• No results found

Hoofdstuk 6 In hoeverre zijn de artikelen betreffende jeugddetentie in overeenstemming met

6.3 Jeugddetentie op Curaçao en het IVRK

6.3.1.4 Maximale duur jeugddetentie

In het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht werd door de Nederlandse staatssecretaris Teeven voorgesteld de maximale duur van jeugddetentie te verhogen naar vier jaar. Op dit voornemen is veel kritiek geuit, waarna de staatssecretaris het heeft geschrapt.225 Feit is dat het jeugdstrafrecht

van Curaçao wel de mogelijkheid bevat om maximaal vier jaar jeugddetentie op te leggen indien er sprake is van strafbare feiten waarop een gevangenisstraf van vierentwintig jaar dan wel een levenslange gevangenisstraf is gesteld.226 Gesteld kan worden dat de kritiek die bestond tegen de

verhoging van de maximale duur van de Nederlandse jeugddetentie, tevens geldt ten aanzien van de huidige maximale duur van de Curaçaose jeugddetentie. Zo werd door de Adviescommissie Strafrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten opgemerkt dat de (verhoging van de) hoogte van de maximale duur ten gevolge heeft dat het ontwikkelingsbelang van het kind uit het oog wordt verloren. Er wordt namelijk bij het opleggen van een hoge(re) straf geen of minder

      

222 Marchena-Slot 2012, p. 197.

223 P.B. 2011, no. 48, MvT, algemene toelichting bij Titel X. 224 Marchena-Slot, p. 266-267.

225 zie ook paragraaf 2.4.

rekening gehouden met de verminderde verantwoordelijkheid die jeugdigen toekomt.227 De

Inspectie Jeugdzorg vreesde ervoor dat de behandeling en (her)opvoeding van de jeugdigen bemoeilijkt zal worden, waardoor het opvoedingsbelang van de jeugdige onvoldoende gewaarborgd wordt, en dat het probleem van samenplaatsing van jeugdigen en volwassenen reëler zal worden door de toeneming van de gemiddelde leeftijd binnen de detentiecentra.228 Daarnaast

merkte de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming in een rapport uit 2011 op dat vrijheidsbeneming een ingrijpende maatregel is, voornamelijk voor kinderen, en dat daar uiterst

zorgvuldig mee omgegaan dient te worden.229 Dit is in overeenstemming met hetgeen bepaald is

in artikel 37 IVRK, namelijk dat vrijheidsbeneming een uiterste maatregel voor de kortst noodzakelijke duur en alleen in uitzonderlijke situaties dient te zijn. De verhoging van de maximale duur van jeugddetentie zou daarmee volgens de Raad niet in overeenstemming zijn, waardoor in twijfel wordt getrokken of de hoogte van de maximale duur van jeugddetentie in het Curaçaose jeugdstrafrecht dat wel is.

Gezien het voorgenoemde is de maximale duur van jeugddetentie in het Curaçaose Wetboek van Strafrecht niet in lijn met het IVRK. Het belang van het kind ex artikel 3 IVRK wordt onvoldoende gewaarborgd doordat het ontwikkelingsbelang uit het oog wordt verloren en het opvoedingsbelang minder gewaarborgd wordt. Daarnaast bestaat er strijd met artikel 37 IVRK indien er meer jeugdigen met volwassenen samen geplaatst worden en de vrijheidsbeneming geen ultimum remedium meer is.

6.3.2 Jeugddetentie in de praktijk en het IVRK

6.3.2.1 Algemeen

Een zaak waarin op 11 september 2008 door het Gemeenschappelijke Hof van Justitie beslist

werd, ook wel de zaak Gato230 genoemd, kan als voorbeeld genomen worden om te bekijken in

hoeverre het belang van het kind in de praktijk centraal staat bij de sanctiekeuze. In deze zaak werd een verdachte, die ten tijde van het plegen van het strafbare feit zestien jaar was, veroordeeld tot achttien jaar gevangenisstraf. Er werd dus niet gekozen voor een jeugdsanctie, maar voor de toepassing van het volwassenenstrafrecht. Het belang van het kind werd in de uitspraak concreet gemaakt, doordat in de strafmotivering expliciet werd benoemd dat zij volledig heropgevoed en behandeld zou moeten worden, omdat zij anders uiterst waarschijnlijk zou recidiveren. Het belang van het kind werd zodoende op één lijn gesteld met speciale preventie. Er werd daarentegen niet nagegaan of aan het belang van het kind tegemoet gekomen werd met de sanctiekeuze. Uiteindelijk werden namelijk vergeldings- en algemene preventiebelangen zwaarder gewogen en werd er gekozen voor een lange gevangenisstraf. De sanctiekeuze is zodoende weinig in het belang van het kind geweest, ondanks dat de noodzaak tot speciale preventie expliciet werd benoemd.231

      

227 Bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 33 498, 3 (advies Nederlandse Orde van Advocaten). 228 Bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 33 498, 3 (advies Jeugdzorg Nederland).

