• No results found

De introductie van nieuwe mogelijkheden bij het onderhouden van de ouder-kind relatie tijdens detentie. Een studie naar het huidige draagvlak en andere randvoorwaarden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De introductie van nieuwe mogelijkheden bij het onderhouden van de ouder-kind relatie tijdens detentie. Een studie naar het huidige draagvlak en andere randvoorwaarden"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De introductie van nieuwe mogelijkheden bij het

onderhouden van de ouder-kind relatie tijdens

detentie. Een studie naar het huidige draagvlak en

andere randvoorwaarden.

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische wetenschappen door (01609022) Huygebaert Hanne

Academiejaar 2019-2020

Promotor: Prof. Dr. De Bondt Wendy Commissaris: Lauwereys Heleen

(2)

Preambule

Deze preambule werd toegevoegd aan de masterproef omwille van de wijzigingen in methodologie naar aanleiding van de coronacrisis. In deze preambule wordt kort uitgelegd hoe het onderzoek oorspronkelijk zou doorgaan en welke stappen niet doorlopen konden worden door de maatregelen van de overheid. Er wordt ook omstandig uitgelegd hoe ik als student heb getracht om deze situatie te ondervangen om toch een masterproef van hoge kwaliteit te kunnen afleveren.

Oorspronkelijk zouden de resultaten worden gebaseerd op de informatie uit verschillende interviews met experten. Er werden 6 respondenten gestrikt waarmee een interview werd ingepland. Één respondent haakte later af waardoor uiteindelijk 5 respondenten deelnamen aan het onderzoek. De interviews werden ingepland in de periode vanaf halverwege maart tot en met eind maart. Omwille van de coronacrisis is geen enkel interview kunnen doorgaan op de klassieke manier. De respondenten werden gecontacteerd en gezamenlijk werd naar de meest optimale oplossing gezocht. Er werd beslist om de interviews te laten verlopen aan de hand van een vooraf opgestelde vragenlijst die door mij aan de respondenten werd bezorgd en vervolgens ingevuld aan mij werd terugbezorgd. Ook de informed consent werd via mail aan de respondenten bezorgd en ingevuld naar mij teruggestuurd. Zowel de blanco vragenlijst als de blanco informed consent zijn opgenomen als bijlage op het einde van deze masterproef. Er werd met de respondenten afgesproken dat ik met hen telefonisch of via Skype contact kon opnemen indien ik nog extra vragen had bij hun antwoorden. Deze onverwachte wijziging in methodologie brengt uiteraard gevolgen met zich mee. Deze worden in de methodologie-sectie van de masterproef nader geëxpliciteerd.

De promotor werd op 17 maart 2020 ingelicht van deze wijziging in methodologie en diezelfde dag verleende zij haar goedkeuring om de interviews op de voorgestelde alternatieve wijze te laten verlopen.

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beiden goedgekeurd.

(3)

Executive summary en abstract

Executive summary (beleidsmatige samenvatting)

In België hebben naar schatting tussen de 12 000 en 15 000 kinderen een ouder die in de gevangenis verblijft. Het aanbod om de ouder-kind relatie tijdens de detentieperiode te bestendigen is reeds vrij uitgebreid. Er is de mogelijkheid tot regulier bezoek, specifiek kinderbezoek, telefonisch contact en briefwisseling. Met deze masterproef, die werd geschreven in de vorm van een beleidsrapport met aanbevelingen, werd onderzocht welke initiatieven gevangenissen zouden kunnen implementeren of verder kunnen uitwerken om gedetineerde ouders en hun kinderen meer kansen te geven om hun band te onderhouden. Deze onderzoeksdoelstelling werd bereikt door het uitvoeren van zowel een literatuurstudie als een emprisch onderzoek, beiden kwalitatief van aard. De literatuurstudie focuste op een recente aanbeveling van de Raad van Europa en op internationale best practices. Het empirisch luik bestond uit een expertenbevraging. Vijf respondenten werkten mee aan het onderzoek. De interviews met deze experten konden niet face-to-face doorgaan omwille van de coronamaatregelen, maar werden afgenomen door middel van een vragenlijst waardoor de interviews een gesloten karakter hadden.

Uit deze interviews kwam naar voor dat uit alle voorgestelde kindvriendelijke initiatieven, er drie prioritair zouden moeten worden toegepast. Ten eerste zou er moeten worden getracht om gedetineerden in een gevangenis te plaatsen die niet ver is verwijderd van de woonplaats van de kinderen. Ten tweede dient er werk te worden gemaakt van het voorzien van digitale contactmogelijkheden. Deze dienen ter uitbreiding van de bestaande contactsvormen, niet als substitutie. Ten derde moet er meer rekening worden gehouden met significante gebeurtenissen in het leven van het kind bij het toekennen van strafuitvoeringsmodaliteiten zoals penitentiair verlof en uitgaansvergunningen. Deze resultaten vormen ook meteen de aanbevelingen die worden gedaan naar te praktijk toe. Uit de expertenbevraging bleek ook dat de implementatie of verdere uitwerking van deze prioriteiten niet eenvoudig is.

Tot slot wordt er ook kort stilgestaan bij de limitaties van het onderzoek. Er werden in het kader van deze masterproef geen gedetineerde ouders of kinderen betrokken. Uiteraard zou dit onderzoek idealiter dienen te worden aangevuld met de stem van deze doelgroepen.

(4)

Abstract

This thesis aimed to investigate how the range of options to maintain the contact between an incarcerated parent and his/her child(ren) can be sustained during the period of detention besides the classical options such as (child) visits, written correspondence and contact over the phone. By conducting a literature study and interviews with experts based on initiatives derived from a recommendation by the Council of Europe and international best practices, the research results could be generated. In this abstract, only the key findings are presented. Based on the interviews, three main priorities could be identified. These priorities result into the recommendations. Firstly, there should be strived to guarantee that a detainee is placed in a prison close to the living facility of the child(ren). However, this should only be the case when the detainee has to be in a prison with a closed regime. Secondly, prisons should try to provide more technological opportunities to maintain the contact between a parent and a child. These opportunities are an addition to the regular visits, no replacement. Technological opportunities can especially be useful during strikes or situations such as the current coronacrisis. Thirdly, important moments in the life of the child(ren) should be taken into account when deciding if a detainee receives penitentiary leave or a permit to leave the prison for a short period of time. Keywords: detained parent, incarcerated parent, prison, parent-child relationship, detention

(5)

Woord vooraf

Deze masterproef is het sluitstuk van een vierjarige opleiding die me op het lijf geschreven was. Mijn enthousiasme aan het begin van de opleiding criminologische wetenschappen is door de jaren heen alleen maar versterkt. De opleiding heeft me kennis en inzichten bijgebracht over maatschappelijke vraagstukken die mij al sinds kinds af aan interesseren. Ook mijn stage bij de Commissie van Toezicht van de gevangenis van Gent was een leerschool die me altijd zal bijblijven.

Mijn interesse voor het gevangeniswezen en de – soms contradictorische – fundamentele strafdoelen spoorde me aan om mijn bachelor- en masterproef te schrijven over een onderwerp dat mijn interesse wegdraagt, namelijk het onderhouden van de relatie tussen een gedetineerde ouder en zijn kind(eren) tijdens de detentieperiode. Kinderen zijn namelijk onrechtstreeks het slachtoffer van deze situatie van ouderlijke detentie. In deze masterproef heb ik onderzocht op welke manier het hulp- en dienstverleningsaanbod kan worden vergroot zodat kinderen van gedetineerde ouders het contact met hun ouder kunnen bestendigen en in het algemeen ook beter ondersteund zouden worden.

Via deze weg wil ik enkele personen bedanken die een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan deze masterproef. In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Wendy De Bondt, bedanken voor haar sturing en advies. Ook wens ik mevr. Heleen Lauwereys te bedanken voor haar hulp bij de initiële afbakening van mijn thesisonderwerp. Mijn dank gaat ook uit naar de vijf respondenten die instemden om mee te werken aan dit onderzoek. Ik had deze masterproef niet tot een goed einde kunnen brengen zonder jullie waardevolle informatie en inzichten. Tot slot wil ik ook mijn ouders, zus en vriend bedanken om mij te steunen gedurende de hele opleiding.

