• No results found

Jeugddetentie : rechtsvergelijking tussen Nederland en Curaçao in het licht van het IVRK

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jeugddetentie : rechtsvergelijking tussen Nederland en Curaçao in het licht van het IVRK"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam – Faculteit der Rechtsgeleerdheid

Jeugddetentie

Rechtsvergelijking tussen Nederland en Curaçao in

het licht van het IVRK

Auteur: C.T.J. (Roos) Brandsen

Scriptiebegeleidster: mr. D. Bruin

(2)

Voorwoord

Na vier jaar studeren aan de Universiteit van Amsterdam was het tijd om mijn masterscriptie te schrijven. Gedurende de master Publiekrecht: Strafrecht heb ik stage gelopen op Curaçao. Daar heeft het rechtssysteem in het algemeen, en de overeenkomsten daarvan met het Nederlandse recht in het bijzonder, mijn aandacht getrokken. Daarnaast heb ik tijdens de master door middel van het vak Jeugdrecht interesse gekregen in het jeugd(straf)recht. De scriptie die nu voor u ligt is een resultaat van de combinatie van mijn interesses.

Naar aanleiding van mijn zoektocht naar een passend onderwerp voor de masterscriptie binnen het jeugdstrafrecht viel mijn oog op het wetsvoorstel Adolescentenstrafrecht. Voornamelijk het voornemen van de staatssecretaris om de maximale duur van jeugddetentie te verhogen trok mijn aandacht. Na rechtsvergelijkend onderzoek met Curaçao bleek dat de maximale duur van jeugddetentie daar hoger is dan in Nederland. Mijn interesse voor de combinatie van het voornemen van de Nederlandse staatssecretaris en de hogere maximale duur van jeugddetentie op Curaçao was gewekt. Door een probleemstelling los te laten op die combinatie is deze scriptie leven ingeblazen. Verder rechtsvergelijkend onderzoek door middel van het bestuderen van de wetten, jurisprudentie en literatuur heeft tot het eindresultaat van mijn masterscriptie geleid. Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om allereerst mijn scriptiebegeleidster mw. mr. D. Bruin hartelijk te bedanken voor de begeleiding tijdens het schrijven van de scriptie en de feedback op mijn ingeleverde stukken. Zonder haar kritische kijk en adviezen was deze scriptie niet tot hetzelfde resultaat gekomen. Daarnaast dank ik mijn vrienden en familie voor hun geloof en vertrouwen in mij. Zonder hun steun, geduld en interesse had afstuderen in het bijzonder en het voltooien van de studie in het algemeen een stuk meer energie gevergd.

Alkmaar, 30 juli 2014 Roos Brandsen

(3)

Inhoudsopgave

Lijst met afkortingen ... 7

Hoofdstuk 1 – Inleiding ... 8

Hoofdstuk 2 – Wat is de huidige situatie van jeugddetentie in Nederland en hoe is dit tot stand gekomen? ... 9 2.1 Inleiding ... 9 2.2 Jeugddetentie ... 9 2.2.1 Wettelijke bepalingen ... 9 2.2.1.1 Algemeen ... 9 2.2.1.2 Duur ... 10 2.2.2 Tenuitvoerlegging ... 10 2.2.2.1 Plaats ... 10 2.2.2.2 Onderbreking ... 10 2.2.2.3 Nachtdetentie ... 11 2.2.2.4 Scholings- en trainingsprogramma ... 11

2.2.2.5 Omzetting bij meerderjarigheid ... 11

2.3 Wetsgeschiedenis ... 13

2.3.1 Kinderstrafrecht ... 13

2.3.2 Omslag achterliggende gedachten ... 13

2.3.3 1995: herziening jeugdstrafrecht... 13

2.4 Wetsvoorstel Adolescentenstrafrecht en de verhoging van de maximale duur van jeugddetentie ... 14

2.4.1 Algemeen ... 14

2.4.2 Verhoging maximale duur jeugddetentie ... 14

2.4.2.1 Voornemen staatssecretaris ... 14

2.4.2.2 Kritiek ... 14

2.4.2.3 Resultaat... 16

2.5 Toepassing volwassenenstrafrecht op jeugdigen ... 16

2.5.1 Vereisten ... 16 2.5.2 Motiveringsplicht rechter ... 17 2.5.3 Overige bepalingen ... 17 2.6 Jeugddetentie in de praktijk ... 17 2.6.1 Doelstellingen in de praktijk ... 17 2.6.2 Statistieken ... 18

(4)

Hoofdstuk 3 – Wat is de huidige situatie van jeugddetentie op Curaçao en hoe is dit tot stand gekomen? ... 19 3.1 Inleiding ... 19 3.2 Jeugddetentie ... 19 3.2.1 Wettelijke bepalingen ... 19 3.2.1.1 Algemeen ... 19 3.2.1.2 Duur ... 20 3.2.2 Tenuitvoerlegging ... 20 3.2.2.1 Plaats ... 20 3.2.2.2 Onderbreking ... 21

3.2.2.3 Rechtspositie gedetineerde jeugdigen ... 21

3.2.2.4 Elektronisch toezicht ... 22

3.2.2.4 Overdracht executie ... 22

3.2.3 Doelstellingen... 22

3.3 Wetsgeschiedenis ... 23

3.3.1 1869: overname Code Pénal ... 23

3.3.2 1918: nieuw Wetboek van Strafrecht ... 23

3.3.3 1925: introductie jeugdstraffen ... 24

3.3.4 2000: zwaardere straffen ... 25

3.3.5 2011: nieuw jeugdstrafrecht ... 25

3.4 Toepassing volwassenenstrafrecht op jeugdigen ... 26

3.4.1 Totstandkoming ... 26

3.4.2 Vroegere vereisten ... 26

3.4.3 Wetswijzigingen ... 26

3.4.4 Huidige wettelijke bepalingen ... 27

3.5 Jeugddetentie in de praktijk ... 27

3.5.1 Doelstellingen in de praktijk ... 27

3.5.2 Statistieken ... 27

Hoofdstuk 4 – Tussenconclusie ... 29

4.1 Inleiding ... 29

4.2 Overeenkomsten en verschillen wet- en regelgeving ... 29

4.2.1 Overeenkomsten ... 29

4.2.1.1 Wettelijke bepalingen ... 29

(5)

4.2.2 Verschillen ... 30

4.2.2.1 Wettelijke bepalingen ... 30

4.2.2.2 Doelstellingen ... 31

4.3 Overeenkomsten en verschillen wet- en regelgeving in de praktijk ... 31

4.3.1 Overeenkomsten ... 31

4.3.2 Verschillen ... 32

4.4 Overeenkomsten en verschillen toepassing volwassenenstrafrecht op jeugdigen ... 32

4.4.1 Overeenkomsten ... 32

4.4.2 Verschillen ... 33

4.5 Adolescentenstrafrecht ... 33

Hoofdstuk 5 – Het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind ... 34

5.1 Inleiding ... 34

5.2 Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind ... 34

5.2.1 Totstandkoming ... 34

5.2.2 Invloed op Nederlands en Curaçaos strafrecht ... 35

5.2.2.1 Doorwerking ... 35

5.2.2.2. Strekking ... 35

5.2.3 Fundamentele beginselen voor verdragsconform jeugdstrafrecht ... 36

5.2.3.1 Artikel 3 IVRK: Belang van het kind ... 36

5.2.3.2 Artikel 37 IVRK ... 38

5.2.3.3 Artikel 40 IVRK ... 39

5.3 Beijing Rules en Havana Rules ... 39

5.3.1 Beijing Rules ... 40

5.3.2 Havana Rules ... 41

Hoofdstuk 6 - In hoeverre zijn de artikelen betreffende jeugddetentie in overeenstemming met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind? ... 43

6.1 Inleiding ... 43

6.2 Jeugddetentie in Nederland en het IVRK ... 43

6.2.1 Jeugddetentie in de wet en het IVRK ... 43

6.2.1.1 Algemeen ... 43

6.2.1.2 Voorbehouden ... 43

6.2.1.3 Enkele procedurele waarborgen ... 45

6.2.2 Jeugddetentie in de praktijk en het IVRK ... 45

(6)

6.2.2.2 Samenplaatsing jeugdigen en volwassenen ... 46

6.2.2.3 Rechtspositie gedetineerde jeugdigen ... 46

6.2.3 Toepassing volwassenenstrafrecht en het IVRK ... 47

6.2.4 Adolescentenstrafrecht en het IVRK ... 48

6.3 Jeugddetentie op Curaçao en het IVRK ... 49

6.3.1 Jeugddetentie in de wet en het IVRK ... 49

6.3.1.1 Algemeen ... 49

6.3.1.2 Voorbehouden ... 50

6.3.1.3 Enkele procedurele waarborgen ... 51

6.3.1.4 Maximale duur jeugddetentie ... 51

6.3.2 Jeugddetentie in de praktijk en het IVRK ... 52

6.3.2.1 Algemeen ... 52

6.3.2.2 Samenplaatsing jeugdigen en volwassenen ... 53

6.3.2.3 Rechtspositie gedetineerde jeugdigen ... 53

6.3.3 Toepassing volwassenenstrafrecht en het IVRK ... 54

Hoofdstuk 7 – Conclusie ... 56

7.1 Inleiding ... 56

7.2 Juridische verschillen tussen jeugddetentie in Nederland en op Curaçao ... 56

7.2.1 Wettelijke bepalingen ... 56

7.2.3 Praktijk ... 57

7.2.4 Toepassing volwassenenstrafrecht op jeugdigen ... 57

7.2.5 Beantwoording eerste vraag ... 58

7.3 Overeenstemming met het IVRK ... 60

7.3.1 Wettelijke bepalingen en het IVRK ... 60

7.3.1.1 Algemeen ... 60

7.3.1.2 Voorbehouden ... 60

7.3.1.3 Procedurele waarborgen ... 61

7.3.2 De praktijk en het IVRK ... 61

7.3.2.1 Algemeen ... 61

7.3.2.2 Rechtspositie gedetineerde jeugdigen ... 62

7.3.3 Toepassing volwassenenstrafrecht op jeugdigen en het IVRK ... 62

7.3.4 Adolescentenstrafrecht en het IVRK ... 63

7.3.5 Beantwoording tweede vraag ... 64

(7)

Lijst met afkortingen

CSr Wetboek van Strafrecht van Curaçao

FOBA Forensische observatie en begeleidingsafdeling

Gm Gevangenismaatregel 1999

Gw Grondwet

IVRK Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind

KNMG Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst

LvBG Landsverordening beginselen gevangeniswezen

NASr Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen

NIFP Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie

SDKK Sentro di Detenshon i Korekshon di Kòrsou

Sr Wetboek van Strafrecht van Nederland

STP Scholing- en Trainingsprogramma

Tbr Terbeschikkingstelling

(8)

Hoofdstuk 1 – Inleiding

In 2011 is de straf jeugddetentie in Nederland onder de loep genomen door staatssecretaris

Teeven.1 Hij introduceerde een wetsvoorstel omtrent het zogenaamde adolescentenstrafrecht.

