studenten al een mening hadden over de negatieve afbeeldingen. Deze ‘studenten’ wisten met andere woorden iets wat de deelnemers zelf nog niet wisten en het is goed mogelijk dat dit de nieuwsgierigheid heeft aangesterkt waardoor er vaker voor de negatieve afbeeldingen werd gekozen. Mocht dit daadwerkelijk het geval zijn, dan is dat een indicatie dat men puur nieuwsgierig kan worden omdat men iets niet weet wat een ander wel weet, ongeacht of beoordeling van de ander positief of negatief is. Daarnaast is het ook mogelijk dat de informatie in de afstotend-conditie heeft ingespeeld op de sensation seeking motivatie van de deelnemers (Zuckerman & Litle, 1986; Aluja-Fabregat, 2000) waardoor ze vaker kozen voor de negatieve afbeeldingen. In dat geval is het mogelijk dat de deelnemers voor de negatieve afbeeldingen kozen omdat ze verwachtten dat die voor sterke sensorische arousal zouden zorgen. Voor vervolgonderzoek zou het interessant zijn om te kijken of de experimentele condities ook hoger scoren wanneer er bijvoorbeeld verteld wordt dat andere deelnemers de negatieve afbeeldingen mensonterend of saai vonden. Dit zou inzicht geven of

(28)

nieuwsgierigheid altijd optreed wanneer men gewezen wordt op een information gap of dat het afhangt van de specifieke mening die de ander heeft over de stimuli.

Ten slotte, gezien de variabiliteit in de wijze waarop de sociale context manipulatie door de proefpersonen is opgeslagen, is het belangrijk om aan te kaarten waarom de

contextmanipulatie mogelijk niet gelukt is. Allereerst is het mogelijk dat sommige deelnemers de informatie simpelweg niet goed hebben gelezen, wat de fouten bij de controlevragen zou kunnen verklaren. In dit onderzoek konden de deelnemers de tekst in eigen tempo lezen waardoor het mogelijk is dat sommige proefpersonen de tekst niet voldoende in zich op hebben genomen. Om hiervoor te controleren zou er bij vervolgonderzoek voor kunnen worden gekozen om vlak na het lezen van de tekst een controlevraag in te programmeren die goed beantwoord moet worden voordat men verder kan gaan met het onderzoek. Er bestaat dan echter wel een risico dat de deelnemers sneller doorhebben wat het doel van het

onderzoek is, maar dit zou kunnen worden voorkomen door ook een aantal ‘filler’ vragen op te nemen. Er zou ook voor kunnen worden gekozen om de introductietekst voor te lezen aan de deelnemer terwijl deze zelf meeleest. Op die manier komt de informatie op twee

verschillende manieren binnen waardoor de kans groter is dat deze ook daadwerkelijk wordt onthouden (zie ook Van der Grient, 2014).

Exploratieve analyse

Ook de exploratieve analyses leverden een aantal interessante bevindingen op.

Allereerst werden een aantal resultaten uit het onderzoek van Knigge (2013) gerepliceerd. Net als in het onderzoek van Knigge bleek de score op de IRI Empathic Concern schaal negatief te correleren met de keuze voor de fysiek negatieve afbeeldingen en de score op de IRI Perspective Taking schaal bleek negatief te correleren met zowel de keuze voor de fysiek negatieve afbeeldingen als de sociaal negatieve afbeeldingen. Daarnaast werd er ook een positieve correlatie gevonden tussen de score op de Nederlandse vertaling van de Morbid

(29)

Curiosity vragenlijst en de keuze voor negatieve afbeeldingen. Deze vertaling is nog nauwelijks gebruikt in onderzoek dus dit resultaat is een eerste indicatie dat de vragenlijst inderdaad nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli meet.

Verder bleek uit de subjectieve beoordeling van de afbeeldingen dat de negatieve afbeeldingen informatiever waren dan de neutrale afbeeldingen. Deze bevinding ligt in lijn met het idee van Oosterwijk (2013) over nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli. Oosterwijk stelt namelijk voor dat de nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli mogelijk mede wordt gedreven door de informatieve waarde van deze stimuli. Verder vonden de deelnemers de negatieve afbeeldingen naast informatief ook interessant, wat positief correleerde met de keuze voor de negatieve afbeeldingen. Deze bevinding komt overeen met eerdere

onderzoeken waaruit bleek dat negatieve stimuli interessant gevonden kunnen worden (Rimé et al., 2005; Turner & Silvia, 2006). Verder geeft deze bevinding een duidelijke aanwijzing dat interesse ook in verband staat met toenaderingsgedrag (i.e., de keuze om een stimulus te bekijken).

