• No results found

Hoofdstuk 6 In hoeverre zijn de artikelen betreffende jeugddetentie in overeenstemming met

6.2 Jeugddetentie in Nederland en het IVRK

6.2.1 Jeugddetentie in de wet en het IVRK

6.2.1.1 Algemeen

Zoals eerder al in paragraaf 2.2.2 opgemerkt, staat de opvoedingsdoelstelling in het Nederlandse jeugdstrafrecht centraal. Het strafdoeleinde van de speciale preventie geeft hier uitwerking aan. De beste speciale preventie wordt namelijk geacht te zijn gelegen in verbetering van de

opvoedingssituatie. 190 Dit komt onder andere tot uiting in de Beginselenwet Justitiële

Jeugdinrichtingen (hierna: Beginselenwet). In artikel 2 lid 2 van die wet is de opvoedingsdoelstellingen van de justitiële jeugdinrichtingen namelijk uitdrukkelijk genoemd.191

Het opvoedingsbelang dient aan de ene kant los gezien te worden van het belang van het kind. Het is namelijk niet altijd in het belang van het kind om het kind te straffen. Het kan daarentegen wel in het opvoedingsbelang van het kind zijn om te straffen, omdat het kind zich zodoende bewust wordt van de maatschappelijke onbetamelijkheid van zijn gedrag. Straf is een pedagogisch middel tot gedragsbeïnvloeding.192 Uiteindelijk kan het toch in het belang van het kind zijn om in

overeenstemming met het opvoedingsbelang te handelen. Zoals in paragraaf 5.2.3.1 al bepleit, is het namelijk in het belang van het kind om gewenst gedrag te stimuleren en het ontwikkelingsbelang te dienen. Zodoende zorgt de centrale opvoedingsdoelstelling van het Nederlandse jeugdstrafrecht voor overeenstemming van het Nederlandse jeugdstrafrecht met artikel 3 IVRK.

6.2.1.2 Voorbehouden

Het is van groot belang om op te merken dat Nederland bij het IVRK twee voorbehouden heeft gemaakt die betrekking hebben op het jeugdstrafrecht. Het eerste voorbehoud bestaat ten aanzien van artikel 37 sub c IVRK. In dit artikel is bepaald dat ieder kind dat van zijn vrijheid beroofd is, behandeld dient te worden met menselijkheid en eerbied van de menselijke

      

190 Bartels 2011, p. 3-4. 191 Bruning e.a. 2011, p. 27.  192 Bartels 2011, p. 4.

waardigheid, waarbij rekening wordt gehouden met de behoefte van een persoon van zijn of haar leeftijd. Ieder kind moet op grond van dit artikel in ieder geval gescheiden geplaatst worden van volwassenen. In beginsel worden deze beginselen erkend, echter kan de Nederlandse staat middels het voorbehoud kinderen bestraffen met een volwassenensanctie. Als voorwaarde geldt dat de kinderen ten tijde van het plegen van het strafbare feit de leeftijd van zestien jaar of ouder bereikt dienen te hebben. Het bestaan van de mogelijkheid om jeugdigen volgens het volwassenenstrafrecht te straffen heeft tot gevolg dat jeugdigen gedetineerd kunnen worden met volwassenen.193

Een ander door de Nederlandse regering voorgesteld voorbehoud bij artikel 37 IVRK zou met zich mee hebben gebracht dat niet kan worden uitgesloten dat gedetineerde jeugdigen samen geplaatst zouden worden met volwassenen indien er sprake zou zijn van een cellentekort.

Door de Tweede Kamer is dit voorbehoud echter afgewezen.194 Dit voorbehoud geldt dus niet

voor Nederland.

De Nederlandse regering heeft daarnaast geen voorbehoud gemaakt bij artikel 37 sub a IVRK, ondanks het feit dat jeugdigen van zestien of zeventien jaar in beginsel een levenslange gevangenisstraf opgelegd konden krijgen via de toepassing van het volwassenenstrafrecht. Dit voorbehoud werd niet nodig geacht, aangezien de levenslange gevangenisstraf door middel van gratie steeds kan worden omgezet in een tijdelijke straf.195 De (vooral theoretische) mogelijkheid

tot gratie zorgt er in theorie voor dat de jeugdige niet levenslang gevangen zal hoeven blijven. Daarnaast bepaalt artikel 77b lid 2 Sr tegenwoordig dat de levenslange gevangenisstraf niet opgelegd kan worden indien het volwassenenstrafrecht toegepast wordt op jeugdigen.

Het tweede voorbehoud is gemaakt bij artikel 40 IVRK. Ingevolge dit voorbehoud moet het bij delicten van lichte aard mogelijk zijn de zaak af te doen zonder raadsman en zonder hoger beroep.