(6)

Lijst met afkortingen en begrippen

Buitenouder

CAW: Centrum voor Algemeen Welzijn

COIPI: Children of Imprisoned Parents International COPE: Children of Prisoners Europe

FOD justitie: Federale Overheidsdienst Justitie Gedetineerde ouder

Hulp- en dienstverlening aan gedetineerden

INCCIP: International Coalition for Children with Incarcerated Parents IVRK: Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

KOS: Landelijke Werkgroep Kind en Ouder in de Strafrechtsketen

NNAPEs: Plataforma regional por la defensa de los derechos de niñas, niños y adolescentes con referentes adultos privados de libertad

(7)

Inhoudstafel

Preambule ... ii

Executive summary en abstract ... iii

Woord vooraf ... v

Lijst met afkortingen en begrippen ... vi

Inhoudstafel ... vii

Algemene inleiding ... 1

Probleemstelling ... 1

Onderzoeksopzet: de gestelde objectieven ... 3

Doelstelling en criminologische relevantie ... 3

Theoretische achtergrond, de gehanteerde onderzoeksmethodiek en de keuze voor een beleidsgerichte masterproef ... 4

Onderzoeksvragen ... 5

Verschillende actoren, verschillende belangen ... 7

Organisaties die zich inzetten voor de kinderen van gedetineerde ouders ... 9

1. International Coalition for Children with Incarcerated Parents (INCCIP) ... 9

2. Children of Prisoners Europe (COPE) ... 10

3. NNAPEs ... 11

4. Children of Imprisoned Parents International (COIPI) ... 12

5. Recente actoren in Nederland ... 13

5.1. De Landelijke Werkgroep Kind en Ouder in de Strafrechtsketen ... 13

5.2. Het expertisecentrum KIND, ouder en detentie ... 13

6. Reflectie ... 14

Op zoek naar innovatieve, concrete initiatieven ... 15

1. Witte rook in 2018: de aanbeveling van de Raad van Europa ... 15

1.1. Omkadering ... 15

1.2. Inhoud van de aanbeveling ... 15

1.3. Reflectie ... 17

2. Bestaande initiatieven in het buitenland ... 18

2.1. Behind the Wall Exhibition ... 18

2.2. Het informeren van families van gedetineerden met een andere etnische achtergrond ... 18

2.3. Telefono Giallo (‘gele telefoon’) ... 19

3. Tussentijdse conclusie ... 19

Resultaten empirisch luik ... 23

1. Inleiding ... 23

2. Methodologie ... 23

2.1. De verzameling van respondenten ... 23

2.2. Het verloop van de interviews ... 25

(8)

3.1. De initiatieven die gedetineerden en hun kinderen meer kansen geven om hun relatie te

bestendigen tijdens de detentieperiode ... 26

3.1.1. Nabijheid van de penitentiaire inrichting ... 26

3.1.2. Het toekennen van financiële en logistieke middelen in het kader van de verplaatsing ... 27

3.1.3. Toekennen van penitentiair verlof en uitgaansvergunningen in het belang van het kind ... 27

3.1.4. Organiseren van extra kindvriendelijke evenementen binnen de gevangenis ... 28

3.1.5. Het kindvriendelijk presenteren van informatie ... 28

3.1.6. Het informeren van etnische minderheden ... 28

3.1.7. Inzetten op nieuwe technologie ... 29

3.1.8. Garanderen van contact tijdens een tuchtsanctie ... 29

3.2. Initiatieven die kinderen van gedetineerde ouders ondersteunen ... 30

3.2.1. Opleiding van het gevangenispersoneel dat onder justitie ressorteert ... 30

3.2.2. Fotoproject naar het voorbeeld van Noorwegen ... 31

3.2.3. Kindvriendelijke app omtrent bezoekregeling naar het voorbeeld van Italië ... 32

Discussie ... 33

Aanbevelingen ... 35

1. Aanbevelingen voor het beleid ... 35

2. Aanbevelingen voor verder onderzoek ... 36

Conclusie ... 38

Bibliografie ... 40 Bijlagen ... I

Bijlage I: Vragenlijst praktijkactoren ... I Bijlage II: Informed consent ... XV Bijlage III: Informatiebrief ... XVI Bijlage IV: Wetenschapspopulaire samenvatting ... XVIII Bijlage V: Data management plan ... XIX

(9)

Algemene inleiding

Probleemstelling

Het Belgische gevangeniswezen is verre van volmaakt. Niet alleen kampt men al jaren met een overbevolkingsproblematiek, ook het aanbod aan hulp- en dienstverlening volstaat bijlange niet om aan de noden van alle gedetineerden te voldoen. De oorzaak voor het ontoereikende aanbod kan verklaard worden door te stellen dat er niet voldoende wordt geïnvesteerd in de welzijnscomponent en dat re-integratie nog steeds minder belangrijk wordt geacht dan de veiligheidscomponent binnen de gevangenismuren. Uiteraard is ook de overbevolking die veel penitentiaire inrichtingen teistert een factor die ervoor zorgt dat het aanbod nog ontoereikender wordt (MacDonald, 2018). Het weinige personeel dat instaat voor het welzijn van de gedetineerden, moet hun tijd immers verdelen onder een groot aantal hulpvragers. Voor gedetineerden is het vaak moeilijk om de banden met hun omgeving (partner, kinderen, vrienden, etc.) te onderhouden. Toch lijkt het behouden van een goed netwerk essentieel in het kader van latere re-integratie en rehabilitatie (Bales & Mears, 2008; Cobean & Power, 1978; De Claire & Dixon, 2015). Dat uitgangspunt zit vervat in de Basiswet van 20051 en is al terug

te vinden in het eerste strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden dat dateert uit 2000 en later uitmondde in het decreet betreffende hulp- en dienstverlening aan gedetineerden van 20132.

Vooraleer uit de doeken te doen wat er in deze masterproef zal worden onderzocht, wordt een korte samenvatting gegeven van de inhoud van de bachelorproef die vorig academiejaar (academiejaar 2018-2019) door mij werd geschreven. Binnen de opleiding criminologische wetenschappen aan de Universiteit Gent is de bachelorproef immers gekoppeld aan de masterproef. Dit laat de studenten toe zich gedurende twee academiejaren diepgaand toe te leggen op een onderwerp dat hun interesse wegdraagt.

1Wet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS 1 februari 2005.

2 Decreet 8 maart 2013 betreffende de organisatie van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden, BS 11 april 2013.

(10)

In de bachelorproef die ik vorig academiejaar schreef, werd onderzocht wat het aanbod is in de Vlaamse gevangenissen om de ouder-kind relatie tijdens detentie te onderhouden. Daaruit bleek dat er de mogelijkheid is tot contact via het regulier bezoek, specifiek kinderbezoek, telefonisch contact en briefwisseling. Uit de lokale actieplannen hulp- en dienstverlening van de Vlaamse gevangenissen bleek dat er dus wel degelijk aandacht gaat naar het behouden van de band met de sociale omgeving en ook het inrichten van een afzonderlijk kinderbezoek in elke Vlaamse gevangenis werd als een pluspunt gezien. Toch dient men kritisch te zijn daar het kinderbezoek enorm verschilt in frequentie tussen de Vlaamse gevangenissen. Het aantal potentiële contactmomenten tussen ouder en kind is met andere woorden afhankelijk van de inrichting waarin de gedetineerde terechtkomt. Sommige inrichtingen doen ook extra inspanningen; zo is het in de gevangenis van Hoogstraten mogelijk om Skype te gebruiken om de relatie met naasten te onderhouden (Departement WVG, 2018). Ook wordt er in verschillende gevangenissen de mogelijkheid geboden om bij gespecialiseerde instanties vragen omtrent opvoeding te stellen (Vlaamse overheid, z.d.; Vlaamse overheid, 2012). Ondanks het tamelijk ruime aanbod in de Vlaamse gevangenissen om de ouder-kind relatie te onderhouden, blijft toch de vraag hangen of het aanbod de dag van vandaag voldoende is om kinderen van gedetineerde ouders te ondersteunen.

Ook werd binnen deze bachelorproef gewezen op enkele fundamentele struikelblokken die het contact tussen de ouder en het kind kunnen bemoeilijken, zoals de geografische afstand tussen de woonplaats van het kind en de gevangenis waar de ouder verblijft. Dit probleem kan zich nog feller manifesteren bij vrouwelijke gedetineerden aangezien niet elke gevangenis een vrouwenafdeling heeft. Vrouwen worden daardoor vaak in een inrichting geplaatst die verder van haar woonplaats verwijderd is, wat ook het contact met de kinderen kan bemoeilijken. Ook de mogelijke invloed van de andere ouder (de ‘buitenouder’) op de omgang van het kind met de gedetineerde ouder en het feit dat niet alle gedetineerden op de hoogte schijnen te zijn van de mogelijkheden tot apart kinderbezoek kunnen potentiële struikelblokken vormen (Brosens et al., 2019). Uit onderzoek blijkt ook dat tieners vaak een negatieve perceptie creëren omtrent het gevangeniswezen, mede door de behandeling door het personeel (Boswell & Wedge, 2002; Tasca, 2014).

(11)

Onderzoeksopzet: de gestelde objectieven

Doelstelling en criminologische relevantie

Het doel van deze masterproef is om aanbevelingen te geven die hopelijk van betekenis kunnen zijn voor het hulp- en dienstverleningsaanbod aan gedetineerden en dan meer bepaald het aanbod dat zich richt op het onderhouden van de ouder-kind relatie tijdens detentie. Er zal worden gezocht naar innovatieve ideeën om het contact tussen de gedetineerde ouder en diens kind(eren) te bevorderen en naar praktijken die gevangenissen kunnen toepassen om het bezoek aangenamer te maken voor de kinderen. Dit lijkt noodzakelijk daar er in België nog geen verplichting is om rekening te houden met de belangen van de kinderen in het kader van de straftoemeting.

