• No results found

SIDS, energietransitie en norm entrepreneurschap tegen klimaatverandering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "SIDS, energietransitie en norm entrepreneurschap tegen klimaatverandering"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SIDS, ENERGIETRANSITIE EN

NORM ENTREPRENEURSCHAP

TEGEN KLIMAATVERANDERING:

Hoe SIDS internationaal (proberen te) leiden in de

strijd tegen klimaatverandering door het nemen van

een voorbeeldrol in de energietransitie.

Bachelor Project IBO

Max Keuzenkamp S1426850 Datum: 18-06-18 1e lezer: W. Veenendaal 2e lezer: H. Pellikaan Woorden: 8400

(2)

1

Inhoud

Inleiding ... 3

Literatuurbeschouwing ... 5

Klassieke IR theorieën ... 5

Kleine staten en norm entrepreneurschap ... 6

SIDS en klimaatverandering: zowel kwetsbaar als strijdbaar ... 7

Energietransitie in SIDS: daadwerkelijk leiden door het nemen van de voorbeeldrol ... 8

Wetenschappelijke relevantie ... 11

Verwachtingen ... 13

Methodologie ... 15

Conceptualisatie en operationalisatie ... 15

Onderzoeksdesign ... 16

De energietransitie in SIDS in perspectief ... 19

Elektriciteitsopwekking ... 19

Energieconsumptie ... 20

Profilering van SIDS’ energietransitie in de internationale arena... 23

Tuvalu ... 25 Singapore ... 26 Fiji ... 28 Conclusie ... 31 Literatuurlijst... 33 Appendix ... 43

(3)
(4)

3

Inleiding

‘Many of you [SIDS] are on the frontlines of climate impacts – and today you are showing that you are also on the frontlines of global leadership.’

VN Secretaris-Generaal Ban Ki-Moon, 22 april 2016 Bovenstaande woorden werden door toenmalig Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki-Moon, uitgesproken bij het ondertekenen van de klimaatakkoorden van Parijs door de Malediven, Fiji, de Marshalleilanden, Palau en Grenada (AOSIS, 2016). Deze vijf small island development states (SIDS) zijn belangrijke voorvechters van strengere milieu- en klimaatafspraken aangezien zij zeer gevoelig zijn voor de gevolgen ervan. Via de Alliance of Small Island States (AOSIS) drongen de SIDS met succes aan op het legaal bindend maken van het Parijsakkoord, een historische stap in de ontwikkeling van

klimaatbeleid (Climate Policy Observer, 2017).

Gezien de geringe geopolitieke macht van kleine staten is het opmerkelijk dat AOSIS een belangrijke rol kan spelen in mondiale klimaatonderhandelingen. Desondanks hebben kleine staten dit weten te bewerkstelligen via hun rol als norm entrepreneurs tegen klimaatverandering (Águeda

Corneloup & Mol, 2014). Norm entrepreneurs kunnen op een niet-traditionele wijze grote veranderingen teweegbrengen (Ingebritsen, 2006). Een belangrijk onderdeel van dit norm entrepreneurschap is leading

by example, ofwel door middel van het oppakken van een voorbeeldrol een nieuwe norm te presenteren of

consolideren (Luetjens, 2017). In SIDS hun norm entrepreneurschap tegen klimaatverandering zetten zij hierom sterk in op de energietransitie van niet-duurzame naar duurzame energie (Philander, 2012, pp. 34-35), ofwel het letterlijk leiden door het nemen van een voorbeeldrol voor een effectiever norm

entrepreneurschap. Echter, door uiteenlopende redenen, zoals gebrekkige financiële middelen en afgelegenheid, zou deze energietransitie minder spoedig verlopen dan gepland (Dornan & Shah, 2016; Niles & Lloyd, 2014; Timilsina & Shah, 2016).

Een antwoord op de vraag hoe deze energietransitie verloopt en in hoeverre SIDS zich hiermee internationaal als norm entrepreneurs tegen klimaatverandering profileren is wetenschappelijk interessant, omdat de voorbeeldrol van SIDS in hun norm entrepreneurschap tegen klimaatverandering weinig

onderzocht is. Mogelijke discrepanties tussen de werkelijke energietransitie en de manier waarop SIDS zich internationaal profileren, enerzijds door bovenstaande belemmeringen en anderzijds door SIDS hun grote belangen bij het stoppen van klimaatverandering, blijven mogelijkerwijs verhuld. Hiernaast is grotere kennis over effectief norm entrepreneurschap voor SIDS letterlijk van levensbelang aangezien klimaatverandering hun voortbestaan bedreigt. Om een antwoord te kunnen formuleren wordt allereerst de huidige literatuur in kaart gebracht via een literatuuranalyse. Een kwantitatieve analyse van de energietransitie in SIDS volgt, waarna een kwalitatieve analyse volgt waarin de impact van de

(5)

4

energietransitie op het norm entrepreneurschap van drie SIDS, Tuvalu, Singapore en Fiji, in kaart wordt gebracht.

(6)

5

Literatuurbeschouwing

Klassieke IR theorieën

De drie grote theorieën binnen de wetenschap van internationale relaties, het liberalisme, het realisme en het sociaal-constructivisme, hebben allen andere verwachtingen over kleine staten binnen het

internationale systeem. Het realisme stelt dat kleine staten zich zullen aansluiten bij grotere en machtigere staten om hun gebrek aan macht te compenseren, ook wel bandwagoning genoemd (Simpson, 2018). Immers is dit de manier waarop zij hun voortbestaan en veiligheid kunnen waarborgen, het belangrijkste doel van kleine staten binnen de theorie van het realisme (Browning, 2006, pp. 670-671). Volgens Hey (2003, pp. 1-2) is het sinds de Koude Oorlog steeds lastiger geworden voor kleine staten om zichzelf van deze samenwerkingen te verzekeren. Gedurende de Koude Oorlog konden kleine staten in hun eigen voordeel de supermachten, de Verenigde Staten en de Sovjetunie, tegen elkaar uitspelen. Na het einde van de Koude Oorlog werd de bewegingsruimte van kleine staten in internationale relaties ingeperkt door de opkomst van internationale economische machtsblokken, zoals de VS, de Europese Unie, het IMF en de Wereldbank (Hey, 2003, pp. 1-2).

Het liberalisme stelt daarentegen dat de anarchie van het internationale systeem overwonnen kan worden door, specifiek economische, samenwerkingsverbanden (Cooper & Shaw, 2013, p. 3). Dit leidt bij de betrokken landen tot economische integratie en wederzijds economisch belang bij een stabiele

internationale arena. Zo wordt oorlog kostbaar en worden culturele verschillen overwonnen (Cooper & Shaw, 2013, p. 3). Dit bevordert gedeelde internationale normen en waarden, die veiligheid verder bevorderen. Binnen het liberalisme maken kleine staten hierom graag onderdeel uit van internationale instituties (Browning, 2006, p. 672). Immers kennen alle landen binnen dit soort instituties gelijke rechten en waarden. Hierdoor is machtspolitiek minder belangrijk geworden. Tevens neemt de kans op militair conflict door deelname, aan bijvoorbeeld de NAVO, sterk af. Dit bevordert de veiligheid van kleine staten in het internationale systeem.

Binnen zowel het realisme als het liberalisme worden kleine staten gezien als sterk afhankelijk van het internationale systeem. Het sociaal-constructivisme legt daarentegen een grote nadruk op

identiteiten, percepties en de constructie van normen. Zo wekt de geringe omvang van kleine staten vaak nadelige associaties op, zoals een gebrek aan macht. Echter, afhankelijk van perceptie kan

kleinschaligheid ook voordelen meebrengen, zoals het geloofwaardig kunnen opereren als norm entrepreneur (Ingebritsen, 2006; Browning, 2006, pp. 681-682). Zo kunnen kleine staten binnen de theorie van het constructivisme de wereld succesvoller beïnvloeden dan binnen de theorieën van het liberalisme en realisme.