229 Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming, ‘Jeugdstrafrecht, toekomstbestendig’, 14 maart 2011. 230 GHvJ 11 september 2008, H-158/2006.

6.3.2.2 Samenplaatsing jeugdigen en volwassenen

Zoals eerder benoemd in paragraaf 6.2.1.2, mogen jeugdigen en volwassenen niet samen geplaatst worden, tenzij er sprake is van een situatie zoals benoemd in het voorbehoud bij artikel 37 IVRK of als de samenplaatsing in het belang van het kind is. Op grond van regel 29 van de Havana Rules is de samenplaatsing in het belang van het kind indien het gaat om leden van dezelfde familie of in het kader van een speciaal programma waarvan de positieve uitwerking op jeugdigen bewezen is. In de praktijk kent Curaçao echter geen aparte gesloten inrichting voor jeugdigen.232

Deze situatie is niet te rechtvaardigen met bovenstaande tenzij-formuleringen en dus niet verdragsconform.

Binnen de SDKK worden jeugdigen van zestien tot achttien jaar bij gebrek aan een gesloten jeugdinrichting meestal op de FOBA geplaatst. Hier zijn psychologen en psychiaters aanwezig voor diagnostiek en behandeling. Op deze afdeling zijn echter tevens volwassen gedetineerden aanwezig. Sinds november 2009 bestaat er een afdeling voor jongvolwassenen in de leeftijd van zestien tot vier en twintig jaar, ook wel de JOVO genoemd. Deze afdeling was in 2010 echter niet bezet door jeugdige gedetineerden. De plaatsing op deze afdelingen zorgt in de praktijk dus niet voor een rechtmatige vrijheidsbeneming in de lijn van het IVRK. Dit heeft tot gevolg dat de voorzieningen in de praktijk permanent ontoereikend zijn.233

6.3.2.3 Rechtspositie gedetineerde jeugdigen

De rechtspositie van gedetineerde jeugdigen op Curaçao wordt bepaald door het reguliere detentierecht. De Landverordening beginselen gevangeniswezen vormt voor de rechtspositie van alle gedetineerden de basis en zo ook voor jeugdigen.234

In artikel 17 LvBG is een algemeen voorschrift ten aanzien van een te voeren regime opgenomen. Het artikel bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf mede dienstbaar dient te worden gemaakt aan de voorbereiding van de resocialisatie van de gedetineerden. In artikel 3 lid 1 van de Gevangenismaatregel 1999 (hierna: Gm) is in het verlengde van dit resocialisatieprincipe vastgesteld dat gedetineerden tegemoet getreden moeten worden op een wijze die de menselijke waardigheid respecteert. Deze bepalingen zijn in lijn met hetgeen vastgelegd is in artikel 40 IVRK. Uit het Rapport Bon Futuro blijkt echter dat deze voorschriften in de praktijk nauwelijks nageleefd worden. Van een passend regime in de SDKK is namelijk geen sprake.235

De jeugdigen in de SDKK zijn gedetineerd in meermanscellen. Zij moeten de cel minimaal met een ander persoon delen en hebben dus weinig privacy. De fysieke omgeving is niet afgestemd op de doelen die bij de vrijheidsbeneming van jeugdigen voorop dienen te staan. Zo is bijvoorbeeld individuele behandeling, zoals aanbevolen in regel 30 Havana Rules, niet tot nauwelijks mogelijk. De fysieke opzet van de grote afdelingen in de SDKK zijn namelijk te groot voor individuele behandeling.236

Blijkens voorgaande paragrafen mag de vrijheidsbeneming van jeugdigen alleen plaatsvinden indien de mensenrechten van deze jeugdigen gewaarborgd worden. Dit is tevens vastgelegd in regel 12 van de Havana Rules. In het tweede lid van deze bepaling dient de

      