De criminologische relevantie van dit onderzoek is tweeledig. Mogelijkheden om op een kindvriendelijke manier een goede relatie tussen de gedetineerde ouder en diens kinderen te onderhouden komt namelijk beide doelgroepen ten goede. Omdat binnen deze masterproef minder wordt gefocust op de positieve effecten op de gedetineerde (re-integratie, desistance, etc.) maar er vooral vanuit het perspectief van het kind wordt gekeken, worden er eerst enkele statistieken vermeld om de omvang van het probleem te duiden.

Het is geen sinecure om cijfers weer te geven van het aantal kinderen dat lijdt onder ouderlijke detentie. Vaak gaat het dan ook eerder om ruwe schattingen dan om harde statistieken. Binnen de Europese Unie wordt het aantal kinderen dat een ouder in detentie heeft geschat op 800 000 (Children of Prisoners Europe, 2019). Dit cijfer bedraagt 2,1 miljoen wanneer alle landen die tot de Raad Van Europa behoren worden meegenomen in de analyse (Children of Prisoners Europe, 2019). In de Belgische context zijn er vooralsnog geen harde cijfers voorhanden. Een ruwe schatting stelt dat elke dag tussen de 12 000 en de 15 000 kinderen in België een ouder in de gevangenis zouden hebben (Lauwereys, 2017).

Ouderlijke detentie heeft verschillende negatieve effecten op het kind. Zo kan er een verstoring plaatsvinden van de psychosociale ontwikkeling van het kind (Manning, 2011). Uit onderzoek bleek dat kinderen van gedetineerde ouders meer zelfverwonding en suïcidegedrag vertonen (Davis & Shlafer, 2017). Bovendien blijken leerkrachten lagere verwachtingen te hebben van kinderen met gedetineerde ouders (Dallaire et al., 2010). Dit kan verdere negatieve effecten in

(12)

de hand werken. Toch dienen resultaten van zulke onderzoeken voorzichtig te worden geïnterpreteerd: vaak is er immers eerder sprake van verbanden dan van causaliteit (Lauwereys, 2018). Uit onderzoek blijkt dat het onderzoeken van de effecten van ouderlijke detentie op het kind gepaard gaat met heel wat methodologische uitdagingen (Johnson & Easterling, 2012). Er kan dus worden besloten dat er ook in België een grote groep kinderen is die een ouder (of beide ouders) heeft die momenteel in detentie verblijven. Voor deze groep is er binnen de gevangenissen wel een aanbod om het contact tussen de ouder en het kind te onderhouden, maar het is realistisch om aan te nemen dat dit aanbod niet voldoende is en dat er nog heel wat struikelblokken kunnen worden geïdentificeerd die het (theoretisch goede) aanbod kunnen beknotten. Deze struikelblokken worden deels veroorzaakt door de problemen in het Belgische gevangeniswezen.

Theoretische achtergrond, de gehanteerde onderzoeksmethodiek en de keuze voor een beleidsgerichte masterproef

Onderzoek voert men niet zonder het wetenschappelijk paradigma dat men als basis hanteert te verduidelijken. Dit paradigma is als het ware de ‘bril’ waardoor je kijkt. Binnen deze masterproef is dit het empirisch-interpretatief paradigma. Dit houdt in dat er op een inductieve manier onderzoek zal worden gevoerd: er zullen vooraf geen hypotheses worden bepaald, maar vanuit de data (vanuit de empirie) zullen conclusies worden getrokken. Dit paradigma houdt verband met het constructivisme, dat niet gelooft in het bestaan van een objectieve werkelijkheid. Constructivisten gaan ervan uit dat de werkelijkheid wordt opgebouwd door middel van interactie en subjectieve beleving (Mortelmans, 2013).

De onderzoeksvorm die het meest geschikt is om de doelstelling te bereiken, is de casestudy. Dit type onderzoek is binnen de sociale wetenschappen uitgegroeid tot een belangrijk type van onderzoek (Feagin et al., 2001; Gerring, 2007; Hancock & Algozzine, 2015; Ragin & Becker, 1992; Stake, 1995, 2005; Swanborn, 2008; Woodside, 2010; Yin, 2014). Ook in de criminologie wordt deze onderzoeksstrategie vaak gebruikt (Geis, 1991). Het doel van een casestudy is om een integraal beeld te krijgen van het onderzoeksobject als geheel. Hierbij wordt een holistische aanpak vooropgesteld. Bij deze onderzoeksstrategie wordt er op een kwalitatieve, intensieve wijze aan dataverzameling gedaan.

(13)

Er zijn verschillende voordelen verbonden aan deze onderzoeksstrategie. Ten eerste is het mogelijk om een integraal beeld te verkrijgen, wat voordelig is wanneer onderzoek erop is gericht veranderingen voor te stellen binnen een bepaalde situatie. Een volgend voordeel is dat er bij dergelijk onderzoek weinig voorstructurering nodig is en dat het onderzoek wendbaar is. Dat betekent dat het mogelijk is om tijdens het onderzoek nog deels van koers te veranderen, wat niet mogelijk is bij de survey of het experiment. Een laatste voordeel is dat de resultaten van het onderzoek ‘door het veld’ vaak makkelijker worden geaccepteerd omdat de onderzoeker een meer betrokken rol speelt dan bij kwantitatief onderzoek. Een belangrijk nadeel van de casestudy als onderzoeksstrategie is de beperkte externe geldigheid (= de beperkte mogelijkheid tot veralgemening van de onderzoeksresultaten). Toch wordt vaak beargumenteerd dat ook vanuit een casestudy veralgemeenbare kennis kan worden opgebouwd (Decorte en Zaitch, 2016).

De keuze voor een beleidsgerichte masterproef lijkt bijgevolg evident. Het onderzoek dat zal worden gevoerd heeft echter zowel theoretische relevantie als praktische relevantie. De praktische relevantie ligt voor de hand en bestaat uit het geven van aanbevelingen voor het penitentiaire werkveld. Op theoretisch niveau kan echter de link gemaakt worden met huidige penologische discussies omtrent de hervorming van het penitentiaire landschap. Dit zal later in de masterproef duidelijk worden. Binnen praktijkgericht onderzoek zijn er verschillende types onderzoek. Zo onderscheidt men vijf typen praktijkgerichte onderzoeken namelijk probleemanalytisch onderzoek, diagnostisch onderzoek, ontwerpgericht onderzoek, verandergericht onderzoek en evaluatieonderzoek (Verschuren en Doorewaard, 2011). Mijn masterproef betreft een ontwerpgericht onderzoek. Dit houdt in dat er een ontwerp zal worden opgesteld om het praktijkprobleem op te lossen en verandering te bekomen.

Onderzoeksvragen

De vraagstelling wordt binnen deze masterproef opgesplitst in een centrale onderzoeksvraag en enkele onderzoeksdeelvragen.

(14)

De centrale onderzoeksvraag binnen deze masterproef luidt:

“Op welke manier kan het hulp- en dienstverleningsaanbod voor kinderen van gedetineerde ouders vergroten, opdat deze doelgroep de band met hun ouders zo optimaal mogelijk kan behouden tijdens de detentieperiode en in het algemeen beter ondersteund wordt?”

Om deze centrale onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, dienen vooreerst enkele onderzoeksdeelvragen te worden beantwoord. In deze masterproef zijn er drie onderzoeksdeelvragen en deze luiden als volgt:

Deelvraag 1: Welke nieuwe initiatieven kunnen er in het Belgische gevangeniswezen worden geïmplementeerd ter ondersteuning van kinderen van gedetineerde ouders, gebaseerd op de aanbeveling van de Raad van Europa van 2018 en internationale best practices? Welke bestaande initiatieven kunnen worden uitgebreid?

Deelvraag 2: Hoe groot is het huidige draagvlak omtrent de implementatie van deze initiatieven?

Deelvraag 3: Welke randvoorwaarden zijn er nodig om deze initiatieven succesvol te kunnen implementeren in de Belgische detentiecontext?

(15)

Verschillende actoren, verschillende belangen

Het garanderen van de veiligheid primeert in elke gevangenis. Toch is het onder criminologen ondertussen common knowledge dat gedetineerden dienen te worden voorbereid op hun vrijlating en dat het contact met de partner en kinderen hierin een sleutelrol kan spelen. Idealiter wordt dat contact bestendigd tijdens de detentieperiode zodat de kans op het verliezen van deze betekenisvolle relaties wordt geminimaliseerd. Toch blijkt dit in de praktijk niet soepel te verlopen in penitentiaire instellingen. Een verklaring daarvoor kan worden gezocht in het feit dat verschillende medewerkers in gevangenissen andere doelen nastreven.

