• No results found

Geweld : niet geschikt voor alle leeftijden : een studie naar het effect van gewelddadig beeldmateriaal op de mate van agressie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geweld : niet geschikt voor alle leeftijden : een studie naar het effect van gewelddadig beeldmateriaal op de mate van agressie"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

- Een studie naar het effect van gewelddadig beeldmateriaal op de mate van agressie -

Myrthe Heuser (5678722)

Masterscriptie Klinische Psychologie (Track: Training & Development)

Onder begeleiding van Arnold van Emmerik & Bruno Verschuere

(2)

1

Dankwoord

Na een periode van ongeveer een jaar is het eindelijk zover, en nu kan ik met dit dankwoord de laatste hand leggen aan deze scriptie. Het is een periode waar ik zeker met veel genoegen op terugkijk, terwijl ik toch ook wel stiekem geniet van het feit dat er nu een einde aan komt. Met dit dankwoord zou ik graag willen stilstaan bij de mensen die mij hebben gesteund en geholpen. Zonder jullie was deze scriptie namelijk niet mogelijk geweest.

Allereerst zou ik graag Arnold van Emmerik en Bruno Verschuere willen bedanken voor hun nooit aflatende enthousiasme en - vele - constructieve feedback. Zij hebben er als een dynamisch duo absoluut voor gezorgd dat dit proces niet alleen leerzaam, maar bovendien ook plezierig was.

Daarnaast verdient Mattis van den Bergh zeker ook een speciaal dankwoord. Hij heeft vaak geïnteresseerd nagevraagd hoe mijn scriptie-onderzoek ervoor stond, en toonde deze betrokkenheid vooral door mij te willen helpen met mijn statistische vragen. Ik wil je daarnaast in het bijzonder bedanken omdat je mij altijd weet te fascineren, en te enthousiasmeren met je passie voor onderzoek.

Verder stond een tiental vrienden voor mij klaar om als deelnemer mee te doen aan een kleine pilot (Maaike, Madelon, Job, Laura P, Laura K, Wietske, Tiel, Paula, Nina, en Vera!) Tijdens deze gezellige dag stonden er bij wijze van beloning sap en paaseitjes klaar, maar nu verdienen jullie natuurlijk ook een hartelijke dankjulliewel!

Linda van Damme, de coördinator van de Testzittingen, zou ik ook graag willen bedanken voor haar hulp bij het verkrijgen van de Testweekdata. Zij was altijd hartelijk in haar mails, en ze was zelfs tijdens de kerstvakantie bereid om haar mail te beantwoorden en met mij mee te denken.

Tot slot verdient Egbert Worms zeker niet de minst eervolle vermelding. Lieverd, dankjewel voor al je steun, het nalezen, en het corrigeren van mijn overmatige kommagebruik. Punt.

(3)

2

Abstract

Naar aanleiding van een groeiend aantal geweldsincidenten vraagt men zich af of mediageweld hiervan mede een oorzaak kan zijn. Tot op heden is er echter enkel een correlatie

vastgesteld tussen het kijken naar gewelddadig beeldmateriaal en het vertonen van agressie, maar geen causaal verband. Dit onderzoek heeft zicht daarom gericht op de vraag, of het kijken naar geweld, agressief gedrag kan veroorzaken. Dit is onderzocht door de mate van agressie van een controle conditie (N=30), en een agressie conditie (N=30) met elkaar te vergelijken, nadat zij respectievelijk naar neutraal beeldmateriaal of naar gewelddadig beeldmateriaal hebben gekeken. Mate van agressie is gemeten door middel van een gedragsmaat (hot sauce experiment), en een voor- en nameting van staat woede (V-POMS). Alle deelnemers werden na het beeldmateriaal geprikkeld om geagiteerd te raken, middels negatieve feedback van een (fictieve) mededeelnemer. Daarna hebben de deelnemers hete saus voor deze (fictieve) mededeelnemer opgeschept, waarmee agressief gedrag werd gemeten. Beide condities ervaarden na de feedback meer staat woede, maar enkel de agressie conditie gedroeg zich daarnaar door meer hete saus op te scheppen. Zodoende blijkt gewelddadig beeldmateriaal agressief gedrag te veroorzaken.Om na te gaan of persoonlijkheid dit effect heeft beïnvloed, is er gecontroleerd of Consciëntieusheid, Altruïsme, Neuroticisme (5-PFT), mate van zelfinzicht (ACL), en trek woede (BDHI-D), moderatoren waren. Dit bleek niet het geval, maar dat is mogelijk een type 1 meetfout. Concluderend kan hieruit opgemaakt worden dat de kijkwijzer wetenschappelijk gegrond is; televisiegeweld kan agressief gedrag veroorzaken.

(4)

3

Inhoudsopgave

Dankwoord……….1 Abstract………..…2 1. Inleiding……….4 2. Methoden………...….8

§ 2.1 Steekproefkarakteristien……….………..…8

§ 2.2 Onderzoeksopzet………...……….……….…….……10

§ 2.3 Onderzoeksprocedure……….……….…….…....11

§ 2.4 Materiaal……….……….…….……12

§ 2.5 Data analyse……….……….…….…...16

3. Resultaten………..………17

§ 3.1 Steekproefkarakteristieken……….…………..……17

§ 3.2 Manipulatiechecks……….………..……….17

§ 3.3 Centrale vraagstelling……….………..………20

§ 3.4 Controlevariabelen……….…………..…….21

4. Discussie………..…...22 Referenties………..…...27 Bijlage………..………..32

Bijlage 1 – Oordeel beeldmateriaal………33

Bijlage 2 – Oordeel saus………....34

Bijlage 3 – Oordeel feedback……….35

Bijlage 4 – Smaakvoorkeur………...……….36

(5)

4

1. Inleiding

In de afgelopen decennia hebben wereldwijd veel fatale schietincidenten plaatsgevonden op middelbare scholen. Dit aantal zinloos geweldincidenten groeit alsmaar (Killingbeck, 2001), waardoor de vraag hoe zoiets kan gebeuren steeds dringender wordt. Ondertussen is gebleken dat onder andere het spelen van gewelddadige videospellen mogelijk iemand tot agressief gedrag aanzet (Paik & Comstock, 1994; Krahé, 2013). Dit kan veroorzaakt worden doordat iemand als het ware went aan de impact van geweld, waardoor geweld steeds normaler voor hem/haar wordt. Daardoor kan diegene de ernst van de gevolgen van de agressie onderschatten, waardoor hij/zij zich sneller agressief gedraagt (Greitemeyer, 2014). Doordat videospellen dit effect op agressief gedrag kunnen hebben, is de algemeen geaccepteerde aanname ontstaan dat dit ook geldt voor afgebeeld geweld in films en op televisie. Dit blijkt uit het feit dat er een kijkwijzer is ingesteld om de jeugd tegen geweld op televisie te beschermen (http://www.kijkwijzer.nl/). Men beargumenteert op de kijkwijzer website dat kinderen beschermd moeten worden tegen televisiegeweld omdat dit onder andere agressie bij kinderen

aanwakkert, en kinderen afstompt voor geweld (Potter, 1999; Nikken, 2007). Deze aanname is zo wijdverspreid, dat ook andere landen zoals Amerika (www.tvguidelines.org) en Engeland

(www.bbfc.co.uk) richtlijnen hanteren om ouders hiervoor te waarschuwen. Tot op heden is de aanname dat televisiegeweld agressie veroorzaakt, echter helaas nog niet wetenschappelijk

ondersteund. Aangezien geweld tegenwoordig prominent op televisie voorkomt, met gemiddeld zo’n 8 incidenten per uur (Robertson, McAnally & Hancox, 2013), is het wel van belang dat er gedegen experimenteel onderzoek plaatsvindt. Zo nodig kan de huidige kijkwijzer in dat geval ondersteund - of juist weerlegd - worden.

Tot nu toe is uit extensief onderzoek in de jaren ’70 en ’80 enkel een samenhang tussen televisiegeweld en agressief gedrag naar voren gekomen (Freedman, 2002). Eron, Huesmann, Lefkowitz en Walder (1972) rapporteerden bijvoorbeeld resultaten van een grootschalig project waarbij 875 kinderen gevolgd werden en meewerkten aan een follow-up na 10 jaar. Er bleek een correlatie te zijn tussen kijken naar televisiegeweld en agressie (r=.21, p<.001), en dit bleek 10 jaar later nog steeds zo te zijn (r=.31, p<.001) (Lefkowitz, Eron, Walder & Huesmann, 1977). Dat strookt met Friedman en Johnson (1972) en hun vergelijking tussen 39 agressieve kinderen en 41 niet

(6)

5 agressieve kinderen. Uit hun onderzoek bleek dat de agressieve groep meer gewelddadige televisie

keek dan de groep die niet agressief was. Naast deze voorbeelden, zijn er nog veel andere correlationele onderzoeken die een correlatie bevestigen (Feschbach & Singer, 1971; Hartnagel, Teevan & McIntyre, 1975; Comstock, 1980; Singer & Singer 1980). Er is zodoende gebleken dat er zeker een relatie bestaat tussen televisiegeweld en agressief gedrag. Het is echter moeilijk om vast te stellen of iemand meer naar geweld kijkt omdat iemand agressief van aard is en daar een voorkeur voor heeft, of dat iemand juist agressiever wordt van het veelvuldig kijken naar geweld. Veel van de bovenstaande onderzoekers (Friedman & Johnson, 1972; Comstock, 1980) beargumenteren

desondanks toch ook voor een causaal verband, waardoor het vermoeden blijft bestaan dat het kijken naar geweld agressief gedrag veroorzaakt (Robertson, McAnally, & Hancox, 2013).