Kanttekeningen

Er moeten echter ook wat kanttekeningen geplaatst worden bij dit onderzoek. Allereerst werden er bij de combinatie van een negatieve afbeelding naast een neutrale afbeelding andere resultaten gevonden dan bij het onderzoek van Knigge (2013). De deelnemers kozen bij de combinatie van sociaal negatieve afbeeldingen en neutrale afbeeldingen ongeveer even vaak voor de neutrale afbeeldingen als de sociaal negatieve afbeeldingen. De resultaten van Knigge lieten echter zien dat de deelnemers gemiddeld genomen vaker voor de sociaal negatieve afbeeldingen kozen dan voor de neutrale

afbeeldingen. En ook bij de combinatie fysiek negatief-neutraal was het resultaat niet zoals verwacht, in dit onderzoek koos men in minder dan de helft van de keren voor de fysiek negatieve afbeeldingen terwijl dat in het onderzoek van Knigge in ongeveer de helft van de

(30)

gevallen gebeurde. Mogelijk zijn deze resultaten het gevolg van een aanpassing in de set neutrale afbeeldingen die gebruikt is. In dit onderzoek is er namelijk voor gekozen om een aantal van de neutrale afbeeldingen uit het onderzoek van Knigge te vervangen door neutrale afbeeldingen uit de NAPS (Marchewka et al., 2013) die neutrale gezichten of neutrale sociale situaties toonden. Mogelijk waren deze afbeeldingen dusdanig interessanter dan de eerder gebruikte stimuli, waardoor ze vaker gekozen werden.

Bij de combinatie van fysiek negatieve afbeeldingen naast sociaal negatieve

afbeeldingen werd wel een soortgelijk effect gevonden als in het onderzoek van Knigge, de deelnemers kozen vaker voor de sociaal negatieve afbeeldingen dan de fysiek negatieve afbeeldingen. Uit de exploratieve analyse bleek dat er een samenhang was tussen de beoordeling van de fysiek negatieve afbeeldingen op negativiteit en de keuze die men maakten bij de combinatie fysiek-sociaal. Hoe negatiever men de fysiek negatieve

afbeeldingen vond, hoe vaker men koos voor de sociaal negatieve afbeeldingen. Het is dus goed mogelijk dat de deelnemers niet uit nieuwsgierigheid voor de sociaal negatieve

afbeeldingen kozen, maar dat ze dit deden om de fysiek negatieve afbeeldingen te vermijden. Conclusie

Hoewel de hypothese over de invloed van de sociale context niet bevestigd kon worden heeft dit onderzoek wel een aantal interessante resultaten opgeleverd. Zo blijkt uit de subjectieve beoordelingen van de afbeeldingen dat de negatieve afbeeldingen naast negatief ook interessant en informatief worden gevonden. Dit betekent dat er bij vervolgonderzoek met negatieve stimuli rekening moet worden gehouden met het feit dat deze stimuli naast

gevoelens van bijvoorbeeld angst of walging ook een gevoel van interesse kunnen activeren. Verder is het op basis van alleen dit onderzoek nog te vroeg om te stellen dat de sociale context geen invloed heeft op de nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli. Sterker nog de exploratieve analyse met alleen de deelnemers die de belangrijkste controlevraag goed hadden

(31)

lijkt een indicatie te zijn dat er met wat aanpassingen in de manipulatie wel degelijk een effect van de sociale context gevonden kan worden. Kortom, met behulp van vervolgonderzoek, inclusief pilotstudies om de manipulatie te verbeteren, kan er mogelijk nieuw licht worden geworpen op de vraag hoe de opinies van anderen de nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli beïnvloedt.

(32)

Literatuurlijst

Aluja-Fabregat, A. (2000). Personality and curiosity about TV and films violence in adolescents. Personality and Individual Differences, 29(2), 379-392.

Barrett, L. F. (2009). Variety is the spice of life: A psychological construction approach to understanding variability in emotion. Cognition and Emotion, 23(7), 1284-1306.