Penitentiair beambten en medewerkers van de Vlaamse Gemeenschap streven namelijk andere belangen na die kunnen worden gelinkt aan de fundamentele strafdoelen. De in de penologie onderscheiden strafuitvoeringsdoelstellingen zijn bewaring, orde, zorg en rechtvaardigheid (Morgan, 1994, 1997). Met ‘bewaring’ wordt bedoeld dat het de verantwoordelijkheid van de gevangenis is om de veiligheid in de samenleving te verzekeren. De facto houdt dit dus in dat de gevangenis erin moet slagen om gedetineerden opgesloten te houden. De tweede doelstelling, orde, betreft het bereiken van een toestand van rust binnen de gevangenismuren. De derde doelstelling, zorg, slaat op het creëren van een aanbod met zinvolle activiteiten voor gedetineerden en het garanderen van contact met de buitenwereld (Tournel & Kennes, 2011). Tot slot is het aspect van rechtvaardigheid een belangrijk doel dat dient te worden nagestreefd. Rechtvaardigheid heeft onder andere betrekking op het als legitiem ervaren van de genomen beslissingen en de mogelijkheid hebben om klacht neer te leggen in het geval van onrechtvaardige behandeling (Tournel & Kennes, 2011). Terzijde kan worden vermeld dat er op dat vlak een breekpunt zit aan te komen in het Belgisch gevangeniswezen. Het klachtrecht treedt namelijk later in 2020 in werking.

Voor het gevangenispersoneel dat ressorteert onder de FOD justitie, zoals de penitentiair beambten, is het voornaamste doel het garanderen van de orde binnen de gevangenis en het garanderen van de veiligheid buiten de gevangenis (de zogenaamde ‘bewaring’). Het personeel van de Vlaamse Gemeenschap dat een aanbod aan hulp- en dienstverlening creëert, streeft andere strafdoelen na. Voor hen is vooral de derde strafdoelstelling, zorg, van belang.

Er kan dus worden besloten dat verschillende actoren die werkzaam zijn binnen de gevangenismuren andere strafdoelen nastreven. Dit is één van de oorzaken waarom het zo

(16)

moeilijk is om een toereikend aanbod te organiseren voor kinderen en gedetineerde ouders om hun relatie te onderhouden tijdens de detentieperiode. Het vinden van een evenwicht tussen deze verschillende strafdoelen binnen de gevangenismuren is met andere woorden geen sinecure.

Daarbovenop is het belangrijk om erbij stil te staan dat de groep kinderen van gedetineerde ouders een onzichtbare populatie is. Waar er binnen de gevangenis veel aandacht gaat naar de gedetineerde en diens gerechtelijke voorgeschiedenis, is er in veel gevallen weinig tot niets gekend over de familiale toestand van de gedetineerde.

De laatste decennia gaat er op academisch en beleidsmatig vlak wel heel wat aandacht naar kinderen van gedetineerde ouders. In 2018 werd er bijvoorbeeld een aanbeveling uitgevaardigd door de Raad van Europa die specifiek ingaat op de rechten die kinderen van gedetineerde ouders zouden moeten hebben (Council of Europe, 2018). Ook in Nederland beweegt er wat binnen dit domein. Er werd namelijk een Landelijke Werkgroep ‘Kind en Ouder in de Strafrechtsketen’ opgericht (Universiteit Leiden, 2019) en een expertisecentrum (Expertisecentrum KIND, ouder en detentie, 2019). Ook zijn er verschillende internationale overkoepelende organisaties actief die zich inzetten voor de belangen van kinderen van gedetineerde ouders. Voorbeelden van deze organisaties zijn Children of Prisoners Europe (COPE), Children of Imprisoned Parents International (COIPI) en NNAPEs. Deze actoren, alsook de recent ontstane actoren in het Nederlandse landschap, worden in het volgende hoofdstuk uitgebreid besproken.

(17)

Organisaties die zich inzetten voor de kinderen van gedetineerde ouders

Zoals eerder reeds werd vermeld, gaat er de voorbije decennia heel wat aandacht naar kinderrechten in het algemeen en worden de noden van kinderen van gedetineerde ouders ook steeds meer erkend. Er ontstonden dan ook verschillende (netwerk)organisaties die zich specifiek inzetten voor de rechten van deze doelgroep. In dit hoofdstuk worden de voornaamste organisaties besproken. Dit hoofdstuk vormt echter geen exhaustieve opsomming van alle relevante organisaties. Tot slot wordt er ook specifiek aandacht besteed aan recent opgerichte actoren in Nederland.

1. International Coalition for Children with Incarcerated Parents (INCCIP)

De International Coalition for Children with Incarcerated Parents (kortweg INCCIP) verdedigt de belangen van kinderen van gedetineerde ouders. Deze organisatie stelt dat alle jongeren waarvan een ouder of beide ouders in detentie verblijven, ook het slachtoffer zijn van deze ouderlijke detentie. Dit is het geval zowel in de ontwikkelde landen als in de ontwikkelingslanden (International Coalition for Children with Incarcerated Parents, 2020). Deze kinderen en jongeren zijn volgens de INCCIP kwetsbaar voor een breed spectrum aan risico’s. Enkele voorbeelden hiervan zijn een slechte mentale gezondheid, armoede, vroegtijdig stoppen met school, dakloos worden, tienerzwangerschappen etc. (International Coalition for Children with Incarcerated Parents, 2020). Een ander risico bestaat eruit dat deze jongeren later zelf in aanraking komen met justitie.

Deze overkoepelende organisatie heeft leden in alle continenten. Deze leden zijn vaak netwerkorganisaties die zelf uit meerdere leden bestaan, zoals Children of Prisoners Europe (infra) en NNAPEs (infra) (International Coalition for Children with Incarcerated Parents, 2020). Het doel van de INCCIP is dan ook om wereldwijd banden te smeden tussen organisaties, instituties en individuen. Om de twee jaar organiseert de INCCIP een conferentie (International Coalition for Children with Incarcerated Parents, 2020).

Opmerkelijk is de geografische spreiding van de leden van de INCCIP. Hoewel alle continenten vertegenwoordigd zijn in het ledenbestand, blijkt er toch een onevenwicht te zijn. Europa is zeer sterk vertegenwoordigd: door het lidmaatschap van COPE, dat leden heeft in heel wat Europese landen, is Europa sterk vertegenwoordigd (International Coalition for Children with Incarcerated Parents, 2020). Bovendien zijn er nog heel wat extra organisaties uit het Verenigd

(18)

Koninkrijk verbonden aan het INCCIP. Wanneer Noord-Amerika nader bekeken wordt, blijkt dat slechts zeven staten organisaties hebben die deel uitmaken van de INCCIP (International Coalition for Children with Incarcerated Parents, 2020). Er zijn dus wel heel wat Noord-Amerikaanse organisaties lid, maar deze vertegenwoordigen bijgevolg lang niet alle kinderen van gedetineerde ouders op het Noord-Amerikaanse grondgebied. Voor Oceanië is er slechts één organisatie lid, een organisatie in Nieuw-Zeeland. Voor Azië zijn er leden in China, India en Nepal (International Coalition for Children with Incarcerated Parents, 2020). Hoewel er dus veel leden zijn en er veel kinderen van gedetineerde ouders zijn wiens rechten worden verdedigd, blijven veel kinderen spreekwoordelijk in de kou staan. Het is uiteraard wel mogelijk dat er landen zijn met verschillende goede organisaties die niet zijn aangesloten bij de INCCIP.

2. Children of Prisoners Europe (COPE)

Op Europees niveau werd in 2000 de organisatie Children of Prisoners Europe (COPE) opgericht. COPE bestaat uit 22 lidorganisaties en ook individuen kunnen lid worden. Zo heeft de organisatie door het lidmaatschap van bepaalde individuen wereldwijde connecties vergaard. Het hoofdkwartier van de organisatie bevindt zich in Parijs (Children of Prisoners Europe, 2020).

Het voornaamste doel van de organisatie is het verhogen van het bewustzijn omtrent de negatieve effecten van ouderlijke detentie op het kind en de aandacht voor deze doelgroep omzetten in concrete initiatieven (Children of Prisoners Europe, 2020). Als basis wordt uitgegaan van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Zo stelt artikel 9 van het Verdrag dat kinderen die van een ouder of van beide ouders zijn gescheiden, de kans moeten krijgen om op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met beide ouders te onderhouden. Enkel indien dit contact in strijd zou zijn met het belang van het kind, wordt hiervan afgeweken3.

COPE probeert door diens werking de rechten van kinderen van gedetineerde ouders zoals omschreven in het IVRK te garanderen. Om dit doel te bereiken richt de organisatie zich zowel op actoren die met kinderrechten bezig zijn, als op penitentiaire instellingen en beleidsmakers

(19)

(Children of Prisoners Europe, 2020). Jaarlijks brengen zij een verslag uit van hun werkzaamheden.

3. NNAPEs

Een volgende belangrijke internationale overkoepelende organisatie die in dit algemeen overzicht zeker niet mag ontbreken, is NNAPEs. NNAPEs luidt voluit ‘plataforma regional por la defensa de los derechos de niñas, niños y adolescentes con referentes adultos privados de libertad’. De organisatie zet zich in voor de kinderen van gedetineerde ouders in de regio Latijns-Amerika en in het Caraïbisch gebied (NNAPEs, 2020).