Tot op heden is hier nog geen evidentie voor gevonden. Hoewel er wel een aantal

experimentele onderzoeken is, die heeft getracht om te achterhalen of iemand agressief wordt van het kijken naar geweld. Veel van deze onderzoeken hebben echter een ongeschikt experiment gebruikt, waardoor de resultaten geen indicatie waren voor daadwerkelijke causaliteit, of het tegenspreken daarvan (Ferguson & Savage, 2012). Leyens, Parke, Camino & Berkowitz (1975) hebben bijvoorbeeld jongens in verschillende huisjes onderverdeeld en hen een week lang naar gewelddadige of neutrale beelden laten kijken. Uiteindelijk raakten alle jongens gedurende hun verblijf steeds agressiever, ongeacht of ze naar gewelddadige of neutrale beelden keken. Leyens et al. (1975) concludeerden hieruit dat gewelddadig beeldmateriaal geen effect heeft op de mate van agressie. Een andere

mogelijke verklaring daarentegen is dat de jongens geagiteerd zijn geraakt door het lange verblijf, en elkaar hierin hebben versterkt. Onder andere hierdoor blijft het nog steeds onduidelijk of er een mogelijk causaal verband bestaat tussen het kijken naar geweld en de mate van agressie.

Toch lijkt het aannemelijk, omdat de media regelmatig een geromantiseerd beeld van geweld schetsten, wat ondoordacht gewelddadig gedrag zou kunnen aanwakkeren. Zo bleek uit de National Television Violence Study in Amerika in 1996 dat in 73% van de bestudeerde gewelddadige scenes de dader ongestraft wegkwam, en in 58% van deze gevallen het slachtoffer geen enkele pijn liet zien. Wat zodoende een rooskleuriger beeld weergeeft, dan wat de werkelijke gevolgen zouden kunnen zijn. Daarnaast is er ook een aantal factoren die duidelijk een saillant negatieve invloed hebben op het

(7)

6 sociale – en cognitieve functioneren van kinderen (Freedman, 1984), wat eventueel tot agressief

gedrag kan leiden (Savage, 2004). Zo kunnen kinderen zich identificeren met de acteurs op televisie, waardoor ze zich vereenzelvigen met hun agressieve gedrag, en hun normen en waarden (Cohen, 2001). Basale leerprincipes suggereren verder dat kinderen andermans gedrag imiteren (Bandura, 1977). Bandura heeft zelfs een reeks experimenten gepubliceerd, waarin jonge kinderen het gedrag van volwassen nadeden, die op een videobeeld agressief gedrag lieten zien (Bandura; 1965, Bandura, Ross, & Ross; 1963). Huesmann en Miller (1994) beargumenteren bovendien dat het zeer plausibel is, dat veelvoudige blootstelling aan televisiegeweld kinderen agressieve gewoonten aanleert die

beklijven tot in hun volwassenheid. Dit is gebaseerd op de aanname dat (anti-) sociaal gedrag wordt bepaald door cognitieve scripts (Huesmann, 1986a). Zo ontstaat agressief gedrag geleidelijk wanneer iemand bijvoorbeeld heeft geleerd dat agressie een middel is om zijn zin te krijgen, en dat in een script heeft opgeslagen in zijn geheugen. Hoe vaker diegene dit script gebruikt om te beoordelen of agressie geoorloofd is, en daarin bevestigd wordt, hoe sterker deze overtuiging wordt (Huesmann, 1998). Tot slot zal iemand die heel vaak is blootgesteld aan geweld het als minder indrukwekkend ervaren, dan iemand die daar onbekend mee is (Thomas & Drabman, 1975). Dit wordt ook wel desensitisatie genoemd, waarbij de gebruikelijke emotionele reactie op geweld afgestompt is (Eysenck & Nias, 1978). Als gevolg zal hierdoor minder angst en spanning worden ervaren, en geweld meer als

gangbaar beleefd worden (Griffiths & Shuckford, 1989). Onder andere deze factoren zorgen ervoor dat het risicovol kan zijn om naar geweld te kijken, en dat een causaal verband tussen televisiegeweld en mate van agressie plausibel is.

Naar aanleiding van bovenstaande onderbouwing, is dit experimentele onderzoek in het leven geroepen om zodoende causaliteit vast te stellen. Dit onderzoek heeft daarnaast naar enkele factoren gekeken, die eventueel ook van invloed kunnen zijn op de mate van agressie. Kijkers zullen namelijk niet noodzakelijk agressief reageren als zij daartoe aangezet worden. Bandura (1994) is zelfs van mening dat agressief gedrag alleen voorkomt als er “een unieke samenstelling van factoren zich voordoet, en dat het gedrag uitblijft als één van deze factoren ontbreekt”. Er zijn meerdere factoren die zogezegd van unieke invloed kunnen zijn, zoals bepaalde persoonlijkheidstrekken (Lau, 2013), die agressief gedrag kunnen versterken, of juist inperken (Densen, Dewall & Finkel, 2012; Seibert, Miller,

(8)

7 Pryor, Reidy & Zeichner, 2009). Het scala aan dergelijk onderzoek om persoonlijkheidstrekken uit te selecteren is onuitputbaar gebleken. Waardoor voor dit onderzoek persoonlijkheidstrekken zijn geselecteerd die op het eerste oog het meest relevant leken, en waarvan de samenhang met de mate van agressie empirisch ondersteund is.

Allereerst is gebleken dat een paar persoonlijkheidsdimensies van the big five van sterke invloed zijn op iemands neiging tot agressief gedrag (Costa & McCrae, 1992).Voor drie dimensies in het bijzonder (Consciëntieusheid, Altruïsme, en Neuroticisme), is er een sterke consensus over de samenhang met agressief gedrag (Jones, Miller & Lynam, 2011). Neuroticisme (Anderson et al. 2007) correleert bijvoorbeeld positief met agressief gedrag. Dat komt doordat de trek Neuroticisme

beschreven wordt als de neiging om negatieve emoties te ervaren, hoog neurotici zullen derhalve vatbaar zijn voor woede en agressie. Daarentegen correleren Altruïsme en Consciëntieusheid negatief met agressief gedrag (Miller & Lynam, 2006), respectievelijk vanwege een kenmerkend meegaand karakter (Jensen-Campbell & Graziano, 2001), en de eigenschap om de gevolgen van het eigen gedrag zorgvuldig af te wegen (Jensen-Campbell, Knack, Waldrip, Campbell, 2007). Deze drie persoonlijkheidsdimensies zullen daarom worden meegenomen in de verdere analyse van het aangewakkerde agressieve gedrag.

Ten tweede is emotionele intelligentie een persoonlijkheidstrek die ervoor kan zorgen dat iemand zich meer of minder agressief gedraagt. Mensen met een lage emotionele intelligentie vertonen met name meer agressief gedrag, dan mensen met een hoge emotionele intelligentie (García-Sancho, Salguero, & Fernández-Berrocal, 2014). Dit komt doordat mensen met een hogere emotionele intelligentie beter in staat zijn om emoties en gedrag waar te nemen, deze te begrijpen, en hun eigen gedrag aan de hand daarvan te reguleren. Om gedrag te reguleren is er competent inzicht nodig in de eigen gedachten en gevoelens, alvorens diegene deze kan omzetten in constructief gedrag. Ontbreekt dit zelfinzicht echter, dan zullen deelnemers sneller geneigd zijn om zich agressief te gedragen. (Densen, Dewall, & Finkel, 2012). Om te controleren voor de invloed van emotionele intelligentie, zal zodoende tevens de mate van zelfinzicht nader bekeken worden.

Ten derde is gebleken dat trek woede, de tendens om boos te reageren op diens omgeving, invloed heeft op iemands neiging tot agressief gedrag. Zo stelde Josephson (1987) dat jongens met

(9)

8 sterke trek woede zich agressiever opstelden tijdens een hockey wedstrijd, dan jongens die dat minder of niet hadden. Daarnaast bleek dat agiterende huiswerkopdrachten pas voor agressie zorgden, wanneer kinderen hoge trek woede bezaten (Wittman, Arce, & Santisteban, 2008). Zodoende lijkt het erop dat agressief gedrag niet consistent is onder mensen, maar dat dit kan afhangen van hun trek woede. Met dat in acht genomen, zal er tot slot ook gecontroleerd worden of trek woede van invloed is op de mate van agressie.

Samenvattend zal er middels dit onderzoek antwoord worden gegeven op de vraag of iemand agressiever wordt van het kijken naar gewelddadig beeldmateriaal, vergeleken met het kijken naar neutraal beeldmateriaal. Er zal aandacht gegeven worden aan de mogelijke samenhang tussen mate van agressie en iemands persoonlijkheid (Consciëntieusheid, Altruïsme, Neuroticisme, mate van zelfinzicht, en trek woede), om het effect van gewelddadig beeldmateriaal op mate van agressie bloot te leggen. Er wordt verwacht dat hoe neurotischer iemand is, hoe agressiever diegene zal zijn. Daartegenover staat dat hoe altruïstischer en hoe consciëntieuzer iemand is, hoe minder agressie diegene vertoont. Bovendien word er verwacht dat hoe meer zelfinzicht iemand heeft, hoe minder agressief diegene zal zijn. Daarnaast word er verwacht dat iemand met een sterke trek woede zich sneller agressief op zal stellen, dan iemand die dat minder heeft. Daarom zal onderzocht worden of er eventueel een samenhang is tussen deze trekken en een eventueel agressie effect, om zo accuraat mogelijk de resultaten in kaart te brengen.