(7)

6

Kleine staten en norm entrepreneurschap

Door het opwerpen van nieuwe denkbeelden, gebruik van taal en het stellen van voorbeelden kunnen entrepreneurs een bestaand discours in internationale relaties veranderen of een nieuw paradigma opwerpen. Kleine staten zijn geloofwaardige norm entrepreneurs doordat zij door hun geringe

geopolitieke invloed en gebrekkige middelen vaak als relatief onpartijdig en machteloos worden gezien in internationale relaties. Hierdoor wordt van kleine staten geen verborgen agenda verwacht (Ingebritsen, 2006, p. 290). Ten tweede stelt de kleinschaligheid van kleine staten hen in staat innoverende rollen te spelen die grotere staten misschien niet op zich kunnen nemen (Cooper & Shaw, 2013, p. xx-xxi), zoals de rol van bemiddelaar in een conflict. Ten derde kunnen kleine staten op morele gronden op een

geloofwaardige wijze machtsmisbruik van grote staten aankaarten, juist omdat zij door hun geringe macht vaak de speelbal van het internationale systeem zijn (Ingebritsen, 2006, p. 290; Agueda Corneloup & Mol, 2014, p. 282).

Het idee van norm entrepreneurs is afgeleid van het idee van transnational advocacy networks van Keck en Sikkink (1998). Dit definieerden zij als relevante actoren die internationaal samenwerken om een probleem op te lossen, gebonden door gedeelde waarden, een gemeenschappelijk discours en dichte uitwisseling van informatie en diensten (Keck & Sikkink, 1998, p. 2). Op vier wijzen zouden

transnational advocacy networks aan het werk gaan: 1) information politics, het verzamelen en

verspreiden van informatie; 2) symbolic politics, via het gebruik van symbolen en verhaallijnen een divers publiek aan te spreken om het bereik te maximaliseren; 3) leverage politics, het sluiten van allianties met sterke actoren; en 4) accountability politics; actoren beloftes laten maken en toezien op naleving (Keck & Sikkink, 1998).

Ingebritsen (2006, pp. 274-275), Schwerhoff (2016) en Luetjens (2017) definiëren norm entrepreneurschap in vergelijkbare termen. Echter, Schwerhoff (2016) en Luetjens (2017) voegen hier

leading by example, leiderschap via het stellen van een voorbeeld, aan toe. Dit houdt in dat landen door

zelf het voortouw te nemen een nieuwe norm presenteren en/of consolideren op dat gebied. Dit beïnvloedt andere landen: 1) gedragsmatig, gemotiveerd door een reactie van eerlijkheid en wederkerigheid van normen passen andere landen zich aan; 2) op basis van nieuwe informatie, andere landen passen zich aan op de veranderde preferenties van de leider en; 3) via het leveren van diensten, ontwikkelingskosten voor andere landen worden gereduceerd doordat beleid, informatie en technologie kunnen worden

overgenomen (Schwerhoff, 2016). In tegenstelling tot het bredere norm entrepreneurschap is de toevoeging van Schwerhoff (2016) en Luetjens (2017) weinig onderzocht, zeker betreffende het norm entrepreneurschap van SIDS tegen klimaatverandering. Om hier meer inzicht in te verkrijgen, focust deze scriptie zich specifiek op het leiden door het nemen van een voorbeeldrol door SIDS op het gebied van klimaatverandering.

(8)

7

SIDS en klimaatverandering: zowel kwetsbaar als strijdbaar

De Verenigde Naties definiëren SIDS als ‘een unieke groep van ontwikkelingslanden die specifieke sociale, economische en milieu uitdagingen en kwetsbaarheden kennen’ (UN-OHRLLS, 2011, p. 2). SIDS werden erkend als aparte groep door hun unieke natuurlijke- en ontwikkelingsuitdagingen tijdens de

United Nations Conference on Environment and Development (UNCED) in 1992 in Rio de Janeiro. De

VN erkent 38 onafhankelijke SIDS met VN-lidmaatschap en 14 SIDS zonder VN-lidmaatschap

(OHRLLS, 2011, pp. 2-3). De VN verdeelt in haar definiëring SIDS over drie regio’s/groepen, namelijk de Cariben, de Stille Oceaan en een derde groep die de Atlantische Oceaan, Indische Oceaan,

Mediteraanse Zee en Zuid-Chinese Zee (AIMS) omvat.

Het unieke milieu en de unieke ontwikkeling van SIDS worden in de wetenschappelijke literatuur unaniem erkend. Deze worden gekenmerkt door gelimiteerde natuurlijke hulpbronnen, kleine

binnenlandse markten, afhankelijkheid van verre externe markten, hoge energiekosten, infrastructuur, communicatie en diensten, kwetsbaarheid voor natuurrampen, groeiende populaties, sterke volatiliteit in economische groei, gelimiteerde kansen voor de private sector, een relatief grote publieke sector en fragiele milieus (Agueda Corneloup & Mol, 2014, pp. 281-282; Chasek, 2005, p. 125; Timilsina & Shah, 2016; Philander, 2012, pp. 34-35; UN-OHRLLS, 2011, pp. 2-3; Van der Velde & eds., 2006). Hiernaast zijn SIDS zeer kwetsbaar voor de gevolgen van klimaatverandering. SIDS zijn sterk afhankelijk van hun maritieme ecosystemen, beperkte natuurlijke hulpbronnen, beperkt zoet water en beperkte

landbouwgrond, allen bedreigt door klimaatverandering (UN-OHRLLS, 2011, p. 3). Dankzij bovenstaande beperkingen in hun ontwikkelingsproces stelt de VN dat SIDS speciale hulp van de internationale gemeenschap dienen te ontvangen (UN-OHRLLS, 2011, p. 3).

Om bovenstaande reden zijn SIDS sterk gericht op het terugdringen van klimaatverandering. Dit doen SIDS ten eerste via samenwerkingsverbanden, waarvan de belangrijkste AOSIS is (Agueda

Corneloup & Mol, 2014, p. 282). AOSIS heeft zich opgewerkt tot een belangrijke speler in

klimaatonderhandelingen en probeert via symboolpolitiek strengere klimaatafspraken af te dwingen. Zo staat AOSIS voor een maximale grens van 1,5 graad Celsius opwarming van de aarde, terwijl het geldende discours 2 graden Celsius bedraagt (Agueda Corneloup & Mol, 2014, p. 286) en ratificeerden enkele SIDS namens AOSIS als eerste het Parijsakkoord in 2016 (AOSIS, 2016). Ondanks de relatief grote kracht van AOSIS kampt zij ook met beperkingen. Een coherente onderhandelingstactiek bleef door de onderlinge verschillen vaak uit (Corbett & Connell, 2015, p. 446; Betzold, Castro & Weiler, 2012, p. 607).

Ten tweede proberen SIDS hun norm entrepreneurschap vorm te geven via daadwerkelijke acties. Dit is in lijn met de toevoeging van Schwerhoff (2016) Luetjens (2017) van leiden door middel van het nemen van een voorbeeldrol. De energietransitie van niet-duurzame naar duurzame energie van SIDS is

(9)

8

hiervan het meest aansprekende voorbeeld. Ten eerste zetten SIDS sterk in op de energietransitie (Dornan, 2015, Dornan & Shah, 2016; Timilisina & Shah, 2016; Niles &Lloyd, 2013; Niles & Lloyd, 2014). Ten tweede biedt een succesvolle energietransitie een grote kans op profilering aangezien de energietransitie internationaal vaak wordt aangehaald in de strijd tegen klimaatverandering (UNFCCC, 2015c; UNFCCC, 2015d; UNFCCC, 2017). Ten derde leent de energietransitie zich goed voor onderzoek aangezien energieopwekking en energieconsumptie invloedrijke en tevens meetbare factoren zijn voor klimaatverandering.

Energietransitie in SIDS: daadwerkelijk leiden door het nemen van de voorbeeldrol

Om het norm entrepreneurschap van SIDS voor strengere klimaatafspraken te versterken, is de eigen succesvolle transitie naar duurzame energie in theorie een krachtig optreden. Hierbij is het onderscheid tussen wat staten in de praktijk doen en hoe zij dit op internationaal niveau uitdragen interessant. SIDS zijn immers ontwikkelingslanden met beperkte mogelijkheden, maar hebben tevens grote belangen bij het vestigen van strengere klimaatafspraken – ofwel belang bij succesvolle internationale profilering door het op zich nemen van een voorbeeldrol in de energietransitie. De literatuur over de energietransitie in SIDS tezamen is beperkt tot vijf toonaangevende artikelen (Dornan, 2015, Dornan & Shah, 2016; Timilisina & Shah, 2016; Niles & Lloyd, 2013; Niles & Lloyd, 2014). Enkele conclusies vallen te trekken, maar ook verschillen vallen op.