Deze organisatie ontstond als reactie op het onderzoeksrapport ‘invisible no more’ (originele titel: invisibles hasta cuando). Dit onderzoek kaart aan dat er een enorm grote groep kinderen is in de regio Latijns-Amerika die lijdt onder de situatie van ouderlijke detentie. Het aantal kinderen met een gedetineerde ouder in die regio werd ten tijde van de studie, in 2013, geschat tussen de 1,5 en 1,9 miljoen (NNAPEs, 2020). Deze kinderen en jongeren krijgen niet alleen te maken met de economisch nefaste impact van ouderlijke detentie, maar worden ook vaak geconfronteerd met stigma en discriminatie (NNAPEs, 2020). Tot dusver kreeg deze enorm grote groep beleidsmatig zeer weinig aandacht. In dit onderzoek wordt er kritiek gegeven op het adultocentrisme dat het penale systeem kenmerkt. Er worden verschillende aanbevelingen gegeven omtrent het in rekening nemen van de noden van kinderen van gedetineerde ouders. Net als COPE gaat NNAPEs bij hun werking uit van de rechten van kinderen zoals deze gegarandeerd worden in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (NNAPEs, 2020).

Het netwerk vervult de volgende kerntaken (NNAPEs, 2020):

a. Onderzoek stimuleren en uitvoeren om de kennis omtrent de doelgroep, kinderen van gedetineerde ouders, te vergroten

b. De participatie van kinderen en jongeren vergroten door concrete acties

c. Het bewustzijn vergroten omtrent dit thema door gerichte acties en samenwerking met diverse overheden en organisaties

(20)

4. Children of Imprisoned Parents International (COIPI)

Ook de organisatie Children of Imprisoned Parents International (COIPI), die actief is sinds 2014, zet zich in voor kinderen van gedetineerde ouders. Het uitgangspunt is dat kinderen sowieso lijden onder de situatie van ouderlijke afwezigheid en dat dit lijden dient geminimaliseerd te worden (Children of Imprisoned Parents International, 2020). COIPI centraliseert onderzoek om een zo goed mogelijk beeld te kunnen vormen van de impact van ouderlijke afwezigheid op het kind. Hiertoe verrichten zij indien nodig ook zelf onderzoek (Children of Imprisoned Parents International, 2020). De werking van deze non-profitorganisatie gaat echter verder dan het in kaart brengen van de negatieve effecten van ouderlijke detentie op het kind. Zo probeert de organisatie ook om effectief de impact van ouderlijke detentie op kinderen te minimaliseren. Om dit doel te bereiken wordt gewerkt aan de hand van vijf pijlers.

Ten eerste worden er educatieprogramma’s georganiseerd. Een voorbeeld hiervan vormen de workshops die worden georganiseerd voor leerkrachten. Onderwijzers komen tijdens hun loopbaan immers vaak in aanraking met kinderen van gedetineerde ouders, maar zijn zich vaak niet bewust van de aard en de omvang van de impact van ouderlijke detentie op deze kinderen. De workshops behandelen verschillende thema’s. Uiteraard komt de impact van ouderlijke detentie op kinderen aan bod. Er wordt ook aandacht besteed aan de organisatie van bezoekregelingen in de gevangenis, zodat leerkrachten zich een beeld kunnen vormen van het verloop van het contact tussen hun leerling en diens gedetineerde ouder(s). Een volgend belangrijk aspect van deze workshops betreft het aanbieden van handvaten aan leerkrachten omtrent het emotioneel ondersteunen van leerlingen die lijden onder ouderlijke detentie (Children of Imprisoned Parents International, 2020). Belangrijk hierbij is dat er niet louter wordt gefocust op het ondersteunen van het kind maar ook op het bredere netwerk rond de jongere.

De tweede pijler en de derde pijler bestaan respectievelijk uit het verstrekken van financiële en het verstrekken van juridische hulp. Ten vierde worden er programma’s georganiseerd betreffende het bezoek tussen kinderen en gedetineerde ouders. Tot slot bestaat de vijfde pijler uit het verstrekken van psychologische hulp (Children of Imprisoned Parents International, 2020).

(21)

Deze methodieken hebben steeds als doel om kinderen in staat te stellen om een zo normaal mogelijke ontwikkeling te doorlopen, zodat de negatieve gevolgen van ouderlijke detentie slechts minimaal een invloed hebben (Children of Imprisoned Parents International, 2020). Essentieel aan dit doel is dat kinderen echter niet als passieve slachtoffers worden gezien (Children of Imprisoned Parents International, 2020).

5. Recente actoren in Nederland

Tot slot wordt in dit hoofdstuk naast verschillende overkoepelende netwerkorganisaties ook één land in het bijzonder besproken, namelijk Nederland. Twee recent ontstane actoren verdienen namelijk extra aandacht en zijn een goed voorbeeld voor de toenemende aandacht voor de creatie van een ‘kindvriendelijke’ justitie.

5.1. De Landelijke Werkgroep Kind en Ouder in de Strafrechtsketen

De Landelijke Werkgroep Kind en Ouder in de Strafrechtsketen, kortweg KOS, werd opgericht door de Universiteit van Leiden. KOS werd opgericht naar aanleiding van de aanbeveling die de Raad van Europa in 2018 deed omtrent de positie van kinderen met een ouder in detentie (Universiteit Leiden, 2020). Het bleek namelijk dat Nederland nog veel tekortschiet om te kunnen voldoen aan de inhoud van de aanbeveling. De bezigheden van de Werkgroep bestaan onder andere uit het voeren van onderzoek en het thema onder de aandacht brengen van beleidsmakers (Universiteit Leiden, 2020). Het onderzoek van KOS gaat zeer breed en gaat verder dan het in rekening nemen van kinderen van veroordeelde gedetineerde ouders. Zo is er ook onderzoek gevoerd naar de zorg voor kinderen bij de aanhouding van ouders en werd er ook reeds een studie gedaan omtrent vaderschap in voorarrest (Universiteit Leiden, 2020).

5.2. Het expertisecentrum KIND, ouder en detentie

Eind 2018 werd onder impuls van Exodus Nederland en de Avans Hogeschool het expertisecentrum KIND, ouder en detentie opgericht (Expertisecentrum KIND, 2020). Het expertisecentrum gaat uit van een herstelgerichte aanpak. Herstel kan volgens hun visie heel breed worden geïnterpreteerd. Het gaat niet enkel om herstel van de band tussen de gedetineerde ouder en diens kind, maar ook het sociale netwerk wordt betrokken. Dit alles gebeurt met het doel om de levenskwaliteit van het kind te vergroten (Expertisecentrum KIND, 2020). Het expertisecentrum geeft informatie en advies aan kinderen van gedetineerde ouders en aan

(22)

iedereen die een vraag heeft omtrent deze doelgroep. Ook Belgen zijn vrij om het expertisecentrum te contacteren om informatie of advies te bekomen.. Bovendien voert het expertisecentrum ook praktijkgericht onderzoek uit. In de toekomst zal het expertisecentrum scholing aanbieden aan professionals (Expertisecentrum KIND, 2020).

6. Reflectie

Er kan worden besloten dat er heel wat overkoepelende organisaties actief zijn die zich inzetten voor de kinderen van gedetineerde ouders. Deze organisaties voeren of coördineren onderzoek en proberen beleidsmatig aandacht te vestigen op deze kwetsbare doelgroep.

(23)

Op zoek naar innovatieve, concrete initiatieven

1. Witte rook in 2018: de aanbeveling van de Raad van Europa

1.1. Omkadering

Een beleidsmatige bevestiging van de toenemende aandacht voor de kwetsbare doelgroep die kinderen van gedetineerde ouders vormen, kwam er met de aanbeveling betreffende kinderen met gedetineerde ouders die in april 2018 door de Raad van Europa werd aanvaard. Deze aanbeveling heeft betrekking op alle jongeren onder de 18 jaar die een gedetineerde ouder hebben. Daaruit volgt dat de aanbeveling zich zowel richt op kinderen buiten de gevangenis, als op kinderen die bij de gedetineerde ouder verblijven in een penitentiaire instelling (Council of Europe, 2020). In de aanbeveling zijn dan ook specifieke bepalingen opgenomen voor deze laatstgenoemde jonge en kwetsbare doelgroep. Daar kinderen van gedetineerde ouders die bij de ouder in detentie verblijven niet het onderwerp van deze thesis uitmaken, worden de bepalingen van de aanbeveling die betrekking hebben op deze groep verder niet besproken. De Raad van Europa neemt met deze aanbeveling bovendien expliciet het standpunt in dat alternatieve straffen moeten opgelegd worden in de mate van het mogelijke en dat een gevangenisstraf dus slechts mag gebruikt worden als ultimum remedium.

Het is echter belangrijk om er bij stil te staan dat van een aanbeveling geen bindende kracht uitgaat (Council of Europe, 2020). De lidstaten zijn dus technisch gezien niet verplicht rekening te houden met de inhoud van de aanbeveling. Het betreft hier met andere woorden een vorm van soft law. Toch kan een dergelijke aanbeveling staten ertoe aanzetten om actie te ondernemen op een bepaald domein en om voorstellen uit een aanbeveling te gaan implementeren in nationale wetgeving. In hoofdstuk 2 bleek bijvoorbeeld dat de Landelijke Werkgroep Kind en Ouder in de Strafrechtsketen van de Universiteit Leiden werd opgericht als gevolg van de aanbeveling van de Raad van Europa.