Daarin pleitte de staatssecretaris voor een verhoging van de maximale duur van jeugddetentie,

namelijk van maximaal 2 jaar naar maximaal 4 jaar.2 In het regeerakkoord van 2013 werd echter

niet gesproken over een verhoging van de maximale duur van jeugddetentie.3 Het wetsvoorstel

adolescentenstrafrecht is in juli 2013 door de Tweede Kamer en in november 2013 door de

Eerste Kamer aangenomen.4 In de wetswijziging, die volgt uit het aangenomen wetsvoorstel,

wordt tevens niet gesproken over de verhoging van de maximale duur van jeugddetentie.5

In 2011 werd er een geheel nieuw Wetboek van Strafrecht ingevoerd voor Curaçao, omdat Curaçao sinds 10 oktober 2010 een afzonderlijk land van het Koninkrijk der Nederlanden is. Er werd besloten om een artikel omtrent jeugddetentie op te nemen, waarin bepaald is dat er (in uitzonderlijke gevallen) een maximale duur van vier jaar opgelegd kan worden. Er werd daarbij overwogen dat de rechter door deze wetswijziging niet langer genoodzaakt zou zijn om het volwassenenstrafrecht toe te passen op jeugdigen.6

De huidige situatie van jeugddetentie in Nederland en in Curaçao verschillen van elkaar. Dit is opmerkelijk, aangezien Nederland en Curaçao eenzelfde basiswet hebben, namelijk het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.7 Sinds de onafhankelijkheid van Curaçao heeft dit land een

eigen Wetboek van Strafrecht, echter dit komt grotendeels overeen met het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Beide landen zijn daarnaast partij bij het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) en hechten daarom belang aan beginselen als ‘belang van het kind’ en ‘herintegratie’.

In deze scriptie zullen de volgende vragen beantwoord worden: wat zijn de juridische verschillen tussen jeugddetentie in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht en het Curaçaose Wetboek van Strafrecht en welk van de twee rechtssystemen is met betrekking tot de jeugddetentie het meest in overeenstemming met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind? Daartoe dient de huidige situatie van jeugddetentie in beide landen en de wetsgeschiedenis die tot deze situatie geleid heeft, uiteengezet te worden. In een tussenconclusie zullen de juridische verschillen tussen Nederland en Curaçao wat betreft jeugddetentie op een rijtje gezet worden. Vervolgens wordt gekeken in hoeverre de artikelen betreffende jeugddetentie in Nederland en op Curaçao met het IVRK in overeenstemming zijn. Ten slotte zal in de conclusie een antwoord geformuleerd worden op voornoemde vragen.

      

1 Kamerstukken II 2010/11, 28 741, nr. 17. 2 Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 2

3 Bruggen slaan. Regeerakkoord VVD – PVDA, Den Haag: Rijksoverheid 2012, p. 26.

4 ‘Wetsvoorstel adolescentenstrafrecht, Rijksoverheid 7 januari 2014,

<http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/wetsvoorstellen/2012/11/01/wetsvoorstel-adolescentenstrafrecht-incl-strafdienstplicht>.

5 Stb. 2013, 485.

6 P.B. 2011, no. 48, MvT CSr, artikelsgewijze toelichting bij artikel 1:165 Csr. 7 Stb. 1954, 596. 

(9)

Hoofdstuk 2 – Wat is de huidige situatie van jeugddetentie in Nederland en hoe is dit tot stand gekomen?

2.1 Inleiding

 

Om de huidige situatie van jeugddetentie in Nederland in kaart te brengen, zullen achtereenvolgens de jeugddetentie in de wettelijke bepalingen, de doelstellingen van jeugddetentie en de wetsgeschiedenis besproken worden. Daarna worden het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht en de toepassing van het volwassenenstrafrecht op jeugdigen uiteengezet. Het hoofdstuk zal afgesloten worden met een beschrijving van de jeugddetentie in de praktijk. 2.2 Jeugddetentie

2.2.1 Wettelijke bepalingen

2.2.1.1 Algemeen

In artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is bepaald dat ‘ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt’, bepaalde artikelen van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing zijn. In plaats van die artikelen zijn de artikelen 77d tot en met 77gg Sr van toepassing. Voor deze jeugdigen gelden niet de sancties uit het commune strafrecht, maar alleen de sancties uit het jeugdstrafrecht. Artikel 77g Sr bepaalt dat in plaats van de op een feit gestelde straffen de straffen en maatregelen zoals in de titel waar het artikel in staat, worden opgelegd. Zo is in artikel 77h Sr de hoofdstraf ‘jeugddetentie’ genoemd, welke kan worden opgelegd indien de jeugdige een misdrijf heeft gepleegd. Artikel 77i Sr stelt dat de duur voor deze hoofdstraf voor degene die ten tijde van het begaan van het misdrijf de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereik ten minste een dag en ten hoogste twaalf maanden is. De Hoge Raad bevestigde in 2007 dat een verdachte die ten tijde van het strafbare feit vijftien jaar oud was geen straf van achttien maanden jeugddetentie opgelegd kon worden, ook niet indien een gedeelte van vijf maanden daarvan voorwaardelijk wordt opgelegd.8 Voor de overige jeugdigen, die ten tijde van het begaan van het

misdrijf de leeftijd van zestien jaren wel, doch niet die van achttien jaren niet hadden bereikt, kan

de duur van de jeugddetentie ten hoogste vierentwintig maanden zijn. 9 Wanneer er

onduidelijkheid bestaat over de leeftijd van de jeugdige ten tijde van het plegen van het strafbare feit, is het aan de verdachte zelf om te bewijzen dat hij voor toepassing van het jeugdstrafrecht in

aanmerking komt.10 Indien een of meer van de bewezen verklaarde strafbare feiten dateren van

voor en een of meer van na het bereiken van de leeftijd van zestien jaar, zal de rechter rekening houden met de naar leeftijd gedifferentieerde maxima. Dit kan zorgen voor aanzienlijke verschillen van de maximale duur van jeugddetentie.11

      

8 HR 20 januari 2007, LJN AZ5710.

9 Artikel 77i lid 1 sub b juncto artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht. 10 Bartels 2011, p. 32.

(10)

Op grond van artikel 77l Sr kan jeugddetentie als vervangende straf bij een geldboete worden opgelegd tot een maximum van drie maanden alsmede als een vervangende straf bij een taakstraf worden opgelegd tot een maximum van vier maanden. Jeugddetentie kan tevens opgelegd worden bij toepassing van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr voor de

maximale duur van drie maanden.12

2.2.1.2 Duur

In tegenstelling tot het commune strafrecht kent het jeugdstrafrecht geen vervroegde invrijheidstelling. De rechter kan wel te allen tijde de jeugdige voorwaardelijk in vrijheid stellen.13

De straf kan tevens geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd.14 De rechter in

jeugdstrafzaken is, in tegen stelling tot in het meerderjarigenstrafrecht,15 geheel vrij om te bepalen

welk gedeelte van de jeugddetentie voorwaardelijk opgelegd wordt. Deze voorwaardelijke veroordeling houdt in dat de jeugdige zich gedurende een door de rechter te bepalen periode, ook wel de proeftijd genoemd, dient te houden aan de algemene en bijzondere voorwaarden. De maximale duur van de proeftijd is twee jaar16 en indien de jeugdige zich in die tijd niet houdt aan

de voorwaarden, dan kan de jeugddetentie alsnog ten uitvoer gelegd worden.17 De algemene

voorwaarde is dat de jeugdige zich tijdens de proeftijd niet schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten en de bijzondere voorwaarden worden per geval door de rechter vastgesteld. Deze laatste moeten het gedrag van de jeugdige betreffen en worden vastgesteld aan de hand van de persoon van de jeugdige en de ernst van het delict.

2.2.2 Tenuitvoerlegging

2.2.2.1 Plaats

Indien de straf opgelegd wordt, wordt deze in principe uitgezeten in een justitiële jeugdinrichting. Een groot deel van de vrijheidsbeneming wordt echter veelal doorgebracht in voorlopige hechtenis, dus in de voorfase van de terechtzitting. Tijdens deze periode kan een persoonlijkheidsonderzoek worden verricht in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek.18 In

de justitiële jeugdinrichting wordt een leerklimaat nagestreefd. Voor iedere jeugdige wordt een perspectiefplan opgesteld, waarin alle aspecten van pedagogische beïnvloeding zijn

ondergebracht.19 De tijd die de jeugdige in voorlopige hechtenis doorbrengt, dient daarop in

mindering te worden gebracht.20

2.2.2.2 Onderbreking

Een jeugdige kan tijdelijk geschorst worden door de minister van Veiligheid en Justitie voor een duur van ten hoogste drie maanden en een jeugdige kan tijdelijk de inrichting verlaten, ook wel

      

12 Artikel 36f lid 6 juncto artikel 77l lid 2 t/m 6 van het Wetboek van Strafrecht. 13 Artikel 77j lid 4 van het Wetboek van Strafrecht.