De motivatie voor de energietransitie in SIDS is breder dan enkel het versterken van het norm entrepreneurschap. Hoewel dit een rol speelt (Dornan, 2015; Dornan & Shah, 2016), is de bijbehorende financiële kwetsbaarheid door SIDS hun afhankelijkheid van olie de voornaamste motivatie (Dornan, 2015; Niles & Lloyd, 2014; Niles & Lloyd, 2015, p. 15; Niles & Lloyd, 2014; Timilisina & Shah, 2016). SIDS zijn voor hun energievoorziening vaak meer dan negentig procent afhankelijk van de import van olie (Dornan, 2015, p. 494; Niles & Lloys, 2014, p. 16). Dit maakt deze eilanden kwetsbaar voor prijsstijgingen van fossiele brandstoffen. Dit kan problematische gevolgen hebben voor deze SIDS, bijvoorbeeld als een natuurramp zich voltrekt. Wanneer dan sprake is van een sterke stijging van de olieprijs, zal weinig brandstof beschikbaar zijn voor de energievoorziening van ziekenhuizen en reddingswerk (Niles & Lloyd, 2015, p. 15). De stijgende zeespiegel en klimaatverandering zijn

daarentegen minder grote motivaties voor de energietransitie aangezien SIDS door hun geringe uitstoot van broeikasgassen weinig bijdragen aan klimaatverandering (UNFCCC, 2005, p. 12).

Echter, aangezien SIDS ontwikkelingslanden zijn, blijkt de financiële haalbaarheid van de energietransitie in veel gevallen problematisch. Private investeringen blijven uit aangezien investeringen niet economisch rendabel zijn. De bouwkosten zijn door ongunstige natuurlijke omgeving hoog,

(10)

9

& Lloyd, 2014, p. 14). Ook hebben duurzame energiebronnen hoge logistieke en technische installatiekosten en ontbreken vaak de technische capaciteiten om duurzame energieprojecten daadwerkelijk uit te voeren. Hiernaast zijn SIDS gevoelig voor natuurrampen, wat de mogelijke wederopbouwkosten van duurzame energiecentrales aanzienlijk maakt. Ten slotte nodigen het

staatsbeleid en staatsmonopolie binnen de energiesector niet uit tot innovatie en investeringen. De grote mate van nationalisatie maakt private investeringen onmogelijk en investeringen uit de overheid blijven vanwege geldgebrek uit (Dornan & Shah, 2016, p. 766; Niles & Lloyd, 2014, p. 22; Timilsina & Shah, 2016).

Om bovenstaande redenen zijn SIDS vaak sterk afhankelijk van ontwikkelingshulp (Niles & Lloys, 2014, p. 22; Dornan & Shah, 2016; Niles & Lloyd, 2013, p. 521). Ondanks deze beperkingen hebben SIDS zeer ambitieuze energiedoelstellingen gesteld, vaak 100 procent duurzaam voor 2025 (Dornan & Shah, 2016, p. 762). Deze zijn gesteld met het idee dat het de onderhandelingspositie van SIDS in de internationale arena versterkt. Zij hopen hiermee andere landen mee te trekken en hun geloofwaardigheid als toegewijd norm entrepreneur tegen klimaatverandering te vergroten (Dornan, 2015; Dornan & Shah, 2016, p. 597). Hiernaast hopen SIDS door het stellen van deze ambitieuze doelen meer ontwikkelingshulp aan te trekken (Dornan & Shah, 2016, p. 766). Een nadeel van de ambitieuze energiedoelen is dat planning van de energietransitie onrealistisch is en de energietransitie ver van voltooid is, gezien de belemmeringen als gebrekkige financiële middelen, een ongunstig

investeringsklimaat en innovatiebelemmerend overheidsbeleid (Niles & Lloys, 2014; Niles & Lloyd, 2013; Dornan & Shah, 2016, 766; Niles & Lloyd, 2014, p. 22; Timilsina & Shah, 2016). SIDS zitten wat betreft de energietransitie dus in een lastig parket. Enerzijds bestaat grote wil en belang bij een

succesvolle energietransitie, maar anderzijds zijn zij beperkt door omstandigheden gerelateerd aan hun SIDS-status.

(11)
(12)

11

Wetenschappelijke relevantie

Op dit moment bestaat een leemte in de literatuur over hoe en of SIDS zich door het nemen van een voorbeeldrol als norm entrepreneurs presenteren zoals beschreven door Schwerhoff (2016) en Luetjens (2017). Enkel Dornan & Shah (2016) en Dornan (2015) onderkennen het verkrijgen van een betere positie aan de mondiale klimaatonderhandelingstafel als doel van het stellen van ambitieuze energiedoelen. Echter, buiten de profilering via deze ambitieuze doelstellingen, wordt niet ingegaan op werkelijke acties, zoals de uitwerking van de energietransitie. Dit onderzoek is erop gericht via een analyse van de

energietransitie in SIDS deze leemte in kennis over het leiden via een voorbeeldrol door middel van het ondernemen van actie in te vullen.

Tevens levert dit onderzoek een nieuwe invalshoek op het norm entrepreneurschap van SIDS voor strenger klimaatbeleid. Zo wordt voor het eerst gekeken naar mogelijke discrepanties tussen het werkelijke verloop van de energietransitie van SIDS en hoe SIDS zich hiermee internationaal profileren. Immers hebben SIDS grote belangen bij succesvol norm entrepreneurschap tegen klimaatverandering, iets dat door succesvolle profilering via leiden door middel van het nemen van een voorbeeldrol versterkt wordt. Echter, SIDS kennen verscheidene belemmeringen, zoals gebrekkige financiën en een ongunstig investeringsklimaat, waardoor deze transitie minder succesvol verloopt dan gepland (Niles & Lloyd, 2014, p. 22; Dornan & Shah, 2016; Niles & Lloyd, 2013, p. 521).

Bovenstaande twee onderdelen, de invulling van leading by example via de energietransitie en mogelijke discrepanties tussen de energietransitie en de internationale profilering van SIDS, verschaffen meer inzicht in het leiden via het nemen van een voorbeeldrol van SIDS aangaande klimaatbeleid. Dit wordt verwoord in de volgende onderzoeksvraag: hoe verloopt de energietransitie op SIDS en in hoeverre vormt deze energietransitie – ofwel daadwerkelijk leiden via een voorbeeldrol – de internationale

profilering van SIDS tegen klimaatverandering?

Ten slotte levert dit onderzoek mogelijkerwijs inzicht op over leiden door middel van het nemen van een voorbeeldrol van kleine staten in het algemeen. Immers zijn conclusies over SIDS mogelijkerwijs te generaliseren naar andere kleine staten. Bij het generaliseren van de onderzoeksresultaten van dit onderzoek dient voorzichtigheid in acht genomen te worden. Deze scriptie is enkel gericht op SIDS met VN-lidmaatschap. Dit zijn voornamelijk eilanden, ontwikkelingslanden en leden van de AOSIS – eigenschappen die hun norm entrepreneurschap vormgeven en mogelijk uniek maken.

(13)
(14)

13

Verwachtingen

Het sociaal-constructivisme stelt dat kleine staten erg geschikt zijn om de rol van norm entrepreneur op zich te nemen. Immers kunnen zij door hun relatief zwakke en kleine status op geloofwaardige wijze machtsmisbruik van grote staten aankaarten. Hiernaast hebben zij niet de geopolitieke macht om

veranderingen af te dwingen, dus zullen zij andere, creatieve, manieren moeten vinden om hun belangen te behartigen. Hierom wordt verwacht dat kleine staten sterk de rol van norm entrepreneurs op zich zullen nemen binnen internationale relaties (Ingebritsen, 2006, p. 290; Agueda Corneloup & Mol, 2014, p. 282). Wanneer gekeken wordt naar het norm entrepreneurschap van SIDS door middel van het nemen van een voorbeeldrol op het gebied van klimaatverandering, wordt een actieve houding van SIDS verwacht. Immers zijn SIDS sterk afhankelijk van het internationale systeem om klimaatverandering tegen te gaan, terwijl zij zelf weinig bijdragen aan de oorzaken van klimaatverandering. Actieve opname van de voorbeeldrol kan de internationale gemeenschap activeren hun bijdrage te leveren (Schwerhoff, 2016; Luetjens, 2017). Daarbij ondervinden zij zelf wel sterk de gevolgen van klimaatverandering (Agueda Corneloup & Mol, 2014, pp. 281-282; Chasek, 2005, p. 125; Timilsina & Shah, 2016), wat de noodzaak tot actie vergroot. Om deze reden wordt verwacht dat SIDS voorlopers willen zijn in de transitie van niet-duurzame naar duurzame energie. Wanneer zij dit niet zouden doen, tast dit de geloofwaardigheid van hun norm entrepreneurschap immers sterk aan, wat de effectiviteit daarvan ondermijnt.