232 Marchena-Slot 2012, p. 118. 233 Marchena-Slot 2012, p. 124-126. 234 Marchena-Slot 2012, p. 113.

235 M. Jacoba, ‘Het geïntensiveerde plan van aanpak. Bon Futuro Gevangenis (Curaçao)’, Curaçao 2010. 236 Marchena-Slot 2012, p. 144. 

detentietijd dan ook een zinnige dagbesteding te garanderen, waarbij steeds geanticipeerd dient te worden op de resocialisatie. Ingevolge artikel 24 LvBG dient de directeur ervoor te zorgen dat de gedetineerden arbeid kunnen verrichten. Artikel 30 LvBG bepaalt dat de arbeid zo veel mogelijk mede dienstbaar gemaakt zal worden aan het onderhouden, vergroten of verwerven van vakbekwaamheid en steunt zodoende de resocialisatie. Daarnaast is in artikel 34 LvBG vastgelegd dat de gedetineerden van de aanwezige mogelijkheden tot onderwijs, recreatie en vorming gebruik moeten kunnen maken. Deze regelgeving is dus in overeenstemming met het bepaalde in de Havana Rules. In de praktijk is er echter binnen de SDKK structureel te weinig werk en zijn er te weinig onderwijsmogelijkheden en bezigheden tot verdere ontplooiing. Uit een rapport van 2008 bleek dat ongeveer een derde van het aantal gedetineerden een beperkte vorm van een

dagprogramma werd geboden.237 In de jaren daarna werd gerapporteerd dat het bieden van een

zinvolle dagbesteding voor een belangrijk deel stil was komen te liggen.238 De resocialisatie-

doelstelling wordt zodoende onvoldoende nagestreefd. Voor volwassenen is dit al een onacceptabele situatie, laat staan voor jeugdigen.

De praktische gang van zaken binnen de SDKK voldoet niet aan de normen voor volwassenen, gezien het ontbreken van een passend regime, de fysieke opzet van de accommodaties en de afwezigheid van een dagprogramma. Voor jeugdigen, die als kwetsbaarder dan volwassenen gezien worden, is deze situatie, mede met het oog op (het gebrek aan) de verdragsconformiteit, uiterst zorgelijk.239

6.3.3 Toepassing volwassenenstrafrecht en het IVRK

De toepassing van het volwassenenstrafrecht op jeugdigen ex artikel 1:158 CSr is in beginsel strijdig met artikel 40 IVRK, aangezien dit artikel een apart jeugdstrafrecht voor alle jeugdigen voorschrijft. Zoals in paragraaf 6.2.1.2 al beschreven, heeft het Koninkrijk der Nederlanden en zodoende tevens Curaçao een voorbehoud gemaakt bij artikel 37 sub c IVRK om te bewerkstelligen dat het volwassenenstrafrecht op jeugdigen vanaf zestien jaar toegepast kan worden, behoudens de aanwezigheid van de wettelijk gestelde criteria. Ondanks de kritiek op dit voorbehoud en het bepaalde in artikel 40 IVRK heeft de Curaçaose wetgever er blijkens de huidige wetgeving voor gekozen om de mogelijkheid om het volwassenenstrafrecht op jeugdigen in uitzonderlijke gevallen toe te passen te behouden.

Opvallend bij artikel 1:158 CSr is dat de drie criteria daarvan cumulatief gesteld zijn. Dit onderstreept het uitzonderingskarakter van de mogelijkheid. Bovendien verwijst de wetgever in de memorie van toelichting uitdrukkelijk naar het belang van het kind zoals vastgelegd in artikel 3 IVRK en benadrukt zij dat indien de toepassing van het artikel bepalend is voor de maatregel of

de straf dit expliciet in het vonnis opgenomen dient te worden.240 Dit is een positieve

ontwikkeling voor het uitzonderingskarakter van de mogelijkheid tot het toepassen van volwassenenstrafrecht op jeugdigen. Echter, in hoeverre dit in de praktijk tot uiting zal komen is nog maar de vraag. De Hoge Raad neemt namelijk genoegen met het enkel vernoemen van de criteria ex artikel 1:158 CSr zonder nadere toelichting in het vonnis.241 Gelet op artikel 37 sub c

IVRK (en het voorbehoud bij dit artikel) is het problematisch dat de Hoge Raad (nog) geen

      

237 Implementatiesrapportage CTP (2008), p. 21.

238 Voortgangsrapportage CPT (2009), p. 30 en Voortgangsrapportage CTP (2010). 239 Marchena-Slot 2012, p. 169.

240 P.B. 2011, no. 48, MvT CSr, artikelsgewijze toelichting bij artikel 1:158 CSr. 241 HR 21 november 2000, NJ 2001, 97. 

duidelijkere eisen heeft gesteld aan de motiveringsplicht bij de toepassing van het volwassenenstrafrecht.