14 Artikel 77x van het Wetboek van Strafrecht. 15 Artikel 14a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. 16 Artikel 77y lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. 17 Artikel 77dd en 77ee van het Wetboek van Strafrecht.  18 Bartels 2011, p. 67.

19 Bartels 2011, p. 11.

(11)

verlof genoemd.21 De tijdelijke schorsing, of ook wel de strafonderbreking, is nader geregeld in de

Regeling strafonderbreking jeugdigen.22 Hierin zijn waarborgen vastgelegd waaraan voldaan moet

worden.

2.2.2.3 Nachtdetentie

Er bestaat in het kader van detentiedifferentiatie een mogelijkheid tot nachtdetentie. Indien de jeugdige niet-vluchtgevaarlijk is, een regulier dagprogramma heeft en voorlopig gehecht is, kan deze alleen ’s nachts en in het weekend gedetineerd worden. Hoewel nachtdetentie alleen tijdens de voorlopige hechtenis kan worden uitgevoerd, kan de rechter door een advies ex artikel 77v Sr op te nemen in het vonnis bijdragen aan de voortzetting van de nachtdetentie in het kader van de executie van het strafrestant, mits dat niet meer dan drie maanden is.23

2.2.2.4 Scholings- en trainingsprogramma

Tevens bestaat er het scholings- en trainingsprogramma (hierna: STP) als variant voor jeugdigen van het penitentiair programma dat bij meerderjarigen is ingevoerd. Het is een samenstel van activiteiten waaraan wordt deelgenomen door een jeugdige in het kader van de verdere tenuitvoerlegging van de jeugddetentie. Deze mogelijkheid van STP bestaat sinds juli 2011 niet meer voor jeugdigen in voorlopig hechtenis.24

2.2.2.5 Omzetting bij meerderjarigheid

Indien de veroordeelde voor of tijdens de tenuitvoerlegging van de straf achttien jaar geworden is, bestaat er de mogelijkheid om de straf om te zetten in een straf uit het meerderjarigenstrafrecht.25 In beginsel komen alle straffen uit het meerderjarigenstrafrecht in

aanmerking als vervanging van een opgelegde jeugddetentie. Deze mogelijkheid tot omzetting was noodzakelijk, omdat de inrichtingen onder het oude jeugdstrafrecht van voor de invoering van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen niet bestemd waren voor jeugdigen ouder dan achttien jaar. Echter, tegenwoordig bestaan er zogenaamde JOVO-inrichtingen of -afdelingen. Het woord ‘omzetting’ geeft aan dat geen langere vervangende straf opgelegd kan worden. Bij een gevangenisstraf is het, in tegenstelling tot bij jeugddetentie, tenzij bij hoge uitzondering,26

mogelijk om vervroegd in vrijheid gesteld te worden.27 De jeugddetentie wordt van rechtswege

omgezet in een gevangenisstraf indien last tot tenuitvoerlegging wordt gegeven van een voorwaardelijke veroordeling nadat de veroordeelde de leeftijd van achttien jaar bereikt heeft. Deze omzetting van rechtswege is altijd van gelijke duur.28

      

21 Artikel 77j lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. 22 Stct. 2001, 156.

23 Artikel 493 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 77v van het Wetboek van Strafrecht. 24 Bartels 2011, p. 75.

25 Artikel 77k van het Wetboek van Strafrecht.  26 Artikel 77j lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. 27 Artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht. 28 Artikel 77dd lid 3 van het Wetboek van Strafrecht.

(12)

2.2.3 Doelstellingen

Jeugddetentie is primair bedoeld als krachtige correctie voor jeugdigen en de oplegging ervan bevat zodoende een verwijt aan de jeugdige.29 De duur van de jeugddetentie staat in verhouding

tot de mate van het verwijt. Bij het vaststellen van de maximale duur voor jeugddetentie werd overwogen dat het in de praktijk nodig bleek te zijn om te beschikken over de mogelijkheid een vrijheidsstraf van langere duur op te kunnen leggen. Dit zou zo zijn om de afschrikkende werking van het strafrecht in stand te houden en om te voorkomen dat de rechter bij ernstige misdrijven

andere mogelijkheden zou moeten aangrijpen om de jeugdige te straffen.30 Het pedagogische

effect is gelegen in de afschrikwekkende werking en het strafkarakter van de straf. Dit in tegenstelling tot de doelstelling bij een maatregel als bijvoorbeeld de Gedrag Beïnvloedende Maatregel. Daarbij dienen de pedagogische aanpak, de behandeling van de gedragsproblematiek, het voorkomen van verder afglijden van de jeugdige en de bescherming van de samenleving voorop te staan.31 De doelstelling van de jeugddetentie is dus niet in eerste plaats behandeling.

Echter, de jeugdige dient gedurende de jeugddetentie wel de opvoeding te krijgen die bij zijn leeftijdscategorie past. In veel gevallen zal het strafbare feit mede zijn oorsprong vinden in een gebrekkige opvoeding en daarom dient de jeugddetentie gebruikt te worden om eventuele tekortkomingen in de opvoeding zo mogelijk weg te nemen.32

Het jeugdstrafrecht heeft een accentverschil ten opzichte van het commune strafrecht met betrekking tot de strafdoeleinden. De commune strafdoeleinden vergelding, generale en speciale preventie gelden tevens voor het jeugdstrafrecht. Echter, de speciale preventie staat duidelijk

voorop.33 Hieronder moet in het jeugdstrafrecht de voorkoming van recidive en de verbetering

van de opvoedingssituatie verstaan worden. Het vooropstellen van de speciale preventie heeft niet tot gevolg dat er afgezien moet worden van strafoplegging. De straf moet worden benut als

middel tot gedragsbeïnvloeding. 34 Het is verder noodzakelijk dat straf en behandeling

gecombineerd worden bij jeugdigen. De straf is noodzakelijk om de jeugdigen verantwoordelijk te stellen voor hun daden en zodoende hen te motiveren om te veranderen en hun gedrag bij te stellen. De behandeling dient te worden aangeboden om alternatieven voor de voormalige

(criminele) levenswijze te vinden.35 Bij iedere strafzaak tegen een jeugdige dient overigens

gekeken te worden of een andere afdoening dan een strafvervolging mogelijk of wenselijk is.36

Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld een Halt-afdoening, de transactie in de vorm van betaling, het verrichten van een taakstraf of de strafbeschikking van het Openbaar Ministerie.37

       29 Kamerstukken II 1991/92, 21 327, nr. 6, p. 13 30 Kamerstukken II 1991/92, 21 327, nr. 13, p. 5. 31 Bruning e.a. 2011, p. 26-28. 32 Kamerstukken II 1991/92, 21 327, nr. 6, p. 13. 33 Bartels 2011, p. 3. 34 Bartels 2011, p. 4.  35 Bartels 2011, p. 25.

36 Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen, Stct. 2011, 10941. 37 Zie onder andere artikel 77e en artikel 77f van het Wetboek van Strafrecht.

(13)

2.3 Wetsgeschiedenis 2.3.1 Kinderstrafrecht

Al sinds 1905 bestaat er een bijzondere vorm van formeel en materieel strafrecht die van toepassing is op personen die strafbare feiten hebben gepleegd voordat zij de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt. Aan het eind van de negentiende eeuw, tegelijkertijd met het opkomen van het moderne strafrecht, realiseerde men dat er iets gedaan moest worden aan jeugdigen die strafbare feiten pleegden. Deze jeugdige misdadigers werden geacht beïnvloedbaar en opvoedbaar te zijn, meer dan volwassenen. Om deze reden dienden de jeugdigen bij de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen niet met volwassenen tezamen geplaatst te worden. De jeugdstraffen en maatregelen die uit deze ideeën voortvloeiden, werden toentertijd het kinderstrafrecht genoemd. In 1925 werd er een afzonderlijke procedure bij een bijzondere rechter voor jeugdzaken, namelijk de kinderrechter, ingevoerd.38 De minimumleeftijdsgrens, gelegen op twaalf jaar, bestaat sinds

1965.39 In de memorie van toelichting van het Wetboek van Strafrecht is opgenomen dat deze

algemene strafuitsluitingsgrond in de wet opgenomen is als een onweerlegbaar vermoeden van ontoerekeningsvatbaarheid op grond van de jeugdige leeftijd.

2.3.2 Omslag achterliggende gedachten

In het oude jeugdstrafrecht werd er veel belang gehecht aan de beschermingsgedachte of het welzijnsmodel. Dit zorgde ervoor dat er iedere keer bij de toepassing van het jeugdstrafrecht gekeken moest worden naar het opvoedingsbelang van de jeugdige. Er rees verzet tegen de idee dat de beste preventie zou liggen in een goede opvoeding. Wat het beste is voor de jeugdige werd namelijk uitgemaakt door anderen dan de jeugdige zelf en dit past niet in een tijd van mondige jeugdigen. De grote rol van onder andere de kinderrechter en de ouders in de procedure werd vervolgens teruggedrongen. Daarnaast bestond de gedachte dat er strenger gestraft diende te worden, omdat met het welzijnsmodel geen antwoord gevonden kon worden op de steeds ernstigere delicten die gepleegd werden door jeugdigen.