Echter, belemmeringen zoals gebrek aan financiële middelen, afhankelijkheid van donorgeld, technische problemen, problematisch binnenlands bestuur en problemen met eigenaarschap hebben de energietransitie in SIDS ernstig belemmerd, al zijn individuele verschillen waarneembaar (Dornan, 2015, pp. 503-504; Dornan & Shah, 2016, p. 766; Niles & Lloyd, 2014, p. 14). Deze individuele verschillen zullen naar verwachting resulteren in verschillende profilering door SIDS. Verwacht wordt dat SIDS met een relatief falende energietransitie zich internationaal duurzamer profileren dan het werkelijke verloop van hun energietransitie. Tevens wordt verwacht dat SIDS die een relatief succesvolle energietransitie kennen dit sterk zullen uitdragen. Voor beide verwachtingen geld immers dat profilering met een succesvolle energietransitie hun leiderschap door middel van het nemen van een voorbeeldrol versterkt.

(15)
(16)

15

Methodologie

Conceptualisatie en operationalisatie

Het begrip leiden door middel van het nemen van een voorbeeldrol door SIDS tegen klimaatverandering is geconcepualiseerd als het ondernemen van actie door SIDS waardoor zij hun eigen bijdrage aan klimaatverandering reduceren om zich vervolgens via de ondernomen actie internationaal te profileren tegen klimaatverandering en daarmee een nieuwe internationale norm consolideren. Dit concept is in dit paper zo gedefinieerd, omdat het daadwerkelijk ondernemen van actie van deze leiderschapsrol

belichaamt, in tegenstelling tot symbolische handelingen.

De voorbeeldrol wordt geoperationaliseerd door middel van de energietransitie van niet-duurzame naar niet-duurzame energie door middel van de twee indicatoren: 1) het aandeel niet-duurzame opgewekte elektriciteit in de totale elektriciteitsopwekking en; 2) het aandeel duurzame

energieconsumptie binnen de totale energieconsumptie. Deze verhoudingen worden afgezet tegen het mondiale gemiddelde en het gemiddelde van andere ontwikkelingslanden. Zo wordt het presteren van SIDS in perspectief geplaatst waardoor beoordeeld kan worden of zij werkelijk een leidersrol in de energietransitie vervullen. Enkel CO2 en afval neutrale alternatieven, zoals zonne-, wind- en waterkrachtenergie, worden in deze scriptie als duurzaam aangemerkt. Alternatieven zoals

biobrandstoffen, geothermie of kernenergie dragen namelijk nog steeds bij aan klimaatverandering of de productie van niet-afbreekbaar afval (Steer & Hanson, 2015; Shrader-Frechette, 2011). Hiermee is deze operationalisatie strikt in het onderscheid tussen duurzaam en niet-duurzaam aangezien sommige andere onderzoekers (Timilisina & Shah, 2016) biobrandstoffen en geothermie wel tot duurzame alternatieven rekenen.

Deze twee indicatoren worden niet in andere onderzoeken gebruikt. Zij zijn gekozen omdat ten eerste deze indicatoren samen een compleet beeld van de energietransitie in SIDS geven. Het gebruik van niet-duurzame energiebronnen wordt vrijwel geheel besteed aan elektriciteitsopwekking (Dornan & Shah, 2016), dus is elektriciteitsopwekking op SIDS een relatief complete indicator betreffende duurzaamheid. Dit is tevens een accuratere indicator dan de door andere onderzoekers (Timilsina en Shah, 2016) gehanteerde elektriciteitsproductiecapaciteit, omdat vaak niet de volledige capaciteit wordt benut en in plaats daarvan niet-duurzame bronnen worden aangewend. Energieconsumptie is als indicator toegevoegd omdat dit het totale energiegebruik in kaart brengt, wat het beeld van de energietransitie completer maakt aangezien meer dan enkel elektriciteit wordt geconsumeerd, zoals transport. Ten tweede zijn beide indicatoren goed meetbaar waardoor daadwerkelijke veranderingen goed vast te stellen zijn. Ten derde wordt de energietransitie vaak aangehaald in internationale klimaatonderhandelingen, wat SIDS een goede mogelijkheid tot profilering met een succesvolle energietransitie geeft.

(17)

16

Het internationaal profileren via een voorbeeldrol tegen klimaatverandering is geconceptualiseerd als statements van SIDS binnen VN-(klimaat)onderhandelingen waarin zij oproepen tot resoluut optreden van andere landen tegen klimaatverandering en dit kracht bijzetten door eigen prestaties op klimaatgebied aan te halen. Dit wordt geoperationaliseerd door statements van individuele SIDS binnen de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en UNFCCC-bijeenkomsten. Statements uit de Plenaire

Vergadering zijn een goede weergave van nationale belangen en binnen de UNFCCC komt het norm entrepreneurschap van SIDS duidelijk naar voren aangezien de UNFCCC het belangrijkste internationale platform voor klimaatonderhandelingen is.

Onderzoeksdesign

Dit onderzoek wordt uitgevoerd via een nested mixed-method research design. Hierin worden de sterke kanten van zowel kwantitatieve analyse als kwalitatieve analyse benut. Kwantitatief onderzoek leent zich sterk voor het aantonen van verbanden en trends binnen grotere casusselecties. Kwalitatief onderzoek is daarentegen meer geschikt om verklaringen te vinden, verbanden in de juiste context te plaatsen en een holistisch beeld te schetsen. De combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek biedt als voordeel dat resultaten van het diepteonderzoek beter gegeneraliseerd kunnen worden door de ondersteuning van het kwantitatieve onderzoek. Tevens wordt de selectiebias van de onderzoeker voor de kwalitatieve analyse sterkt ingeperkt en ten slotte kunnen belangrijke causale relaties in cross-nationaal onderzoek blootgelegd worden door de combinatie van beide onderzoeksmethoden (Lieberman, 2005, p. 435).

Dit onderzoek leent zich sterk voor het nested mixed-method design omdat ten eerste trends in de energietransitie van 36 SIDS met VN-lidmaatschap worden geanalyseerd, dus waarbij preferentieel kwantitatief onderzoek uitgevoerd wordt. Ten tweede wordt geanalyseerd in hoeverre drie individuele SIDS zich internationaal profileren tegen klimaatverandering door middel van hun energietransitie. Hierbij is de individuele context van invloed, dus leent dit tweede onderdeel zich uitermate voor kwalitatief onderzoek. Ten slotte kunnen deze resultaten, door de combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek, beter gegeneraliseerd worden naar alle 36 SIDS.

In de kwantitatieve analyse wordt voor de 36 SIDS met autonoom VN-lidmaatschap over de periode 2005 – 2018 gekeken hoe de energietransitie verloopt aan de hand van de indicatoren elektriciteitsopwekking en energieconsumptie, zie voor het volledige aantal SIDS Appendix 1. Enkel SIDS met autonoom VN-lidmaatschap zijn geselecteerd, omdat het voor de beantwoording van het kwalitatieve onderzoek essentieel is dat SIDS autonome statements in de VN kunnen maken. De periode 2005 – 2018 is gekozen aangezien in 2005 de Mauritius Implementation Strategy (MSI+5) plaatsvond waarin van duurzame energie een topprioriteit werd gemaakt (Philiander, 2012, pp. 34-35). Vanaf dit moment is een trend richting duurzaamheid te verwachten. Echter, door gelimiteerde databasen kan voor

(18)

17

de indicator elektriciteitsopwekking slechts de periode 2012 – 2015 worden geanalyseerd en voor de indicator energieconsumptie de periode 2005 – 2014, wat tevens een limitatie van dit onderzoek is. Hiervoor zijn databasen van de VN geraadpleegd, UN-Data en het UN Energy Statistics Yearbook (UN-Data, 2018; VN, 2017d). Hiervoor is gekozen omdat de VN zich met dataverzameling over energie sinds 1950 heeft opgewerkt tot een onafhankelijke autoriteit op energiegebied (UN-Stats, 2018).