1.2. Inhoud van de aanbeveling

In deze sectie wordt de inhoud van de aanbeveling van de Raad van Europa besproken. Deze aanbeveling is namelijk een eerste bron waaruit inspiratie wordt geput om initiatieven te vinden die het aanbod om de ouder-kind relatie tijdens detentie te kunnen onderhouden, kunnen

(24)

vergroten. Bij de bespreking van de aanbeveling zal dus prioritair aandacht worden besteed aan concrete initiatieven die kunnen worden geïmplementeerd in België.

Een eerste initiatief om het contact tussen een gedetineerde ouder en diens kind te faciliteren, is het plaatsen van de gedetineerde in een instelling dicht bij de woonplaats van zijn of haar kind(eren). Zoals eerder werd vermeld, kan deze goede doelstelling geschaad worden door het feit dat niet alle penitentiaire instellingen een vrouwenafdeling hebben, waardoor kinderen met een gedetineerde moeder in het nadeel kunnen zijn. Ook wanneer een gedetineerde wordt overgeplaatst naar een andere inrichting (bijvoorbeeld na een incident met een medegedetineerde of een personeelslid van de gevangenis) zou er moeten worden getracht de gedetineerde nog steeds in een inrichting onder te brengen die niet al te ver is verwijderd van de verblijfplaats van de familieleden.

De aanbeveling stuurt ook aan op het voorzien van logistieke en financiële middelen voor kinderen van gedetineerde ouders en hun families opdat het contact onderhouden kan worden. Een voorbeeld kan zijn het verstrekken van geld voor een busticketje wanneer een jongere zijn gedetineerde ouder wil komen bezoeken in de gevangenis, maar hiervoor zelf niet de middelen heeft.

Een derde initiatief dat uit de aanbeveling kan worden afgeleid, is het in rekening nemen van belangrijke evenementen in het leven van kinderen (bv. verjaardagen, de eerste dag school, etc.) bij het toekennen van penitentiair verlof aan een gedetineerde. Daaraan verbonden kan worden gewezen op de aanbeveling om voor speciale gelegenheden (bv. moederdag, vaderdag, etc.) speciale bezoeken te organiseren binnen de gevangenismuren.

De aanbeveling spreekt zich ook uit over de informatie die voorhanden zou moeten zijn voor zowel de gedetineerde ouders als de kinderen. Informatie over de bezoekregeling dient beschikbaar te zijn in verschillende talen en wordt bij voorkeur gepresenteerd op een kindvriendelijke manier.

Vervolgens spreekt de aanbeveling zich ook uit over de frequentie van kindvriendelijk bezoek. Bij voorkeur vindt dit type bezoek minstens één keer per week plaats. Deze bezoeken worden qua tijdstip best georganiseerd op tijdstippen die niet overlappen met de schooluren. Uit de

(25)

bachelorproef die ik vorig academiejaar schreef, bleek dat elke Vlaamse en Brusselse penitentiaire instelling reeds aan deze normen voldoet.

Naast de face-to-face bezoeken tussen ouder en kind, dient er te worden ingezet op nieuwe technologie om de relatie tussen een gedetineerde ouder en diens kind te onderhouden. Deze methodieken zijn complementair met het echte bezoek, geen vervanging ervan.

Gedetineerde ouders zouden ook de kans moeten krijgen om hun ouderrol intensiever te vervullen door contact te onderhouden met onder andere de school, de dokter, etc. van het kind. Indien de gedetineerde ouder het voorwerp uitmaakt van een tuchtsanctie, behoudt het kind het recht op contact met de ouder. Indien het vanuit veiligheidsoverwegingen onmogelijk blijkt om het bezoek te laten doorgaan, dienen er andere stappen te worden genomen om te verzekeren dat het contact tussen de ouder en het kind kan worden bestendigd.

Naar aanleiding van de vrijlating zou een gedetineerde ouder de kans moeten krijgen om bijvoorbeeld door middel van penitentiaire verloven het terug volledig opnemen van de ouderrol voor te bereiden.

Gevangenispersoneel dat in contact komt met kinderen van gedetineerde ouders dient hiervoor adequaat te worden opgeleid. Zij moeten worden geïnformeerd over de impact van ouderlijke detentie op het kind en dienen te worden getraind in het communiceren met kinderen.

1.3. Reflectie

De aanbeveling van de Raad van Europa is dan wel niet bindend, maar zet wel druk op de lidstaten om aandacht te hebben voor kinderen van gedetineerde ouders. De aanbeveling geeft richtlijnen zowel voor jonge kinderen die in detentie bij de gedetineerde ouder verblijven als voor jongeren die buiten de gevangenis verblijven en het contact met hun gedetineerde ouder moeten kunnen onderhouden via bijvoorbeeld kinderbezoek in de penitentiaire instelling. Een belangrijke rode draad doorheen deze instructies is wel dat deze slechts gelden zolang de toepassing ervan in het belang van het kind is (Council of Europe, 2020). Hoe dat ‘belang van

(26)

het kind’ in de praktijk toegepast wordt, vormt niet het onderzoeksobject van deze masterproef, doch zou hiernaar interessant onderzoek kunnen worden verricht.

2. Bestaande initiatieven in het buitenland

Een tweede manier om initiatieven te vinden die eventueel kunnen worden geïmplementeerd in België, is het zoeken naar internationale best practices. Deze kunnen worden omschreven als ‘goede praktijken’ die reeds worden toegepast in andere landen, al dan niet op grote schaal. Deze kunnen bijvoorbeeld zijn voortgekomen uit de aanbeveling van de Raad van Europa of uit andere juridische instrumenten die hebben aangespoord om meer belang te hechten aan kinderen van gedetineerde ouders. In dat geval is er sprake van een top-down implementatie. Het is echter ook mogelijk dat bepaalde projecten zijn ontstaan van onderuit, vanuit noden die werden gepercipieerd in het veld.

2.1. Behind the Wall Exhibition

In Noorwegen vond er een een innovatief project plaats dat eruit bestond om kinderen van gedetineerde ouders toegang te verlenen tot de gevangenis en hen foto’s te laten nemen (Children of Prisoners Europe, 2020). Hierdoor werden deze kinderen in staat gesteld om de gevangenis beter te leren begrijpen en bovendien konden zij op deze manier uitdrukken welke delen van de gevangenis hen opvielen, hoe zij de gevangenis percipiëren, etc. zonder dit in woorden te moeten uitdrukken. Het werk van deze kinderen werd vervolgens in een tentoonstelling gegoten en gepresenteerd aan het publiek (Children of Prisoners Europe, 2020).

2.2. Het informeren van families van gedetineerden met een andere etnische achtergrond Een ander project in Noorwegen richtte zich specifiek op de ondersteuning van de families van gedetineerden die tot een etnische minderheid behoren. Een sociaal werker informeerde de naasten van de gedetineerde op een manier die is aangepast aan hun noden (bijvoorbeeld op het vlak van taal) zodat ook deze families weet hebben van en deel konden nemen aan het reguliere aanbod (Children of Prisoners Europe, 2020). Zulke initiatieven ook toepassen in België zou geen overbodige luxe zijn. Uit recent onderzoek naar het kinderbezoek in de gevangenis van Gent blijkt immers dat niet alle gedetineerden op de hoogte zijn van de mogelijkheid tot apart kinderbezoek (Brosens et al., 2019). Dat bleek vooral het geval te zijn bij anderstalige

(27)

gedetineerden. Inzetten op het informeren van deze doelgroep is uiterst noodzakelijk om ook voor hen deelname aan het aanbod mogelijk te maken.

2.3. Telefono Giallo (‘gele telefoon’)

In Italië werd bovendien een app gelanceerd die informatie verschaft over de bezoekregelingen in de Italiaanse gevangenissen (Children of Prisoners Europe, 2020). Via de app kunnen kinderen en familieleden van de gedetineerde opzoeken op welke uren zij hun naaste kunnen komen bezoeken, welke voorwerpen wel en niet zijn toegelaten binnen de inrichting, etc. De app is zo kindvriendelijk mogelijk georganiseerd zodat kinderen zelf met deze app aan de slag kunnen gaan.

Een kritische bedenking die bij dit unieke initiatief kan worden gemaakt, is dat er a priori een groep wordt uitgesloten, namelijk personen die niet in het bezit zijn van een smartphone of ipad en de nodige software dus onmogelijk kunnen installeren. Uiteraard wordt de groep die niet over deze moderne hulpmiddelen beschikt steeds kleiner, maar men mag niet uit het oog verliezen dat gedetineerden hun familie zich meestal in een kwetsbare socio-economische positie bevindt en zich deze moderne snufjes mogelijks niet kunnen veroorloven. Bovendien bestaat het gevaar dat de informatie niet of minder via andere kanalen wordt verspreid (bv. via folders) omdat de informatie beschikbaar is via de app en verwacht wordt dat iedereen hier toegang tot heeft.

Toch is dit een bewonderenswaardig initiatief dat mogelijks ook van nut kan zijn in de Belgische context, mits inachtneming dat de informatie ook nog steeds dient te worden verspreid langs de ‘klassieke’ kanalen.

