• No results found

'Das verlorene Paradies' - Herinneringen van Duitse mannen en vrouwen aan hun autonomie in de voormalige Duitse koloniën in Afrika

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Das verlorene Paradies' - Herinneringen van Duitse mannen en vrouwen aan hun autonomie in de voormalige Duitse koloniën in Afrika"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

II

Inhoudsopgave

Inleiding ... 1 Aanpak en bronnencorpus ... 5 Historiografische relevantie ... 7 1. Het boerenbestaan ... 11 Inleiding ... 11

1.1 Het oerbeeld van een Duits kolonist. Aschenborn’s Heimwee naar zijn koloniale boerderij ... 12

1.2 Tussen Farmersfrau en Neue Frau. Höpker en haar avonturen op de koloniale boerderij ... 20

Reflectie ... 26

2. Het koloniale front ... 29

Inleiding ... 29

2.1 De onoverwonnen nomade. Lettow-Vorbeck’s eindeloze trek door Duits-Oost-Afrika ... 31

2.2 Een Führer in Kameroen. Koch’s strijd met het donkere continent ... 39

Reflectie ... 46

3. Afrika als laboratorium ... 49

Inleiding ... 49

3.1 Een schilderes in oorlogstijd. De Haas die op eigen benen kwam te staan ... 51

3.2 Het vliegende Mädchen. Beinhorn’s vlucht over het donkere continent ... 57

Reflectie ... 65

Conclusie ... 67

Het ideale Duits-Zuidwest-Afrika ... 67

Nationalisme als drijfveer ... 69

Kolonisten op ontdekkingsreis ... 71

Relaties met Afrikanen tijdens de Eerste Wereldoorlog ... 72

Literatuurlijst ... 75

Secundaire literatuur ... 75

Internetbronnen ... 78

Afrikaboeken ... 78

Memoires ... 79

(3)

III

Afbeelding 2: ‘De Duitse koloniën voor de Eerste Wereldoorlog’ (1919), Österreichische Nationalbibliothek: Kriegssammlung, landkaart, Berlijn, KS 16216192.

(4)

Inleiding

In 1884 ging Otto von Bismarck, de eerste rijkskanselier van het verenigde Duitsland, overstag. Aanvankelijk was hij nog tegen het vergaren van koloniën, maar uiteindelijk veranderde hij van gedachten. Overzeese expansie zou namelijk een oplossing bieden voor de sociale spanningen die er onder de bevolking heersten.1 In het enthousiasme voor nationale expansie moesten alle Duitsers zich met elkaar verbonden voelen. Dit doel werd gek genoeg pas behaald toen Duitsland zijn koloniën na de Eerste Wereldoorlog had verloren. Na het Verdrag van Versailles (1919) was het leeuwendeel van de Duitsers er namelijk van overtuigd dat Duitsland op een manier zijn koloniale bezittingen terug zou moeten krijgen.2 Deze wens ging samen met een bloei van de koloniale cultuur. Kolonialzeitungen werden in grote oplages gedrukt en allerlei koloniale monumenten werden ingehuldigd. Waarom kwam er pas na het verliezen van de overzeese bezittingen zo’n breed gedeelde Kolonialbegeisterung?

Om daarachter te komen moet eerst duidelijk zijn wat de koloniën voor Duitsers betekenden toen ze deze nog hadden. Veel Auslandsdeutsche ontplooiden in de koloniën zichzelf als ware Duitsers.3 Vaak ging dit samen met het ontdekken van deugden als moed en de vaardigheid om hard te werken.4 Ook boden de koloniën een ruimte om initiatieven te nemen die in het thuisland onmogelijk waren. Veel Duitse boeren ontplooiden zichzelf in de voormalige koloniën, juist omdat ze daar hun eigen broek moesten ophouden. De koloniën geraakten echter meer en meer gebureaucratiseerd. Daarom werd er in de late negentiende eeuw al nostalgisch teruggekeken op de vroege koloniale periode. Toen was er namelijk nog amper

Ik zou graag Moritz Föllmer willen bedanken voor zijn hulp en feedback tijdens het doen van dit onderzoek.

1 De voornaamste redenen waarom hij uiteindelijk wel bereid was om koloniën te veroveren waren echter

diplomatiek van aard. Sebastian Conrad, German Colonialism. A short history (Cambridge 2012) 21-35.

2 Na de oorlog was de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD) de enige politieke partij in Duitsland die tegen

het herstellen van het koloniale gezag was. Ook stemden er in de Weimarer Nationalversammlung 414 mensen voor het herstellen voor het ‘herstel van de Duitse koloniale rechten’ en slechts zeven stemden tegen. Deze stemming vond plaats op 1 maart 1919. Ibidem, 188.

3 De term ‘Auslandsdeutsche’ kwam in het midden van de negentiende eeuw op. Met dit begrip konden Duitsers

volgens Sebastian Conrad over een plaatsvervangende nationale gemeenschap fantaseren. De Duitse eenwording had immers nog niet plaatsgevonden. Buiten de fysieke grenzen van de gescheiden staten konden Duitsers zichzelf als een verenigde natie “uitvinden”. Ook lag achter het begrip ‘Auslandsdeutsche’ de angst verscholen dat Duitse emigranten zich aan zouden passen aan de heersende cultuur en ze dus hun eigen nationale identiteit zouden verliezen. Door over ‘Auslandsdeutsche’ te spreken werd de permanente aard van de Duitse identiteit benadrukt. Bij hen zou er dus geen sprake zijn van assimilatie. Dit begrip was ook onderdeel van een ontwikkeling in de Duitse nationale identiteit. Deze werd namelijk in toenemende mate in völkische (dit was het idee dat Duitsers een organische etnische gemeenschap vormen) en culturele termen gedefinieerd. Ibidem, 18-19.

(5)

sprake van een koloniale administratie.5 De imperiale patriarchen hadden zelf hun land en vee veroverd en hadden hun eigen handelsnetwerk opgebouwd.6

Ook voor vrouwen was er in de koloniën meer ruimte om zelf initiatief te nemen en zich te emanciperen. Vaak werd dit mogelijk gemaakt door een koloniale vrouwenorganisatie. Zo moesten ze soms de bouw van een ziekenhuis of een school coördineren en daarvoor Afrikaanse arbeiders aansturen.7 Ook wisten ze in Afrika een belangrijke culturele rol toe te eigenen. Terwijl veel pro-koloniale mannen eigenlijk alleen meer Duitse vrouwen in de koloniën wilden om zichzelf voort te kunnen planten, dachten vrouwen ook een speciale rol te spelen in het verspreiden van de Duitse cultuur.8 Dit idee verdween na de Eerste Wereldoorlog niet. Vaker dan mannen mochten vrouwen in de koloniën namelijk blijven. Ze kwamen daardoor een speciale rol te spelen in het herwinnen van de koloniën.

Desalniettemin werden na de Eerste Wereldoorlog de mogelijkheden die de voormalige koloniën boden flink ingeperkt. Veel Auslandsdeutsche werden verbannen en er waren minder mogelijkheden om vrij door de voormalige koloniën te reizen. Uit een behoefte om hun herinneringen aan het koloniale rijk vast te houden, stelden veel Duitsers deze op schrift.9 Deze schrijvers zochten in hun nostalgische herinneringen aan de koloniën het zuivere en ongeschonden Duitse.10 De Duitse identiteit was na het Verdrag van Versailles namelijk beschadigd. De reisverslagen en memoires die de schrijvers na de oorlog publiceerden werden in de volksmond ‘Afrikabücher’ of ‘Kolonialbücher’ genoemd.11 Dit genre kende in Weimar Duitsland een duidelijke bloeiperiode. Het koloniale tijdperk werd in deze boeken veelal neergezet als een periode vol mogelijkheden. Lag in deze nostalgie niet de verklaring verscholen voor de breed gedeelde wens naar het herstellen van het koloniale rijk?

De postkoloniale Afrikaboeken betreffen niet alleen de herinneringen aan het koloniale rijk. Ze gaan grofweg over vier periodes: het koloniale tijdperk (1884-1914), de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), de postkoloniale periode van de Weimar Republiek (1919-1933) en de koloniale toekomst. De dingen die de auteurs konden doen - en vaak ook deden -

5 Wildenthal, German Women for Empire, 112. 6 Ibidem, 80.

7 Formeel waren dit geen slaven. De slavernij was namelijk al afgeschaft. Desalniettemin konden Afrikaanse

arbeiders vaak niet anders dan voor Duitsers te werken. Duitsers hadden namelijk nooit een vrije arbeidsmarkt opgericht waarin Afrikanen vrijwillig en voor een loon konden werken. Bovendien bleven er nog vormen van economische afhankelijkheid. Door bijvoorbeeld het heffen van hoge belastingen werden de mogelijkheden voor Afrikanen om voor zichzelf te werken afgenomen. Verder was er onder sommige bewindvoerders ook nog echt sprake van dwangarbeid. Conrad, German Colonialism, 93-96.

8 Wildenthal, German Women for Empire, 1-5.

9 Britta Schilling, Postcolonial Germany: Memories of Empire in a Decolonized Nation (New York 2014) 16. 10 Ibidem, 14.

(6)

verschilden per periode. Zo was de Eerste Wereldoorlog een moment van verandering. Haast alle Duitse mannen in de koloniën moesten toen vechten en ook vrouwen gingen beroepen bekleden. Bovendien worden er in veel Afrikaboeken ideeën over de koloniale toekomst gearticuleerd. De meeste auteurs van deze boeken vonden namelijk dat Duitsland zijn voormalige koloniën terug moest krijgen.