In het kwalitatieve onderzoek worden over de periode 2005 – 2018 van drie casussen VN-statements geanalyseerd waarin wordt gekeken in hoeverre zij zich profileren tegen klimaatverandering via de eigen energietransitie – ofwel of deze SIDS zich profileren als leiders tegen klimaatverandering via hun voorbeeldrol in de energietransitie. Ook hier wordt de periode 2005 – 2018 aangehouden omdat vanaf MSI+5 een trend is te verwachten in internationale profilering via de energietransitie.

De drie casussen zijn geselecteerd op basis van het most different systems design. Hierin worden casussen vergeleken die op bepaalde variabelen zo sterk mogelijk van elkaar verschillen behalve op één constante variabele (Anckar, 2007, pp. 389-390). Wanneer een eenduidig resultaat naar voren komt kan dit toegewezen worden aan deze constante variabele. In deze analyse zijn drie verschillende variabelen: 1) de mate van succes in energietransitie, bepaald op basis van de kwantitatieve analyse; 2) de financiële mogelijkheden, want onder gebrekkige financiële middelen stagneert de energietransitie (Niles & Lloyd, 2014, p. 22; Dornan & Shah, 2016, p. 765) en; 3) nationale belangen, aangezien dit de actiebereidheid om deze energietransitie daadwerkelijk door te zetten vormgeeft. Het is belangrijk op te merken dat een succesvolle energietransitie blijft voorbehouden aan SIDS met voldoende financiële middelen en actiebereidheid. Hiernaast bestaan geen SIDS met een actiebereidheid en ruime financiële middelen. Dit beperkt het aantal mogelijke casussen tot drie. De constante variabele is de SIDS-status en het

bijbehorende norm entrepreneurschap tegen klimaatverandering. Tezamen verklaren deze factoren mogelijke diversiteit binnen het norm entrepreneurschap van SIDS voor strengere klimaatafspraken.

Dit resulteert in één casus met de beschikking over relatief ruime financiële mogelijkheden – hierin is dit een unieke SIDS –, maar weinig actiebereidheid, waardoor geen succesvolle energietransitie plaats heeft gevonden. Een tweede casus die beschikt over grote actiebereidheid en gematigde financiële mogelijkheden, maar wel een relatief succesvolle energietransitie in gang heeft gezet. Een derde casus die beschikt over grote actiebereidheid, maar zeer gelimiteerde financiële mogelijkheden, waardoor een succesvolle energietransitie eveneens is uitgebleven, zie Figuur 1.

(19)

18

Figuur 1. Schematische weergave casusselectie op basis van de variabelen financiële mogelijkheden, nationale belangen en succes in energietransitie.

Van deze drie sterk differente casussen wordt hun profilering in de internationale (klimaat)arena geanalyseerd, door middel van statements in de Algemene Vergadering van de VN en in de UNFCCC, de belangrijkste internationale klimaatonderhandelingen. Uit de statements van de Plenaire Vergadering komen nationale belangen en prioriteiten duidelijk naar voren. In de UNFCCC wordt specifiek aandacht aan klimaat besteedt en is hierom een geschiktere arena om het norm entrepreneurschap van SIDS over klimaatverandering waar te nemen. Verder wordt dit deelonderzoek getrianguleerd met behulp van een inhoudsanalyse waar nodig, zoals met financiële gegevens van de Wereldbank en nieuwsberichten waarmee statements in de VN in de individuele context geplaatst kunnen worden.

Nationale belangen in lijn met

actiebereidheid tegen klimaatverandering

fi

na

nc

le

m

oge

li

jkhe

de

n

+

+

-SIDS 1 SIDS 2 SIDS 3

(20)

19

De energietransitie in SIDS in perspectief

In deze kwantitatieve analyse worden het aandeel duurzame elektriciteitsopwekking en het aandeel duurzame energieconsumptie in mondiaal perspectief en waar mogelijk in perspectief van de overige ontwikkelingslanden geplaatst. Immers, SIDS zijn ontwikkelingslanden, dus levert een vergelijking met andere ontwikkelingslanden een accuratere vergelijking op waaruit beter blijkt of SIDS relatief succesvol zijn in de energietransitie. Van ontwikkelingslanden kan immers minder verwacht worden dan

ontwikkelde landen door grote ongelijkheid in beschikbare middelen in het nadeel van

ontwikkelingslanden. Door een gebrek aan data over de elektriciteitsopwekking van ontwikkelingslanden worden SIDS voor deze indicator enkel in mondiaal perspectief geplaatst. De indicator energieconsumptie kan zowel vergeleken worden met andere ontwikkelingslanden als de wereld.

Elektriciteitsopwekking

In Tabel 1 staan de verhoudingen tussen duurzame elektriciteitsopwekking en de totale

elektriciteitsopwekking van SIDS en de wereld over de periode 2012 – 2015 weergegeven (VN, 2017d). Het aandeel duurzame energieopwekking bestaat uit zonne-, water- en windenergie. Het niet-duurzame deel bestaat uit nucleaire energie en het gebruik van fossiele brandstoffen, zie Appendix 2 voor

specificaties van individuele SIDS en verhoudingen binnen niet-duurzame vormen van

elektriciteitsopwekking en binnen duurzame alternatieven. Voor de totale opwekking zijn duurzame elektriciteitsopwekking en niet-duurzame elektriciteitsopwekking opgeteld.

Uit Tabel 1 blijkt dat SIDS gemiddeld substantieel minder duurzaam elektriciteit opwekken dan het mondiale gemiddelde. Zo ligt het wereldgemiddelde voor de periode 2012 tot en met 2015 rond de 20% en het SIDS-gemiddelde rond de 5%. Hier kunnen geen zwaarwegende conclusies aan verbonden worden, omdat – zoals eerder vermeld – een vergelijking tussen het SIDS-gemiddelde en het wereldgemiddelde

Tabel 1. Procentueel aandeel duurzame elektriciteitsopwekking in de totale elektriciteitsopwekking tussen de wereld en SIDS in gigawatt-uur, 2012 – 2015.

Onderdeel Jaren

2012 2013 2014 2015

Wereld Totale opwekking elektriciteit 22.694.538 23.467.300 23.949.499 24.321.639 Duurzame opwekking elektriciteit 4.481.560 4.765.682 4.991.277 5.156.282 Procentuele aandeel duurzame opwekking

elektriciteit 19.75% 20.31% 20.84 % 21.20%

SIDS Totale opwekking elektriciteit 106.488 108.356 109.590 112.979 Duurzame opwekking elektriciteit 6002 6179 5165 4952 Procentuele aandeel duurzame opwekking

elektriciteit 5.64% 5.70% 4.71% 4.38%

Bron: Verenigde Naties. (2017d). UN Energy Statistics Yearbook: 32. Production of Electricity by Type https://unstats.un.org/unsd/energy/yearbook/default.htm

(21)

20

scheef loopt. Wel is in deze relatief korte periode een opmerkelijke trend waarneembaar. Waar het de mondiaal duurzaam opgewekte elektriciteit procentueel van 2012 tot en met 2015 ieder jaar licht toe nam, nam het procentuele aandeel duurzaam opgewekte elektriciteit in de totale elektriciteitsopwekking op SIDS ieder jaar juist af. Zo nam dit mondiaal gezien tussen 2012 en 2015 met 1.45% toe, terwijl dit aandeel op SIDS over dezelfde periode met 1.26% daalde, zie Tabel 1. Echter, niet alleen relatief was een daling in duurzame elektriciteitsopwekking, maar ook absoluut is een constante negatieve trend

waarneembaar. Zo daalde de duurzame elektriciteitsopwekking tussen 2012 en 2015 met 17.49 procent (VN, 2017d).

Ondanks dat de periode 2012 – 2015 een relatief korte periode is om conclusies op te baseren, is een sterke absolute daling in duurzame elektriciteitsopwekking waar te nemen gedurende deze periode. SIDS ontwikkelen zich niet richting duurzame elektriciteitsopwekking en zelfs een omgekeerde trend is waarneembaar, tegen de door SIDS zelf uitgesproken ambities in MSI+5 naar duurzame energie in (Philiander, 2012, pp. 34-35).