Barrett, L. F. (2012). Emotions are real. Emotion, 12(3), 413.

Barrett, L. F., Mesquita, B., & Gendron, M. (2011). Context in emotion perception. Current Directions in Psychological Science, 20(5), 286-290.

Barrett, L. F. (2006). Solving the emotion paradox: Categorization and the experience of emotion. Personality and Social Psychology Review : An Official Journal of the Society for Personality and Social Psychology, Inc, 10(1), 20-46.

doi:10.1207/s15327957pspr1001_2 [doi]

Cialdini, R. B. (2007). Descriptive social norms as underappreciated sources of social control. Psychometrika, 72(2), 263-268.

Condon, P., & Feldman Barrett, L. (2013). Conceptualizing and experiencing compassion. Emotion, 13(5), 817.

Davis, M. H. (1983). Measuring Individual Differences in Empathy: Evidence for a

Multidimensional Approach. Journal of Personality and Social Psychology, 44, 1,

113-126.

(33)

Elliot, A. J. (1999). Approach and avoidance motivation and achievement goals. Educational Psychologist, 34(3), 169-189.

Goldstein, J. (1999). The attractions of violent entertainment. Media Psychology, 1(3), 271-282.

Hoffner, C. (2009). Affective responses and exposure to frightening films: The role of empathy and different types of content. Communication Research Reports, 26(4), 285-296.

Hoffner, C. A., Fujioka, Y., Ye, J., & Ibrahim, A. G. (2009). Why we watch: Factors affecting exposure to tragic television news. Mass Communication and Society, 12(2), 193-216.

Hoffner, C. A., & Levine, K. J. (2005). Enjoyment of mediated fright and violence: A meta-analysis. Media Psychology, 7(2), 207-237.

Kashdan, T. B., & Silvia, P. J. (2009). Curiosity and interest: The benefits of thriving on novelty and challenge. Oxford Handbook of Positive Psychology, 2, 367-374.

Knigge, S., (2013). Morbide Nieuwsgierigheid: Een nieuw paradigma. Masterthese Sociale Psychologie, Augustus 2013.

LaBar, K. S., Mesulam, M., Gitelman, D. R., & Weintraub, S. (2000). Emotional curiosity: Modulation of visuospatial attention by arousal is preserved in aging and early-stage Alzheimer’s disease. Neuropsychologia, 38(13), 1734-1740.

Lang, P. J. (1995). The emotion probe: Studies of motivation and attention. American Psychologist, 50(5), 372.

(34)

Lang, P. J., & Bradley, M. M. (2010). Emotion and the motivational brain. Biological Psychology, 84(3), 437-450.

Lang, P. J., Bradley, M. M., & Cuthbert, B. N. (2008). International affective picture system ( IAPS): instruction manual and affective ratings. Technical Report A-8. University of Florida, Gainesvile, FL.

Litman, J. (2005). Curiosity and the pleasures of learning: Wanting and liking new information. Cognition & Emotion, 19(6), 793-814.

Loewenstein, G. (1994). The psychology of curiosity: A review and reinterpretation. Psychological Bulletin, 116(1), 75.

Marchewka, A., Żuwarski, L., Jednoróg, K., & Grabwoska, A. (2013). The Nencki Affective Picture System (NAPS): Introduction to a novel, standardized, wide-range, high-quality, realistic picture database. Behavior Research Methods. doi: 10.3758/s13428-013-0379-1.

Oosterwijk, S. (2013). Approaching the negative: The what, when and how of morbid curiosity. VENI-voorstel, 2013.

Pinkerton, K., & Zhou, S. (2008). Effects of morbid curiosity on perception, attention, and reaction to bad news. The University of Alabama McNair Journal, , 129-143.

Rimé, B., Delfosse, C., & Corsini, S. (2005). Emotional fascination: Responses to viewing pictures of September 11 attacks. Cognition & Emotion, 19(6), 923-932.

Silvia, P. J. (2005). What is interesting? Exploring the appraisal structure of interest. Emotion, 5, 89-102.

(35)

Turner Jr, S. A., & Silvia, P. J. (2006). Must interesting things be pleasant? A test of competing appraisal structures. Emotion, 6(4), 670.

Unkelbach, C., Fiedler, K., Bayer, M., Stegmüller, M., & Danner, D. (2008). Why positive information is processed faster: The density hypothesis. Journal of Personality and Social Psychology, 95(1), 36.