Met dit onderzoek hoop ik een nieuw perspectief te bieden op de wens naar het herstellen van de koloniën in de Weimar Republiek. Dit doe ik door middel van close reading van verschillende Afrikaboeken. De betekenis die auteurs in retroperspectief aan hun eigen autonomie in de voormalige koloniën gaven, staat centraal in mijn analyse. Door deze focus wordt duidelijk waarom de auteurs zo veel waarde hechtten aan overzeese bezittingen en mogelijk ook waarom ze het Duitse koloniale rijk wilden herstellen. De hoofdvraag luidt dus: wat was de betekenis van de voormalige koloniën in Afrika voor de Duitse schrijvers voor de perceptie van hun eigen autonomie in de periode 1919-1933?

Om deze vraag te beantwoorden moet eerst duidelijk zijn wat ‘autonoom zijn’ behelst. Het begrip ‘autonomie’ is afgeleid van twee Griekse woorden: ‘autos’ en ‘nomos’. Deze betekenen respectievelijk ‘zelf’ en ‘wet’. Letterlijk betekent autonomie daarom ‘zichzelf de wet stellen’. Immanuel Kant bleef vrij dicht bij deze definitie en heeft ook een belangrijke bijdrage geleverd aan de conceptualisering van autonomie. Zijn begrip van autonomie laat zich typeren als ‘morele autonomie’. Als autonoom mens ben je vrij om zelf je eigen ethische wetten op te stellen en daarnaar te handelen. Later is autonomie ook in relatie tot allerlei andere aspecten van het menselijk bestaan gedefinieerd.12

In dit onderzoek definieer ik autonomie aan de hand van vijf termen.13 Als autonoom mens heb je een eigen vrije wil. Deze ligt tegen grondslag aan je handelen. Hetgeen dat je

12 Zie voor een overzicht over het concept van ‘autonomie’: John Christman, ‘Autonomy in moral and political

philosophy’ in: Edward N. Zalta (ed.), The Stanford Encyclopedia of Philosophy (2018). Gedigitaliseerd door: plato.stanford.edu, https://plato.stanford.edu/entries/autonomy-moral/#toc (geraadpleegd op 7 juli 2020).

13 Ik ben mij ervan bewust dat ‘autonomie’ een begrip is dat ontsproten is uit de periode van de verlichting. Dit

concept maakt daarom onderdeel uit van westerse denkstructuren. Misschien is het dus kwalijk om aan de hand daarvan de voormalige situatie in de koloniën te onderzoeken. In lijn met Gayatri Spivak’s postkoloniale gedachtegoed zou dit mogelijk als ‘epistemologisch geweld’ beschreven kunnen worden waarmee bepaalde groepen mensen monddood gemaakt worden. Door het gebruiken van dit begrip bouw ik namelijk voort op (westerse) kennisstructuren die de (koloniale) ander vreemd waren (en dit mogelijk nog steeds zijn). Daarom beperkt dit dominante discours de manieren waarop de koloniale ander zich kan uitdrukken. Toch zou op basis van de resultaten van dit onderzoek de koloniale machtsverhoudingen in twijfel kunnen worden getrokken. De structuren van uitsluiting en onderwerping komen namelijk aan bod. De koloniale ander zou zich daarom met deze onderzoeksresultaten mondig kunnen maken. Het is echter niet de intentie van dit project om postkoloniale machtsstructuren te ondermijnen. Met het concept ‘autonomie’ wil ik de denkwereld van Duitsers doordringen. Het lijkt me daarom juist vruchtbaar om een concept te gebruiken dat uit dezelfde (westerse) gedachtewereld ontsproten is. Gayatri Spivak, ‘Can the subaltern speak?’ in: Cary Nelson en Lawrence Grossberg, Marxism and the interpretation of culture (Chicago 1988) 282-283.

(7)

nastreeft en wat je doet om dit te bereiken geeft deze wil een concrete gedaante. Met het handelen naar je eigen wil, verwerf je bovendien vrijheid en zelfstandigheid. ‘Autonoom zijn’ betekent dus dat je je in je handelen niet laat beperken door externe invloeden. Daarom leidt deze vrijheid tot zelfontplooiing. Als je handelt naar je eigen vrije wil en jezelf bevrijdt van alle belemmeringen dan ontwikkel je jezelf namelijk als een autonoom individu. Dit brengt me ook bij mijn laatste begrip: zingeving. Het geef voldoening om uit eigen het initiatief te handelen en je eigen doelen na te streven. Ook het bewustzijn dat je een autonoom mens bent dat over zijn eigen lot bepaalt, geeft het leven betekenis.

Belangrijk om op te merken is dat de meeste Afrikaboeken die ik behandel in retroperspectief geschreven zijn. Dit project gaat dus over de autonomie die de auteurs dachten te hebben gehad. Het onderscheid tussen ideale autonomie en geleefde autonomie laat zich daarom moeilijk maken. Wensbeelden over een vrije wil en de manieren waarin de auteurs daadwerkelijk onafhankelijk handelden, grepen vaak in elkaar. Afrikaboeken geven namelijk vaak een nostalgische en geromantiseerde blik op het leven in de voormalige koloniën. Ze zijn bovendien niet alleen als egodocumenten een relevante bron, maar hadden ook een beeldvormende functie. De auteurs waren dus onderdeel van het postkoloniale discours in Weimar Duitsland.

Dit discours was nationalistisch. Al de auteurs die ik behandel koesterden de wens dat Duitsland als natie weer op kracht zou komen. Ze wilden daarom allemaal op een manier het Verdrag van Versailles herzien. Bovendien voelden ze zich solidair met hun Duitse medemens en maakten ze deel uit van een nationale gemeenschap. Ze vormden echter ook kleinere gemeenschappen. In dit onderzoek stel ik daarom niet alleen de vraag in hoeverre de auteurs in een gemeenschap autonoom konden handelen. Ook vraag ik mij af of de gemeenschappen zelf een vorm van autonomie genoten. Daarmee hoop ik er achter te komen of het streven naar het herstel van het koloniale rijk een persoonlijke of een nationale aangelegenheid was. Schiep het nationalisme van de auteurs een kader waarin ze autonoom konden handelen? Of beperkte de loyaliteit jegens het collectief juist de ruimte voor individueel initiatief?

(8)

Aanpak en bronnencorpus

Ondanks het feit dat de auteurs die ik behandel allemaal nationalistisch zijn, verschillen de boeken qua thema sterk. In het genre van Afrikaboeken onderscheid ik drie verschillende onderwerpen: het leven op de boerderij, oorlogsvoering en vrouwen die beroepen uitoefenden. Het eerste hoofdstuk gaat over de boerenidylle. De boeren in de kolonie waren sterker dan in Duitsland op zichzelf aangewezen, moesten op eigen kracht een boerderij beginnen en daarom ook zelf Afrikaanse arbeiders aanstuurden. Hans Grimm’s Volk ohne Raum (1926) is het schoolvoorbeeld voor Afrikaboeken die over het boerenbestaan gaan.14 Dit boek is echter al door een groot aantal historici en literatuurwetenschappers onderzocht.15 Om nieuwe inzichten te verwerven heb ik er daarom voor gekozen om Hans Anton Aschenborn’s Die Farm im

Steppenlande (1925) en Lydia Höpker’s Um Scholle und Leben (1927) te analyseren.16

Beide boeken gaan over een Duitser die een boerderij in Duits-Zuidwest-Afrika (nu is dit Namibië) begint. In het bijzonder ga ik in dit hoofdstuk in op wat het voor hen betekende om zelfstandig een boerderij te runnen. De boeken beginnen enkele jaren voor de oorlog en eindigen vlak erna. In Die Farm im Steppenlande vertelt Aschenborn over zijn familieleven op de koloniale boerderij. Hij beschrijft hoe hij op een maagdelijk stuk grond een boerderij begint en later zijn vrouw naar zijn eigen ‘Grund und Boden’ haalt.17 Tijdens de oorlog hadden de Britten echter zijn boerderij vernield en daardoor moest hij weg. Hij liet zijn ‘verlorene Paradies’ achter.18 Um Scholle und Leben vertelt het verhaal van een vrouw die zich in de kolonie ontwikkelt en ook emancipeert. Assertief stuurt ze Afrikanen aan. Ook schiet ze met wapens. Na de oorlog begint ze zelfs haar eigen boerderij.

Het volgende hoofdstuk gaat over de autonomie die Duitsers aan het koloniale front genoten. De officieren die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Afrika vochten, ondervonden veel minder top-down coördinatie dan de militairen in Europa. Daardoor moesten ze vaker zelf

14 Hans Grimm, Volk ohne Raum (München 1926).

15 Ook Emiel Klaphake heeft in zijn scriptie voor de master Duitslandstudies nauwkeurig het gedachtegoed van

Hans Grimm onderzocht. Deze is zeker het lezen waard. Emiel Klaphake, ‘“Was ist Deutschland klein!“: Koloniale Raumideologie und Englandfeindlichkeit in Hans Grimms‘ “Volk ohne Raum“: Ein Vergleich zum Nationalsozialismus‘ (ongepubliceerde masterscriptie, Universiteit van Amsterdam 2016). Andere titels die over Grimm verschenen zijn, zijn onder andere: Manfred Franke, Grimm ohne Glocken. Ambivalenzen im politischen Denken und Handeln des Schriftstellers Hans Grimm (Köln 2009). Klaus von Delft, ‘Kritische Apologie des Nationalsozialismus: Hans Grimms konservative Revolution?‘ in: Jörg Thunecke (ed.), Leid der Worte. Panorama des literarischen Nationalsozialismus (Bonn 1987) 255-277. Hans Sarkowicz, ‘Zwischen Sympathie und Apologie: Der Schriftsteller Hans Grimm und sein Verhältnis zum Nationalsozialismus‘ in: Karl Corino (ed.), Intellektuelle im Bann des Nationalsozialismus (Hamburg 1980) 120-135.

16 Hans Aschenborn, Die Farm im Steppenlande (Paderborn 2013). Lydia Höper, Um Scholle und Leben.

Schicksale einer deutschen Farmerin in Südwest–Afrika (Minden 1927).