2.3.3 1995: herziening jeugdstrafrecht

Voordat de jeugddetentie bestond, voorzag de wet in de tuchtschool- en arreststraf.40 Bij de

belangrijke en grondige herziening van het jeugdstrafrecht in 1995 werd het geldende maximum van zes maanden tuchtschoolstraf aanzienlijk verhoogd naar de huidige maximale duur van jeugddetentie. Tevens werden de gronden van de al bestaande mogelijkheid om jeugdigen van zestien of zeventien jaar zwaarder te bestraffen door middel van toepassing van het

volwassenenstrafrecht verruimd.41 Aan dit onderwerp wordt in paragraaf 2.5 nog aandacht

besteed. Bij de herziening werd beoogd de rechtsbescherming van de jeugdigen te versterken, het jeugdstrafrecht algemeen te vereenvoudigen en te moderniseren.42 Per september 2001 bestaat de

Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen, waarin beoogd is de mensenrechten van gedetineerde

      

38 Bartels 2011, p. 4-5. 39 Stb. 1965, 402.

40 Van der Linde & De Jonge 2007, p. 7. 41 Bruning e.a. 2011, p. 12.

(14)

jeugdigen een nauwkeurig omschreven wettelijke basis te creëren en tevens de rechtspositie van deze jeugdige vast te leggen.43

2.4 Wetsvoorstel Adolescentenstrafrecht en de verhoging van de maximale duur van

jeugddetentie 2.4.1 Algemeen

In juni 2011 heeft staatssecretaris Teeven in een brief aan de Tweede Kamer zijn voornemen van

een vorm van adolescentenstrafrecht beschreven.44 Voor de leeftijdscategorie van 16- tot

23-jarigen dient er een flexibel systeem te komen, waarin zowel de straffen en maatregelen uit het jeugdstrafrecht als de straffen uit het volwassenenrecht kunnen worden toegepast. De maximale duur van jeugddetentie zou daarbij worden verhoogd van twee naar vier jaar voor jeugdigen vanaf zestien jaar.45 Zoals in de inleiding al genoemd is, wordt in het regeerakkoord van 2012 niet

gesproken over deze verhoging.46 Ook de wetswijziging, welke volgt uit het inmiddels door de

Tweede en Eerste Kamer aangenomen wetsvoorstel, spreekt niet van een verhoging van de maximale duur van jeugddetentie.47

2.4.2 Verhoging maximale duur jeugddetentie

2.4.2.1 Voornemen staatssecretaris

De staatssecretaris was voornemens de maximale duur van jeugddetentie voor jeugdigen vanaf de leeftijd van zestien jaar te verhogen van twee naar vier jaar. Hij meende namelijk dat ook het jeugdsanctiestelsel zelfstandig over een vrijheidsbenemende straf dient te beschikken waardoor een verwijt aan de jeugdige die een ernstig misdrijf heeft gepleegd, krachtig tot uitdrukking kan worden gebracht. Het huidige strafmaximum maakte niet in alle gevallen dat een jeugdige een ernstig misdrijf pleegde een passende reactie mogelijk. Dit ondanks de mogelijkheid om aan de hand van de ernst van het feit het meerderjarigenstrafrecht toe te passen, welke mogelijkheid later nog besproken zal worden.48

2.4.2.2 Kritiek

In het preadvies van de Adviescommissie Strafrecht inzake het wetsvoorstel van staatssecretaris Teeven werd de noodzaak van de verhoging van de maximale duur van de jeugddetentie betwijfeld. Daarnaast werd gewaarschuwd voor het afgeven van een verkeerd signaal door de maximale duur te verdubbelen. De straf dient in verhouding te staan tot de verantwoordelijkheid van de dader. De jeugdigen of jongvolwassenen worden onterecht op een volwassen manier aangesproken door deze wat betreft de maximale duur ‘volwassen’ straffen mogelijk te maken, terwijl er daartoe meestal, gezien de (psychologische) ontwikkeling, geen redenen toe zijn. De

      

43 Bartels 2011, p. 7-8.

44 Kamerstukken II 2010/11, 28 741, 17. 45 Idem.

46 Bruggen slaan. Regeerakkoord VVD – PVDA, Den Haag: Rijksoverheid 2012, p. 26. 47 Stb. 2013, 485.

(15)

jongeren worden verantwoordelijk gehouden waar zij eigenlijk nog niet verantwoordelijk voor zouden kunnen zijn in plaats van dat benadrukt wordt dat zij nog in ontwikkeling en dus nog niet volwassen zijn. Een verdubbeling van de maximale duur van de jeugddetentie houdt geen rekening met de verminderde verantwoordelijkheid die de jongere toekomt als zijnde nog niet volwassen. In het preadvies is vervolgens geadviseerd om de voorgestelde wijziging van artikel 77i Sr te schrappen.49

De Inspectie Jeugdzorg liet in een brief aan de staatssecretaris weten dat zij ervoor vrezen dat de (her)opvoeding en behandeling van de jeugdigen bemoeilijkt kan worden wanneer de maximale duur van jeugddetentie verhoogd wordt. De samenstelling van de populatie van de Justitiële Jeugdinrichtingen zal snel veranderen, doordat bepaalde jongeren dan langer binnen de instellingen zouden moeten verblijven en de gemiddelde leeftijd vervolgens zal toenemen.50

De Kinderombudsman adviseerde zelfs uitdrukkelijk om de maximale jeugddetentie voor 16- en 17-jarigen niet te verhogen naar vier jaar. Hij gaf aan dat er in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel geen cijfers en onderzoeken gevoegd zijn waaruit blijkt dat de verhoging daadwerkelijk bijdraagt aan de doelstelling die wordt omschreven. Wetenschappelijke inzichten laten juist zien dat langere celstraffen niet leiden tot minder (jeugd)criminaliteit en recidive. Door

de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming werd in een rapport uit 201151

opgemerkt dat een groot deel van de ernstig criminele jongeren neurobiologisch bepaalde persoonlijkheidskenmerken hebben, mede waardoor hun strafgevoeligheid onderontwikkeld of zelfs afwezig is. Daarnaast is het benemen van iemands vrijheid een ingrijpende maatregel, vooral voor kinderen. Er moet zorgvuldig mee worden omgegaan en het zou volgens de kinderrechten zelfs een uiterste maatregel voor de kortst noodzakelijke tijd en alleen in uitzonderlijke situaties

moeten zijn.52 De verhoging van de maximale duur van jeugddetentie is daarmee niet in

overeenstemming. Verder stelde de Kinderombudsman de vraag of de aanpassing aansluit bij de behoefte vanuit de praktijk.53

Rechters gaven in hun advies aan dat een jeugddetentie van twee jaar zelden wordt opgelegd. Bovendien vonden ook zij dat de noodzaak van de verhoging, en daarmee de verzwaring van het jeugdstrafrecht voor de 16- en 17-jarigen, ontbreekt in de toelichting van de staatssecretaris.54

De aanpassing sloot dus niet aan bij de behoefte vanuit de praktijk. Tevens ontbrak de onderbouwing waaruit zou blijken dat de aanpassing wel aansluit bij die behoefte. De Raad voor de Rechtspraak sloot zich aan bij de mening dat niet overtuigend en daarmee ontoereikend gemotiveerd was waarom de maximale duur van de jeugddetentie verhoogd zou moeten worden naar vier jaar. De Raad zag geen noodzaak, aangezien de jeugdcriminaliteit de laatste jaren een dalende tendens liet zien. Bovendien dient het pedagogische aspect van straffen voor 16- en 17-jarigen niet naar de achtergrond te verdwijnen.55

      

49 Bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 33 498, 3 (advies Nederlandse Orde van Advocaten).  50 Bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 33 498, 3 (advies Jeugdzorg Nederland).

51 Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming, ‘Jeugdstrafrecht, toekomstbestendig’, 14 maart 2011. 52 Artikel 37 onder b van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.

53 Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 498, 3 (advies Kinderombudsman).

54 Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 498, 3 (advies Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak). 55 Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 498, 3 (advies Raad voor de Rechtspraak).

(16)

2.4.2.3 Resultaat

In een later verschenen voorgenomen wetswijziging in verband met de invoering van het adolescentenstrafrecht heeft de staatssecretaris opgemerkt dat de oorspronkelijk voorgestelde verhoging van de maximale duur van jeugddetentie in het wetsvoorstel is komen te vervallen in

verband met de totstandkoming van het nieuwe regeerakkoord ‘Bruggen slaan’.56 In dat

regeerakkoord stond namelijk dat er een adolescentenstrafrecht komt met een maximum voor jeugddetentie van twee jaar.57 Het regeerakkoord gaf verder geen redenen omtrent het verdwijnen

van het voornemen om de maximale duur van jeugddetentie te verhogen naar vier jaar.