Van der Grient, R. (2014). De invloed van sociale context op de mate van morbide nieuwsgierigheid. Masterthese Sociale Psychologie, Augustus 2014.

Zaki, J., Schirmer, J., & Mitchell, J. P. (2011). Social influence modulates the neural computation of value. Psychological Science, 22(7), 894-900.

doi:10.1177/0956797611411057 [doi]

Zuckerman, M., & Litle, P. (1986). Personality and curiosity about morbid and sexual events. Personality and Individual Differences, 7(1), 49-56.

(36)

Bijlage 1: Lijst met gebruikte IAPS en NAPS afbeeldingen

.

Fysiek Negatief Sociaal Negatief Neutraal

Fysiek_negatief_1 IAPS/3001.bmp Sociaal_negatief_1 IAPS/2691.bmp Neutraal_1 IAPS/2190.bmp Fysiek_negatief_2 IAPS/3015.bmp Sociaal_negatief_2 IAPS/3216.bmp Neutraal_2 IAPS/2191.bmp Fysiek_negatief_3 IAPS/3016.bmp Sociaal_negatief_3 IAPS/3530.bmp Neutraal_3 IAPS/2235.bmp Fysiek_negatief_4 IAPS/3019.bmp Sociaal_negatief_4 IAPS/6022.bmp Neutraal_4 IAPS/2480.bmp Fysiek_negatief_5 IAPS/3030.bmp Sociaal_negatief_5 IAPS/6212.bmp Neutraal_5 IAPS/2593.bmp Fysiek_negatief_6 IAPS/3064.bmp Sociaal_negatief_6 IAPS/6313.bmp Neutraal_6 IAPS/2594.bmp Fysiek_negatief_7 IAPS/3071.bmp Sociaal_negatief_7 IAPS/6831.bmp Neutraal_7 IAPS/2840.bmp Fysiek_negatief_8 IAPS/3100.bmp Sociaal_negatief_8 IAPS/8485.bmp Neutraal_8 IAPS/5395.bmp Fysiek_negatief_9 IAPS/3103.bmp Sociaal_negatief_9 IAPS/9050.bmp Neutraal_9 IAPS/5471.bmp Fysiek_negatief_10 IAPS/3130.bmp Sociaal_negatief_10 IAPS/9163.bmp Neutraal_10 IAPS/5535.bmp Fysiek_negatief_11 IAPS/3160.bmp Sociaal_negatief_11 IAPS/9250.bmp Neutraal_11 IAPS/7038.bmp Fysiek_negatief_12 IAPS/3168.bmp Sociaal_negatief_12 IAPS/9252.bmp Neutraal_12 Faces_042_h Fysiek_negatief_13 IAPS/3195.bmp Sociaal_negatief_13 IAPS/9253.bmp Neutraal_13 Faces_099_h Fysiek_negatief_14 IAPS/3213.bmp Sociaal_negatief_14 IAPS/9254.bmp Neutraal_14 Faces_315_h Fysiek_negatief_15 IAPS/3250.bmp Sociaal_negatief_15 IAPS/9400.bmp Neutraal_15 Faces_349_h Fysiek_negatief_16 IAPS/9043.bmp Sociaal_negatief_16 IAPS/9413.bmp Neutraal_16 People_089_h Fysiek_negatief_17 IAPS/9405.bmp Sociaal_negatief_17 IAPS/9419.bmp Neutraal_17 People_091_h Fysiek_negatief_18 IAPS/9490.bmp Sociaal_negatief_18 IAPS/9427.bmp Neutraal_18 People_092_v Fysiek_negatief_19 IAPS/9500.bmp Sociaal_negatief_19 IAPS/9900.bmp Neutraal_19 People_164_h Fysiek_negatief_20 IAPS/9635_1.bmp Sociaal_negatief_20 IAPS/9921.bmp Neutraal_20 People_169_h

(37)

Bijlage 2: Introductietekst met contextmanipulatie CONTROLE CONDITIE:

In dit onderzoek zijn we geïnteresseerd in welke visuele informatie de aandacht van mensen trekt. In het dagelijks leven wordt je met veel visuele informatie geconfronteerd, denk bijvoorbeeld aan reclame borden langs de weg, foto’s in de krant of afbeeldingen op het internet. Soms is er maar weinig nodig om te besluiten of we informatie nader willen

bekijken, zoals wanneer je op een “still” van een filmpje op facebook klikt. In dit onderzoek bekijken we wanneer mensen er voor kiezen om kort aangeboden informatie verder te bestuderen.