17 Aschenborn, Die Farm im Steppenlande, 11. 18 Ibidem, 8.

(9)

initiatief nemen en hun eigen leidersrol invullen. Hoe ze dit deden en wat dit voor hen betekende staat centraal in mijn analyse. De boeken die ik onderzoek zijn: Paul von Lettow-Vorbeck’s

Heia Safari! (1920) en Karl Wilhelm Heinrich Koch’s Im toten Busch (1922).19 Lettow-Vorbeck was gedurende de Eerste Wereldoorlog de belangrijkste generaal in Duits-Oost-Afrika (nu is dit Tanzania). Hij wist tot het bittere einde zijn troepen staande te houden. Uiteindelijk kwam zijn strijd door de nederlaag in Europa ten einde. Koch had als commandant een veel lagere militaire rang. Hij vocht in Kameroen. Doordat de oorlog daar wel vroegtijdig ten einde kwam, zat hij een tijdlang in gevangenschap. De herinneringen die hij met andere krijgsgevangenen koesterde, stelde hij uiteindelijk in zijn Im toten Busch op schrift.

In het laatste hoofdstuk benader ik de voormalige koloniën als een laboratorium waarin Duitse vrouwen nieuwe ideeën over zichzelf en hun eigen gender konden articuleren. Thea de Haas was zo’n vrouw. Ze deed verslag over haar ervaringen in haar Urwaldhaus und

Steppenzelt (1926).20 Voor de oorlog ging ze samen met haar man naar Duits-Oost-Afrika en schilderde daar. Tijdens de oorlog begon ze ook als zuster te werken. Haar man vocht aan het front en zij was op zichzelf aangewezen. Daardoor werd ze een stuk zelfstandiger. In tegenstelling tot De Haas die na het verliezen van de oorlog terug naar Duitsland moest, kon Elly Beinhorn wel vrij door de voormalige koloniën reizen. Ze kwam daar dan ook pas in de vroege jaren ’30. Omdat Beinhorn meer dan dertig jaar later dan De Haas was geboren, kon zij de vruchten plukken van de nieuwe mogelijkheden die er voor vrouwen in de Weimar Republiek waren. Zo was ze in 1930 een van de 21 Duitse vrouwen met een vliegbrevet.21 In haar boek 180 Stunden über Afrika (1933) doet ze verslag over een aantal vluchten dat ze maakte en de avonturen die ze in Afrika beleefde.22

19 Paul von Lettow-Vorbeck, Heia Safari! Deutschlands Kampf in Ostafrika (London 2018). Karl W.H. Koch, Im

toten Busch. Kameruner Erzählungen (Leipzig 1922).

20 Thea de Haas, Urwaldhaus und Steppenzelt. Ostafrikanische Erlebnisse (Leipzig 1926). 21 Schilling, Postcolonial Germany, 150.

22 Elly Beinhorn, 180 Stunden über Afrika. Mit 51 Tiefdruckbildern nach den Aufnahmen der Verfasserin (Berlijn

(10)

Historiografische relevantie

Vlak na de Eerste Wereldoorlog begon de geschiedschrijving over de koloniale periode. De geschiedenisboeken werden toen voor een groot deel door de voormalige koloniale veteranen geschreven.23 De vraag reist daarom of er toen al sprake was van een historiografie. Deze militairen waren immers geen academische historici. Ze gebruikten geen historische methodes om zich te verhouden tot andere academische inzichten. Wel verhielden ze zich kritisch tot de geschiedschrijving van de geallieerde machten. Deze verweten hen namelijk een wreed koloniaal beleid. In hun boeken beweren ze het tegendeel: de geallieerden zijn de wrede kolonisten, niet de Duitsers. Heinrich Schnee, de voormalige gouverneur van Duits-Oost-Afrika, had een belangrijk aandeel in het ontkrachten van de geschiedschrijving van de geallieerden. Hij schreef onder andere de volgende boeken: Deutsches Kolonial-Lexicon (1920) en Die koloniale Schuldlüge (1924).24

In Die koloniale Schuldlüge probeert Schnee de “leugen” te ontkrachten dat Duitsers wrede kolonisten waren.25 Met name de Britten verweten de Duitsers dat ze bloeddorstige kolonisten waren. De gruweldaden tijdens de Namibische genocide haalden de Britten als een belangrijk voorbeeld aan. Deze “leugen” lag ten grondslag aan artikel 119 van het Verdrag van Versailles. Daarin werd bepaald dat Duitsland zijn koloniën verloor. Voor Schnee was het net zo belangrijk om deze leugen te ontmaskeren als om de Kriegsschuldlüge te ontkrachten.26

Schnee’s claims waren dus onderdeel van een bredere onvrede over het Verdrag van Versailles. In de Weimar Republiek koesterden veel Duitsers de ambitie om dit verdrag te herzien. Dit streven wordt ook wel revisionisme genoemd. Wanneer deze wens naar herziening zich richtte op de voormalige koloniën wordt er gesproken over koloniaalrevisionisme. Wolfe W. Schmokel was een van de eersten die het streven naar koloniaalrevisionisme kritisch historiseerde.27 Zijn Dream of Empire (1964) gaat voornamelijk over de politieke ontwikkelingen van na de Eerste Wereldoorlog.28 Niet alleen de mate waarin Duitsland weer

23 Conrad, German Colonialism, 6.

24 Heinrich Schnee, Deutsches Kolonial-Lexicon (Leipzig 1920). Heinrich Schnee, Die koloniale Schuldlüge

(Berlijn 1924).

25 Dit is duidelijk geen leugen. Historici zijn het er namelijk over eens dat de hoeveelheid excessief geweld die

Duitsers in de koloniale periode gebruikten, de Duitse koloniale heerschappij typeerde. Met name tijdens de Namibische genocide (1904-1907) werden er genocidale oorlogsstrategieën door Duitsers gebruikt. Conrad, German Colonialism, 4.

26 De Kriegsschuldlüge was de “leugen” dat de Duitsers de Eerste Wereldoorlog waren begonnen. Deze

veronderstelling lag ten grondslag aan de harde vredesbepalingen in het Verdrag van Versailles. In artikel 231 werd bepaald dat het Duitse Rijk (samen met zijn bondgenoten) de oorlog was begonnen en daarom de schuld van de oorlog droeg.

27 Ibidem, 6 en 221.

(11)

grip op zijn voormalige koloniën kreeg, maar ook de beweegredenen en de strategieën van koloniale lobbygroepen en politici spelen een belangrijke rol in zijn analyse.

Hartmut Pogge von Strandmann’s ‘Imperialism and Revisionism in Interwar Germany’ (1986) bouwt voort op Schmokel’s werk.29 Dit artikel heeft een belangrijke rol gespeeld in de herwaardering van het koloniaalrevisionisme in de Weimar Republiek. Von Strandmann beweert namelijk dat de argumenten die revisionisten aanhaalden veel gelijkenis vertoonden met die van de koloniale lobbygroepen van voor 1884. Het terugkrijgen van koloniën bood een oplossing voor de groeiende populatie, versterkte de economie en kon van Duitsland weer een grootmacht maken.30 Wel was er in de Weimar Republiek een andere politieke situatie. Veel revisionisten geloofden daarom niet dat de imperiale ambities in een democratie verwezenlijkt konden worden.31 Voor het herstellen van het koloniale rijk was namelijk een sterke staat nodig. Ook laat Von Strandmann zien dat de term ‘revisionisme’ misleidend is. Herziening van het Verdrag van Versailles zagen veel revisionisten namelijk als een middel om weer een echte grootmacht te worden. Ze wilden dus eigenlijk meer dan alleen het Verdrag van Versailles herzien.32 Bovendien waren revisionisten zich ervan bewust dat de toekomst van het Duitse koloniale rijk afhing van de kracht van het leger en van de economie.33 Een bredere herziening van het Verdrag van Versailles was daarom nodig. Het alternatief was een diplomatieke oplossing. Gustav Stresemann, de voormalige minister van buitenlandse zaken, koos voor dit alternatief. Als onderdeel van zijn Verständnispolitik werd Duitsland in 1927 lid van de mandatencommissie van de Volkenbond. Het lukte Stresemann echter niet om zijn wil volledig door te drukken en het voormalige koloniale rijk te herstellen.

In de jaren ’90 maakte de focus op politieke geschiedenis plaats voor meer cultuurgeschiedenis. Verschillende onderzoeken werden er toen gedaan over de fantasieën die Duitsers over koloniale bezittingen hadden. Zo liet Susanne Zantop in haar Colonial Fantasies (1997) zien dat Duitsland al koloniale fantasieën had ver voordat het koloniale bezittingen kreeg.34 Ook de fantasieën tijdens en na het koloniale rijk zijn uitvoerig onderzocht. De wens naar koloniale expansie kon volgens de auteurs van The Imperialist Imagination (1998) in de Weimar Republiek onder rechtse groeperingen voortbestaan, omdat ‘it simultaneously appealed

29 Harmut Pogge von Strandmann, ‘Imperialism and Revisionism in Interwar Germany‘ in: Wolfgang J. Mommsen

en Jürgen Osterhammel (eds.), Imperialism and After: Continuities and Discontinuities (Londen 1986) 90-119.