2. Methoden

§ 2.1 Steekproefkarakteristieken

In totaal hebben 60 deelnemers meegedaan met dit onderzoek, die willekeurig verdeeld zijn over een agressie conditie (N=30) en een controle conditie (N=30). Hun leeftijd varieert tussen 18 en 24, wat gelijk verdeeld is over de twee condities, χ2 (6)= 3.05, p =.80. Dit geldt eveneens voor het aantal mannen en vrouwen, χ2(1)=0.373, p=.54. De twee condities bleken met behulp van een MANOVA bovendien niet van elkaar te verschillen wat betreft Consciëntieusheid (p>.05), Altruïsme (p>.05), Neuroticisme (p>.05), mate van zelfinzicht (p>.05) en trek woede (p>.05). Hieruit mag

(10)

9 worden geconcludeerd dat er geen confounding effect is opgetreden wat betreft

persoonlijkheidsverschillen. Zie Tabel 1 voor de bijbehorende aantallen en gemiddelden. De trek woede is gemeten aan de hand van de schalen Directe agressie, en Indirecte agressie. Met ‘direct’ wordt met name gedoeld op de neiging tot agressieve uitingen, terwijl ‘indirecte’ agressie vooral doelt op de neiging tot interne agressie, zoals het fantaseren over agressief gedrag. Zodoende staan deze termen in Tabel 1 vernoemd.

Tabel 1. Het aantal mannen en vrouwen, de gemiddelde leeftijd (SD) en de gemiddelde persoonlijkheidsscores (SD) per conditie. Alsmede van het totale deelnemersaantal.

Agressie conditie (N=30) Controle conditie (N=30) Totaal (N=60) Mannen 6 8 14 Vrouwen 24 22 46 Leeftijd 19.80 (1.7) 19.63 (1.4) 19.72 (1.59) Consciëntieus 65.37 (12.78) 63.40 (9.97) 64.38 (11.04) Altruïsme 75.07 (7.02) 70.73 (8.40) 72.90 (7.98) Neuroticisme 50.30 (14.07) 49.53 (11.22) 49.92 (12.62)

Mate van zelfinzicht 37.31 (3.95) 36.94 (4.46) 37.12 (4.18)

Directe agressie 20.73 (1.46) 20.66 (2.20) 20.70 (1.85)

Indirecte agressie 30.90 (3.17) 31.93 (2.75) 31.41 (2.99) (*=p<.05)

Verder studeerden de deelnemers ten tijde van hun deelname allemaal Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. De werving vond plaats via een online inschrijfprogramma. Zij zijn beloond met 1.5 onderzoekscredits voor hun deelname, die zij verplicht moesten behalen voor studiepunten. Daarnaast zijn er enkele exclusiecriteria gehanteerd om deelnemers eventueel uit te sluiten. Wanneer een deelnemer allergisch was voor bestanddelen van de hot sauce, mocht hij/zij vanwege gezondheidsredenen niet meedoen. Middels een exitinterview is gecontroleerd of deelnemers serieus hebben meegedaan, of ze het leuk vonden om deel te nemen, en of zij bekend waren met het

(11)

10 hot sauce experiment.

Alle deelnemers hebben in het kader van hun studie verplicht meegedaan aan de zogeheten Testweek, een reeks zittingen waarin tests worden afgenomen om data voor de Universiteit van Amsterdam te verzorgen. De data uit deze Testweek met betrekking tot Consciëntieusheid, Altruïsme, Neuroticisme, en mate van zelfinzicht, zijn met toestemming van de studenten gebruikt in dit

onderzoek. De data voor trek woede, staat woede, en de gedragsmaat zijn tijdens de afname van dit onderzoek verkregen.

§ 2.2 Onderzoeksopzet

De centrale vraagstelling is gemeten in een multivariaat experimenteel design met twee condities namelijk: een agressie conditie (gewelddadig beeldmateriaal), en een controle conditie (neutraal beeldmateriaal). In dit design is het type beeldmateriaal de onafhankelijke variabele, met de mate van agressie als afhankelijke variabele. De mate van agressie is vervolgens gemeten aan de hand van een staat woede zelfrapportage en een gedragsmaat (hot sauce). De persoonlijkheidstrekken Consciëntieusheid, Altruïsme, Neuroticisme, mate van zelfinzicht, en trek woede, dienden als controlevariabelen. Zie Figuur 1.

Figuur 1. Conceptueel model van onderzochte variabelen.

Beeldmateriaal (Gewelddadig/Neutraal) Staat woede Agressief gedrag (Hot sauce) - Consciëntieusheid - Neuroticisme - Altruïsme - Mate van zelfinzicht

(12)

11

§ 2.3 Onderzoeksprocedure

Deelnemers konden zich online aanmelden, waarna een afspraak werd gemaakt. Hen werd verteld dat ze samen met iemand anders tegelijk aan het experiment mee zouden doen. Deelnemers werden daarom zoveel mogelijk in duo’s ingepland, zodat deze misleiding zo overtuigend mogelijk was. Wanneer de deelnemers ieder in hun eigen ruimte zaten, begon het experiment. Op dit moment werd een informed consent formulier voorgelegd, waarin de deelnemers misleid werden over het doel van het onderzoek. Hen werd namelijk verteld dat er onderzocht werd wat voor invloed iemands persoonlijkheid heeft op zijn/haar smaakvoorkeur.

Daarna schreven de deelnemers een kort opstel over een smaakgerelateerde herinnering, dat later zogenaamd door de mededeelnemer nagekeken zou worden. Dit was echter een fictieve mededeelnemer. Daarnaast vulden zij hun smaakvoorkeuren in, waarbij ze konden kiezen uit: zoet, zout, bitter, zuur, en heet/pittig. Vervolgens werd de Verkorte Profile of Mood States (V-POMS) als voormeting voor staat woede afgenomen, en werden de deelnemer verzochts om feedback te geven op het ‘zojuist geschreven’ opstel van de (fictieve) mededeelnemer. Hierna werden de deelnemers verzocht om naar het beeldmateriaal te kijken. Deelnemers in de agressie conditie hebben naar een gewelddadig boksfragment van 10 minuten gekeken, en deelnemers uit de controle conditie hebben naar een compilatie van natuurbeelden uit ‘Planet Earth’ van eveneens 10 minuten gekeken. Daarna werd aan de deelnemer gevraagd om op een vijfpuntsschaal (1= helemaal niet en 5= helemaal wel) te beoordelen in hoeverre hij/zij het beeldmateriaal aanstootgevend, agressief, ontspannend, neutraal en vermakelijk vond.

Na deze manipulatiecheck werd middels een hot sauce experiment een gedragsmaat voor mate van agressie afgenomen. Tijdens dit experiment werden de deelnemers eerst onaangenaam geprikkeld, alvorens de mate van agressie werd gemeten. De deelnemers kregen nu namelijk de nagekeken versie van hun opstel terug met een ‘5’ met daarbij onbeleefde en kritische feedback. Deze feedback was voor alle deelnemers hetzelfde. Hierna werd gevraagd om op een vijfpuntsschaal (1= helemaal niet en 5= helemaal wel) aan te geven, in hoeverre zij de kritiek op de opdracht negatief, positief of neutraal vonden. Vervolgens werden de deelnemers verzocht om te proeven van de hot sauce, en deze te

(13)

12 beoordelen op een schaal van 1-9 hoe heet (1=helemaal niet pijnlijk en 9=extreem ongemak) en

smakelijk (1=heel erg vies en 9=heel erg lekker) zij de saus vonden. Hierbij werd verteld dat de (fictieve) mededeelnemer deze saus had opgeschept, wetende dat de saus opgegeten zou moeten worden. Daarna moesten de deelnemers iets van de hot sauce voor de (fictieve) mededeelnemer ‘terug’ opscheppen, waarbij duidelijk geïnstrueerd werd dat de (fictieve) mededeelnemer ook gevraagd zou worden om alles op te eten. De afgewogen hoeveelheid saus diende in dit geval als een gedragsmaat van de mate van agressie. Voordat de deelnemers de saus voor een ander opschepten, kregen zij een verzegelde envelop met daarin de smaakvoorkeur van de (fictieve) mededeelnemer. Hierin stond dat de (fictieve) mededeelnemer heet/pittig eten heel vies vond. De deelnemers werden geïnstrueerd dat de onderzoeker niet bekend was met de inhoud en de deelnemers werden gevraagd om deze informatie niet te delen, maar op basis van die informatie wel hot sauce op te scheppen. Vervolgens vulden de deelnemers de V-POMS in voor de nameting op staat woede, en de Buss-Durkee Hostility Inventory – Dutch (BDHI)-D) voor het meten van trek woede.

Hierna beantwoordden de deelnemers de controlevraag of zij al bekend waren met het hot sauce experiment, of zij hun mededeelnemer kenden, en wat zij van hun mededeelnemer vonden. Daarnaast werd hen om toestemming gevraagd om data uit het Testweek onderzoek te gebruiken voor onderzoeksdoeleinden. Tot slot werd een debriefing gegeven en daarmee was het experiment

afgelopen. De totale duur van het experiment was gemiddeld 60 minuten.