Dit gaat tegen de verwachting van dit onderzoek in dat SIDS zich richting duurzame energie ontwikkelen. Hoewel verwacht werd dat SIDS belemmerd zouden zijn in hun transitie, door

hoofdzakelijk gebrekkige financiële middelen, werd geen negatieve trend verwacht. Aangezien deze verwachting van dit onderzoek gebaseerd is op de algemene consensus in de literatuur, druist deze trend ook in tegen deze consensus waarin ontwikkeling richting duurzaamheid werd verwacht, zij het vertraagt (Dornan, 2015; Dornan & Shah, 2016, p. 765; Timilsina & Shah, 2016; Niles & Lloyd, 2014; Niles & Lloyd, 2013). Dit valt te verklaren uit het feit dat de VN-data betreffende elektriciteitsopwekking pas in 2017 gepubliceerd zijn (VN, 2017d), dus na het verschijnen van bovenstaande werken. Daarnaast, zoals vermeld in conceptualisatie en operationalisatie, hanteren sommige onderzoekers (Timilisina & Shah, 2016) ruimere definities van duurzame alternatieve energiebronnen.

Energieconsumptie

De tweede indicator voor de mate van succes in energietransitie, het aandeel duurzame energieconsumptie in de totale energieconsumptie, wordt over de periode 2005 tot en met 2014 voor SIDS, andere

ontwikkelingslanden en de wereld weergegeven in Tabel 2 (UN-Data, 2018b). Deze indicator is ook gebaseerd op data van de VN. Deze data strekt niet verder dan 2014, omdat voor veel

ontwikkelingslanden en SIDS nog geen data na 2014 beschikbaar is. De periode 2005 – 2014 is ruim voldoende om conclusies over het leiden door middel van het nemen van een voorbeeldrol door SIDS op te baseren. Immers zijn trends goed waarneembaar over deze periode en kan een vergelijking met andere ontwikkelingslanden gemaakt worden. Het aandeel duurzame energieconsumptie ligt substantieel hoger dan het aandeel duurzame elektriciteitsopwekking. Dit komt doordat meer weegfactoren zijn genomen

(22)

21

voor de energieconsumptie, namelijk ook biomassa en geothermie, dan voor elektriciteitsopwekking. Uit Tabel 2 blijkt dat over de periode 2005 – 2014 de energieconsumptie in SIDS beduidend minder duurzaam is dan in overige ontwikkelingslanden. Zo lag het aandeel duurzame energieconsumptie op SIDS in 2005 op 21.32 procent waarna dit daalde tot 18.12 procent in 2014. Hier tegenover staat het aandeel duurzame energieconsumptie in andere ontwikkelingslanden dat daalde van 28.13 procent in 2005 tot 24.44 procent in 2014 ((UN-Data, 2018b). Over de gehele periode schommelt het aandeel duurzame energieconsumptie van SIDS tussen de 7.76 procent en 6.24 procent onder het aandeel duurzame energieconsumptie van andere ontwikkelingslanden (UN-Data, 2018b). Daarentegen steeg wereldaandeel duurzame energieconsumptie van 16.91 procent in 2005 tot 18.33 procent in 2014, zie Tabel 2. Hoewel dit een positieve ontwikkeling is, werkt dit negatief uit op het leiden door middel van het nemen van een voorbeeldrol door SIDS. Immers is de voorbeeldrol zo niet toebedeeld aan SIDS.

Tabel 2. Procentueel aandeel duurzame energieconsumptie binnen de totale energieconsumptie voor de wereld, SIDS en overige ontwikkelingslanden, 2005 – 2014.

Jaren 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Wereld 16.91 16.97 16.91 17.14 17.71 17.51 17.54 17.91 18.19 18.33 SIDS 21.32 20.18 18.81 19.04 18.53 17.49 18.2 18.32 18.00 18.12 Overige ontwikkelingslanden 28.13 27.45 26.52 26.13 25.98 25.25 24.64 24.56 24.57 24.44

Bron: UN-Data. (2018b). Renewable energy share in the total final energy consumption.

http://data.un.org/Data.aspx?q=Renewable+energy+share+in+the+total+final+energy+consumption)&d=SDGs&f=series%3a EG_FEC_RNEW

Geconcludeerd kan worden dat SIDS in energieconsumptie niet leiden door middel van het geven van een voorbeeld over de periode 2005 – 2014. Ten eerste presteren SIDS minder dan andere

ontwikkelingslanden in hun aandeel duurzame energieconsumptie. Deze achterstand van SIDS tegenover andere ontwikkelingslanden kan verklaard worden door sterker gelimiteerde mogelijkheden van SIDS dan niet-SIDS. SIDS kennen hogere ontwikkelingskosten van duurzame energie door een gebrek aan

technische expertise om duurzame energie alternatieven te bemannen en onderhouden (Dornan, 2015, p. 497; Timilsina & Shah, 2016, p. 661). Hierdoor zijn SIDS niet in staat zich te profileren met een

leidersrol in energieconsumptie.

Ten tweede daalde het aandeel duurzame energieconsumptie in SIDS tussen 2005 en 2014 terwijl het wereldaandeel duurzame energieconsumptie in dezelfde periode juist steeg. Hierbij moet de nuance worden aangebracht dat het duurzame aandeel energieconsumptie in andere ontwikkelingslanden ook daalde, dus in vergelijking met andere ontwikkelingslanden doen SIDS het dus niet substantieel slechter. Echter, vanwege de hoge urgentie bij SIDS om een positieve trend te realiseren werd een positieve trend verwacht. Dit zou immers hun norm entrepreneurschap via leiden door een voorbeeldrol versterken. Ook deze negatieve trend stelt SIDS niet in staat succesvol te leiden door middel van het oppakken van een

(23)

22 voorbeeldrol.

Ook de indicator energieconsumptie gaat hiermee tegen de verwachtingen van het onderzoek en de consensus in de literatuur in. Immers werd een mogelijk trage, maar positieve trend richting

duurzaamheid verwacht (Dornan, 2015; Dornan & Shah, 2016, p. 765; Timilsina & Shah, 2016; Niles & Lloyd, 2014; Niles & Lloyd, 2013). Daarentegen kunnen SIDS zich, zelfs met een ruimere definitie van duurzame alternatieven door geothermie en biobrandstoffen als duurzaam aan te merken, niet onttrekken aan een negatieve trend.

(24)

23

Profilering van SIDS’ energietransitie in de internationale arena

Uit de kwantitatieve data-analyse vallen grote verschillen in de mate van succes in energietransitie tussen SIDS op, zie Appendix 2 en 3 en Figuur 2. Op basis van deze factor, het verschil in succes in

energietransitie, en de factoren financiële mogelijkheden en nationale belangen zijn de drie meest extreme casussen geselecteerd, ofwel via het most different system design. De eerste casus betreft Tuvalu, waar: 1) amper sprake is van een energietransitie, zie Figuur 2; 2) in de nationale belangen klimaatverandering en de weerbaarheid tegen de gevolgen hiervan centraal staat (VN, 2014, p. 15) – wat leidt tot grote

actiebereidheid – en; 3) zeer geringe financiële middelen beschikbaar zijn (Wereldbank, 2018a). De tweede casus betreft Singapore, waar: 1) amper sprake is van een energietransitie, zie Figuur 2; 2) in de nationale belangen economie, behoud van soevereiniteit en veiligheid centraal staan (VN, 2006c; VN, 2010a; VN, 2016c) – waardoor geringe actiebereidheid bestaat – en; 3) ruime financiële middelen

aanwezig zijn (Wereldbank, 2018b). De derde casus betreft Fiji, waar: 1) ondanks de achteruitgang sprake is van een relatief succesvolle energietransitie, zie Figuur 2; 2) de nationale belangen tot 2014 lagen bij legitimering van het regime waarna strijd tegen klimaatverandering het grootste nationale belang werd (VN, 2008a; VN, 2010b; VN, 2013b; VN, 2014b; VN, 2016b; VN, 2017b) en; 3) gematigde financiële middelen aanwezig zijn (Wereldbank, 2018c).

Bovenstaande SIDS, inclusief Singapore (Betzold, Castro & Weiler, 2012, p. 600), zijn actieve norm entrepreneurs tegen klimaatverandering. Het verschil in succes van energietransitie veroorzaakt logischerwijs verschil in hoe SIDS zich met deze energietransitie op internationaal niveau (kunnen) profileren. SIDS die minder presteren, zoals Singapore, zullen zich in hun internationale profilering lastiger als leider via een voorbeeldrol kunnen profileren dan SIDS met een grote actiebereidheid of een relatief succesvolle energietransitie, zoals Tuvalu en Fiji.