30 Ibidem, 92. 31 Ibidem, 90. 32 Ibidem, 92. 33 Ibidem, 94.

34 Susanne Zantop, Colonial Fantasies: Conquest, Family, and Nation in Precolonial Germany, 1770-1870

(12)

to big business interests and to the right’s own antisemitic, anti-industrial, antimodern, romantic agrarianism.’35

Ook worden er vanaf de jaren ’90 onderzoeken gedaan waarin kolonialisme in samenhang met vrouwelijkheid en emancipatie worden onderzocht.36 Zo laat Lora Wildenthal in haar German Women for Empire (2001) zien hoe pro-koloniale vrouwen een belangrijke plaats claimden in de koloniale onderneming.37 Deze vrouwen zagen zichzelf als de dragers en verspreiders van de Duitse cultuur. In de Weimar Republiek dachten ze daarom een grote bijdrage te kunnen leveren aan het terugkrijgen van de voormalige koloniën. In Wildenthal’s analyse heeft het concept ‘autonomie’ echter weinig betekenis. Ze gebruikt dit begrip alleen in haar hoofdstuk over de Duitse schrijfster Frieda von Bülow. Aan de hand daarvan toont ze de tegenstrijdigheden in Bülow’s feminisme.38

Ook Britta Schilling maakt in haar ‘Crossing Boundaries’ (2011) de claim dat vrouwen een belangrijke acteur waren in het koloniaalrevisionisme.39 Ze laat zien dat voor de ‘German women who challenged the boundaries of time (or history) and space (or geography), the discourses of colonial revisionism and women’s emancipation went hand in hand.’40 Drie Neue

Frauen (Höpker, Lotte Errel en Beinhorn) waren volgens haar hun tijd vooruit. Ze reisden

namelijk naar de voormalige koloniën en ontwikkelden daar een progressiever ideaal van vrouwelijkheid. Daarmee herzagen ze bovendien het Verdrag van Versailles. Schilling laat zien dat Duitse vrouwen de voormalige koloniën gebruikten om dingen te ondernemen die in het thuisland voor vrouwen onmogelijk waren. Ze stelt echter niet de vraag wat deze autonomie voor hen betekende. Slechts een enkele keer gaat ze in op de initiatieven die Höpker, Errel en Beinhorn wel en niet dachten te kunnen nemen.

Ook heeft Schilling in haar Postcolonial Germany (2014) uitvoerig het genre van Afrikaboeken onderzocht.41 Ze gaat daarbij voornamelijk in op de collectieve herinneringen in het postkoloniale tijdperk. In Afrikaboeken werden permanente en collectieve herinneringen aan het koloniale rijk vastgelegd. In deze herinneringen waren Duitsers deugdelijke kolonisten. Het gaat Schilling dus in de eerste plaats over de koloniaalrevisionistische functie die deze

35 Sara Friedrichsmeyer, Sara Lennox en Susanne Zantop (eds.), The Imperialist Imagination: German

Colonialism and Its Legacy (Michigan 1998) 16.

36 Een goed voorbeeld daarvan is Antoinette Burton’ Burdens of History (1994). Antoinette Burton, Burdens of

History: British feminists, Indian women, and imperial culture, 1865-1915 (Chapel Hill 1994).

37 Wildenthal, German Women for Empire. 38 Ibidem, 3 en 68.

39 Britta Schilling, ‘Crossing Boundaries: German Women in Africa, 1919-33’ in: Michael Perraudin and Jürgen

Zimmerer (eds.), German Colonialism and National Identity (London and New York 2004) 140-159.

40 Ibidem, 140.

(13)

boeken hadden. Ze bewezen dat Duitsers geschikte kolonisten waren en dat ze daarom hun koloniën terug zouden moeten krijgen. Door haar nadruk op collectieve herinneringen en de politieke functie van Afrikaboeken verdwijnen de persoonlijke herinneringen echter naar de achtergrond. Daarom gebruikt ze het concept ‘autonomie’ ook niet. In dit onderzoek plaats ik juist het persoonlijke op de voorgrond. Dit doe ik door zes auteurs centraal te stellen. Aan de hand daarvan probeer ik de politieke wens naar koloniaalrevisionisme beter te begrijpen.

Het koloniaalrevisionisme wordt sinds de jaren ’90 dus als een veel breder cultureel fenomeen begrepen. Deze onderzoeken maken duidelijk dat het koloniaalrevisionisme samenhing met koloniale fantasieën, herinneringscultuur en ideeën over gender. Er ontbreekt echter nog een onderzoek dat over de betekenis gaat van de voormalige koloniën voor de manier waarop individuele Duitsers zichzelf zagen. Politieke wensbeelden, collectieve herinneringen en ideeën over gender vormden weliswaar een belangrijk deel van het zelfbeeld van veel Duitsers. Het is echter nog niet systematisch onderzocht wat voor initiatieven Duitsers in de voormalige koloniën wel en niet dachten te kunnen nemen, wat ze daarmee dachten te (kunnen) bereiken en wat dit voor hen persoonlijk betekende. Inderdaad, het concept ‘autonomie’ raakt de essentie van het zelfbeeld van de auteurs. Mijn focus biedt daarom een nieuwe antwoord op de vraag waarom Duitsers persoonlijk het koloniale rijk wilden herstellen.

(14)

1. Het boerenbestaan

Inleiding

De boerenidylle is een belangrijk thema in Afrikaboeken. Vaak wordt het leven op de boerderij erg romantisch beschreven. Doordat de Duitse boeren in de kolonie op zichzelf waren aangewezen zouden ze daar een diepere verbondenheid met het Duitse vinden. Ook Aschenborn en Höpker schoten wortel in Duits-Zuidwest-Afrika. Aschenborn heeft het zelfs over zijn ‘zweite Heimat’.42 Misschien ligt in dit gevoel van verbondenheid wel een verklaring verscholen voor het streven naar koloniaalrevisionisme in de Weimar Republiek. In Aschenborn’s Die Farm im Steppenlande en Höpkers Um Scholle und Leben blikken de auteurs terug op hun boerenbestaan in Duits-Zuidwest-Afrika.

Beide schrijvers maakten deel uit van de immigratiegolf naar Duits-Zuidwest-Afrika die grofweg in 1894 van start ging. Theodor Leutwein werd toen de gouverneur en zijn ambitie was om van Duits-Zuidwest-Afrika een vestigingskolonie te maken. De staat ondersteunde dit initiatief. In tegenstelling tot de andere koloniën, die Schutzgebiete (protectoraten) bleven, kwamen er in Duits-Zuidwest-Afrika veel Auslandsdeutsche te leven.43 Er werd dan ook gedacht dat het klimaat daar veel geschikter was voor Duitsers dan de andere koloniën. Het steppenklimaat leende zich namelijk goed om vee te houden.44 Al snel kwamen er veel Duitsers die het land van de Afrikanen claimden. Dit proces kwam in een stroomversnelling door de oorlog tegen de Herero en de Nama tussen 1904 en 1908. Doordat de Duitsers doelmatig deze volkeren uitmoorden, kwam er veel land vrij. Aschenborn en Höpker maakten gebruik van dit vrijgekomen land en migreerden in de periode na de genocide naar Duits-Zuidwest-Afrika. Beide boeken beginnen dus enkele jaren voor de Eerste Wereldoorlog. Ook eindigen ze vlak na de oorlog. De ervaringen die ze opdeden tonen daarom veel gelijkenissen. De verwoesting en overname van de Britten worden uitvoerig beschreven. Wat de chaos tijdens de oorlog en de Britse wetgeving erna voor de zelfbeschikking en Handlungsfreiheit van de auteurs betekenden, staat centraal in dit hoofdstuk. In juli 1915 kwam de oorlog in Duits-Zuidwest-Afrika ten einde. Dit was echter de enige kolonie waar Duitsers vaak wel konden

42 Een ander boek dat hij heeft geschreven heeft als titel ‘Die zweite Heimat’. Hans Anton Aschenborn, Die zweite

Heimat (Paderborn 1923).

43 Sebastian Conrad, German Colonialism, 38-42.

44 Bovendien was het heersende beeld onder wetenschappers en dokteren dat Europeanen niet geschikt waren om

fysiek werk te verrichten in de tropen. Daarom boerden er veel minder Duitsers in de andere koloniën in Afrika (Togo, Kameroen en Duits-Oost-Afrika). Ibidem, 89-92.

(15)

blijven. In de regel mochten vrouwen dit vaker dan mannen. Ze zouden daar namelijk geen, of op zijn minst minder, politiek bedrijven – en daarom geen gevaar voor de nieuwe politieke orde vormen.

Desalniettemin lukte het Aschenborn niet om na de oorlog financieel rond te komen en daarom moest hij weg. Höpker slaagde daar wel in en kon dus blijven. Bovendien hoefde zij nooit voor het thuisland te vechten. De auteurs ervoeren de oorlog en het verlies van de koloniën daarom verschillend. Ik ga onderzoeken wat dit voor enerzijds de waardering van het self en anderzijds hun wens naar koloniaalrevisionisme betekende.

Daarnaast analyseer ik de betekenis die de auteurs aan hun eigen gender gaven. Dit doe ik door te reflecteren op het archetype van de Farmersfrau. In de historiografie over de

Farmersfrau, vond er in de jaren negentig een kentering plaats. Sibylle Benningshoff-Lûhl en

Amandou Booker Sadji beschrijven de koloniale boerderij als het onbetwistbare domein van de Duitse man.45 Wildenthal bracht verandering in dat beeld. Volgens haar bood de boerderij vrouwen de mogelijkheid om ‘production and reproduction’ met elkaar te verenigen.46 De boerderij bood vrouwen de mogelijkheid om de grenzen tussen (betaald) mannenwerk en (onbetaald) vrouwenwerk te overschrijden. Op het boerenbedrijf vervaagde ook het onderscheid tussen de publieke en de privésfeer.47 Met mijn focus op de waardering van de eigen autonomie kom ik erachter of – en zo ja hoe - Duitse mannen en vrouwen deze vertroebeling van grenzen persoonlijk ervoeren. Daarmee hoop ik ook diepgang te geven aan het archetype van de Farmersfrau.