§ 2.4 Materiaal

Onafhankelijke variabele: Beeldmateriaal

- Gewelddadig boksfragment (10 min) (http://www.youtube.com/watch?v=ox25ijFrzCU). Het gebruikte beeldmateriaal bestaat uit een aaneensluitend fragment van de ronde 6 en 7 van een bokswedstrijd tussen Canelo Alvarez en Shane Mosly in 2012. Uit eerder onderzoek is gebleken dat het beeldmateriaal aan enkele voorwaarden moet voldoen om boze gevoelens op te kunnen wekken (Freedman, 1984). Het moet allereerst duidelijk waar te nemen zijn dat iemand schade aan een ander aanricht, dat daar gevolgen aan vastzitten, en dat er geschokt ofwel afkeurend op gereageerd wordt. Vanwege de kort op elkaar volgende stoten, het fysieke letsel, en het gejoel van het publiek, wordt

(14)

13 hieraan voldaan. Verder moet het geweld geloofwaardig zijn (Linz et al. 1994), en gerechtvaardigd

kunnen worden om boosheid te kunnen prikkelen (Paik & Comstock, 1994). Wanneer de kijker zich namelijk kan inleven in het gebruikte geweld, zal hij/zij sneller geneigd zijn om soortgelijk gedrag te vertonen. Er is daarom voor een bokswedstrijd gekozen, omdat het gebruik van geweld hier als legitiem en beloningswaardig worden beschouwd.

- Neutraal natuurfragment (10 min) (http://www.youtube.com/watch?v=6v2L2UGZJAM). James Gross is een pionier op het onderzoeksgebied van emotieregulatie en hij heeft

onderzocht of emoties opgeroepen kunnen worden door bepaalde videoclips, en welke videoclips daar in het bijzonder effectief voor zijn. In zijn onderzoek heeft hij veel gebruik gemaakt van natuurbeelden als neutraal beeldmateriaal (Gross, 1995; Goldin, McRae, Ramel & Gross, 2008). Verder onderzoek heeft aangetoond dat het van belang is dat het om levendige beelden gaat, zodat de aandacht getrokken wordt en behouden blijft (Leyens, Parke, Camino & Berkowitz, 1975). Zodra de deelnemers het neutrale beeldmateriaal saai vinden, kan dat namelijk zodanig veel frustratie oproepen, dat het onbedoeld een agressieve reactie kan stimuleren (Freedman, 1984). Om vertekende resultaten te vermijden is er zodoende gekozen voor een compilatie van fragmenten uit een natuurdocumentaire van de BBC, getiteld ‘Planet Earth’. Het gaat hierbij om indrukwekkende beelden met levendige

achtergrondmuziek.

Afhankelijke variabele: Mate van agressie

- Gedragsmaat agressie (15 min)

Agressief gedrag is te definiëren aan de hand van hoeveel pijn iemand aan een ander wil toebrengen, of hoeveel schade iemand aan een ander wil berokkenen (Baron & Richardson, 1994). Vanuit deze redenatie is er gekozen voor het hot sauce experiment. Deze test is gangbaar als agressiemeting. Hierbij wordt aan iemand gevraagd om pikante saus op te scheppen voor een ander, nadat hij/zij zelf eerst ondervonden heeft dat het een onaangenaam hete saus is. Voordat de saus wordt aangeboden om te proeven, wordt de deelnemer eerst op een agiterende manier geprikkeld. Dit zorgt ervoor dat de deelnemer vatbaarder wordt voor het vertonen van agressief gedrag. Zowel de

(15)

14 deelnemers in de controle- als de agressie conditie hebben deze prikkel ervaren. De hoeveelheid saus

die opgediend wordt, kan vervolgens afgewogen worden als de ‘hoeveelheid schade’ die iemand aan een ander wilde berokkenen. De validiteit van dit experiment hangt af van hoezeer de deelnemer overtuigd is dat de (fictieve) mededeelnemer hem/haar negatief beoordeeld heeft (Lieberman, Solomon, Greenberg &McGregor, 1999). Hierbij is het noodzakelijk dat de deelnemers die tegelijk getest werden elkaar niet kenden, en geen affiniteit met elkaar hadden. Hiervoor is gecontroleerd door middel van een vragenlijst.

De gebruikte hot sauce is volgens het gestandaardiseerde recept bereid en bestaat uit 5 delen Heinz chili saus en 3 delen pikante salsa (of tabasco). Lieberman, Solomon, Greenberg en McGregor (1999) hebben aangetoond dat dit een betrouwbaar recept is. In hun studie vonden deelnemers de saus pijnlijk heet van smaak. Op een schaal van 1 tot en met 9 (1= helemaal niet pijnlijk en 9= extreem ongemak) scoorde dit recept van de saus een 7.9. Vanwege het succes in hun onderzoek en de onderzoeken daarna (DeWall, Baumeister, Stillman, Gailliot, 2007; Brummert-Lennings & Warburton, 2011) wordt dit specifieke recept als betrouwbaar beschouwd.

- Zelfrapportage staat woede

Verkorte Profile of Mood States (V-POMS) (2x10 min)

De V-POMS (Wald, 1984) is een vragenlijst met 32 items waarin bijvoeglijke naamwoorden worden aangeboden die elk een bepaalde stemming beschrijven. Deelnemers konden op een 5-punts Likert schaal invullen in hoeverre het bijvoeglijk naamwoord op hen van toepassing was (1= helemaal niet en 5= helemaal wel). Normaliter wordt er gevraagd naar de gemoedstoestand van de afgelopen week. In dit onderzoek is de instructie echter aangepast, en is er gevraagd naar de gemoedstoestand op het moment zelf (voor en na het kijken naar het beeldmateriaal). Er zijn zes schalen, namelijk: Depressie, Boosheid, Vermoeidheid, Kracht (energie), en Spanning (Wald & Mellenbergh, 1990). De schaal Boosheid (α .68) is gebruikt om staat woede te meten, omdat de betreffende items deze

gemoedstoestand uitvragen. De V-POMS is verder convergent en divergent valide bevonden, variërend tussen α .69 en α .78 (de Groot, 1991; Wyrich & Yu, 2011).

(16)

15 Persoonlijkheidstrekken

- Persoonlijkheidsdimensies Consciëntieusheid, Altruïsme, en Neuroticisme 5 Persoonlijkheidsfactoren test (5-PFT) (Testweek)

De 5-PFT is ontworpen om de persoonlijkheidsdimensies van het Five Factor Model (FFM) te kunnen testen (Elshout & Akkerman, 1975). Binnen het kader van dit onderzoek werd er enkel gekeken naar data afkomstig van de schalen Consciëntieusheid, Altruïsme, en Neuroticisme. De gehele test bestaat uit 70 items die op een 7- punts Likert schaal beoordeeld kunnen worden of deze van toepassing zijn op iemand (1 = Absoluut niet en 7 = Goed). Omdat deze vragenlijst in de Testweek is afgenomen, was het niet mogelijk om de betrouwbaarheid nader te onderzoeken met deze sample. Bij eerder onderzoek lag de betrouwbaarheid tussen de α .77 en α .87 (Smits, Dolan, Vorst, Wicherts & Timmerman, 2013), en er is een convergente validiteit vastgesteld tussen .54 en .71 (Elshout & Akkerman, 1975; van den Broucke, de Soete, & Böhrer, 1989).

- Zelfrapportage mate van zelfinzicht Adjective Checklist (ACL) (Testweek)

Deze lijst bestaat uit 300 items en 37 schalen waarmee uiteenlopende persoonlijkheidstrekken worden gemeten (Gough, 1960), om zodoende iemands persoonlijkheid mee in kaart te brengen. Deelnemers konden aangeven in hoeverre zij over het algemeen die trek van belang achten en in hoeverre zij zich daarnaar gedragen. Om de mate van zelfinzicht te toetsen, hebben de deelnemers ingevuld of de items ‘Helder denkend, Intelligentie, Logisch, Nadenkend, Rationeel, Rechtvaardig, Redelijk, Serieus, Vol inzicht en Volwassen’ op hen van toepassing zijn. Zij konden dit beantwoorden aan de hand van een 5-punts Likert schaal (1 = Helemaal niet van toepassing en 5 = Helemaal van toepassing). Wederom was de betrouwbaarheid niet nader te bepalen, omdat de data afkomstig is uit de Testweek. De schalen zijn intern consistent bevonden, variërend tussen α .74 en α .85 (Ledesma, Sánchez & Díaz – Lázaro, 2011).

(17)

16 - Zelfrapportage trek woede

Buss Durkee Hostillity Inventory – Dutch (BDHI-D) (10 min)

Met deze test kan worden bepaald in hoeverre iemand vijandig is en/of de neiging heeft om agressief gedrag te vertonen. De test bestaat uit 40 uitspraken waarbij de deelnemers aan kunnen geven in hoeverre de uitspraak op hen van toepassing is. Verder zijn er drie schalen; Directe agressie (α .90), Indirecte agressie (α .64) (Lange, Pahlich, Sarucco, Smits, Dehgani & Hanewald, 1995) en Sociale wenselijkheid (α .14). Zoals eerder beschreven, wordt met directe agressie voornamelijk naar buiten gerichte agressie bedoeld, zowel fysiek als verbaal. Indirecte agressie is daarentegen naar binnen gericht, zoals het fantaseren over agressief gedrag. Tot slot wordt met de schaal Sociale wenselijkheid gemeten in hoeverre iemand sociaal wenselijke antwoorden heeft gegeven.

§ 2.5 Data-analyse

Allereerst zijn de benodigde data uit de Testweek per deelnemer gekoppeld aan zijn/haar data die verkregen is tijdens dit experiment. Alle analyses zijn daarna uitgevoerd met het statische programma SPSS (versie 17.0), en aan alle assumpties voor normaliteit is voldaan.