2.5 Toepassing volwassenenstrafrecht op jeugdigen

2.5.1 Vereisten

Ingevolge artikel 77b Sr kan de rechter het jeugdstrafrecht buiten toepassing laten bij 16- en 17-jarigen op grond van de ernst van het feit, op grond van de persoonlijkheid van de dader of op grond van de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Deze vereisten zijn alternatief ten opzichte van elkaar en niet cumulatief zoals zij voorheen waren. De aanwezigheid van één van voorgenoemde gronden is dus al voldoende voor de toepassing van meerderjarigenstrafrecht. De grond van de persoonlijkheid van de dader is niet beperkt tot de persoonlijkheid ten tijde van het plegen van het strafbare feit, maar ook de persoonlijkheid ten tijde van de terechtzitting.58 De

laatste grond is toegevoegd om gelijke bestraffing van minder- en meerderjarige daders van hetzelfde feit gemakkelijker te maken. Bepaalde incidenten, zoals de moord op Maja Braderic

waarbij een 16-jarige betrokken was,59 zorgden ervoor dat er behoefte ontstond aan deze

mogelijkheid. De jeugdige moet ten tijde van het begaan van het strafbare feit zestien of zeventien jaar zijn. Indien er voor meerdere feiten een straf uit het meerderjarigenstrafrecht opgelegd wordt, dient de jeugdige ten tijde van het plegen van al deze feiten zestien jaar oud te

zijn geweest.60 De wetgever heeft deze mogelijkheid aan de rechter toegekend om de overgang

tussen verschillende leeftijdscategorieën gemakkelijker en vloeiender te hanteren. Een groep jeugdigen deels bestaande uit jongeren van achttien jaar en deels bestaande uit ouderen dan

achttien jaar kunnen toch nagenoeg gelijk gestraft worden. 61 Toepassing van het

meerderjarigenstrafrecht dient op grond van het IVRK zeer uitzonderlijk te blijven. Na de verhoging van de maximale duur van jeugddetentie bij de herziening van het jeugdstrafrecht in

199562 bestaat er minder behoefte aan de mogelijkheid. Uit de praktijk blijkt dat de rechter

tegenwoordig weinig gebruik maakt van de mogelijkheid. Kennelijk bestaan er nu voldoende straffen en maatregelen om een passende sanctie te vinden.63

      

56 Kamerstukken II 2012/13, 33 498, 4.

57 Bruggen slaan. Regeerakkoord VVD – PVDA, Den Haag: Rijksoverheid 2012, p. 26.  58 HR 8 maart 1994, NJ 1994, 413.

59 Hof Arnhem 3 december 2004, LJN AR6814. 60 HR 5 oktober 2010, LJN BN2325.

61 Van der Linde & De Jonge 2007, p. 1-2.

62 Namelijk van zes maanden tuchtschoolstraf naar maximaal twee jaar jeugddetentie, zie paragraaf 2.3.3. 63 Bartels 2011, p. 107.

(17)

2.5.2 Motiveringsplicht rechter

In het vonnis dient de toepassing van meerderjarigenstrafrecht in geval van een verdachte die ten tijde van het plegen van het strafbare feit zestien of zeventien jaar was, gemotiveerd te worden.64

Het is voldoende om artikel 77b Sr en één van de drie gronden uit dat artikel, welke ten grondslag ligt aan de toepassing van het meerderjarigenstrafrecht, aan te halen.65 De motiveringsplicht

houdt dus in dat de rechter laat zien dat hij uitdrukkelijk heeft overwogen of en zo ja, op basis van welke grond het meerderjarigenstrafrecht moet worden toegepast.

2.5.3 Overige bepalingen

Bij toepassing van artikel 77b Sr mag de kinderrechter maximaal een gevangenisstraf van zes maanden opleggen.66 Wanneer wordt verwacht dat er een hogere straf in aanmerking komt, zal de

officier van justitie de zaak meestal meervoudig aanbrengen.67 Indien dit niet het geval is en de

kinderrechter van mening is dat er een langere gevangenisstraf opgelegd dient te worden, zal deze de zaak overeenkomstig de bevoegdheid van de politierechter door kunnen verwijzen naar de meervoudige kamer.68 De oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan een ten tijde van het

plegen van het strafbare feit minderjarige dader is vanaf 1 februari 2008 uitgesloten.69

De regels van het formele jeugdstrafrecht blijven op de procedure van toepassing wanneer artikel 77b Sr wordt toegepast.

2.6 Jeugddetentie in de praktijk

2.6.1 Doelstellingen in de praktijk

De doelen die door de wetgever beoogd worden bij het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie blijken in de praktijk minder duidelijk. Vergelding en speciale preventie worden door rechters en officieren als meest belangrijkste doelen genoemd. Vergelding in de zin van ‘verwijt aan de jeugdige’ komt als doel uit de praktijk overeen met het doel uit de wet. Rapporteurs noemen de doelen correctie of beveiliging. Vervolgens scoren de doelen van heropvoeding, correctie en behandeling relatief hoog. Ook deze doelen uit de praktijk komen overeen met die uit de wet. Bij het opleggen van jeugddetentie zijn de aard en de ernst van het delict van het grootste belang. Daarnaast wordt er gekeken naar het risico van recidive en het feit of de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. De duur van de jeugddetentie kan afhangen van de tijd die de jeugdige in voorarrest doorgebracht heeft. Dit kan een negatief effect hebben op het pedagogische aspect van de jeugddetentie, doordat de jeugdige in voorarrest nog onzeker is over de afloop van het proces en wanneer hij verwacht gestraft te worden, deze straf aanzienlijk wordt ingekort. Deze praktijk zorgt er tevens voor dat er onduidelijkheid kan ontstaan over de precieze doelstellingen en criteria bij het opleggen van voorarrest dan wel jeugddetentie.70 Het voorarrest

wordt echter niet alleen gebruikt als voorschot op de nog op te leggen straf, maar ook, zoals

      

64 HR 25 maart 1968, NJ 1968, 348.

65 HR 9 april 1974, NJ 1974, 244; HR 21 november 2000, NJ 2001, 97.

66 Artikel 499 lid 2 juncto artikel 376 [lees: artikel 369] lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. 67 Tekst en commentaar bij artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht.

68 Artikel 499 lid 2 juncto artikel 376 [lees: artikel 369] lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. 69 Bartels 2011, p. 108. 

(18)

eerder al genoemd, als observatieperiode om informatie over de jeugdige te verzamelen. Daarnaast wordt bij schorsing van het voorarrest menig maal gebruik gemaakt van bijzondere voorwaarden om invloed op het gedrag van de jeugdige uit te oefenen.

2.6.2 Statistieken

In 2008 werd jeugddetentie 3.194 keer opgelegd, waarvan 1.550 keer (deels) voorwaardelijk. In 1996, het eerste volledige meetjaar na de herziening van het jeugdstrafrecht in 1995, bedroeg dit

aantal nog 2.814. In 2004 werd jeugddetentie het meest opgelegd, namelijk 5.902 keer.71 Ten

opzichte van 2004 is de oplegging van jeugddetentie in 2008 dus afgenomen. In 2009, 2010, 2011 en 2012 zette deze dalende trend zich voort.72

Zoals eerder bleek uit het advies van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak, wordt er nauwelijks twee jaar jeugddetentie opgelegd. In ongeveer driekwart van de gevallen is de opgelegde jeugddetentie gelijk aan de periode die de jeugdige doorgebracht heeft in voorlopige hechtenis. Dit zorgt ervoor dat de jeugdigen eerder in voorlopige hechtenis dan in de JJI hun straf uitzitten.73 Dat minder jeugdigen hun straf uitzitten in een JJI heeft tot gevolg dat er sprake

is van leegstand in justitiële jeugdinrichtingen. Er bestaat een teruglopende behoefte aan strafrechtelijke capaciteit in de JJI’s. In 2009 was de bezettingsgraad ongeveer 60%: 750 van de

1236 beschikbare plekken waren gevuld.74 In de periode 2008 tot en met 2012 is de

strafrechtelijke bezetting in de JJI’s verder afgenomen, namelijk van 793 tot 545 jeugdigen.75

De gemiddelde duur van de jeugddetentie is na 2000 flink afgenomen, maar tussen 2005 en 2012 is de afname minder extreem. Het lijkt erop dat rechters sinds 2005 minder gebruik hoeven te maken van de vrijheidsstraffen en dat wanneer zij dat wel doen, zij niet jeugddetentie voor een veel kortere duur opleggen.76

      

71 Kalidien & Eggen 2009, p. 223.

72 ‘Misdrijven; opgelegde straffen en maatregelen’, CBS 2013,

<http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=81538NED&D1=7-9,13-25,51-55&D2=0&D3=0&D4=0&D5=7-18&HDR=G4&STB=G1,G2,G3,T&VW=T>

73 Notitie ‘Onderbezetting justitiële jeugdinrichtingen’, behorende bij de brief van de Minister

van Justitie op 12 maart 2010: Kamerstukken II 2009/10, 24 587, nr. 379, p. 2-3.

74 Bijlage bij de brief, de notitie Onderbezetting justitiële jeugdinrichtingen en een onderzoek van het WODC getiteld

Capaciteitsbehoefte justitiële jeugdinrichtingen in verandering, zie: Sonnenschein e.a. 2010

75 Dienst Justitiële Inrichtingen, ‘JJI in getal 2008-2012’, mei 2013, p. 33. 76 ‘Misdrijven; opgelegde straffen en maatregelen’, CBS 2013,

<http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=81538NED&D1=7-9,13-25,51-55&D2=0&D3=0&D4=0&D5=7-18&HDR=G4&STB=G1,G2,G3,T&VW=T> 

(19)

Hoofdstuk 3 – Wat is de huidige situatie van jeugddetentie op Curaçao en hoe is dit tot stand gekomen?

3.1 Inleiding

 

Om de huidige situatie van jeugddetentie in Curaçao aan het licht te brengen, zullen achtereenvolgens jeugddetentie in de wettelijke bepalingen, de doelstellingen van jeugddetentie en de wetsgeschiedenis beschreven worden. Daarna wordt de toepassing van het volwassenenstrafrecht op jeugdigen worden uitgewerkt. Ten slotte wordt de jeugddetentie in de praktijk uiteengezet.