1.1 Het oerbeeld van een Duitse kolonist

Aschenborn’s heimwee naar zijn koloniale boerderij

Een beknopte biografie

Hoewel Aschenborn in 1888 in Kiel werd geboren, lag zijn thuis ergens anders. In Duits-Zuidwest-Afrika had hij zijn zweite Heimat gevonden. Hij was de zoon van een viceadmiraal die bij verschillende koloniale oorlogen betrokken was. Zelf werd hij later kunstenaar en kon hij zijn fascinatie voor Afrika uitdrukken in zijn gedichten, films, tekeningen en romans. Uit

45 Sybille Benningshoff-Lûhl, Deutsche Kolonialromane 1884-1914 in ihrem Entstehungs- und

Wirkungszusammenhang (Bremen 1983). En: Amadou Booker Sadji, Das Bild des Negro-Afrikaners in der Deutschen Kolonialliteratur, 1884-1945: Ein Beitrag zur literarischen Imagologie Schwarzafrikas (Berlijn 1985).

46 Wildenthal, German Women for Empire, 152. 47 Ibidem, 5 en 152.

(16)

zijn fascinatie voor de koloniën koos hij ervoor om naar de landbouwschool te gaan. Uiteindelijk vertrok hij in het jaar 1909 naar Duits-Zuidwest-Afrika. Hij begon daar zijn eigen boerderij en volgde in 1912 een opleiding om luitenant te kunnen worden. Het jaar daarop trouwde hij met Emma Bredow. Nog voor de oorlog kregen ze twee kinderen.

Toen de oorlog uitbrak, werd hij ingezet als legercommandant in het noorden van Duits-Zuidwest-Afrika. De befaamde tekst Heia Safari schreef hij tijdens de oorlogsjaren. Na de capitulatie van Duits-Zuidwest-Afrika werd hij naar een Brits concentratiekamp gestuurd. In zijn zoektocht naar een nieuw leven vertrok hij naar Zuid-Afrika en schreef daar voor anti-Britse tijdschriften.48 Uiteindelijk lukte het hem daar niet om rond te komen en ging hij terug naar Kiel. In het jaar 1931 stierf hij. Zijn vrouw begroef zijn as op de plaats waar hij zijn thuis had gevonden: Aschenborn’s voormalige boerderij in Duits-Zuidwest-Afrika.49

Synopsis

In zijn boek Die Farm im Steppenlande vertelt Aschenborn over zijn verblijf in Duits-Zuidwest-Afrika. Aan de hand van honderd foto’s die hij in die elf jaar heeft gemaakt, geeft hij een gedetailleerd beeld van het boerenleven in de kolonie. Zijn eerste foto is van de ossenkar waarmee hij aankwam op zijn eigen stuk land. Nadat hij via het Duitse politiebureau wat Afrikaanse arbeiders wist te werven, volgt een nauwgezette beschrijving van hoe hij zijn boerderij bouwde.

Veel veranderde er toen Aschenborn’s boerderij af was. Hij haalde toen zijn vrouw op van het treinstation en trouwde met haar. Een idyllische beschrijving van hun huwelijk volgt. De lange nachten die ze bij het kampvuur hadden, het maanlicht en de onderhoudende tochten die ze te paard maakten worden allemaal door Aschenborn beschreven. Al snel kregen ze kinderen. Deze speelden gemoedelijk op de boerderij. Het kerstfeest dat ze samen met andere Duitsers vierden, biedt een groot contrast met wat hen te wachten stond.

Toen de oorlog uitbrak moest Aschenborn vechten voor het thuisland. Hij gaat daar echter niet dieper op in. In plaats daarvan beschrijft hij de jachttochten die hij met zijn vrouw ondernam. Samen voorzagen ze het leger van wild vlees. Aschenborn’s fascinatie voor diersoorten komt duidelijk naar voren. Na een groot aantal jachttochten kwam hij terug op zijn verwoeste boerderij; de Britten hadden zijn huis namelijk compleet gemolesteerd. Met de

48 Karin Maria Shawran, ‘Hans Anton Aschenborn, mens en kunstenaar’ (ongepubliceerde masterscriptie,

Universiteit van Pretoria 1963) 23.

49 ‘Biographies of Namibian Personalities’, KlausDierks.com, http://www.klausdierks.com/Biographies/Biogra

(17)

nodige hoeveelheid uitroeptekens beschrijft hij de nieuwe politieke situatie en het ‘Diktat von Versailles’.50 Het doet hem veel dat Duitsers hun nieuwe Heimat moeten verlaten. Dit was nu een ‘verlorene Paradies’.51 Een in de horizon verdwijnende koets is de laatste afbeelding.

Blut und Boden

Het boek van Aschenborn grijpt terug op een wijdverspreide Blut und Boden fantasie onder Duitse pro-kolonialisten. Susanne Zantop beweert dat de Duitse verovering van Venezuela de ‘oerfantasie’ werd van de negentiende-eeuwse koloniale beweging.52 Hoewel de Spanjaarden al in 1551 Venezuela van de Duitsers terug wisten te winnen, speelde deze korte periode van koloniale heerschappij een belangrijke rol voor het zelfbegrip van veel pro-koloniale Duitsers. Ambroius Alfinger, een van de Duitser veroveraars, zou volgens een gedicht van Adolf Friedrich Seubert de botte kant van zijn speer in de maagdelijke grond van Zuid-Amerika hebben geplant. De romantiek die hier plaatsvond

was dus niet met een vrouwelijke ander, maar met de vreemde grond.53

Mogelijk was het geen bewuste verwijzing naar deze mythe, maar de verbintenis van Blut und

Boden was Aschenborn zonder meer bekend. De

tweede foto is van een kaal stuk Afrikaans land. Al snel wist Aschenborn op deze maagdelijke grond een boerderij te vestigen.54 Ook wilde hij zo snel mogelijk zijn bruid op zijn eigen ‘Grund und Boden’ krijgen.55 De idyllische beschrijving van het boerenleven, dat hij regelmatig met het

50 Aschenborn, Die Farm im Steppenlande, 120. 51 Ibidem, 8.

52 Zantop, Colonial Fantasies, 20-21. 53 Ibidem, 21.

54 Dit idee dat een kolonist een maagdelijk stuk land “bevrucht” past in een Europese traditie die tijdens het hoog

imperialisme echt tot bloei kwam. De mythe van Ambrosius Alfinger moet daarom ook in een transnationale context begrepen worden. Ook in andere landen werd Afrika gepresenteerd als een gevaarlijk stuk land dat erop wachtte om gekoloniseerd te worden (in mijn toelichting op de representatie van Afrika als donker continent kom ik hier op terug). Bovendien was het een onuitgesproken aanname van de Europese koloniale heerser dat er in Afrika amper (of zelfs geen) sprake was van een staatstructuur. Zij veronderstelden dat de vormen van heerschappij tijdelijk en flexibel waren. Conrad laat zien dat historici vandaag de dag er soms nog steeds van uit gaan dat er geen sprake was van een staatsstructuur voordat er kolonisten aankwamen. Hij pleit dat een ander concept van ‘staat’ moet worden gehanteerd om het prekoloniale bewind in Afrika te begrijpen. Conrad, German Colonialism, 67.

55 Aschenborn, Die Farm im Steppenlande, 11.

Afbeelding 3: ‘Termitenhausen am Omuramba’, Aschenborn, Die

(18)

verstedelijkte thuisland contrasteert, wekt bovendien de suggestie dat hij in de kolonie hoort te zijn. In zijn inleiding beschrijft hij ook dat de Duitsers die na de oorlog weg moesten uit de kolonie van binnen Duits bleven: ‘Deutsch aber werden diese innerlich bleiben, viel mehr als tausend, die sich schlechtweg Deutsch nennen.’56 Inderdaad, in de kolonie waren Blut und

Boden met elkaar verenigd en alleen daar konden Duitsers hun eigen Duitse identiteit en cultuur

ontplooien.

Een belangrijk onderdeel van de verbintenis van Blut und Boden was de vrijheid van de boer. In tegenstelling tot het thuisland waren Duitsers in de kolonie vrij en konden ze op zichzelf vertrouwen. Op eigen houtje konden Duitsers zich ontwikkelen.57 In lijn daarmee spreekt Aschenborn over het ‘Glücksgefühl des Ganz-auf-sich-gestellt-seins‘.58 Op eigen kracht moest Aschenborn de boerderij onderhouden:

‘Die Gartenarbeit macht manchem in Südwest graue Haare, denn nicht wie in Deutschland sorgt der liebe Gott dafür, dass alles schon wächst und gedeiht, sondern der Farmer hat sein redliches Teil dazu beizutragen.‘59

Aschenborn’s fantasie over Blut und Boden gaf dus een idealistische dimensie aan zijn zelfbeschikking. Door de vrijheid en verantwoordelijkheid die hij in de kolonie genoot, kon hij alleen daar zijn eigen Duitse identiteit ontplooien.

Voor de verwezenlijking van zijn Duitse identiteit moest Aschenborn wel een boerderij beginnen. Ook dit was namelijk onderdeel van de mythe over Alfinger. In het jaar 1895 schreef de geograaf en historicus Viktor Hanzsch over hem dat hij een prototype was van de Duitse ondernemersgeest.60 Een paar jaar later schreef Konrad Haebler, eveneens een historicus, dat een pragmatische houding de Duitse kolonisten kenmerkt. Dit Duits pragmatisme zou zijn oorsprong vinden in het Protestantse geloof en de Duitse ondernemersgeest.61 Ook de boerderij werd als een bedrijf gezien. In lijn daarmee spreekt Aschenborn over zijn ‘Farmwirtschaft’ en ‘Farmbetrieb’.62 Hij ontplooide zijn Duitse pragmatische identiteit op de boerderij: ‘man wird praktisch auf der Farm, und es ist nicht sowie in Deutschland, wo man einfach in den nächsten Landen gehen kann, sich das zu kaufen, was man nötig hat‘.63 In de kolonie was Aschenborn op zichzelf aangewezen en daarom moest hij wel pragmatisch handelen. Zijn autonome

56 Aschenborn, Die Farm im Steppenlande, 8. 57 Klaphake, ‘“Was ist Deutschland klein!“‘, 49. 58 Aschenborn, Die Farm im Steppenlande, 7. 59 Ibidem, 68.