3. Tussentijdse conclusie

Bepaalde richtlijnen uit de aanbeveling worden in België al goed toegepast. Zo wordt er in elke Vlaamse en Brusselse gevangenis specifiek kinderbezoek georganiseerd, dat qua tijdstip niet overlapt met de schooluren. Ook organiseren sommige gevangenissen reeds speciale bezoekmomenten in het kader van Sinterklaas, Pasen, etc.

(28)

Andere elementen uit de aanbeveling worden echter nog niet, of niet voldoende, toegepast in België. Op basis van de richtlijnen uit de aanbeveling van de Raad van Europa en op basis van verschillende concrete initiatieven in het buitenland, kunnen er al aanbevelingen worden gedaan voor het implementeren van nieuwe initiatieven of het uitbreiden van bestaande praktijken in België. In deze tussentijdse conclusie worden de voorstellen die werden afgeleid uit de aanbeveling van de Raad van Europa en uit de buitenlandse best practices gesynthetiseerd in verschillende clusters. De eerste cluster omvat voorstellen die effectief inzetten op het creëeren van kansen om gedetineerde ouders en hun kinderen de kans te geven om hun relatie te bestendigen tijdens de detentieperiode. De tweede cluster bestaat uit initiatieven om kinderen van gedetineerde ouders meer te ondersteunen.

Cluster 1: initiatieven die gedetineerde ouders en hun kinderen meer kansen geven om hun relatie te bestendigen tijdens de detentieperiode

Voorstel 1: het plaatsen van de gedetineerde in een instelling dicht bij de woonplaats van zijn of haar kind(eren) en hier ook bij een overplaatsing omwille van een incident rekening mee houden

Voorstel 2: voorzie logistieke en financiële middelen voor kinderen van gedetineerde ouders opdat het contact met de gedetineerde ouder onderhouden kan worden

Voorstel 3: belangrijke evenementen in het leven van kinderen in rekening nemen bij het toekennen van penitentiair verlof

Voorstel 4: presenteer informatie omtrent de bezoekregeling op een kindvriendelijke manier en in voldoende talen

Voorstel 6: zet in op nieuwe technologie om de relatie tussen een gedetineerde ouder en diens kind te onderhouden

Voorstel 5: zet in op het informeren van etnische minderheden, zodat ook zij van het aanbod kunnen genieten

(29)

Cluster 2: initiatieven die tot doel hebben kinderen van gedetineerde ouders te ondersteunen

In het federale België is de implementatie van deze voorstellen echter geen sinecure. Door de verschillende staatshervormingen zijn er immers heel wat bevoegdheden die nu aan de deelstaten toebehoren. De verschillende initiatieven zouden dan ook door verschillende overheden moeten worden geïmplementeerd. De gevangenissen zelf, die een verantwoordelijkheid zijn van het federale niveau, zouden bijvoorbeeld verantwoordelijk zijn voor het garanderen dat een gedetineerde in een inrichting wordt geplaatst die niet te ver verwijderd is van de woonplaats van de familie. Ook opleidingen om personeel van de gevangenis te leren hoe om te gaan met kinderen van gedetineerde ouders, zouden federaal moeten worden georganiseerd.

Andere initiatieven, bijvoorbeeld het uitwerken van een project dat kinderen zou toelaten om foto’s te nemen om hun visie op de gevangenis zonder woorden duidelijk te maken, zou een verantwoordelijkheid zijn van de Vlaamse Gemeenschap die instaat voor de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden en hun families. Ook het voorzien van duidelijke informatie Voorstel 9: leid gevangenispersoneel op om correct om te gaan met kinderen van gedetineerde ouders

Voorstel 10: geef kinderen een stem door hen bijvoorbeeld foto’s te laten nemen van de gevangenis. Op die manier wordt hun interpretatie duidelijk en kan er beter worden ingezet op hun noden

Voorstel 11: creëer een kindvriendelijke app die informatie verschaft over de bezoekregeling van de gevangenis

Voorstel 7: organiseer voor speciale gelegenheden (bv. moederdag, vaderdag, etc.) speciale bezoeken binnen de gevangenismuren

Voorstel 8: garandeer de mogelijkheid tot contact tussen ouder en kind, zelfs indien de gedetineerde ouder een tuchtsanctie moet ondergaan

(30)

omtrent de bezoekregeling in verschillende talen en op een kindvriendelijke manier, zou een taak zijn voor het Vlaamse niveau die concreet zou worden uitgevoerd door medewerkers hulp- en dienstverlening van de Vlaamse Gemeenschap.

In het volgende hoofdstuk wordt op basis van een bevraging van experten onderzocht welke voorstellen meest wenselijk zijn om in te voeren, hoe sterk het huidige draagvlak is om deze initiatieven te implementeren in België en wat de randvoorwaarden zijn die moeten vervuld worden opdat de initiatieven succesvol zouden kunnen worden geïmplementeerd.

(31)

Resultaten empirisch luik

1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van een expertenbevraging eerst en vooral getracht om te achterhalen welke van de voorgestelde initiatieven meest wenselijk zijn om eventueel in te voeren. Praktijkactoren die dagelijks in contact komen met gedetineerden en hun kinderen kunnen namelijk goed inschatten welke initiatieven al dan niet van groot belang zouden zijn voor de kinderen van gedetineerde ouders. Vervolgens wordt er ook getracht te achterhalen of er momenteel een goed draagvlak heerst om de voorstellen uit het vorige hoofdstuk in de praktijk te kunnen omzetten. Het gevangeniswezen wordt immers gekenmerkt door heel wat problemen, zoals bijvoorbeeld de overbevolking en de stakingen door penitentiair beambten. De vraag rijst dan ook of het huidige gevangeniswezen wel klaar is voor de implementatie van meer kindvriendelijke initiatieven. Indien dit draagvlak niet voldoende blijkt te zijn, zal er worden gezocht naar de bijkomende randvoorwaarden die dienen te worden vervuld voor de initiatieven kunnen worden geïmplementeerd.

2. Methodologie

2.1. De verzameling van respondenten

De potentiële respondenten werden initieel per mail gecontacteerd en indien er niet tijdig respons kwam, werd er getracht om telefonisch contact op te nemen indien een telefoonnummer online te vinden was. Uiteindelijk werkten er vijf respondenten mee aan het onderzoek: drie respondenten verbonden aan de organisatie van het kinderbezoek, één respondent van het Steunpunt Mens en Samenleving en één respondent uit de academische wereld.

Het verzamelen van deze respondenten was geen sinecure. In de eerste plaats werden de actoren die rechtstreeks betrokken zijn bij het kinderbezoek gecontacteerd. De CAW’s die instaan voor het justitieel welzijnswerk zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de kinderbezoeken, de begeleiding hierbij en het organiseren van andere kindvriendelijke activiteiten. Het lukte om drie respondenten te strikken die rechtstreeks betrokken zijn bij het organiseren van het kinderbezoek en kindgerelateerde activiteiten in de gevangenis. Verschillende CAW’s die werden gecontacteerd, resulteerden echter in een negatieve respons oftewel geen respons. De facto is de info die werd gegeven door deze respondenten dus gebaseerd op de drie

(32)

gevangenissen waaraan de praktijkactoren verbonden zijn. Om tot een grotere graad van representatie te komen, had ik graag een grotere vertegenwoordiging gezien van actoren die rechtstreeks betrokken zijn bij het kinderbezoek. Helaas is de teller blijven steken op deze drie respondenten die informatie konden verschaffen specifiek rond het kinderbezoek.

Een vierde respondent die werd betrokken bij het onderzoek, is een medewerker van het Steunpunt Mens en Samenleving. De betrokkenheid van deze respondent was belangrijk omdat deze expert een overzicht kon verschaffen omtrent het bredere detentielandschap en de algemene trends binnen justitie. Deze respondent verschafte waardevolle informatie over het al dan niet succesvol kunnen inpassen van de voorgestelde nieuwe initiatieven in het bestaande landschap.

Tot slot stemde ook een vijfde respondent in om deel te nemen aan het onderzoek. Deze respondent heeft onderzoeksmatige ervaring omtrent het onderhouden van contact tussen personen die van hun vrijheid zijn beroofd en hun naaste omgeving. De inbreng van deze respondent was vooral van nut om te kunnen inschatten welke initiatieven het meest van betekenis kunnen zijn voor kinderen van gedetineerde ouders.

Initieel was het de bedoeling om ook enkele leden van commissies van toezicht bij de gevangenissen te bevragen. Als lid van een commissie van toezicht hebben deze actoren als geen ander inzicht in de knelpunten in de gevangenissen. Aan hen kon bijvoorbeeld worden gevraagd of er regelmatig klachten omtrent het kinderbezoek worden geformuleerd door gedetineerden. De commissies van toezicht die nu actief zijn, zijn echter recent samengestelde commissies. Daarom ging de voorkeur uit naar het verzamelen van respondenten die daarom niet per se om dit moment in een commissie van toezicht zetelen, maar die minstens enkele jaren ervaring hadden in een commissie van toezicht. Verscheidene ex-leden, die actief waren in een commissie de voorbije jaren, werden gecontacteerd. De meesten gaven aan niet bereid te zijn tot medewerking omwille van tijdgebrek. Een voormalig lid van een commissie van toezicht, dat lid was tot vorig jaar, stemde wel in met het afnemen van een interview. Deze respondent haakte echter later af. Op dat moment was de coronacrisis reeds in volle gang en leek het me niet gepast om nog andere (ex-)leden te gaan contacteren.