De kinderombudsman heeft in een advies over het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht bepleit dat de voorbehouden inmiddels achterhaald zijn. Het jeugdstrafrecht biedt tegenwoordig namelijk voldoende mogelijkheden als reactie op criminaliteit. Het volwassenenstrafrecht wordt nauwelijks toegepast op jeugdigen en indien dit wordt toegepast, is de maximale duur van de opgelegde vrijheidsberoving nauwelijks meer dan de maximale duur van jeugddetentie.196

Het VN-Kinderrechtencomité heeft Nederland aangeraden om het voorbehoud ten aanzien van artikel 37 en artikel 40 IVRK in te trekken. Dit zou met zich meebrengen dat jeugdigen van zestien of zeventien jaar geen volwassenensanctie meer opgelegd mag worden en dat er een mogelijkheid van een juridische of andere passende bijstand in lichte strafzaken en een mogelijkheid van hoger beroep in deze zaken gecreëerd moet worden. Op dit moment kunnen lichte strafzaken namelijk zonder juridische of passende bijstand worden afgedaan197 en kan de

veroordeelde niet altijd in hoger beroep tegen dergelijke beslissingen.198 Totdat de toepassing van

het volwassenenstrafrecht op jeugdigen is afgeschaft, is Nederland in ieder geval aangeraden om

      

193 Meuwise e.a. 2005, p. 505.

194 Kamerstukken II 1993/94, 22 855 (R1451), nr. 10; Handelingen II 1993/94, p. 57777-57778. 195 Kamerstukken II 1992/93, 22 855 (R1451), nr. 3, p. 45.

196 De Kinderombudsman, ‘Een nieuwe kans?! Advies voor het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht’, 23 februari

2012, p. 5. 

197 Artikel 382 juncto artikel 398 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.

198 Artikel 404 lid 2 sub b van het Wetboek van Strafvordering; voor zover het betreft enkel een geldboete of

de mogelijkheid van een levenslange gevangenisstraf uit te sluiten.199 Dit advies is blijkens artikel

77b lid 2 Sr opgevolgd.

6.2.1.3 Enkele procedurele waarborgen

Uit artikel 40 IVRK in samenhang gelezen met de Beijing Rules kan opgemaakt worden dat de Verdragstaten aanbevolen wordt om een gespecialiseerde jeugdrechter te laten beslissen omtrent zaken die jeugdigen betreffen. In Nederland is deze aanbeveling uitgewerkt in artikel 53 Wet op de Rechterlijke Organisatie en ingevolge dit artikel bestaat de figuur van kinderrechter al bijna een eeuw.

Indien de kinderrechter jeugddetentie oplegt, krijgt hij daarbij ondersteuning van een gedragsdeskundige die hem advies geeft. In veel gevallen zal de rechter echter maar over één advies beschikken. Daarnaast bestaan er geen wettelijke waarborgen voor het opgestelde advies. Bij de invoering van het jeugdstrafrecht in 1995 was tevens nog onduidelijk wie als ‘gedragsdeskundige’ gekwalificeerd kon worden. In de huidige wet- en regelgeving wordt er betreffende de PIJ-maatregel het vereiste gesteld dat er twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines dienen te adviseren aan de rechter over het opleggen van de maatregel.

Eén van deze twee gedragsdeskundigen zal een psychiater moeten zijn.200 In sommige gevallen

wordt een persoonlijkheidsonderzoek verricht. Dit wordt opgedragen aan het NIFP,201 waarbij

gedragsdeskundigen, psychologen, psychiaters en orthopedagogen aangesloten zijn. Alle aangesloten deskundigen zijn in beginsel opgenomen in het register voor Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (hierna: BIG-register). Psychiaters dienen tevens geregistreerd te zijn in het specialistenregister van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (hierna: KNMG). Zodoende worden de basiskwaliteitsvereisten gewaarborgd. Met betrekking tot het advies van gedragsdeskundigen is echter (nog) niet verder uitgewerkt wie als gedragsdeskundige gekwalificeerd kan worden. Te verwachten is dat de rechter aan zal sluiten bij hetgeen bepaald is in artikel 77s Sr. Dit neemt niet weg dat het gebrek aan specifieke vereisten die aan de gedragsdeskundige gesteld dienen te worden, strijdig is met artikel 40 IVRK. Op grond van dat artikel dienen er namelijk zowel algemene opleidings- en functie-eisen als eisen in de sfeer van kinderspecialisatie te bestaan.202

Zoals in paragraaf 2.2.1 genoemd, dient de kinderrechter bij het bepalen van de duur van de sanctie rekening te houden met de tijd die de jeugdige heeft doorgebracht in voorlopige detentie. Deze tijd zal de kinderrechter in mindering brengen op de duur van de jeugddetentie. Dit leidt er mogelijk toe dat de sanctie in de praktijk minder ingrijpend ervaren zal worden, hetgeen in het belang van het kind is.203