60 Zantop, Colonial Fantasies, 27. 61 Ibidem, 27.

62 Aschenborn, Die Farm im Steppenlande, 47 en 120. 63 Ibidem, 77.

(19)

ontplooiing was dus afhankelijk van de koloniale ruimte. Het verliezen van de koloniën raakte Aschenborn daarom in de kern van zijn zelfbeeld.

Koloniaalrevisionisme en anti-Britse sentimenten

Als romantisch nationalist gaf Aschenborn veel betekenis aan Innerlichkeit. Het ware Duitse kon volgens hem niet gevonden worden in de Duitse staat, maar in een specifiek Duitse gemoedstoestand. Inderdaad, doordat Aschenborn vrij in de voormalige koloniën zijn eigen doelstelling kon verwezenlijken (het beginnen van een harmonieus boerenfamiliebedrijf) vond hij daar zingeving. In de kolonie kwam een diepere culturele en emotionele verbondenheid met het Duitse tot stand. Aschenborn’s nationalisme betrof dus in eerste instantie de culturele ontplooiing van zichzelf als Duits individu. Opmerkelijk is dat hij zijn lezers niet expliciet aanspoort om deze innerliche verbondenheid te herstellen, maar wel om de Duitse staatsstructuur in de koloniën terug te krijgen: ‘Kämpfen wollen wir alle, um das zurückzugewinnen, was unser war und wieder unser werden muss.‘64 Hoe kom dat? Aschenborn uit in Die Farm im Steppenlande uit zijn verlangen naar het herstel van het voormalige Duitse koloniale rijk op de volgende manier:

‘Sehnsucht also, Sehnsucht nach unserm schönen, weiten Afrika – dem Afrika unter deutscher Flagge. Was die Flagge dabei zu tun hat? O, sehr, sehr viel. Man kommt sich in Afrika vor wie ein fremder, der sich die Erlaubnis einholen muß auf dem Grund und Boden zu wandern, der Deutschland gehört – Erlaubnis vom Feinde.‘65

Aschenborn wilde het Duitse koloniale rijk herstellen om terug te kunnen keren naar zijn eigen

Heimat. Hij zag koloniaalrevisionisme dus niet als een doel op zichzelf. Het was de individuele

autonomie van de Duitser die hersteld moest worden: Duitsers moesten weer naar de koloniën kunnen reizen.66 De vernedering die de Britten Duitsland aandeden, raakte hem bovendien persoonlijk. Hij zou nu zelf toestemming van de vijand moeten vragen voordat hij de kolonie kon bezoeken. Niks was er over van de vrijheid en autonomie die hij, als Duitse boer in de kolonie, zo erg koesterde.

Zijn anti-Britse sentimenten drukt Aschenborn ook op een erg persoonlijke manier uit. Hij beschrijft hoe hij samen met zijn familie een echte kerststemming had gecreëerd. Vlak daarna molesteerden de Britten zijn boerderij. De huiselijke en ordelijke kerstsfeer contrasteert

64 Aschenborn, Die Farm im Steppenlande, 8. 65 Ibidem, 7.

(20)

sterk met de chaotische vernietiging die de Britten zijn familie hadden aangedaan. Op de een na laatste foto is zijn zoontje in het puin te zien. De onschuld van de Duitsers wordt tegenover de wreedheid van de Britten gezet.67 Het felle tegenlicht creëert een haast apocalyptische indruk. Het verlies van economische autonomie leidde er bovendien toe dat hij uiteindelijk moest vertrekken. Door de Britse overname kon hij financieel niet meer rondkomen. Aschenborn koesterde daarom diepe haatgevoelens jegens de Britten. De manier waarop hij deze gevoelens zinvol in wist te zetten, was door te vechten voor koloniaalrevisionisme.

67 Aschenborn’s anti-Britse sentimenten moeten in een bredere historische context begrepen worden. Ook veel

andere pro-koloniale Duitsers koesterden namelijk een afkeer jegens de Britten. Na de Eerste Wereldoorlog verweten Duitsers en Britten elkaar dat ze wrede kolonisten waren. Ook voor de oorlog bestond er al een vijandbeeld van de Britten. Omdat Groot-Brittannië het grootste koloniale rijk had, had Duitsland een aantal overzeese conflicten met de Britten. Bismarck, die zelf een anglofoob was, wilde volgens Conrad door het vergaren van koloniën een conflict uitlokken met zijn rivaal. Zijn afkeer tegen de Britten deelde hij met de radicaalnationalistische beweging. Deze kwam pas echt tot bloei nadat Bismarck was afgetreden. Het feit dat de Britten de grootse overzeese macht waren en bovendien arrogant zouden zijn, stuitte volgens Wildenthal bij de radicaalnationalisten op het verkeerde been. De conflicten namen door Wilhelm II’s Weltpolitik dan ook wezenlijk toe. Zijn reactie op het mislukken van de Jameson Raid, een onsuccesvolle inval van een Britse militie in de Zuid-Afrikaansche Republiek (1895-1896), was daarbij een belangrijke katalysator. Hij feliciteerde toen Paul Kruger, de voormalige president van de Zuid-Afrikaansche Republiek, namelijk met zijn overwinning op de Britten. Dit werd de beruchte Krugertelegram. Vlak daarna raakte Duitsland in een maritieme wapenwedloop met de Britten verzeild. Conrad, German Colonialism, 21. Wildenthal, German Women for Empire, 57.

Afbeelding 4: ‘Mein zerstörtes Farmhaus’, Aschenborn, Die Farm im

(21)

Orde scheppen in het geïnstitutionaliseerde Afrika

Wat opvalt is dat Aschenborn de kolonie op allerlei manieren in kaart bracht. Met het notuleren van de kilometers die hij aflegde, de millimeters neerslag die vielen en de plattegronden die hij tekende, creëerde hij orde. Volgens Hans Maier leidde het vastleggen van tijd tot het geloof dat de mens in toenemende mate in staat was om zijn omgeving te beheersen.68 Dit was volgens Tracey Reimann-Dawe een manier het ‘donkere continent’ zijn mystiek te ontnemen en een gevoel van orde te scheppen.69 Dit is precies wat Aschenborn deed. Bij hem was ook het maken van foto’s onderdeel van dit proces. Op basis van de gegevens die hij zelf verwierf, onderhield hij het boerenbedrijf en beheerste hij de omgeving. Inderdaad, zijn autonomie in de kolonie berustte op de orde die hij daar creëerde. Anders kon hij daar simpelweg niet boeren. Aschenborn had geen staat nodig om de kolonie in kaart te brengen en om in Afrika te kunnen boeren. Hij was een zelfstandige Duitse boer.

Aschenborn laat zijn lezers niet alleen zien dat Duitsers heel goed een zelfstandig bestaan in de koloniën kunnen leiden. Ook toont hij hun hoe ze dit moesten doen. Zijn boek laat zich daarom lezen als een handleiding. Stap voor stap en met veel foto’s leert Aschenborn zijn lezers hoe ze een autonoom bestaan in de kolonie kunnen leiden. Hij weigert om het verliezen van de koloniën te accepteren en spoort zijn lezers aan om zijn voorbeeld te volgen en een boerderij in de voormalige koloniën te beginnen. Daarvoor moest wel eerst het Duitse koloniale rijk hersteld worden. Net als hij zouden zijn lezers dus eerst moeten strijden voor koloniaalrevisionisme. Het herstellen van het Duitse koloniale rijk was namelijk een voorwaarde om terug te kunnen.

Ook tijdens zijn verblijf was Aschenborn afhankelijk van de staatstructuur die er in Duits-Zuidwest-Afrika was. Die Farm im Steppenlande begint vlak na de Namibische genocide (1904 – 1908). Tijdens deze oorlog was er sprake van een militaire dictatuur. Het Duitse

68 Hans Maier, Die christliche Zeitrechnung (Freiburg 1991) 42.

69 De Britse ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley was de eerste die Afrika als het ‘donkere continent’

typeerde. Later namen andere Europese ontdekkingsreizigers deze metafoor over. Ze kan daarom het best als een transnationale representatie van Afrika begrepen woorden. Lucy Jarosz onderscheidt vier elementen in deze representatie. Ten eerste was het donkere continent ondoordringbaar en gevaarlijk. Niet alleen zouden de luchtvochtigheid en de hitte leiden tot uitputting. Ook waren er krokodillen en andere beesten die stilletjes wachtten om toe te slaan. Gevaar, ziekten en dood maakten dus een belangrijk deel uit van het donkere continent. Ten tweede werd het donkere continent geassocieerd met het exotische en verleidelijke. Als een soort femme fatale verleidde het donkere continent de ontdekkingsreiziger om dieper landinwaarts te gaan. De magische allure die hem daartoe verleidde was een valstrik. Het derde en het vierde element berustten op de tegenstelling tussen het verlichte Westen en het donkere Afrika. Het bijgeloof en de brutaliteit van de Afrikaanse bevolking eiste dat een Christelijke missionaris verlichting bracht. Ook betekende het verlichten van Afrika dat de duisternis verjaagd werd ‘by the limelight of scientific discovery’. Lucy Jarosz, ‘Constructing the Dark Continent: metaphor as Geographic Representation of Africa’, Geografiska Annaler. Series B, Human Geography 74:2 (1992) 106-107. Tracey Reimann-Dawe, ‘Time, Identity, and Colonialism in German Travel Writing on Africa, 1948-1914’ in: Michael Perraudin en Jürgen Zimmerer (eds.), German Colonialism and National Identity (New York 2011) 23.