(33)

2.2. Het verloop van de interviews

De interviews werden ingepland en zouden normaliter doorgaan in de periode vanaf halverwege maart tot eind maart. De coronacrisis gooide echter roet in het eten. Helaas is geen enkele van de geplande interviews face-to-face kunnen doorgaan. Het eerste idee om deze interviews toch nog zoveel mogelijk in hun originele vorm te kunnen laten doorgaan, was om de interviews te laten verlopen via Skype of een ander soortgelijk medium. Dit bleek niet voor iedereen organisatorisch mogelijk. Verschillende respondenten gaven aan dat door de gewijzigde werksituatie, het interview niet meer op het geplande moment zou kunnen verlopen of dat een Skype-interview tijdens de werkuren niet mogelijk was. In overleg met de verschillende respondenten werd ervoor geopteerd om het interview te laten doorgaan aan de hand van een vragenlijst die door mij aan de respondenten werd bezorgd en vervolgens ingevuld aan mij werd terugbezorgd. Ook de informed consent werd via mail aan de respondenten bezorgd en ingevuld naar mij teruggestuurd. De informed consent-formulieren garanderen een anonieme verwerking van de onderzoeksresultaten en werden door alle respondenten ondertekend. Zowel de blanco vragenlijst als de blanco informed consent zijn opgenomen als bijlage op het einde van deze masterproef. Voor de volledigheid is ook de informatiebrief omtrent het onderzoek als bijlage opgenomen. Deze informatiebrief bracht de respondenten op de hoogte van de aard en doelstellingen van het onderzoek.

Deze onverwachte wijziging in methodologie omwille van de coronacrisis brengt enkele belangrijke gevolgen met zich mee voor het onderzoek die nader dienen te worden geëxpliciteerd. Een belangrijk nadeel is dat het interview nu in een gesloten variant doorging. Het opzet was om een semi-gestructureerd interview af te nemen aan de hand van topics, maar dit werd vervangen door een vragenlijst met gesloten vragen. Het is goed mogelijk dat er mede omwille van deze wijziging bepaalde informatie niet aan bod is gekomen, die wel aan bod zou zijn gekomen bij een semi-gestructureerd interview in gespreksvorm. Deze beperking werd deels opgevangen door op het einde van de vragenlijst de respondenten de kans te geven om nog andere relevante informatie omtrent het onderwerp te delen die mogelijk niet aan bod is gekomen in hun antwoorden, maar die volgens de respondenten wel belangrijk is. De onverwachte wijziging qua methodologie kan echter ook een voordeel hebben. De vragen die aan bod kwamen waren soms bijvoorbeeld gericht op het rangschikken van initiatieven en het motiveren van deze volgorde. De vragenlijst liet de respondenten toe om hier diep over na te denken en het schrijven van de antwoorden eventueel te spreiden over meerdere momenten. In

(34)

een mondeling interview zou er misschien vlugger een antwoord worden gegeven, terwijl de respondent nu rustig de tijd had om over deze volgordes na te denken.

3. Resultaten

De interviews werden manueel gecodeerd en meerdere malen doorgenomen om een diep inzicht te verwerven in de gelijkenissen en verschillen tussen de visies van de verschillende respondenten. Dit proces duurde naar mijn aanvoelen langer omdat de interviews niet op de klassieke manier waren afgenomen en al het materiaal nog ‘nieuw’ was. In deze sectie worden de resultaten van de interviews uiteengezet en de voorlopige conclusies die hieruit getrokken kunnen worden.

3.1. De initiatieven die gedetineerden en hun kinderen meer kansen geven om hun relatie te bestendigen tijdens de detentieperiode

De acht initiatieven die in cluster 1 werden geformuleerd betreffen allen initiatieven die gedetineerden en hun kinderen meer kansen geven om hun relatie te onderhouden tijdens de detentieperiode. In deze sectie worden deze acht initiatieven getoetst aan de praktijk. Er wordt gepeild naar het al dan niet huidige toepassen van de initiatieven, naar de wenselijkheid van een implementatie of verdere toepassing en naar de haalbaarheid hiervan.

3.1.1. Nabijheid van de penitentiaire inrichting

Naar analogie met de aanbeveling van de Raad van Europa om rekening te houden met de woonplaats van de kinderen bij het plaatsen of overplaatsen van een gedetineerde naar een penitentiaire instelling, werd gepeild naar de visie van de experts in hoeverre dit recht absoluut zou moeten worden gegarandeerd. De respondenten zijn het erover eens dat het uiterst belangrijk is dat de gevangenis niet al te ver verwijderd is van de woonplaats van de kinderen zodat de kinderen op bezoek kunnen komen. Een respondent haalt echter aan dat dit belang ook moet worden afgewogen ten opzichte van de belangen van de gedetineerde. Zo is er bijvoorbeeld het Penitentiair Landbouwcentrum te Ruiselede, een gevangenis met een open régime dat gedetineerden de kans biedt om (meestal naar aanloop van hun vrijlating) te verblijven in een inrichting waar een flexibele aanpak wordt gehanteerd en arbeid centraal staat.

(35)

mening dat het open régime voor de gedetineerde zwaarder doorweegt dan het eventueel niet op bezoek kunnen komen van de kinderen. Zij vindt wel dat het logisch is dat een gedetineerde in de gevangenis dichtst bij zijn familie moet worden geplaatst indien het om een gevangenis met een gesloten régime gaat. Het is duidelijk dat er in dit geval niet vanuit de belangen van het kind wordt gekeken, maar vanuit het perspectief van de gedetineerde. Bij een andere respondent komt de visie naar voor om vooral in te zetten op de nabijheid wanneer de gedetineerde in aanmerking komt voor strafuitvoeringsmodaliteiten zodat er tijdig aan de familiale banden kan worden gewerkt in aanloop naar de vrijlating. Ook hier wordt er vooral vanuit het perspectief van de gedetineerde ouder gekeken. De algemene opinie van de respondenten is dat het garanderen van dit voordeel zeker wenselijk is, maar niet absoluut mag zijn omdat de belangen van de gedetineerde er soms op aansturen om net in een penitentiaire inrichting te worden geplaatst die verder verwijderd is van de woonplaats van de familieleden. De situatie geval per geval bekijken lijkt dus wenselijk.

3.1.2. Het toekennen van financiële en logistieke middelen in het kader van de verplaatsing

De aanbeveling dringt ook aan op het toekennen van logistieke en financiële middelen indien kinderen niet over de middelen beschikken om op bezoek te komen. De visie van de respondenten over deze kwestie is gelijklopend: alle respondenten zijn ervan overtuigd dat jongeren bijkomende steun zouden moeten krijgen. Het lijkt wenselijk om ofwel een financiële bijdrage te voorzien om de onkosten van het (openbaar) vervoer te dekken, ofwel vanuit de grote steden vervoer te organiseren naar gevangenissen die niet vlot met het openbaar vervoer bereikbaar zijn.

3.1.3. Toekennen van penitentiair verlof en uitgaansvergunningen in het belang van het kind

De aanbeveling van de Raad van Europa stuurt ook aan het op het in rekening nemen van belangrijke gebeurtenissen in het leven van het kind bij het toekennen van penitentiair verlof aan de gedetineerde ouder. Uit de interviews kwam naar voor dat dit de dag van vandaag nog niet genoeg gebeurt. Regelmatig zijn er gedetineerden die bijvoorbeeld een communie van een zoon of dochter hebben moeten missen doordat een penitententiair verlof of uitgaansvergunning werd afgekeurd. De perceptie leeft ook dat er bij vrouwelijke gedetineerden meer rekening

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De meta-analyse suggereert dat kinderen nietbij machte zijn tegenwichtte bieden aan een tekortschietend ouder- schap, maar dat ouders wel in Staat zijn de Problemen van hun kinderen

Vervolgens vertelt Van Suchtelen het volgende verhaal. De vrouw van een gezin staat op het punt van bevallen en daarom is het wenselijk dat haar 2-jarige zoontje, ventje genoemd,

• Ouders weten niet wat er aan de hand is en jongere wil hen dat ook niet vertellen. • Ouders schakelen professionele

verliezen, heeft schrik dat de buitenwereld haar een slechte mama vindt, voelt zich nergens gesteund in de opvoeding, heeft het gevoel dat het haar allemaal te veel wordt, dat ze

Since the purpose of this study was to explore and describe the experiences of pregnancy as lived by pregnant unmarried adolescents in Maseru, the most appropriate design was

Trade unions such as the South African Democratic Teachers’ Union (SADTU), the National Association of Professional Teachers of South Africa (NAPTOSA) and the

Thus, a process conception of solving quadratic equations was impeded by an ineffective action level, because the incorrect quadratic formula was used.. Even while

Soms kan het zijn dat het wat langer duurt dan 10 dagen, dan heeft een papa/mama wat meer tijd nodig om weer rustig te worden.. Dat kan best gek zijn dat je ineens 10 dagen in