(25)

24

Figuur 2. Elektriciteitsopwekking per bron in gigawatt-uur voor Tuvalu, Singapore en Fiji, 2012 – 2015.

Bron: Verenigde Naties. (2017d). UN Energy Statistics Yearbook: 32. Production of

Electricity by Type https://unstats.un.org/unsd/energy/yearbook/default.htm 52 51 52 52 0 2 2 3 0 20 40 60 2012 2013 2014 2015 Gig aw att -u u r elek tr iciteit Jaren Tuvalu

Fossiele Brandstoffen Zonne

46,936 47,963 49,310 50,272 0 10,000 20,000 30,000 40,000 50,000 60,000 2012 2013 2014 2015 Gig aw att -u u r elek triciteit Jaren Singapore Fossiele Brandstoffen 271 325 454 503 525 527 401 406 7 5 4 6 0 200 400 600 800 1000 2012 2013 2014 2015 Gig aw att -u u r elek tr iciteit Jaren Fiji

(26)

25

Tuvalu

Tuvalu is één van de kleinste AOSIS lidstaten, in 2011 bestaand uit een populatie van 11.206 (TCSD, 2015). Hiernaast kent Tuvalu door haar kleine omvang en afgelegenheid weinig natuurlijke hulpbronnen en is hierom economisch afhankelijk van kleinschalige visserij, overboekingen van Tuvaluanen vanuit andere landen en postzegelexport (The Commonwealth, 2018a). Dit heeft geresulteerd in zeer beperkte financiële mogelijkheden, een bbp van 5090 USD per capita in 2016 en een hulpafhankelijkheid van 17.29% (ontwikkelingshulp/bbp) (Wereldbank, 2018a). Economische tekorten dienen te worden gecompenseerd uit het Tuvalu Trust Fund – gesponsord door Australië, het Verenigd Koninkrijk en Nieuw-Zeeland – en bilaterale hulp vanuit Australië en Nieuw-Zeeland (The Commonwealth, 2018a). Het is niet verwonderlijk dat Tuvalu vanwege beperkte financiële middelen compleet afhankelijk is van ontwikkelingshulp om een succesvolle energietransitie te realiseren. Dit vond plaats in 2014 toen de OESO voor 17.19 miljoen USD investeerde in zonne- energie op Tuvalu (OESO, 2018a), maar van een succesvolle energietransitie is vooralsnog geen sprake.

De nationale belangen van Tuvalu zijn ondanks hun beperkte economische en financiële

mogelijkheden totaal gericht op de strijd tegen klimaatverandering en de weerbaarheid tegen de gevolgen ervan. De focus ligt hier sterk op omdat klimaatverandering de grootste veiligheidsdreiging voor Tuvalu is (Ielemia, 2007). Zo bedreigen extreme cyclonen, stijging van de zeespiegel, extreme regenval – wat resulteert in misoogsten en besmetting van zoet water met zout water – en afname van koraaldiversiteit en visstanden het voortbestaan van Tuvalu (ESCAP, 2016, p. 21-22). Het aanbod van Fiji om de bevolking van Tuvalu op te nemen als de eilandengroep onbewoonbaar mocht worden (UNFCCC, 2015e, p. 3), onderstreept de ernst van de realiteit. De prioriteiten van Tuvalu, het terugdringen van klimaatverandering en de weerbaarheid van Tuvalu tegen klimaatverandering vergroten, zijn sterk terug te zien in statements van Tuvalu in Algemene Vergaderingen van de VN (VN, 2005a; VN, 2006a; VN, 2007a; VN, 2008a; VN, 2009a; VN, 2010a; VN, 2011a; VN, 2012a; VN, 2013a; VN, 2014a; VN, 2015a; VN, 2016a):

‘Tuvalu observes with great disappointment the clear absence of this leadership particularly

emerging from the recently concluded Group of Eight (G-8) Summit. We need stringent, short-term targets by all major developed countries’ (VN, 2016a, p.14).

‘Tuvalu has also established a Tuvalu Climate Change Survival Fund, using its own meagre

financial resources, as a mechanism to show that we are serious in saving our people and enabling them to forever remain on the islands. However, on our own, we are quite unable to afford the immense cost of adapting to the impacts of climate change’ (VN, 2016a, p. 14).

Van leiden door middel van het nemen van een voorbeeldrol via een succesvolle energietransitie is dus geen sprake. Daarentegen vormen de factoren gelimiteerde financiële mogelijkheden en nationale

(27)

26

belangen – ofwel vergroting van de weerbaarheid tegen klimaatverandering – hun norm

entrepreneurschap sterk. Om dit te bereiken is Tuvalu van alle SIDS één van de actiefste landen in de UNFCCC, tussen 2007 en 2009 zelfs het actiefste land (Betzold, Castro & Weiler, 2012, p. 600). In de profilering in de UNFCCC valt dezelfde retoriek op:

‘We need insurance mechanisms funded by the international community to help us rebuild from the

impacts of climate change’ (UNFCCC, 2013, p. 2).

‘With respect to finance we must be assured that the most vulnerable are supported financially in

their mitigation and resilience-building endeavors’ (UNFCCC, 2015c, p. 2).

‘We need permanent mechanism for Loss and Damage anchored in the Paris Treaty to give us the

assurance that the necessary response to climate change impacts will be forthcoming’ (UNFCCC,

2015d, p. 3).

Van leiden door een voorbeeldrol in de energietransitie is door gelimiteerde financiële mogelijkheden bij Tuvalu geen sprake. Tuvalu’s norm entrepreneurschap wordt gevormd door haar grootste nationale belang, de strijd tegen klimaatverandering, maar blijft beperkt tot het aanspreken van welvarendere landen op hun verantwoordelijkheid.

Singapore

Singapore heeft zich sinds 1960 opgewerkt tot een zeer welvarende natie en ontvangt al sinds 1975 geen ontwikkelingshulp meer (Wereldbank, 2018b), uniek voor een SIDS. Via industrie, de dienstensector en bovenal het ontwikkelen van de belangrijkste doorvoerhaven ter wereld heeft Singapore anno 2017 een bbp van 52.600 USD per capita verkregen (Williams, 2017; Wereldbank, 2018b).

Ondanks deze welvaart is zelfs geen start gemaakt met de energietransitie, omdat – zo definieerde Minister van Buitenlandse Zaken Vivian Balakrishnan op 17 juli 2017 zelf – economische factoren, behoud van soevereiniteit en veiligheid de grootste prioriteiten van Singapore zijn (Strait Times, 2017). Deze thema’s zijn leidend in statements van Singapore in de Algemene Vergadering van de VN (VN, 2005b; VN, 2006c; VN, 2007b; VN, 2008c; VN, 2009c; VN, 2010a; VN, 2011c; VN, 2012a; VN, 2013a; VN, 2014b; VN, 2016c; VN, 2017c). Klimaatverandering staat minder urgent op de agenda en wordt sporadisch benoemd:

‘We cannot be sure whether our best efforts can stop global warming. The Earth’s climate has

always gone through cycles. But, even if all we can do is to slow down the process that will buy us time’ (VN, 2007b, p. 33).

(28)

27

‘Climate change is a long-term challenge for humanity which needs to be addressed with some

urgency’ (VN, 2009c, p. 42).

Klimaatverandering is voor Singapore een minder grote prioriteit omdat zij weerbaarder zijn tegen de gevolgen ervan vanwege hun welvaart, zoals door het verhogen van land en het plaatsen van betonnen zeeweringen langs minstens zeventig procent van de kust (Tan, 2018). Toenmalig Minister van Mileu, Vivian Balakrishnan, stelde hierover in 2012 dat zij hun verzekering voor de toekomst tegen

klimaatverandering kochten (Fogarty, 2012). Om deze reden is nog nauwelijks geïnvesteerd in de energietransitie in Singapore. Zo wordt honderd procent van de opgewekte elektriciteit uit fossiele brandstoffen gehaald en blijft gedurende de periode 2005 tot en met 2014 het duurzame aandeel geconsumeerde energie onder de één procent (VN, 2017d; UN-Data, 2018b).

Wel is klimaatverandering een thema van groeiend belang, zo blijkt uit bovenstaande maatregelen tegen klimaatverandering en dat Singapore één van de actiefste SIDS is binnen de UNFCCC (Betzold, Castro & Weiler, 2012, p. 600). Leiden door middel van een voorbeeldrol in de energietransitie is onmogelijk, maar andere voorbeelden worden aangehaald waarmee Singapores leiderschap in milieu en klimaat wordt geprofileerd:

‘And despite our rapid development, we have managed to preserve much of our biodiversity. One of

our nature reserves, Bukit Timah, contains more plant species than the entire North American continent’ (VN, 2013a, p. 5).