(22)

nationale beleid werd toen ook uitgebreid en er kwam meer zelfbestuur op gemeentelijk niveau. Toen Aschenborn zijn stuk land had gevonden, moest hij daarom naar de Bezirksamt om het te kopen. De vergelijking met de mythe van Aflinger kent dus grenzen. Aschenborn was namelijk geen soldaat die zijn eigen kolonie veroverde. Ook moest hij naar het politiebureau om Afrikaanse arbeiders aan te nemen. Hij maakte Afrikanen dus niet zelf tot slaaf. Wel stuurde Aschenborn zelf zijn Afrikaanse werknemers aan en bouwde hij bovendien op eigen houtje een huis voor zijn familie. Daarmee droeg bij aan het koloniseringsproces.

Farmersfrau en Farmerskinder

Het krijgen van kinderen is een belangrijke ontwikkeling in Die Farm im Steppenlande. Dit gaf Aschenborn namelijk de directe mogelijkheid om koloniale Duitsers te scheppen. Zijn kinderen moesten deugdelijk en zedelijk zijn. Dit betekende dat ze afstand moesten houden tot de Afrikanen. Ook zouden ze een liefde voor de Afrikaanse natuur moeten koesteren. Nadat hij beschrijft hoe hij het wiegje in de schaduw van een pruikenboom plaatste, ‘die ihn spärlich vor den Strahlen der lieben Sonne beschützten’, schrijft Aschenborn: ‘Und “liebe Sonne” sagen meine Jungen noch heute‘.70 Zijn eigen ideeën over een zweite Heimat, een eigen plaats onder de zon, bracht hij zijn kinderen bij.71 Net als Duitse ouders hun kinderen de woorden ‘papa’ en ‘mama’ leren, leerde hij zijn kinderen ‘liebe Sonne’. Afrika was hun thuis. Hij wijdt het boek bovendien toe aan zijn ‘Afrikanersöhnen‘.

Ondanks het feit dat Aschenborn zijn vrouw ‘Farmersfrau’ noemt, bleef er duidelijk een conventioneel onderscheid tussen de taken die hijzelf en die zijn vrouw op de boerderij deed. Zo schrijft hij over een wilde watermeloen die hij gevonden had: ‘In der Küche der Farmersfrau werden sie dann in der kalten Zeit, wo der Garten nichts liefert, zur Gurkensalat oder Apfelmus oder auch zum Apfelbettelmann verarbeitet.‘72 Later schrijf hij over een gemsbok die hij neergeschoten had: ‘Das Fleisch wird von der Farmersfrau sehr geschätzt.‘73 Wanneer Aschenborn spreekt over de ‘Farmersfrau’ heeft hij het voornamelijk over conventionele vrouwelijke taken. Met de termen ‘Farmersfrau’ en ‘Farmerskinder’ duidt hij dus

70 Aschenborn, Die Farm im Steppenlande, 75.

71 Bernhard von Bülow, de voormalige rijkskanselier van het Duitse keizerrijk, sprak in zijn aankondiging van de

Weltpolitik in 1897 de volgende befaamde woorden: ‘Auch wir verlangen unseren Platz an der Sonne!’. Met het woord ‘auch’ verwijst hij naar het gigantische Britse koloniale rijk. Mogelijk verwijst Aschenborn naar deze speech. Voor hem betekende de wens naar een plek onder de zon echter niet dat Duitsland een wereldmacht moest worden. In plaats daarvan verlangde hij naar een persoonlijke plek onder de zon. Geciteerd in: Klaphake, ‘“Was ist Deutschland klein!”’, 28.

72 Aschenborn, Die Farm im Steppenlande, 71. 73 Ibidem, 105.

(23)

op zijn eigen patriarchale invloedssfeer.74 Moge het duidelijk zijn dat het voor Lydia Höpker wezenlijk iets anders betekende om Farmersfrau te zijn.

1.2 Tussen Farmersfrau en Neue Frau

Höpker en haar avonturen op de koloniale boerderij

Over de auteur

Lydia Höpker was een Duitse vrouw die maar een klein deel van haar leven in Duitsland heeft gewoond. In het jaar 1884 werd ze in het zuiden van Egypte geboren. Haar vader was daar de leidende ingenieur van een textielfabriek. Ze ging in Alexandria naar school maar vertrok uiteindelijk, in het jaar 1900, naar Duitsland. Daar werkte ze als bibliothecaresse in het stadje Crailsheim. Ze kreeg echter al snel Fernweh. Met hulp van de Frauenbund der Deutschen

Kolonialgesellschaft vond ze contacten in Duits-Zuidwest-Afrika. In 1913 kwam ze in de

kolonie terecht op een soort leerboerderij. Al na een half jaar kwam ze in dienst bij drie jongemannen op een boerderij. Deze periode kwam ten einde met het verliezen van de oorlog tegen de Zuid-Afrikanen in 1915. Daarna besloot ze een eigen boerderij te beginnen. Uiteindelijk trouwde ze in het jaar 1920. Samen met haar echtgenoot Carl Höpker, een Duitse boer uit de buurt, onderhield ze een boerderij. Door de slechte economische situatie in Duits-Zuidwest-Afrika ging dit echter al snel niet meer en daarom leefden ze verder als handelaren. Uiteindelijk stierf ze in het jaar 1957.75

Synopsis

In haar autobiografische roman Um Scholle und Leben vertelt Höpker over de avonturen die mevrouw Imhoff in Duits-Zuidwest-Afrika beleefde. Nog voor de Eerste Wereldoorlog kwam ze aan op een boerderij waar twee negentienjarige jongens woonden. Detloff had de boerderij van zijn vader geërfd en Petersen werkte op de boerderij als Voluntär (een soort stagiair). In het begin wist ze als stadsvrouw niks van het boerenleven en was ze bang voor dieren, maar ze leerde veel en overwon haar angsten. Ze ontwikkelde zich als een echte Farmersfrau en kalfde

74 Dit was ook het wensbeeld van veel Duitsers die betrokken waren bij de koloniale onderneming. Zij hoopten

een patriarchale orde in Afrika te creëren. Om dit te bereiken werden vrouwen in koloniale scholen traditionele waarden en genderverhoudingen bijgebracht. In nationalistische kringen werden de Duitse overzeese vestigingen zelfs als bolwerken van een traditionele genderorde begrepen. Het patriarchaat zou daar niet ondermijnd worden door feministen. Sebastian Conrad, German Colonialism, 146-147.

75 Namibiana.de, https://www.namibiana.de/namibia-information/who-is-who/autoren/infos-zur-person/lydia-hoe

(24)

al snel een koe. Ook stuurde ze, met het nodige fysieke geweld, Afrikaanse arbeiders aan. Later ging ze zelfs mee op jacht.

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak moesten Detloff en Petersen weg om te vechten. Nu stond Imhoff er alleen voor. Wel had ze nog steeds goede contacten met een paar van haar Duitse buren met wie ze ook handel dreef. De berichten over de overwinningen aan het front stemden haar gelukkig. Al vrij snel kwam daar echter verandering in. Het Britse leger won aan gebied in Duits-Zuidwest-Afrika en daarom moest ze vluchten. Het verliezen van de oorlog in de koloniën ervoer ze als een grote vernedering. Na de oorlog waren het de Zuid-Afrikaanse boeren die de touwtjes in handen hadden.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog sneuvelde Detloff. Daarom besloot ze haar ambitie te verwezenlijken en begon ze zelf een boerderij. Het leven in de kolonie werd door de Britten echter moeilijk gemaakt. Ook kreeg ze in deze periode veel aandacht van mannen. Ze sloeg hen allemaal af. Ze wilde namelijk niet trouwen. Vlak nadat het bericht kwam dat ook de oorlog in Duitsland ten einde was, liet ze zich toch door boer Ralph versieren. Uiteindelijk trouwden ze en kregen ze een baby. Ondanks de zware tijden voor het thuisland wist ze, als nationalistische Duitse vrouw in de voormalige koloniën, bij te dragen aan een Duitse toekomst.

Oorlog en het lot van een Duitse boerin

De ondertitel van het boek Schicksale einer deutschen Farmerin in Südwest-Afrika, duidt erop dat het boek over het lot van Imhoff gaat. Een groot deel van de gebeurtenissen die invloed op haar leven hadden, lagen dan ook buiten haar macht. Vooral het uitbreken en verliezen van de oorlog hadden drastische consequenties. De overname van de Britten beperkte namelijk haar mogelijkheden: ‘Der Farmer ist vollständig machtlos, denn unter der neuen Regierung darf der Schwarze nicht zur Arbeit gezwungen werden’.76 Ze beschrijft hoe zwarte mensen onder het Britse regiem gelijke rechten hebben en dat ze daarom niet meer op heterdaad bestraft mochten worden. Ze verliest dus veel van haar agency. In plaats van zelf straffen moet ze, als ze bestolen wordt, de politie erbij halen. Dit leidde tot een chaotische situatie waarin de Duitse boeren voortdurend beroofd werden. Na de oorlog trof ze de boerderij ook helemaal vernietigd aan. Tegen het einde van het boek lijkt het dus een verhaal over een verloren paradijs te zijn. Desalniettemin bood het verliezen van de oorlog Imhoff mogelijkheden om zichzelf te ontplooien. Zo eisten de opstandige Afrikanen dat ze assertiever optrad. Rebbelerende Afrikanen maakte ze namelijk bang door met een wapen in het rond te schieten. Door hun angst

(25)

werden deze weer gehoorzaam. Door de veranderde politieke situatie kon ze hen niet meer slaan. Ze moest daarom een andere manier vinden om haar arbeiders te disciplineren.