3.2 Jeugddetentie

3.2.1 Wettelijke bepalingen

3.2.1.1 Algemeen

Op grond van artikel 1:157 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao (hierna: CSr) ligt de strafrechtelijke ondergrens voor vervolging bij twaalf jaar.77 Dit artikel bepaalt verder dat de

bepalingen van het volwassenenstrafrecht van toepassing zijn, tenzij daar in de artikelen 1:157 tot en met 1:189 CSr van afgeweken wordt. In artikel 1:163 CSr is vastgelegd dat in plaats van op een feit gestelde straffen de straffen en maatregelen zoals in de titel waar het artikel in staat, worden opgelegd. Artikel 1:164 lid 1 sub a CSr noemt de hoofdstraf ‘jeugddetentie’, welke opgelegd kan worden in geval van een misdrijf. Vervolgens is in artikel 1:165 CSr vastgelegd dat in het geval dat een misdrijf begaan is door een jeugdige die ten tijde van het plegen van het misdrijf nog geen zestien jaar oud was, deze minimaal een dag en maximaal twaalf maanden jeugddetentie kan krijgen. De uitspraak van de Hoge Raad betreffende een strafbare jeugdige van vijftien jaar oud ten tijde van het plegen van het misdrijf, welke ook in paragraaf 2.2.1 genoemd is, is van

overeenkomstige toepassing op de strafmaxima van het Curaçaose jeugdstrafrecht.78 Op grond

van die uitspraak kan een verdachte die ten tijde van het strafbare feit vijftien jaar oud was, geen straf van achttien maanden jeugddetentie opgelegd worden. Het opleggen van een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk brengt daar geen verandering in.79 Indien de jeugdige ten tijde van

het plegen van het misdrijf zestien jaar of ouder was, kan er maximaal vierentwintig maanden jeugddetentie opgelegd worden. In de gevallen dat op het gepleegde feit normaliter een gevangenisstraf van vierentwintig jaar of levenslang staat, bestaat er de uitzondering om de jeugdige met de leeftijd van minimaal zestien jaar maximaal vier jaar jeugddetentie op te leggen.80

Ingevolge artikel 1:189 lid 2 CSr mag het gestelde maximum niet overschreden worden in geval van meerdaadse samenloop. Ook in geval van recidive is geen strafverhoging mogelijk.

      

77 Zie ook artikel 477 van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao, waarin opgenomen is dat een jeugdige voor

feiten begaan vóór het bereiken van de leeftijd van twaalf jaren niet vervolgd kan worden.

78 De Hoge Raad is de hoogste rechter van het Koninkrijk der Nederlanden in strafzaken en civiele zaken en

Curaçao maakt deel uit van dat Koninkrijk.

79 HR 20 januari 2007, LJN AZ5710. 80 Marchena-Slot 2012, p. 242.

(20)

3.2.1.2 Duur

De facto duurt de onvoorwaardelijke jeugddetentie vaak korter door het bestaan van de regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze regeling houdt in dat wanneer de jeugdige twee derde van de jeugddetentie heeft ondergaan, deze voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Daarbij wordt een proeftijd van maximaal twee jaar bepaald.81 De rechter kan er ook voor kiezen

om de jeugddetentie geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen.82 De duur van de

tenuitvoerlegging van jeugddetentie kan tevens verkort worden door de aftrek van de tijd die doorgebracht is in voorarrest. Op grond van artikel 1:165 lid 3 juncto artikel 1:62 CSr is de regeling vanuit het volwassenenstrafrecht ook van toepassing bij jeugddetentie.83 Daarbij geldt

tevens een proeftijd van ten hoogste twee jaar op grond van artikel 1:181 CSr. De rechter kan op dezelfde grond als in het commune strafrecht algemene en bijzondere voorwaarden opstellen waaraan de jeugdige zich dient te houden.84 Als algemene voorwaarde geldt dat de jeugdige zich

niet schuldig maakt aan een strafbaar feit gedurende de proeftijd. Houdt de jeugdige zich niet aan deze algemene of andere bijzondere voorwaarden, dan kan de niet ten uitvoer gelegde straf

alsnog ten uitvoer worden gelegd.85 Als aanvullende bepaling is in artikel 1:185 lid 1 CSr

opgenomen dat het Openbaar Ministerie in geval van veroordeling tot een voorwaardelijke jeugddetentie de aanhouding van de veroordeelde jeugdige kan bevelen. Dit kan alleen indien er ernstige redenen zijn voor het vermoeden dat de voorwaarde(n) niet wordt nageleefd. De rechter dient hierover te oordelen.

3.2.2 Tenuitvoerlegging

3.2.2.1 Plaats

De tenuitvoerlegging van jeugddetentie dient in beginsel in een speciaal op te richten inrichting te

geschieden.86 In de praktijk blijkt echter dat de jeugdigen in de reguliere gevangenis worden

geplaatst.87 Hierdoor kunnen de jeugdigen bij volwassenen in de strafgevangenis terecht komen.

In artikel 7 juncto artikel 20 lid 2 van de Landsverordening beginselen gevangeniswezen (hierna: LvBG) is bepaald dat jeugdige gedetineerden bij voorkeur afgezonderd dienen te worden van volwassen gedetineerden. Echter, Curaçao beschikt niet over een aparte gesloten inrichting voor

jeugdigen.88 In 2010 kampte de reguliere gevangenis van Curaçao blijkens een rapport getiteld

‘Het geïntensiveerde plan van aanpak Bon Futuro Gevangenis (Curaçao)’ (hierna: Rapport Bon Futuro 2010) met ernstige (veiligheids-)problemen. De gevangenis bevond zich in een voor alle partijen geconstateerde crisissituatie. Uit de formulering van de drie fases en ambities van de strategische aanpak van de situatie blijkt dat de strafgevangenis van Curaçao anno 2010 niet voldeed aan internationale regel- en wetgeving voor volwassenen, laat staan voor jeugdigen.89 In

hoofdstuk 6 zal nog uitvoerig op dit onderwerp worden teruggekomen.

      

81 Artikel 1:166 van het Wetboek van Strafrecht Curaçao. 82 Artikel 1:180 van het Wetboek van Strafrecht Curaçao. 83 Marchena-Slot 2012, p. 242.

84 Artikel 1:182 juncto 1:21 van het Wetboek van Strafrecht Curaçao. 85 Artikel 1:186 van het Wetboek van Strafrecht Curaçao.

86 MvT bij artikel 1:165 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao.

87 M. Jacoba, ‘Het geïntensiveerde plan van aanpak. Bon Futuro Gevangenis (Curaçao)’, Curaçao 2010, p. 11. 88 Marchena-Slot 2012, p. 118.

(21)

3.2.2.2 Onderbreking

De Minister van Justitie kan bepalen dat de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor ten hoogste drie maanden wordt onderbroken. Daarnaast kan de gedetineerde in aanmerking komen voor verlof. Voorwaarden voor strafonderbreking dan wel verlof dienen bij landsverordening vastgesteld te zijn.90 In de memorie van toelichting bij artikel 1:166 CSr betreffende de executie

van jeugddetentie is opgenoemd dat nadere bepalingen betreffende strafonderbreking en verlof uitgewerkt kunnen worden in een nog op te stellen Landsverordening justitiële jeugdinrichtingen. Indien de jeugdige bij aanvang van de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie meerderjarig is, wordt de jeugddetentie als gevangenisstraf voor volwassenen ten uitvoer gelegd. Op dit uitgangspunt bestaat een uitzondering indien de rechter van oordeel is dat ook in geval van meerderjarigheid de veroordeelde toch in aanmerking zou komen voor jeugddetentie.91 In de

memorie van toelichting bij artikel 1:167 CSr heeft de wetgever onderstreept dat de volwassenensanctie vergelijkbaar en zeker niet een zwaardere of een langere sanctie mag zijn. De bepaling is voor een uitzonderlijke situatie geschreven en van een dergelijke situatie kan slechts sprake zijn indien op het moment van de ten uitvoerlegging van de sanctie om ‘een of andere reden niet langer verantwoord lijkt dat de veroordeelde aan de opgelegde jeugdsancties wordt onderworpen’.92 Enkel de wijze van executie wordt ingevolge dit artikel omgezet, niet de sanctie

zelf. De veroordeelde wordt wel in een andere faciliteit met een ander regime geplaatst,93 echter

de duur van de opgelegde straf kan niet worden verlengd. De procedure van artikel 1:187 CSr dient gevolgd te worden om te waarborgen dat er geen misbruik wordt gemaakt van de regeling. In dat artikel zijn enkele voorschriften opgenomen voor gevallen waarbij door de rechter een beslissing genomen moet worden in het kader van de tenuitvoerlegging van de sanctie. De plaatsing in een gewone strafgevangenis heeft echter tot gevolg dat er geen op de jeugdige afgestemde behandelmogelijkheden zijn. Daaraan hebben personen die naar aanleiding van een jeugdfeit gedetineerd zijn juist behoefte.94

3.2.2.3 Rechtspositie gedetineerde jeugdigen

Tot voor de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafrecht op 15 november 2011 was het oude artikel 26 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (hierna: NASr) de belangrijkste regelgeving voor de rechtspositie van jeugdigen die gevangenisstraf ondergaan. In dat artikel werd namelijk bepaald dat de aangelegenheden als het toezicht op, het beheer van en het regime in de gevangenissen en huizen van bewaring, naar beginselen bij landsverordening te stellen, werd geregeld bij landsbesluit houdende algemene maatregelen. De landsverordening is de

voorgenoemde Landsverordening beginselen gevangeniswezen.95 Deze verordening bepaalt de

rechtspositie van alle gedetineerden. Na de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafrecht is artikel 1:15 CSr de equivalente bepaling van artikel 26 NASr. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen overeenkomstig geschiedt bij of krachtens landsverordening te stellen regels. Er is echter geen

      

90 Artikel 1:166 van het Wetboek van Strafrecht Curaçao. 91 Artikel 1:167 van het Wetboek van Strafrecht Curaçao.

92 P.B. 2011, no. 48, MvT CSr, artikelsgewijze toelichting bij artikel 1:167 CSr.

93 Ingevolge de wettelijke bepalingen; in de praktijk zijn jeugdigen echter al geplaatst in een faciliteit met volwassenen

in een volwassenenregime.