Opmerkelijk is ook dat het Curaçaose jeugdstrafrecht voorziet in een zwaardere bestraffing door middel van jeugddetentie dan het Nederlandse jeugdstrafrecht. De jeugddetentie van Curaçao kan namelijk voor de maximale duur van vier jaar opgelegd worden in tegenstelling

tot de maximale duur van twee jaar voor jeugddetentie in Nederland.242 In de memorie van

toelichting bij artikel 1:165 CSr heeft de wetgever opgemerkt dat één van de grote voordelen van de jeugddetentie, en daarmee van de maximale duur, is gelegen in het feit dat de rechter daardoor

minder snel geneigd zal zijn om het volwassenenstrafrecht toe te passen op jeugdigen.243

Zodoende wordt tegemoet gekomen aan de maatschappelijke behoefte om in ernstige gevallen hoge(re) straffen op te (kunnen) leggen en wordt de rechter een drempel opgelegd om een jeugdige te veroordelen tot een volwassenensanctie. Echter, in de praktijk blijkt in deze behoefte niet altijd voorzien te worden, aangezien via de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling ex artikel 1:166 CSr de duur van de jeugddetentie gerelativeerd wordt. Deze regeling is overigens in overeenstemming met het uitgangspunt uit het IVRK dat jeugdigen slechtst voor de kortst mogelijke duur van hun vrijheid mogen worden benomen. Daarnaast is, gelet op het harde strafklimaat op Curaçao, niet te verwachten dat de toepassing van artikel 1:158 CSr zal

uitblijven244 en zal de drempel voor de rechter dus niet hoog genoeg zijn. Bovendien had de

wetgever de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een veel langere detentieduur dan de maximale van jeugddetentie op te leggen ook anders kunnen bieden dan door artikel 1:158 CSr in

stand te houden.245 De toepassing van het volwassenenstrafrecht op jeugdigen is zodoende

onvoldoende aan banden gelegd.

Opmerking verdient verder het feit dat een jeugdige die een volwassenensanctie opgelegd krijgt, samen geplaatst zal worden met volwassenen. Ondanks het voorbehoud bij artikel 37 sub c IVRK, welke overigens meerdere malen uitdrukkelijk bekritiseerd is, is dit gezien het IVRK problematisch. De jeugdigen die samen geplaatst worden met volwassenen worden onthouden van de doelstellingen die gemeenschappelijk zijn voor elke vorm van detentie van jeugdigen, zoals de bescherming en (her)opvoeding van de jeugdige en het voorop staan van het belang van het kind ex artikel 3 IVRK met het oog op resocialisatie. Bij de detentie van volwassenen staat de vergeldingsgedachte veel meer centraal in tegenstelling tot bijvoorbeeld de pedagogische

doelstelling bij de detentie van jeugdigen.246 Daarnaast wordt er door de toepassing van

volwassenenstrafrecht op de jeugdige minder gewicht toegekend aan de speciale preventie en wordt zodoende het belang van het kind ex artikel 3 IVRK minder gewaarborgd. De vergeldings- en algemene preventiebelangen zullen namelijk voor de speciale preventie gaan.

Gezien het bovenstaande is, ondanks de bedoeling van de wetgever om door middel van artikel 1:165 CSr de toepassing van de mogelijkheid om jeugdigen een volwassenensanctie op te leggen via artikel 1:158 CSr te beperken, de mogelijkheid nog steeds niet verdragsconform. De wetgever had de bepaling bij de invoering van het nieuwe jeugdstrafrecht moeten schrappen en eventueel andere mogelijkheden, mits met voldoende waarborgen voor verdragsconformiteit omkleed, moeten creëren om de jeugdigen in uitzonderlijke gevallen zwaarder te kunnen straffen.

      

242 Artikel 1:165 Wetboek van Strafrecht Curaçao.

243 P.B. 2011, no. 48, MvT CSr, artikelsgewijze toelichting bij artikel 1:165 CSr. 244 Marchena-Slot 2012, p. 260.

245 Zie bijvoorbeeld Marchena-Slot 2012, p. 272, met betrekking tot het ophogen van de maximale duur van

jeugddetentie en de rechtvaardiging daarvan.

Hoofdstuk 7 – Conclusie