De hypothese luidde: wanneer iemand naar gewelddadig beeldmateriaal heeft gekeken, zal diegene agressiever zijn, dan iemand die naar neutraal beeldmateriaal heeft gekeken. Deze hypothese is getoetst door het effect van gewelddadig, en neutraal beeldmateriaal, op staat woede en de

opgeschepte hot sauce te analyseren. Hiervoor zijn respectievelijk een Repeated Measures ANOVA en een between group t-test gebruikt. Als controlevariabelen zijn de persoonlijkheidstrekken

Consciëntieusheid, Neuroticisme, Altruïsme, mate van zelfinzicht, en trek woede meegenomen, omdat daarover bekend is uit de literatuur dat zij mogelijk de uiting van de mate van agressie kunnen

beïnvloeden. Om de oorzaak-gevolgrelatie tussen beeldmateriaal en de mate van agressie accurater te toetsen, zal er gecontroleerd worden of persoonlijkheid eventueel het effect – of het uitblijven daarvan – heeft beïnvloed. Dit zal met behulp van een ANCOVA geanalyseerd worden.

Om antwoord te geven op de centrale vraagstelling zijn de data van alle 60 deelnemers

geanalyseerd. Van 3 deelnemers ontbrak echter Testweek data betreffende de controlevariabelen. Om toch van de gehele sample gebruik te maken, is er middels een Missing values analysis een

(18)

17 Expectation Maximization gebruikt, om een zo nauwkeurig mogelijke schatting te geven van wat de

ontbrekende data had kunnen zijn (Dempster, Laird, & Rubin, 1977). Deze analyse is met name bruikbaar bij latente variabelen, zoals persoonlijkheid, waardoor er voor deze specifieke analyse gekozen is.

3. Resultaten

§ 3.1 Steekproefkarakteristieken

Geen van de deelnemers was allergisch voor één van de bestanddelen van de hot sauce. Daarnaast gaf niemand aan dat ze “helemaal niet serieus” hadden deelgenomen, of hun deelname als “helemaal niet leuk” hebben ervaren. Alle 60 deelnemers hebben bovendien aangegeven dat ze tot nog toe onbekend waren met het hot sauce experiment. Zodoende is er geen sprake van uitval.

Tijdens het uitvoeren van het onderzoek bleek het in de praktijk lastig om deelnemers in duo te testen. In totaal zijn 36 deelnemers in duo getest (60%), en 24 deelnemers (40%) zijn getest zonder een fysiek aanwezige mededeelnemer. De 36 deelnemers die daadwerkelijk tegelijk met iemand anders zijn getest, hebben allemaal aangegeven dat zij de ander nog niet kenden. Hierdoor was er geen sprake van affiniteit tussen de twee deelnemers. Verder zijn 26 deelnemers (43.3%) aan het eind van hun eerste studiejaar getest, en de overige 34 deelnemers (56.7%) zijn aan het begin van hun eerste studiejaar getest. De eerstgenoemde 26 deelnemers hadden zodoende al ervaring opgedaan met misleidend onderzoek, en de laatstgenoemde 34 deelnemers niet. Hierdoor kon de groep die al ervaring had met dergelijk onderzoek, sceptischer zijn geweest ten opzichte van de misleiding. Met behulp van een Factorial 2x2x2 ANOVA is onderzocht of het voor de mate van agressie heeft uitgemaakt of de deelnemers in beide condities in tweetallen getest zijn, en of zij al ervaring hadden met misleidend onderzoek. Uiteindelijk bleek dat dit allebei geen effect had op de staat woede en de opgeschepte hot sauce, p>.05.

(19)

18

§ 3.2 Manipulatiechecks

Er is tijdens dit experiment veel gebruik gemaakt van manipulatie. Hierbij mocht enkel de manipulatie van het beeldmateriaal voor een verschil tussen de twee condities zorgen. Uit Tabel 2 kan opgemaakt worden dat deze manipulatie geslaagd is, waarbij op alle overige punten de groepen gelijkwaardig zijn aan elkaar. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het zinvol is om de condities te testen op hun mate van agressie, om een eventueel effect van beeldmateriaal te toetsen. In de Bijlage is het gebruikte testmateriaal te vinden, waarmee de manipulaties gecheckt zijn.

Tabel 2. De gemiddelde oordelen (SD), het gemiddeld gegeven cijfer (SD) en het aantal deelnemers die wel/niet een voorkeur hadden voor pittig, uiteengezet per conditie.

Agressie conditie (N=30) Controle conditie (N=30) Oordeel beeldmateriaal (agressief) 3.90 (1.15)* 1.73 (0.94)*

Oordeel beeldmateriaal (ontspannend) 1.70 (0.79)* 3.43 (1.14)*

Oordeel saus (onsmakelijk) 3.90 (1.27) 3.87 (1.46)

Oordeel saus (heet) 2.47 (1.01) 2.37 (1.00)

Oordeel feedback (negatief) 3.53 (0.73) 3.43 (0.73) Oordeel feedback (positief) 1.83 (0.65) 1.87 (0.51) Oordeel mededeelnemer (onaardig) 2.60 (0.49) 2.77 (0.58)

Gegeven cijfer 7.64 (0.91) 7.80 (0.89)

Smaakvoorkeur (wel pittig) 10 12

Smaakvoorkeur (niet pittig 20 18

*=p<.01

Oordeel beeldmateriaal

De deelnemers uit de agressie conditie vonden het gewelddadige beeldmateriaal “in hoge mate agressief” (4) en “nauwelijks ontspannend” (2). Dit terwijl de deelnemers uit de controle conditie het neutrale beeldmateriaal daarentegen als “nauwelijks agressief” (2) en als “redelijk ontspannend” (3) hebben ervaren. Het verschil tussen deze oordelen over het gewelddadige beeldmateriaal en het

(20)

19 neutrale beeldmateriaal is geanalyseerd met een MANOVA, waaruit dat dit verschil significant is

F(5,54) = 15.10, p<.01, f2 =1.08. Deze effect size kan geïnterpreteerd worden als groot (Cohen, 1988). Oordeel saus

Zowel de deelnemers uit de agressie conditie als uit de controle conditie ervaarden een “beetje ongemak” (2) bij het proeven van de saus en vonden deze “neutraal” smaken (4). De condities

verschilden zodoende niet significant van elkaar in wat ze van de hot sauce vonden, p>.05. Met behulp van een MANOVA bleek dat de ervaring van de smaak en pittigheid van de saus consistent is.

Oordeel feedback

Met een MANOVA is aangetoond dat zowel de deelnemers uit de agressie conditie, als uit de controle conditie, de feedback gemiddeld genomen “nauwelijks positief” (2) en “redelijk negatief” (3) vonden, p>.05. Hieruit kan worden opgemaakt dat de negatieve prikkel voor het hot sauce experiment geslaagd is.

Onaardige mededeelnemer

Deelnemers uit beide condities vonden de (fictieve) mededeelnemer relatief onaardig, omdat hun oordeel ligt tussen “neutraal” (2) en “onaardig” (3). Hier is met behulp van een MANOVA geen significant verschil tussen de condities gevonden, p>.05.

Gegeven cijfer

Alvorens de deelnemers hun negatieve feedback ontvingen, moesten zij zelf ook een cijfer geven voor het opstel van de ander. Zij bleken de (fictieve) mededeelnemer allemaal wél een goed cijfer te geven (M = 7.7, SD = 0.89), variërend tussen de 6 en 9. Met behulp van een between group t-test bleek dat de condities hierin niet significant van elkaar verschilden, p>.05.

Smaakvoorkeur

In totaal hebben 22 deelnemers (36.7%) aangegeven dat ze wel van pittig eten houden, terwijl 38 deelnemers (63.3%) hebben aangegeven dat ze niet van pittig eten houden. Dit bleek gelijk

verdeeld over de twee condities, χ2 (1)= .59, p =.79. Middels een between group t-test bleek daarnaast dat het hot sauce experiment niet beïnvloed werd doordat deelnemers wel (M = 13.38, SD = 6.33), of

(21)

20 0,83 2,96 0,83 [WAARDE]0 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 V O O R M E T I N G N A M E T I N G GE MI DDE LDE P O MS -S COR E B OOS HEI D Agressie Controle

niet van pittig eten houden (M = 15.07, SD = 8.09). Deelnemers die wel van pittig eten houden hebben namelijk niet significant meer hot sauce opgeschept dan de deelnemers die er niet van houden, p>.05.

§ 3.3 Centrale vraagstelling

V-POMS – Staat woede

Met een Repeated Measures ANOVA is aangetoond dat deelnemers significant hoger gescoord hebben op de nameting van Boosheid dan op de voormeting, F(1,58)= 40.113, p<0.01, f2 = 0.65. Deze effect size kan geïnterpreteerd worden als medium (Cohen, 1988). In Tabel 3 staan de bijbehorende gemiddelden uiteengezet. De staat woede is derhalve zoals verwacht toegenomen na de negatieve feedback van een (fictieve) mededeelnemer. Met een Repeated Measures ANOVA bleek dat dit gold voor zowel mannen als vrouwen, p>.05. De stijging in staat woede verschilde tegen de

verwachting in niet significant per conditie, waardoor er geen interactie-effect is gevonden tussen conditie en het meetmoment, p>.05. Hieruit kan geconcludeerd worden dat beide condities geagiteerder waren dan voorheen, en dat het niet uitmaakte of iemand naar gewelddadig beeldmateriaal of naar neutraal beeldmateriaal had gekeken , zie Figuur 2.