94 Marchena-Slot 2012, p. 194. 95 P.B. 1996, no. 73. 

(22)

nieuw pakket aan uitvoeringswetgeving in de zin van laatstgenoemd artikel aanwezig en zodoende zijn de oude wetten vooralsnog geldig. Voor de rechtspositie van jeugdigen in de gevangenis is dus het reguliere detentierecht, als vastgelegd in de LvBG en wetgeving die op basis van die landsverordening is uitgewerkt, van toepassing. In lid 2 van artikel 1:15 CSr zijn overigens wel een zestal onderwerpen waarover in elk geval regels ‘bij of krachtens landsverordening’ gesteld

moeten worden genoemd.96

3.2.2.4 Elektronisch toezicht

Op grond van de Beschikking Elektronisch Toezicht kan elektronisch toezicht behalve als schorsingsmodaliteit bij voorlopige hechtenis en als sanctie tevens als executiemodaliteit in het

kader van detentiefasering via verlof opgelegd worden.97 Hiermee wordt bijgedragen aan de

realisatie van de resocialisatie van de deelnemer en zijn re-integratie in de maatschappij.

3.2.2.4 Overdracht executie

Ten slotte verdient nog opmerking dat op grond van artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden interregionale overdracht van executie mogelijk is. Dit betekent dat op Curaçao veroordeelde jongeren in beginsel kunnen worden overgebracht naar de Nederlandse justitiële inrichting. De vraag welke executieregels daarbij gevolgd dienen te worden, namelijk de Curaçaose of de Nederlandse, is echter niet eenvoudig te beantwoorden en kan problemen opleveren.98

3.2.3 Doelstellingen

In de memorie van toelichting bij artikel 1:165 CSr is opgenomen dat de jeugddetentie een sterke uitbreiding is van de mogelijkheid om jeugdigen een vrijheidsstraf op te leggen. Als groot voordeel daarvan wordt gezien dat de rechter niet langer genoodzaakt is om het volwassenenstrafrecht toe te passen op jeugdigen indien het maatschappelijk onaanvaardbaar zou zijn geweest om de minderjarige geen vrijheidsstraf op te leggen. Dit artikel wordt in paragraaf 3.4 uitvoerig besproken.

De tenuitvoerlegging van detentie moet afgestemd zijn op enerzijds de leeftijd van de jeugdige en anderzijds zo veel mogelijk op het bevorderen van de individuele ontwikkeling en

ontplooiing van de jeugdige.99 De benadering van jeugdige gedetineerden dient steeds op de

ontwikkeling van de dader gericht te zijn.100

De tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf dient, met handhaving van het karakter daarvan, mede gericht te zijn op de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerden in de maatschappij.101 De resocialisatie als doel bestaat niet alleen ten bate van het belang van de

jeugdige, maar tevens ten behoeve van het belang van de maatschappij op langere termijn.102 Het

verrichten van arbeid staat in het teken van dit resocialisatieprincipe, doordat artikel 30 LvBG

       96 Marchena-Slot 2012, p. 113-114. 97 P.B. 2005, no. 76.  98 De Jonge 2012, p. 332. 99 Marchena-Slot 2012, p. 213. 100 Marchena-Slot 2012, p. 152.

101 Artikel 17 van de Landsverordening beginselen gevangeniswezen. 102 Marchena-Slot 2012, p. 152.

(23)

bepaalt dat de arbeid zo veel mogelijk mede dienstbaar gemaakt zal worden aan het onderhouden, vergroten of verwerven van vakbekwaamheid.

3.3 Wetsgeschiedenis 3.3.1 1869: overname Code Pénal

In het Reglement op het beleid der Regering in de kolonie Curaçao van 1865 (hierna: Regeringsreglement) werd bepaald dat ‘het strafregt en de strafvordering’ zoveel mogelijk overeenkomstig de in Nederland bestaande wetten door koloniale verordeningen geregeld

zouden worden.103 Deze onderwerpen zouden bij Koninklijk Besluit geregeld moeten worden.104

In de nieuwe wetgeving voor de kolonie Curaçao, dat bij Koninklijk Besluit van 4 september 1968 tot stand kwam, werden de wetboeken echter niet opgenomen. Het wettelijk gezag van het

Oud-Hollandse en het Romeinse recht werd afgeschaft.105 Het Wetboek van Strafrecht dat toen

werd ingevoerd, kwam overeen met de Code Pénal, zoals die in Nederland in 1813 werd gehandhaafd.

Voor kinderen die vijftien jaren of jonger waren, bestonden er in dit Wetboek van Strafrecht (hierna: NASr1869) twee speciale bepalingen. Ingevolge artikel 37 NASr1869 diende in het kader van de sanctionering van een jeugdige in eerste instantie de vraag gesteld te worden of de beschuldigde of beklaagde met of zonder ‘oordeel des onderscheids’ had gehandeld. Dit oordeel des onderscheids was zowel schriftelijk als in de praktijk een abstract begrip. Als het kind zonder oordeel des onderscheids had gehandeld, werd het volgens voorgenoemd artikel vrijgesproken. Het was vervolgens echter wel mogelijk om het kind in een verbeterhuis te plaatsen om daar opgevoed te worden. In het vonnis moest de duur van de plaatsing, die in elk geval niet mocht voortduren na de vervulling van het twintigste levensjaar, bepaald zijn. Indien het kind wel met oordeel des onderscheids had gehandeld, kon hem een straf opgelegd worden. Het werd als verzachtende omstandigheid gezien dat het een kind betrof en zodoende werden de straffen, die het kind opgelegd konden worden en die als die voor volwassenen waren, beperkt. Aan kinderen konden namelijk geen ‘crimineele’ straffen als de doodstraf, dwangarbeid en verbanning opgelegd worden.

In artikel 38 NASr1869 werden de overige uitgangspunten genoemd. Daarnaast bepaalde artikel 41 NASr1869 dat de rechter straffen kon matigen op onder andere de grond van de jonge jaren van de beschuldigde. Het kind dat met oordeel des onderscheids had gehandeld ging dus uiteindelijk naar de gevangenis, ook als het een zeer jong kind betrof. Er bestond namelijk geen minimumleeftijdsgrens ten aanzien van de strafbaarheid van het kind.

3.3.2 1918: nieuw Wetboek van Strafrecht

In 1918 trad het nieuwe Wetboek van Strafrecht voor de kolonie Curaçao in werking (hierna:

NASr1918).106 De strafrechtelijke bepalingen betreffende kinderen kwamen overeen met die uit

het Nederlandse Wetboek van Strafrecht van 1886, overeenkomstig voorgenoemd artikel 138

      

103 Artikel 138 van het Reglement op het beleid der Regering in de kolonie Curaçao. 104 Artikel 189 van het Reglement op het beleid der Regering in de kolonie Curaçao. 105 P.B. 1968, no. 16. 

(24)

Regeringsreglement.107 De benedengrens werd geïntroduceerd, zodat het kind dat op het moment

van het begaan van een strafbaar feit nog niet de leeftijd van tien jaar had bereikt, niet meer

strafrechtelijk aansprakelijk gesteld kon worden.108 Op grond van het nieuwe Wetboek van

Strafrecht moest tevens worden nagegaan of het kind met oordeel des onderscheids had

gehandeld.109 Indien dit het geval was, werd het kind maximaal met twee derde van het maximum

van de hoofdstraffen op het feit gesteld gestraft.110 Het was nog steeds niet mogelijk om de

doodstraf op kinderen toe te passen en daar kwam bij dat tevens geen levenslange gevangenisstraf mocht worden opgelegd. In plaats daarvan kon het kind het algemene maximum voor tijdelijke gevangenisstraf worden opgelegd op grond van artikel 41 lid 4 NASr1918. Daarnaast kon de rechter de twee andere hoofdstraffen, namelijk hechtenis en geldboete, opleggen. In lid 3 van artikel 41 NASr 1918 was bepaald dat ten aanzien van alle hoofdstraffen op het feit gesteld, deze aan kinderen konden worden opgelegd, mits met een derde verminderd. Indien het kind zonder oordeel des onderscheids had gehandeld, kon het Hof van Justitie in zijn

hoedanigheid van burgerlijke rechter dwangopvoeding opleggen.111 In verband met het gebrek

aan relevantie van civielrechtelijke mogelijkheden voor deze scriptie, zal hier niet verder op ingegaan worden.

In 1918 bestonden nog geen aparte regels over detentie van jeugdigen en dus moet ervan uit worden gegaan dat toentertijd de reguliere regels op hen werden toegepast. Opvallend is dat in artikel 12 lid 1 NASr1918 voor het eerst werd opgemerkt dat de gevangenisstraf niet in afzondering werd doorgebracht. Dit kon alleen indien de rechter daartoe in de omstandigheden ‘des misdrijfs’ of in de ‘geaardheid van den schuldigverklaarde’ bijzondere aanleiding vond en indien de betreffende jeugdige ten tijde van zijn veroordeling veertien jaar of ouder was.112

3.3.3 1925: introductie jeugdstraffen

Met de verordening van 3 maart 1923, waarin eigen sancties en andere bepalingen met betrekking tot de strafrechtspleging voor ‘jeugdige personen’ werd geïntroduceerd en welke pas in 1925 in

werking trad,113 kwam er een grote doorbraak voor de rechtspositie van het kind in het

strafrecht.114 Deze wet was naar het voorbeeld van de Nederlandse kinderstrafwet van 1905. Met

deze wet moest er volgens de wetgever met andere middelen ‘tegen de tot misdadigheid neigende’

en met de strafrechter in aanraking komende jeugdigen worden opgetreden.115 Kinderen konden

niet langer reguliere hoofdstraffen worden opgelegd. Er werden nieuwe soorten straffen en maatregelen ingevoerd, namelijk de berisping, de geldboete en de terbeschikkingstelling van de

Regering (hierna: Tbr). De Tbr moest gelden als uitzonderlijke straf116 en kon al of niet in

combinatie met gevangenisstraf plaatsvinden.117 De combinatie Tbr met een gevangenisstraf kon

opgelegd worden indien de jeugdige schuldig was bevonden aan een misdrijf waarop maximaal

      

107 P.B. 1913, no. 67.

108 Artikel 40 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht voor de kolonie Curaçao 1918 (P.B. 1913, no. 67). 109 Artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht voor de kolonie Curaçao 1918 (P.B. 1913, no. 67). 110 Artikel 40 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht voor de kolonie Curaçao 1918 (P.B. 1913, no. 67). 111 Artikel 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht voor de kolonie Curaçao 1918 (P.B. 1913, no. 67). 112 Artikel 13 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht voor de kolonie Curaçao 1918 (P.B. 1913, no. 67). 113 P.B. 1924, no. 36.