Je krijgt straks zowel neutrale als negatieve afbeeldingen te zien. Deze afbeeldingen komen uit de International Affective Picture System database. De afbeeldingen die uit deze database komen zijn beoordeeld door 350 studenten, onder andere op hoe negatief ze werden

gevonden.

Op basis van deze beoordelingen hebben we afbeeldingen geselecteerd. De neutrale afbeeldingen die je te zien krijgt werd door slechts een enkeling als negatief beoordeeld. De negatieve afbeeldingen die je te zien krijgt werden door de grote meerderheid van de studenten als negatief beoordeeld.

Het experiment werkt als volgt. Je krijgt eerst twee kleine afbeeldingen te zien. Wanneer de twee kleine afbeeldingen van het scherm verdwenen zijn, komt het woord “kies” in beeld. Wanneer dat woord verschijnt, kun je een keuze maken om één van de kleine afbeeldingen in groot formaat op het scherm te zien.

Om de linker afbeelding te zien druk je op de ‘A’ toets van het toetsenbord, om de rechter afbeelding te zien druk je op de ‘L’ toets van het toetsenbord. Je drukt dus op de linkertoets voor de linker afbeelding en op de rechtertoets voor de rechter afbeelding. Vervolgens zal de door jouw gekozen afbeelding groot op het scherm verschijnen.

Het is belangrijk in dit onderzoek dat je een serieuze keuze maakt en je niet laat leiden door sociaal-wenselijke overwegingen. Er zijn geen goede of foute antwoorden, het gaat om jouw persoonlijke keuze.

(38)

MISSELIJKMAKEND-CONDITIE:

In dit onderzoek zijn we geïnteresseerd in welke visuele informatie de aandacht van mensen trekt. In het dagelijks leven wordt je met veel visuele informatie geconfronteerd, denk bijvoorbeeld aan reclame borden langs de weg, foto’s in de krant of afbeeldingen op het internet. Soms is er maar weinig nodig om te besluiten of we informatie nader willen

bekijken, zoals wanneer je op een “still” van een filmpje op facebook klikt. In dit onderzoek bekijken we wanneer mensen er voor kiezen om kort aangeboden informatie verder te bestuderen.

Je krijgt straks zowel neutrale als negatieve afbeeldingen te zien. Deze afbeeldingen komen uit de International Affective Picture System database. De afbeeldingen die uit deze database komen zijn beoordeeld door 350 studenten, onder andere op hoe negatief, fascinerend en afstotend ze werden gevonden.

Op basis van deze beoordelingen hebben we afbeeldingen geselecteerd. De neutrale afbeeldingen die je te zien krijgt werd door slechts een enkeling als negatief beoordeeld. De negatieve afbeeldingen die je te zien krijgt werden door de grote meerderheid van de studenten als negatief beoordeeld. Verder vond een meerderheid van de ondervraagden de negatieve afbeeldingen afstotend. De ondervraagden gaven bijvoorbeeld aan dat ze de negatieve afbeeldingen “weerzinwekkend” vonden, of gaven aan dat “het niet prettig was om naar de afbeeldingen te kijken”. Ook werd bijvoorbeeld gezegd “ik voelde sensaties in mijn lichaam tijdens het kijken” en “sommige afbeeldingen waren misselijkmakend”. Slechts een kleine minderheid van de ondervraagden vond de afbeeldingen fascinerend.

Het experiment werkt als volgt. Je krijgt eerst twee kleine afbeeldingen te zien. Wanneer de twee kleine afbeeldingen van het scherm verdwenen zijn, komt het woord “kies” in beeld. Wanneer dat woord verschijnt, kun je een keuze maken om één van de kleine afbeeldingen in groot formaat op het scherm te zien.

(39)

Om de linker afbeelding te zien druk je op de ‘A’ toets van het toetsenbord, om de rechter afbeelding te zien druk je op de ‘L’ toets van het toetsenbord. Je drukt dus op de linkertoets voor de linker afbeelding en op de rechtertoets voor de rechter afbeelding. Vervolgens zal de door jouw gekozen afbeelding groot op het scherm verschijnen.