(22)

21

Hot sauce – gedragsmaat

Met behulp van een between group t-test bleek dat de deelnemers uit de agressie conditie, zoals verwacht, significant meer hot sauce opschepten dan deelnemers uit de controle groep, t(58)= 2.68, p=.01, d=.70. Deze effect size kan geïnterpreteerd worden als medium (Cohen, 1988). Hieruit kan geconcludeerd worden dat iemand agressiever reageert op een negatieve prikkel na het zien van gewelddadig beeldmateriaal, dan wanneer iemand naar neutraal beeldmateriaal heeft gekeken. De betreffende gemiddelden staan weergegeven in Tabel 3. Met een tweede between group t-test is nagegaan of mannen en vrouwen verschillende hoeveelheden hot sauce hebben opgeschept, wat niet zo bleek te zijn, p>.05. Tot zover blijkt dat beide groepen zich significant agressiever voelden, maar dat enkel de deelnemers die naar gewelddadig beeldmateriaal hebben gekeken, zich daadwerkelijk daarnaar gedroegen.

Tabel 3. Het effect van beeldmateriaal op de mate van agressie, aan de hand van gemiddelde scores op de voor- en nameting van Boosheid, en de gemiddeld opgeschepte hoeveelheid hot sauce (gram).

Agressie conditie (N= 30) Controle conditie (N= 30) Totaal (N= 60) Voormeting 0.83 (1.15) 0.83 (1.62) 0.83 (1.39)* Nameting 2.96 (2.38) 3.30 (3.39) 3.13 (2.91)* Hot sauce 16.91 (7.47)* 11.99 (6.75)* 14.45 (7.48) (* p<.01.)

§ 3.4 Controlevariabelen

Tot slot is er met behulp van een ANCOVA getoetst of alle covariabelen tezamen

(Consciëntieusheid, Altruïsme, Neuroticisme, mate van zelfinzicht, en trek woede) invloed hebben gehad op het effect van gewelddadig beeldmateriaal op de mate van agressie. In deze analyse is enkel de gedragsmaat (hot sauce) meegenomen als afhankelijke variabele, omdat er geen significant interactie-effect is gevonden tussen de stijging van staat woede en de conditie. Tegen de verwachting in is de relatie tussen deze covariabelen en de hoeveelheid hot sauce niet significant gebleken, p>.05.

(23)

22 Hoezeer iemand rationeel en weloverwogen kan beredeneren over zijn/haar gevoelsbeleving

(zelfinzicht), lijkt geen aandeel te hebben gehad in het wel of niet vertonen van agressief gedrag. Dit geldt eveneens voor de mate waarin iemand geneigd is om agressief te reageren op prikkels (trek woede). Ook lijkt het geen impact te hebben, wanneer iemand begaan is met het welzijn van anderen (Altruïsme), gewetensvol is (Conscïentieusheid), en geneigd is om negatieve gevoelens te ervaren (Neuroticisme). Dit is een verassende conclusie, gezien de sterke consensus uit de literatuur.

4. Discussie

Het hoofddoel van deze studie was om te achterhalen of het algemeen geaccepteerde denkbeeld dat mensen agressiever worden van het kijken naar mediageweld, wetenschappelijk onderbouwd kan worden. Allereerst is gebleken dat alle manipulaties geslaagd zijn, waardoor gegrond geconcludeerd mag worden dat gewelddadig beeldmateriaal een effect heeft op de mate van agressie. Deelnemers vertoonden namelijk meer agressief gedrag wanneer zij naar geweld hebben gekeken, dan deelnemers die niet naar geweld hebben gekeken. Er is daarnaast een hoofdeffect gevonden voor staat woede, maar geen interactie-effect. Dat betekent dat beide condities zich na de prikkel bozer voelden en dat het kijken naar geweld hier geen impact op had. Dit effect nam zodoende een onverwachte wending, waardoor gestuit is op een nuancering in het effect van beeldmateriaal op de mate van agressie. Hieruit blijkt namelijk dat het kijken naar geweld ervoor zorgt dat een boos gevoel zich sneller in agressief gedrag kan uiten. Terwijl deelnemers die óók boos waren maar naar neutraal beeldmateriaal hebben gekeken, zich niet agressief hebben gedragen. Tot slot hebben verschillen in persoonlijkheid geen effect gehad op de uiting van agressie.

Alternatieve verklaring voor het gevonden effect

Er bestaat een mogelijkheid dat het effect op agressief gedrag niet per se veroorzaakt is door het type beeldmateriaal, maar dat de onderzoeker hierop van invloed was. Het was helaas onmogelijk om het hot sauce experiment blind af te nemen, en hierdoor zou de onderzoeker haar verwachtingen op de deelnemers uitgestraald kunnen hebben. Dit fenomeen is vaker voorgekomen (Sebeok & Rosenthal, 1991; Silliman, 1992), en kan op deze manier onderzoeksresultaten vertekenen. In dit geval is het

(24)

23 mogelijk dat de onderzoeker onbedoeld haar verwachtingen via non-verbale en paralinguale (intonatie, volume, spreektempo, etc.) communicatie heeft laten doorschemeren, waardoor deelnemers bewust of onbewust aanvoelden wat het gewenste gedrag was.

Dit lijkt echter onwaarschijnlijk omdat de onderzoeker gedurende het gedrags-experiment achter de deelnemer plaats nam, en non-verbaal niet kon communiceren met de deelnemer. De uitwerking via het paralinguale communicatiekanaal blijft in dat geval wel nog een mogelijkheid, alhoewel de deelnemers zeer geconcentreerd deelnamen aan het experiment. Mochten er onbedoeld cues door de onderzoeker gegeven zijn, dan zijn deze mogelijk aan hen voorbij gegaan, waardoor het te betwijfelen valt of het gedrag van de onderzoeker voor vertekende resultaten heeft gezorgd. In dat geval mag er toch vanuit worden gegaan dat deelnemers zich agressiever gedroegen doordat zij door het gewelddadige beeldmateriaal daartoe aangezet werden.

Verklaringen voor onverwachte resultaten

Er zijn twee mogelijkheden die de onverwachte resultaten wat betreft staat woede kunnen verklaren. Allereerst is er mogelijk wel sprake van een effect, maar is dat eventueel over het hoofd gezien. Dit kan liggen aan de gehanteerde procedure tijdens het onderzoek. Zoals is besproken in § 2.4, volgde de gedragsmaat vrij snel op het beeldmateriaal, terwijl de nameting van staat woede een half uur later uitgevraagd werd. Het gedragsmatige effect van het beeldmateriaal is zodoende vrijwel meteen gemeten. Mogelijk heeft het verschil in beeldmateriaal ook een effect gehad op de

gemoedstoestand, maar was het een half uur later uitgedoofd, waardoor het in de resultaten niet naar voren kwam. Ten tweede valt er iets te zeggen voor de mogelijkheid dat het effect niet zozeer

uitgedoofd was, maar dat de condities toch even boos waren. Tijdens de debriefing bleek namelijk dat iedere deelnemer, ongeacht conditie, zeer gepikeerd en oprecht verontwaardigd was naar aanleiding van de negatieve feedback. Het effect van de prikkel was daardoor eventueel sterker dan het effect van het beeldmateriaal.

Tot slot is het opvallend dat er geen samenhang is gevonden tussen bepaalde

persoonlijkheidstrekken en de uiting van agressie. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat dit ligt aan het feit dat deze data merendeel afkomstig is uit de Testweek. Hoewel dit een zeer

(25)

24 praktische manier van dataverzameling betreft, zorgt de Testweek niet voor de meest betrouwbare

data. Eerstejaars studenten moeten gedurende een aantal weken, een paar avonden verplicht meedoen aan deze testzittingen. In ruil voor deze uren krijgen zij 1 onderzoekscredit, waar ze ruim 20 van nodig hebben, voor 1 ECT. Het zou kunnen dat studenten vanwege deze relatief lage beloning, niet heel erg gemotiveerd aan de testzittingen hebben deelgenomen, wat vertekende resultaten op kan leveren. Daarnaast is de BDHI-D tijdens het experiment zelf afgenomen om trek woede te meten. De verkregen data met deze test lijkt evenmin betrouwbaar als de Testweek data , omdat deze sociaal wenselijk is ingevuld (α .14). Mogelijk heeft dit ertoe geleid dat er met dit onderzoek geen significant verband is aangetoond tussen persoonlijkheid en de mate van agressie.

Suggesties voor vervolgonderzoek

Gezien de bovenstaande kanttekeningen lijkt dit experiment alleen, niet afdoende te zijn om effectief het causale verband tussen gewelddadig beeldmateriaal en mate van agressie in kaart te brengen. Hieruit gevolge kunnen de volgende suggesties meegenomen worden in eventueel vervolgonderzoek.

Allereerst zou het raadzaam zijn om zorgvuldig het meetmoment van de staat woede in de procedure in te plannen door een afgewogen beslissing te nemen op basis van eerder onderzoek. In het vervolg zou dit meetmoment dichter op de prikkel moeten volgen om te bevestigen, of uit te sluiten, dat het effect wat betreft staat woede uitdooft.

Ten tweede lijken de resultaten erop te duiden dat er in dit onderzoek een te sterke prikkel gebruikt is om agressie mee aan te wakkeren. Zo ontstond er uiteindelijk weinig verschil tussen de groepen wat betreft hun gevoelsbeleving. In het vervolg zou men gebruik kunnen maken van enkel de negatieve feedback van de mededeelnemer, óf de opgeschepte saus van de mededeelnemer, maar niet van beiden. Verder onderzoek zal moeten aantonen of één van deze prikkels op zichzelf effectief genoeg is, zonder te overheersen boven het effect van het beeldmateriaal. Men zou daarvoor eventueel een pilot kunnen opzetten om de effecten van verschillende prikkels te achterhalen.