Ook zorgde de afwezigheid van de Duitse staat ervoor dat ze zelf een grotere rol kwam te spelen in het verduitsen van de voormalige kolonie. Veel Duitse vrouwen in de koloniën zagen het voor de oorlog al als hun taak om de Duitse cultuur daar hoog te houden.77 Na 1919 was het Duits kolonialisme bijna volledig losgekoppeld van staatsinstituties. ‘Deutschtum’ in de koloniën werd daarom ook in toenemende mate gedefinieerd in termen van huishoudens en individuen in plaats van in staatsterritoria. Deze ontwikkeling ging gepaard met het idee dat het handelen van koloniale vrouwen boven staatstructuren stond.78 Zij waren immers de dragers van de Duitse cultuur en moesten deze beschermen tegen de invloeden van Britten en Afrikanen. Ook omdat de mannelijke identiteit na de oorlog geschaad was, werd de culturele betekenis van vrouwen na de oorlog belangrijker.79

Imhoff kreeg na de oorlog eveneens een belangrijkere culturele rol. Voor haar ging dit samen met het verkrijgen van meer autonomie. Tijdens de oorlog stierf Detloff en werd zijn boerderij vernietigd. Als gevolg daarvan nam ze het lot in eigen handen en ging ze zelfstanding boeren. De gigantische boerderij van 3000 hectare die ze later oprichtte, noemde ze haar eigen rijk. In Duits-Zuidwest-Afrika vestigde ze dus een soort klein Duitsland. Er kwam ook een missionaris bij Imhoff op bezoek. Imhoff hielp hem en samen organiseerden ze een kerkdienst op haar boerderij. Met haar rijk droeg ze dus bij aan het verspreiden van de Duitse christelijke cultuur.80

De naoorlogse koloniale ruimte bood Imhoff dus de mogelijkheid om haar eigen boerderij te houden. Doordat Imhoff na het verliezen van de koloniën nog steeds zwarte Afrikanen aanstuurde, propageerde Höpker volgens Joachim Warmbold de droom van een voortgezet koloniaal rijk.81 De Duitsers waren nog steeds de baas over de Afrikanen. Imhoff richtte na de oorlog bovendien met wat andere Duitse boeren een Farmersvereinigung op. Het wegvallen van de Duitse staatstructuur en de toegenomen chaos leidden er in het boek dus toe dat de Duitse boeren in het boek zich sterker politiek organiseerden. Na de oorlog genoot Imhoff daarom ook een vorm van politieke autonomie. De Duitse boeren spraken af dat ze al hun

77 Wildenthal, German Women for Empire, 172. 78 Ibidem, 189.

79 Ibidem, 194.

80 Dit past ook in de trend waarin Duitsers zich in toenemende in culturele termen definieerden. Met het bezoeken

van kerken konden Duitsers hun nationale identiteit bewijzen.

(26)

goederen via de vereniging verkochten. Waren ze daarom niet eigenlijk als een gemeenschap autonoom?

Een vrouwelijke kameraad

Um Scholle und Leben begint vlak na de Namibische genocide. In deze periode werd de kolonie

op initiatief van Bernhard Dernburg, het voormalige hoofd van de koloniale afdeling, op gemeentelijk niveau geïnstitutionaliseerd. Dit ging samen met een toegenomen groepsgevoel en een sterkere nadruk op het algemeen belang.82 In het boek hielpen de boeren elkaar en vormden ze een Duitse gemeenschap. Ze handelden, troffen elkaar in het raadhuis en vierden samen kerst. Ook verpleegden ze elkaar als ze ziek of gewond waren en hielpen ze elkaar als een van de boerderijen was verwoest. Samen vormden ze een autonome Duitse gemeenschap. In lijn met het idee van een toegenomen groepsgeest spreekt Höpker regelmatig over haar Duitse kameraden op de boerderij. In innige samenwerking met andere Duitse boeren diende ze het nationale belang. Als kameraden waren ze daarom aan elkaar gelijk. De oorlog zorgde er dus voor dat ze op gelijke voet kwam te staan met de Duitse mannen en bovendien dat ze een directe bijdrage kon leveren aan het thuisland. Imhoff was namelijk blij dat ze met het zware boerenleven het geliefde vaderland kon dienen. Ze zag het als haar plicht om het leger van eten te voorzien. Als autonome boerin wilde ze en kon ze dit. Imhoff zag, net als veel Duitse vrouwen in koloniën, voor haarzelf een rol weggelegd die meer was dan alleen voortplanting. Sterker nog, voor een zeer lange tijd weigerde ze een conventionele moederrol in te nemen. Veel mannen die een oogje op Imhoff hadden, vonden echter dat ze als Duitse vrouw in de kolonie eigenlijk een Duitse man zou moeten hebben om kinderen mee te krijgen: ‘Kinder musse jeder Deutsche haben, viele Kinder.'83 Het huwelijk beschouwden veel Duitse mannen in de kolonie als de ultieme vorm van kameraadschap met Duitse vrouwen.84 Trouwen en voortplanten waren namelijk belangrijke bijdrages aan de koloniale onderneming. Veel mannen zagen het huwelijk als een partnerschap dat gebaseerd was op een gedeelde cultuur en een gedeeld ras.85 De voornaamste reden waarom Duitse mannen meer Duitse vrouwen in de koloniën wilden, was ook om henzelf te voorzien van een raszuivere vrouw. Imhoff kwam echter niet om te trouwen. Hoewel ze met haar koloniale onderneming een bijdrage wilde

82 Wildenthal, German Women for Empire, 93-101. 83 Höpker, Um Scholle und Leben, 164.

84 Wildenthal, German Women for Empire, 79. 85 Ibidem.

(27)

leveren aan de Duitse kolonie, weigerde ze een lange tijd om te huwen. Wat was dan de rol die ze voor zichzelf voor ogen heeft?

Farmersfrau of toch Neue Frau?

Imhoff toont zowel trekken van de vooroorlogse Farmersfrau als van de naoorlogse Neue Frau. Jill Suzanne Smith beweert dat ze een Farmersfrau is.86 Ze is namelijk een onafhankelijke kameraad van andere Duitse mannen, maar ze uit met haar onafhankelijkheid geen feministische kritiek op de bestaande sociale relaties. Ook appelleert ze aan het romantische beeld van een Duitse boerin die ver van het geïndustrialiseerde, kapitalistische Duitsland een culturele en economische bijdrage levert aan het thuisland.87 Schilling typeert Imhoff daarentegen als Neue Frau.88 Niet alleen ging ze op safari’s en joeg ze op dieren, ook sloeg ze Afrikaanse slaven en begon ze haar eigen boerderij. Bovendien werd ze als echte Neue Frau afgebeeld. Ze had kort haar, ontblote benen en droeg hakken.89 De neue Frau was dan ook berucht om hoe ze mannen wist te versieren. Inderdaad, de vraag of ze eerder als Farmersfrau of als Neue Frau te typeren is, is uiteindelijk een vraag naar

haar autonomie.

In tegenstelling tot de autonome Neue Frau kwam Imhoff met hulp van een initiatief van de vrouwenbond in de kolonie terecht. Ze reisde dus niet zelfstandig naar de koloniën.90 De vrouwenbond had Imhoff geworven omdat ze een bijdrage kon leveren aan de Duitse koloniale onderneming. Ze erkende haar bijdrage aan het thuisland in de kolonie zeker: ‘zu diesem Zweck sind wir ja gekommen, wir deutschen Frauen, den Männern in ihrem harten Dasein Freude und Hilfe zu bringen!’91 Dit was voor haar echter niet de belangrijkste reden om naar de kolonie te vertrekken. Ze werd namelijk in eerste instantie gedreven door een zucht naar avontuur. Een belangrijk verschil met de Farmersfrau is

86 Jill Suzanne Smit, ‘A Female Old Shatterhand? Colonial Heroes and Heroines in Lydia Höpker's Tales of

Southwest Africa’, Women in German Yearbook: Feminist Studies in German Literature & Culture 19 (2003) 144.

87 Ibidem.

88 Britta Schilling, ‘Crossing Boundaries: German Women in Africa, 1919-33’ in: Michael Perraudin and Jürgen

Zimmerer (eds.), German Colonialism and National Identity (London and New York 2004) 143.

89 Ibidem.

90 In de Weimar Republiek waren er wel al vrouwen die dit deden. 91 Höpker, Um Scholle und Leben, 11.

Afbeelding 5: ‘Frau Imhoff als Neue Frau‘, Lydia Höpker, Um Scholle und Leben, 48.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

5.3 om bruikbare empiriese gegewens oor Duitse immigrasie na Suid-Afrika in die 20ste eeu met gebruikmaking van ‟n prosopografiese werkswyse saam te snoer en

Ook tussen de hoofdcentra aan de kust. Lome en Anecho, kwam een verbinding tot stand. Er was in dit geval echter geen sprake van lokale aan- en afvoerwegen die op elkaar aansloten.

es diese Tendenz, alles bis ins kleinste Detail zu regeln und zu nor- mieren, aber je genauer man etwas vorschreibt, desto mehr Ausnahme- regelungen sind nötig, desto mehr Lücken

Het dieptepunt kwam toen ze tijdens een vorm van gezinstherapie door haar ouders werd aangespoord tegen haar zin een boterham te eten.. „In mijn hoofd ontstond een

sette gebiede te bestuur. Pretorius: Die staatkundige ontwikkeling van Suidwes- Afrika met besondere aandag aan die invloed van die bevolkings- groepe in die

A conceptual framework clarifying the contextual leader behaviours necessary for sustainable organisational performance can enable strategic organisational alignment (the process

winter van 1978/79, waarin grote aantallen ganzen naar Vlaanderen afzakten; talrijke gebieden werden hierbij voor het eerst door deze wintergasten bezocht, tot ver buiten in

De ontwikkelingen van de negentiende en twintigste eeuw vallen buiten deze beschouwing. Toch drukt de 'koepel' van het Oude Rijk en van de traditionele Personenverbände nog