Het is belangrijk in dit onderzoek dat je een serieuze keuze maakt en je niet laat leiden door sociaal-wenselijke overwegingen. Er zijn geen goede of foute antwoorden, het gaat om jouw persoonlijke keuze.

INFORMATIE-CONDITIE:

In dit onderzoek zijn we geïnteresseerd in welke visuele informatie de aandacht van mensen trekt. In het dagelijks leven wordt je met veel visuele informatie geconfronteerd, denk bijvoorbeeld aan reclame borden langs de weg, foto’s in de krant of afbeeldingen op het internet. Soms is er maar weinig nodig om te besluiten of we informatie nader willen

bekijken, zoals wanneer je op een “still” van een filmpje op facebook klikt. In dit onderzoek bekijken we wanneer mensen er voor kiezen om kort aangeboden informatie verder te bestuderen.

Je krijgt straks zowel neutrale als negatieve afbeeldingen te zien. Deze afbeeldingen komen uit de International Affective Picture System database. De afbeeldingen die uit deze database komen zijn beoordeeld door 350 studenten, onder andere op hoe negatief, fascinerend en afstotend ze werden gevonden.

Op basis van deze beoordelingen hebben we afbeeldingen geselecteerd. De neutrale afbeeldingen die je te zien krijgt werd door slechts een enkeling als negatief beoordeeld. De negatieve afbeeldingen die je te zien krijgt werden door de grote meerderheid van de studenten als negatief beoordeeld. Verder vond een meerderheid van de ondervraagden de negatieve afbeeldingen fascinerend. De ondervraagden gaven bijvoorbeeld aan dat ze de negatieve afbeeldingen “interessant” vonden, en gaven aan “zoiets heb ik nog niet eerder gezien”. Ook werd bijvoorbeeld gezegd dat “ondanks dat de afbeeldingen heel negatief zijn, werd ik er wel door geboeid” en “sommige afbeeldingen waren informatief”. Slechts een kleine minderheid van de ondervraagden vond de afbeeldingen afstotend.

Het experiment werkt als volgt. Je krijgt eerst twee kleine afbeeldingen te zien. Wanneer de twee kleine afbeeldingen van het scherm verdwenen zijn, komt het woord “kies” in beeld.

(40)

Wanneer dat woord verschijnt, kun je een keuze maken om één van de kleine afbeeldingen in groot formaat op het scherm te zien.

Om de linker afbeelding te zien druk je op de ‘A’ toets van het toetsenbord, om de rechter afbeelding te zien druk je op de ‘L’ toets van het toetsenbord. Je drukt dus op de linkertoets voor de linker afbeelding en op de rechtertoets voor de rechter afbeelding. Vervolgens zal de door jouw gekozen afbeelding groot op het scherm verschijnen.

Het is belangrijk in dit onderzoek dat je een serieuze keuze maakt en je niet laat leiden door sociaal-wenselijke overwegingen. Er zijn geen goede of foute antwoorden, het gaat om jouw persoonlijke keuze.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien de deelnemende rechtspersoon zijn jaarrekening opstelt op basis van historische kosten dienen volgens de Ontwerp-Richtlijn de reële waarden van de activa op het

Want als het antwoord op een vraag nog niet in de kennis- databank is opgenomen, zorgen deskundigen van het PR voor beantwoording.. U krijgt binnen vijf werkdagen een e-mail met

Als negatieve goodwill zich voordoet dan wordt dit volgens de IASB veroorzaakt door één van de drie componenten: (a) een onjuiste (niet reële) waardering van de activa en passiva,

Voor het meten van de invloed van het rechtssysteem is in het onderzoek, naar aanleiding van andere onderzoeken, getoetst of autoproducenten in landen met een common law

In general, the dynamics, quantified by, e.g., the maximum spreading diameter and the splashing threshold, are governed by the interplay of three forces, namely, those due to

The research design explores the subjecti- vity of one non-user of mobile services and mobile in- ternet and the subjectivity of one heavy user.. Both par- ticipants were submitted

Na het knippen en opnieuw poten halverwege de proef, ging een groot deel van de geknipte planten dood en tevens bijna alle ieuw gepote planten. Omdat dit mogelijic veroorzaakt werd

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te