Verder is de consensus uit de literatuur wat betreft de samenhang met sommige

(26)

25 sprake zijn van een type I meetfout, waardoor de hypothese ten onrechte verworpen is.

Vervolgonderzoek naar de mate van agressie zou daarom nogmaals de samenhang met

persoonlijkheidstrekken, Consciëntieusheid, Altruïsme, Neuroticisme, mate van zelfinzicht, en trek woede, moeten onderzoeken. Hierbij kan alsnog gebruik worden gemaakt van de beschreven meetinstrumenten in § 2.5, aangezien de meetfout in dit geval waarschijnlijk te wijten is aan een gebrek aan motivatie van de deelnemers.

Een dergelijk vervolgonderzoek zou ten slotte ook van een andere sample gebruik kunnen maken. In het geval van dit onderzoek is er mogelijk sprake van een sampling bias. De groep Psychologie studenten is redelijk homogeen, en dit kan ervoor gezorgd hebben dat de gevonden resultaten mogelijk niet representatief zijn voor de gehele populatie. Daarnaast is het interessant om uiteindelijk kinderen te testen, om de daadwerkelijke doelgroep te onderzoeken voor wie de kijkwijzer bedoeld is.

Praktische implicaties

Het in kaart brengen van kennis omtrent het effect van mediageweld op gedrag kan zowel voor de klinische-, als de geestelijk gezonde populatie nuttig zijn. Zo zal de maatschappij profijt hebben bij vervolgonderzoek waarbij dit experiment op een effectievere manier uitgevoerd wordt, met oog voor de bovenstaande kritiekpunten en suggesties.

Wanneer de kennis succesvol in kaart is gebracht, kan deze vervolgens doelgericht ingezet worden. Op basis van bevestigende resultaten voor de samenhang met de eerder beschreven persoonlijkheidstrekken (Consciëntieusheid, Altruïsme, Neuroticisme, mate van zelfinzicht, trek woede) kan bijvoorbeeld een meer toegespitste interventie ontwikkeld worden om agressie mee te behandelen. Deze interventie zal effectiever en efficiënter kunnen worden , indien blijkt dat

persoonlijkheidstrekken van invloed zijn op het effect van gewelddadig beeldmateriaal. Zo zou er een persoonlijkheid effectiviteits-training opgezet kunnen worden om iemands zelfinzicht te vergroten, indien iemand kampt met agressie problematiek. Of een therapie kan zich bijvoorbeeld richten op het ontwikkelen van eigenschappen die in teken staan van: gewetensvol handelen (Consciëntieusheid), en/of zorgen voor het welzijn van anderen (Altruïstime).

(27)

26 Nu bevestigd is dat mediageweld agressief gedrag kan veroorzaken is er evidentie gevonden ter ondersteuning van de kijkwijzer. Indien in het vervolg de samenhang met bepaalde

persoonlijkheidstrekken aangetoond wordt, kan er naderhand een handzame risicotaxatie opgesteld worden. Zo zullen ouders of verzorgenden een afgewogen keuze kunnen maken, met oog voor het kind en het karakter, waar hij/zij naar mag kijken. Hopelijk zal dat ertoe leiden dat er minder mensen tot agressief gedrag aangezet worden. Met dit onderzoek is een stap in die richting gezet.

(28)

27 ___________________________________________________________________________

Referenties

Anderson, K. G., Tapert, S. F., Moadab, I., Crowley, T. J., & Brown, S. A. (2007). Personality risk profile for conduct disorder and substance use disorders in youth. Addictive Behaviors, 32, 2377–2382.

Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a unifying theory of behavioral change. Psychological Review, 84, 191-215.

Bandura, A. (1965). Influence of models’ reinforcemenet contingencies on the acquisition of imitative response. Journal of Personality and Social Psychology, 1, 589-595.

Bandura, A. (1994). Social cognitive theory of mass communication. In J. Bryant & D. Zillmann (Eds.) Media effects: Advances in theory and research (61-90), Hillsdale, NJ: Erlbaum. Bandura, A., Ross, D., & Ross, S. A. (1963). Imitation of film-mediated aggressive models. Journal of

Abnormal and Social Psychology, 66, 3-11.

van den Broucke, S., de Soete, G., & Böhrer, A. (1989). Free-response self-description as a predictor of success and failure in adolescent exchange students. International Journal of Intercultural Relations, 13, 73-91.

Brummert Lennings, H. I., & Warburton, W. A. (2011). The effect of auditory versus visual violent media exposure on aggressive behaviour: The role of song lyrics, video clips and musical tone. Journal of Experimental Social Psychology, 47, 794-799

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences. San Diego, CA: Academic Press.

Cohen, J. (2001) Defining identification: A theoretical look at the identification of audiences with media characters. Mass Communication and Society, 4, 245-264.

(29)

28 Costa, P. T., & McCrae, R. R. (1992). Revised neo personality inventory (neo pi-r) and neo five-factor

inventory (neo-ffi) (Vol. 101). Odessa, FL: Psychological Assessment Resources.

Dempster, A. P., Laird, N. M., & Rubin, D. B. (1977). Maximum likelihood from incomplete data via the EM algorithm. Journal of the royal statistical society. Series B (methodological), 1-38.

Densen, T.F., Dewall, C.N. & Finkel, E.J. (2012). Self-control and aggression. Current Directions in Psychological Science, 21, 20-25.

DeWall, C. N., Baumeister, R. F., Stillman, T. F., & Gailliot, M. T. (2007). Violence restrained: Effects of self-regulation and its depletion on aggression. Journal of Experimental Social Psychology, 43, 62-76.

Elshout, J. J., & Akkerman, A. E. (1975) Vijf persoonlijkheidsfactoren test 5PFT: Handleiding (The Five Personality Factor Test (5PFT): Manual). Nijmegen, The Netherlands: Berkhout B.V.

Eysenck, H. J., &Nias, D. J. B. (1978). Sex, violence and the media. London: Maurice Temple Smith. Freedman, J., L. (1984). Effect of television violence on aggressiveness. Psychological Bulletin, 96,

227-246.

Freedman, J. L. (2002). Media violence and its effect on aggression: Assesing the scientific evidence. Toronto; University of Toronto Press.

Friedman, H. L., & Johnson, R. L. (1972). Mass media use and aggression: A pilot study. Television

and social behavior, 3, 336-360.

Ferguson, C. J., & Savage, J. (2012) Have recent studies addressed methodological issues raised by five decades of television violence research? A critical review. Aggressive Violent Behavior, 17, 129-139.

García-Sancho, E., Salguero, J. M., & Fernández-Berrocal P. (2014). Relationship between emotional intelligence and aggression: A systematic review. Aggression and Violent Behavior, 19, 584-591.

(30)

29 Goldin, P. R., McRae, K., Ramel, W., & Gross, J. J. (2008). The naural bases of emotion regulation:

Reappraisal and suppression of negative emotion. Biological Psychiatry, 63, 577-586. Gough, H. G. (1960). The adjective check list as a personality assessment research

technique. Psychological Reports, 6, 107-122.

Griffiths, M. D., & Shuckford, G. L. (1989). Desensitization to television violence: A new model. New Ideas in Psychology, 7, 85-89.

Greitemeyer, T. (2014). Intense acts of violence during video game play make daily life aggression appear innocuous: A new mechanism why violent video games increase aggression. Journal of Experimental Social Psychology, 50, 52-56.

de Groot, M. H. (1991). Psychometrische aspecten van een stemmingsschaal (Verkorte POMS). Gedrag en Gezondheid, 20, 46-51.

Gross, J. J., & Levenson, R. W. (1995). Emotion elicitation using films. Cognition and Emotion, 9, 87-108.

Haridakis, P. M. (2002). Viewer characteristics, exposure to television violence, and aggression. Media Psychology, 4(4), 323-352.

Hartnagel, T. F., Teevan, J. J., & McIntyre, J. J. (1975). Television violence and violent behavior. Social Forces, 54, 341-351.

Huesmann, L. R. (1986a). Psychological processes promoting the relation between exposure to media violence and aggressive behavior by the viewer. Journal of Social Issues, 423, 125-139. Huesmann, L. R. (1998). The role of social information processing and cognitive schema in the

acquisition and maintenance of habitual aggressive behavior. (pp. 73-109). In R. G. Geen & E. Donnerstein (Eds.), Human Aggression: Theories, Research, and Implications for Policy. New York: Academic Press.

Huesmann, L. R., Eron, L. D., &Yarmel, P. W. (1987). Intellectual functioning and aggression. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 232-240.

(31)

30 Huesmann, L. R., & Miller, L. S. (1994). Long-term effects of repeated exposure to media violence in

childhood. In L. R. Huesmann (Ed.), Agressive behavior: Current Perspectives (153-186). New York: Plenum Press.

Jensen-Campbell, L. A., & Graziano, W. G. (2001). Agreeableness as a moderator of interpersonal conflict. Journal of Personality, 69, 323–362.

Jensen-Campbell, L.A., Knack, J. M., Waldrip, A. M., & Campbell, S. D. (2007). Do Big Five personality traits associated with self control influence the regulation of anger and aggression? Journal of Research in Personality, 41, 403-424

Jones, S. E., Miller, J. D., & Lynam, D. R. (2011). Personality, antisocial behavior, and aggression: A meta-analytic review. Journal of Criminal Justice, 39, 329-337.