114 P.B. 1923, no. 36.

115 Koloniale Raad 1920/21, no. 27, MvT p. 1.

116 Artikel 41septies juncto artikel 9 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht voor de kolonie Curaçao 1925. 117 Marchena-Slot 2012, p. 78.

(25)

drie of meer jaren gevangenisstraf was gesteld.118 De duur van de op te leggen gevangenisstraf

voor de jeugdige was beperkt. Indien normaal gesproken levenslange gevangenisstraf op het gepleegde misdrijf gesteld was, kon aan de jeugdige ten hoogste tien jaar gevangenisstraf opgelegd worden naast Tbr. Verder kon ten hoogste de helft van de maximaal op het gepleegde misdrijf gesteld straf worden opgelegd wanneer op het misdrijf een tijdelijke gevangenisstraf stond.119 De

Tbr werd tevens als vervangende voorziening van bestuurswege aangewezen bij de veroordeling tot geldboete, verbeurdverklaring en berisping.120 Daarnaast werden het criterium ‘oordeel des

onderscheids’ en de minimumleeftijd van tien jaren uit de wet verwijderd.121 De pedagogische

invalshoek van (her)opvoeding als middel tot verbetering van het ‘misdadige kind’ ter voorkoming van criminaliteit stond, net als in Nederland, voorop.122

Vanaf 1954 werd het mogelijk om een voorwaardelijke Tbr op te leggen.123 Na 1939 werd

overigens gesproken van het Wetboek van Strafrecht voor Curaçao en sinds 1958 heette het wetboek officieel: Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.124

3.3.4 2000: zwaardere straffen

Met de wetswijziging van 2000 werd de toegestane sanctieduur voor volwassenen opgeschroefd voor de ernstige delicten.125 Dit had tevens gevolgen voor de jeugdigen, omdat de gevangenisstraf

als zelfstandige sanctie ex artikel 41ter lid 5 NASr of na Tbr ex artikel 41ter NASr kon worden toegepast. Daarnaast werd ook de maximale duur van de gevangenisstraf die aan jeugdigen kon worden opgelegd via artikel 41ter NASr aangepast doordat de maximumstraf bij ernstige misdrijven werd aangepast. In plaats van maximaal tien jaar gevangenisstraf naast Tbr in geval van een misdrijf waarop de doodstraf of levenslange gevangenisstraf staat zoals dit in 1925 bepaald was, kon in een dergelijk geval de jeugdige verder na de wijziging van 2000 maximaal vijftien jaar gevangenisstraf opgelegd worden.

3.3.5 2011: nieuw jeugdstrafrecht

Ten slotte werd in 2011 het wetsvoorstel, dat oorspronkelijk bij de Staten van de Nederlandse Antillen was ingediend, aangenomen door de Staten van Curaçao. In dit wetsvoorstel werd het jeugdstrafrecht geheel anders opgezet, met nieuwe sancties, combinatiemogelijkheden van die sancties en alternatieve afdoeningsmogelijkheden.126 Op 15 november 2011 trad de nieuwe wet in

werking.127

      

118 Artikel 41ter lid 1 van het Wetboek van Strafrecht voor de kolonie Curaçao 1925. 119 Artikel 41ter lid 1 van het Wetboek van Strafrecht voor de kolonie Curaçao 1925.

120 Koloniale Raad 1920/21, no. 27, MvT p. 1 en artikel 27 en 41octies van het Wetboek van Strafrecht voor de

kolonie Curaçao 1925.

121 M.F. Murray, ‘Het nieuwe Wetboek van Strafrecht’, Justitiële verkenningen 2009, jrg. 35, nr. 5, p. 114.

122 Zie de Memorie van Toelichting bij het Wetboek van Strafrecht voor de kolonie Curaçao 1925 (P.B. 1923, no. 36). 123 Artikel 41bis a van het Wetboek van Strafrecht voor Curaçao.

124 Marchena-Slot 2012, p. 61-62. 125 P.B. 2000, no. 28. 

126 P.B. 2011, no. 48. 127 P.B. 2011, no. 49. 

(26)

3.4 Toepassing volwassenenstrafrecht op jeugdigen 3.4.1 Totstandkoming

Bij de totstandkoming van de eigen sancties en andere bepalingen met betrekking tot de strafrechtspleging voor jeugdigen werd tevens de mogelijkheid geïntroduceerd om reguliere sanctiebepalingen uit het volwassenenstrafrecht toe te passen op jeugdigen van zestien jaar en

ouder.128 Via deze weg kon de jeugdige van zestien jaar of ouder zelfs een levenslange

gevangenisstraf opgelegd worden. Deze regel was naar het Nederlandse voorbeeld, waartoe was beslist bij wijze van compromis in de discussie of de bovengrens bij zestien of bij achttien jaar diende te komen liggen. Toentertijd wilde de Nederlandse wetgever enerzijds de verplichting alle kinderen als minderjarig te behandelen beperken tot de kinderen van zestien jaar. Anderzijds wilde de Nederlandse wetgever de bevoegdheid van de rechter voor uitzonderingen behouden. Zodoende konden jeugdigen van zestien en zeventien, die op gelijke voet stonden met volwassenen, toch als volwassenen bestraft worden.129

3.4.2 Vroegere vereisten

In artikel 41septies lid 5 NASr werd niet duidelijk gemaakt welk moment bepalend was voor de leeftijd van de jeugdige. Bovendien was niet duidelijk aan welke criteria voldaan moest worden om volwassenensancties op jeugdigen toe te passen. Uit de zaak Gato blijkt echter dat de rechter toentertijd al rekening hield met de criteria van het Nederlandse artikel 77b Sr. In deze zaak werd het volwassenenstrafrecht toegepast op jeugdigen die ten tijde van het plegen van het delict zestien en zeventien jaar oud waren. De Antilliaanse rechter paste het volwassenenstrafrecht toe op grond van de ernst van de feiten en de persoon van de verdachten.130

3.4.3 Wetswijzigingen

De wetswijziging van 2000, waarbij de minimumstraffen werden ingevoerd en maximale straffen van ernstige delicten voor volwassenen werden verhoogd, zorgde ervoor dat de jeugdigen van zestien of zeventien jaar tevens te maken konden krijgen met de ingevoerde minimumstraffen en verhoogde strafmaxima op ernstige delicten.131

Bij het ontwerpen van een geheel nieuw jeugdstrafrecht in 2011 is nadrukkelijk overwogen of de mogelijkheid om volwassenstrafrecht toe te passen op jeugdigen van zestien en zeventien jaar moest worden gehandhaafd. In het ontwerp van de nieuwe wet zijn bepalingen opgenomen die mede zijn bedoeld om te voorkomen dat de rechter zich gedwongen voelt het volwassenenstrafrecht toe te passen. Neem bijvoorbeeld de mogelijkheid tot jeugddetentie voor de duur van vier jaren ex artikel 1:165 CSr. De Regering merkt in de memorie van toelichting op dat zij zich ervan bewust is dat toepassing van het volwassenenstrafrecht op jeugdigen minder gewenst is. De mogelijkheid om in specifieke gevallen de rechter de mogelijkheid te geven van de algemene regel af te wijken en dus het volwassenenstrafrecht op jeugdigen toe te passen, werd toch belangrijk geacht. Deze diende dus te blijven bestaan in de nieuwe wet, mede omdat deze

      

128 Artikel 41septies lid 5 van het Wetboek van Strafrecht voor de kolonie Curaçao 1925. 129 Marchena-Slot 2012, p. 90.

130 GHvJ 11 september 2008, H-158/2006. 131 P.B. 2000, no. 28.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ingegaan wordt op de achtergrond en totstandkoming(sgeschiedenis) van het Verdrag (deel I); de wijze waarop het Verdrag in Nederland wordt toegepast (deel II); de toepassing van

Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compila- tiewerken (art. 16 Auteurswet) kan men zich wenden tot de Stichting

Uit hoofdstuk 8 blijkt dat de jurisprudentie van het HvJEU tot nog toe nauwelijks van invloed is geweest op de toepassing van het HKOV en derhalve evenmin op de

The third part of this research contains just one chapter that deals with the same central question of this research – whether the application of the Child

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Daarnaast is de luchtverdeling in de afdeling bij alle ventilatieniveaus zeer goed en is grondl&lt;anaalventilatie prima te com- bineren met de beschikbare

Onze samenwerking heeft de afgelopen twee jaar plaatsgevonden binnen de mandaten van Gezondheidsraad en Zorginstituut waarbij gebruik is gemaakt van bestaande werkwijzen.. Het

Teneinde een eventuele belemmering hiervan voor bedrijfsoverdrachten te voorkomen wordt voorgesteld om per 1 januari 2005 de bedrijfsopvolgingsregeling te verruimen door