Josephson, W. (1987). Television violence and children’s aggression: Testing the priming, social script, and disinhibition predictions. Journal of Personality and Social Psychology, 53, 882-890. Killingbeck, Donna (2001). "The role of television news in the construction of school violence as a

'moral panic.". Journal of Justice and Popular Culture, 8, 186–202.

Krahé, B. (2013). Violent video games and aggression. The Oxford Handbook of Media Psychology, p. 352.

Lange, A., Pahlich, A., Sarucco, M., Smits, G., Dehghani, B., & Hanewald, G. (1995). Psychometric characteristics and validity of the Dutch adaptation of the Buss-Durkee Hostility Inventory (the BDHI-D). Behaviour Research and Therapy, 33, 223-227.

Lange, A., Hoogendorn, M., Wiederspahn, A. & Beurs, E., de (2005). Buss-Durkee Hostility Inventory - Dutch, BDHI-D. Handleiding, verantwoording en normering van de Nederlandse Buss-Durkee-agressievragenlijst. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Lau, K. S. (2013). Big Five Personality Traits, Pathological Personality Traits, and Psychological Dysregulation: Predicting Aggression and Antisocial Behaviors in Detained Adolescents.

(32)

31 Ledesma, R. D., Sánchez, R., & Díaz – Lázaro, C. M. (2011). Adjective Checklist to assess the big

five personality factors in the argentine population. Journal of Personality Assessment, 93, 46-55.

Lefkowitz en Walder, 1972.

Lefkowitz, M. M., Eron, L. D., Walder, L. O., & Huesmann, L. R. (1977). Growing up to be violent: A longitudinal study of the development of aggression. New York: Pergamon Press.

Leyens, J. P., Parke, R. D., Camino, L., & Berkowitz, L. (1975). Effects of movie violence on aggression in a field setting as a function of group dominance and cohesion. Journal of Personality and Social Psychology, 32, 346-360.

Miller, J. D., & Lynam, D. R. (2006). Reactive and proactive aggression: Similarities and differences. Personality and Individual Differences, 41, 1469–1480.

Nikken, P. (2007). Mediageweld en kinderen. SWP.

Paik, H., & Comstock, G. (1994). The effects of television violence n antisocial behavior: A meta analysis. Communications Research, 21, 516-546.

Potter, W. J. (1999). On media violence. Sage.

Ritter, D., & Eslea, M. (2005). Hot sauce, toy guns, and graffiti: A critical account of current laboratory aggression paradigms. Aggressive Behavior, 31, 407-419.

Robertson, L. A., McAnally, H. M., & Hancox, R. J. (2013). Childhood and adolescent television viewing and antisocial behavior in early adulthood. Pediatrics, 131, 439-446.

Savage, J. (2004). Does viewing violent media really cause criminal violence? A methodological review. Aggression & Violent Behavior, 10, 99-128.

Sebeok, T. A., & Rosenthal, R. E. (1981). The Clever Hans phenomenon: Communication with horses, whales, apes, and people. Annals of the New York Academy of Sciences.

(33)

32 Seibert, L., Miller, J., Pryor, L., Reidy, D., & Zeichner, A. (2009). Personality and laboratory-based

aggression: Comparing the predictive power of the five-factor moderl, BIS/BAS, and impulsivity across context. Journal of Research in Personality, 44, 13-21.

Singer, J. L., & Singer, D. G. (1980). Television, imagination and aggression: A study of preschoolers’play. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Silliman, E. R. (1992). Three perspectives of facilitated communication: Unexpected literacy, Clever Hans, or enigma?. Topics in Language Disorders,12(4), 60-68.

Smits, I. A. M., Dolan, C. V., Vorst, H. C, Wicherts, J. M. & Timmerman, M. E. (2013) Data from ‘cohort differences in big five personality factors Over a period of 25 years’. Journal of Open Psychology Data, 1, 1-3.

Thomas, M. H., & Drabman, R. S. (1975). Toleration of real life aggression as a function of exposure to televised violence and age of subject. Merril-Palmer Quarterly, 21, 227-232.

Wald, F. (1984). De verkorte POMS. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Doctoraal werkstuk. Wald, F., & Mellenbergh, G. (1990). De verkorte versie van de Nederlanse vertaling van de profile of

mood states (POMS). Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 45, 86-90.

Wittman, M., Arce, E., & Santisteban, C. (2008). How impulsiveness, trait anger, and extracurricular activities might affect aggression in school children. Personality and Individual Differences, 45, 618-623.

Wyrwich, K. W., & Yu, H. (2011). Validation of POMS questionnaire in postmenopausal women. Quality of Life Resarch Journal, 20, 1111–1121

(34)

33

Bijlage 1 – Oordeel beeldmateriaal

Beoordeel alsjeblieft op onderstaande schaal, in hoeverre je onderstaande zinnen op het zojuist bekeken filmfragment vind slaan. Omcirkel jouw gekozen antwoord.

Ik vind het fragment vermakelijk

1= helemaal niet 2= nauwelijks 3=redelijk 4=in hoge mate 5=in zeer hoge mate

Ik vind het fragment aanstootgevend

1= helemaal niet 2= nauwelijks 3=redelijk 4=in hoge mate 5=in zeer hoge mate

Ik vind het fragment ontspannend

1= helemaal niet 2= nauwelijks 3=redelijk 4=in hoge mate 5=in zeer hoge mate

Ik vind het fragment agressief

1= helemaal niet 2= nauwelijks 3=redelijk 4=in hoge mate 5=in zeer hoge mate

Ik vind het fragment neutraal

(35)

34

Bijlage 2 – Oordeel saus

Beoordeel alsjeblieft op onderstaande schaal, in hoeverre je onderstaande zinnen op de smaak van de zojuist geproefde saus vind slaan. Omcirkel jouw gekozen antwoord.

Ik vind de saus heet smaken

1 = helemaal niet pijnlijk

2 = een beetje ongemak/onprettig 3 = pijnlijk

4 = extreem ongemak 5 = zeer pijnlijk

Ik vind de saus smakelijk

1 = heel erg vies 2 = heel vies 3 = vies 4 = neutraal

5 = lekker 6 = heel lekker 7 = heel erg lekker

(36)

35

Bijlage 3 – Oordeel feedback

Beoordeel alsjeblieft op onderstaande schaal, in hoeverre je onderstaande zinnen op de zojuist ontvangen feedback vind slaan.

Ik vind de feedback neutraal

1= helemaal niet 2= nauwelijks 3=redelijk 4= in hoge mate 5= in zeer hoge mate

Ik vind de feedback positief

1= helemaal niet 2=nauwelijks 3=redelijk 4=in hoge mate 5= in zeer hoge mate

Ik vind de feedback negatief

1= helemaal niet 2= nauwelijks 3=redelijk 4=in hoge mate 5=in zeer hoge mate

Verdere opmerkingen over de feedback:

……… ……… ……… ……… ………....

(37)

36

Bijlage 4 - Smaakvoorkeur

Wat is jouw smaakvoorkeur?

Vul alsjeblieft zout, zuur, zoet, heet/pittig, of bitter in. Stop het formulier daarna zodanig in de

envelop, zodat de onderzoeker niet ziet wat je hebt ingevuld.

Smaak of smaken waar ik van houd:

………..

………..

Smaak of smaken waar ik niet van houd:

.………

(38)

37

Bijlage 5 – Exit interview

Proefpersoonsnummer:

1. Geslacht:

2. Leeftijd:

3. Waar gaat dit onderzoek volgens jou over? Op welk moment bedacht je dit?

4. Op een schaal van 1-5, hoe serieus heb je meegedaan?

1 helemaal niet

2 niet serieus

3 redelijk

4 serieus

5 heel erg serieus

5. Op een schaal van 1-5, hoe leuk vond je dit onderzoek?

1 helemaal niet

2 niet leuk

3 opzich wel oké

4 leuk

5 heel erg leuk

6. Was je voor dit onderzoek bekend met het ‘hot sauce’ experiment?

7. Wat is het ‘hot sauce’ experiment volgens jou?

8. Kende je degene(n) die tegelijk meededen aan het onderzoek?

9. Hoe aardig vind je de persoon voor wie je saus opschepte?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1. Het profiel is een positioneringsinstrument om de zwaarte van de functie CAG te kunnen bepalen en om deze goed te positioneren in de gemeentelijke organisatie. De juiste zwaarte

Na afloop tekenen de melder, en degene aan wie het incident formeel gemeld is het formulier en tenslotte wordt het formulier aangeleverd bij de Beveiligingsfunctionaris/CISO

De meest genoemde redenen om incidenten niet te bespreken zijn dat medewerkers het incident niet erg genoeg vinden en dat incidenten bij de functie horen. Andere redenen zijn

(Zeer) tevreden over bespreken Neutraal over bespreken (Zeer) ontevreden over bespreken Heeft incident niet

Het slachtofferschap van deze twee vormen van agressie en geweld zijn daardoor niet geheel vergelijkbaar met voorgaande

Binnen het onderzoek is gekeken naar de mate en vorm waarin de werknemers uit de verschillende overheidssectoren in aanraking komen met agressie en geweld door mensen van buiten

Daarnaast biedt het onderzoek inzicht in de mate waarin medewerkers in organisaties in het verleden te maken hebben gehad met agressie en geweld en de aard

Dat bood de unieke mogelijkheid om met behulp van een korte extra vragenlijst over slachtofferschap (die eind 2013 is afgenomen) de verbanden tussen persoonlijkheid en agressie