Tevens wordt het trainingsprogramma dat Singapore over duurzame ontwikkeling aanbiedt aan

onderontwikkelde staten benadrukt (VN, 2016c, p. 11). Ook in de UNFCCC profilering zet deze tendens van het positief presenteren van eigen prestaties door:

‘Singapore generates relatively low levels of carbon emissions per GDP dollar in the world, ranking

113th out of 140 countries’ (UNFCCC, 2014, p. 2).

‘For example, despite our small land area and high urban density constraints, we aim to raise the

adoption of solar power in our system from around 100 megawatt peak (MWp) today to 350 MWp by 2020’ (UNFCCC, 2016, p. 3).

Kritische analyse van deze presentatie nuanceert de ontwikkelingen van Singapore. Wanneer de CO2 uitstoot per capita wordt bekeken, bezet Singapore de 26e plek op de wereldranglijst (NCCS, 2018). Daarnaast resulteerden de investeringen in energie anno 2018 in 2 procent elektriciteit uit zonne-energie in het totale zonne-energieverbruik van Singapore (Channel News Asia, 2018). Geconcludeerd kan worden dat Singapore niet kan leiden door leiderschap in de energietransitie. Om dit te compenseren en

(29)

28

hun norm entrepreneurschap te versterken, probeert Singapore zich te profileren als leider door middel van het nemen van een voorbeeldrol op andere gebieden.

Fiji

Fiji is een eilandengroep in de Stille Oceaan met een populatie van 898.760 in 2016 (Wereldbank, 2018c). De economie van Fiji is voornamelijk gebaseerd op toerisme en landbouw, waarvan veel

zelfvoorzienende agrarische productie. Het mijnen van goud, visserij en houtkap completeren de belangrijkste economische activiteiten op Fiji (The Commonwealth, 2018b). Het bbp per capita ligt met 4780 USD lager van dat van Tuvalu (Wereldbank, 2018c), maar kent door bovenstaande verschillende economische activiteiten grotere financiële onafhankelijkheid dan Tuvalu.

Fiji is kwetsbaar voor de gevolgen van klimaatverandering, zoals overstromingen en cyclonen en de stijging van de zeespiegel (Slezak, 2017). Desondanks lagen door de nasleep van de staatsgreep van 2006 Fiji’s prioriteiten niet bij klimaatverandering (Maynard, 2006). Fiji richtte zich op legitimatie van het regime aangezien zij als ontwikkelingsland veel baat hadden bij volwaardig VN-lidmaatschap (Fiji MoFA, 2018). Om deze voordelen te bemachtigen moest Fiji als serieus lid van de internationale

gemeenschap worden gezien. Dit geschiedde toen in 2014 de democratie hersteld werd via democratische verkiezingen (The Guardian, 2014), waarna klimaatverandering wederom de grootste prioriteit werd.

Door relatieve financiële mogelijkheden en actiebereidheid voor 2006 heeft Fiji een relatief sterke energietransitie kunnen doormaken. Fiji’s duurzame energie is afkomstig van de in 1983 geopende Manusava waterkrachtcentrale. Van de benodigde 234 miljoen USD droeg de Wereldbank slechts 15 miljoen USD bij – de rest was afkomstig uit de staatskas en leningen (Wereldbank, 2018d). Door toegenomen vraag naar energie liep het aandeel duurzame energie tussen 2005 en 2014 terug van 45.61 procent naar 29.77 procent (UN-Data, 2018b).

In Fiji’s profilering in de VN en de UNFCCC vallen deze veranderende belangen terug te zien. Tot het herstel van democratie in 2014 was Fiji hoofdzakelijk bezig haarzelf als legitieme staat te presenteren in de Algemene Vergadering van de VN (VN, 2008a; VN, 2009a; VN, 2010b; VN, 2011b; VN, 2012b; VN, 2013b). Na 2014 werd klimaatverandering de grootste nationale prioriteit (VN, 2014b; VN, 2015b; VN, 2016b; VN, 2017b):

‘I repeat here what I have said in other forums: history will judge the world’s major

carbon-emitters extremely harshly, unless they take immediate and comprehensive steps to reduce emissions. It is simply not acceptable, purely in moral terms, for the world to allow the small island developing states to sink slowly beneath the waves because of the selfish determination of industrialized nations to protect their own economies. Time is fast running out, and I beg Governments to act’ (VN, 2014b, p. 24).

(30)

29

Ook in de UNFCCC is vanaf 2014 profilering via het nemen van een voorbeeldrol terug te zien:

‘Fiji’s own carbon emissions are a minute proportion of the global output, 0.04 percent. But we

are still prepared to cut that figure by 30 percent by 2030 as part of our contribution to the collective challenge we face. However, the onus is clearly on the industrialized nations to give us a fighting chance. It is, of course, a moral imperative’ (UNFCCC, 2015e, p. 5)

Echter, Fiji profileert zichzelf voornamelijk als inclusieve staat waar duurzame ontwikkeling en mensenrechten centraal staan. Hiermee wordt klimaatverandering via dezelfde verhaallijn als in de periode 2006 – 2014 aangekaart. Zo bood Fiji, zoals eerder vermeld, permanent verblijf aan de bevolking van Kiribati en Tuvalu, mochten hun eilanden onbewoonbaar worden (UNFCCC, 2015e, p. 3) en was de titel van de afsluitende speech van Fiji’s president Bainimarama bij de UNFCCC 2017 We Must Put

People First (UNFCCC, 2017c, p. 1). Deze benadering van een inclusieve maatschappij wordt

overgeplaatst op de wereld als gemeenschap om in actie te komen tegen klimaatverandering:

‘We must work together as a global community to increase the proportion of finance available for

climate adaptation and resilience building’ (UNFCCC, 2017c).

Het norm entrepreneurschap tegen klimaatverandering van Fiji wordt dus minder gevormd door hun voorbeeldrol in de energietransitie en sterker gevormd via profilering als inclusieve maatschappij en gelijke duurzame ontwikkeling, afkomstig uit de periode 2006 – 2014.

(31)
(32)

31

Conclusie

Een antwoord op de hoofdvraag, hoe de energietransitie op SIDS verloopt en in hoeverre deze

energietransitie – ofwel het leiden via een voorbeeldrol – de internationale profilering van SIDS tegen klimaatverandering vormt, is tweeledig.

Ten eerste, kijkende naar de indicatoren elektriciteitsopwekking en energieverbruik kan

geconcludeerd worden dat de energietransitie op SIDS een tegenovergestelde niet-duurzame trend volgt in plaats van de verwachtte duurzame trend. Hoewel de periode 2012 – 2015 een relatief korte periode is om vergaande conclusies op te baseren, is in deze periode zowel relatief als absoluut een duidelijke negatieve trend waarneembaar richting niet-duurzame elektriciteitsopwekking. Hiernaast nam het duurzame aandeel geconsumeerde energie procentueel in de periode 2005 – 2014 af.

Ten tweede kan worden geconcludeerd dat SIDS zich internationaal nauwelijks via een voorbeeldrol in de energietransitie profileren tegen klimaatverandering. Voor SIDS als groep zou dit, gezien de negatieve trend in duurzaamheid, ook ongeloofwaardig zijn. Individueel relatief succesvolle SIDS daarentegen, zoals Fiji, profileren zich ook niet met hun relatieve succesvolle leidersrol in de energietransitie. Individueel norm entrepreneurschap wordt sterk gevormd door verschillende financiële middelen en nationale belangen, zo blijkt uit de analyse van Tuvalu, Singapore en Fiji. Zo beroept Tuvalu zich op de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap om Tuvalu te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering in de hoop ontwikkelingshulp aan te trekken. Singapore profileert zich via verschillende voorbeelden van leiderschap in duurzaamheid duurzamer dan hun energietransitie weerspiegelt om hun norm entrepreneurschap kracht bij te zetten. Fiji benadrukte sinds 2006 haar inclusieve karakter en hanteert deze retoriek sinds 2014 ook om haar norm entrepreneurschap tegen klimaatverandering te sturen.

Deze resultaten sluiten gedeeltelijk aan bij de verwachtingen. SIDS zetten zich namelijk, zoals verwacht, sterk in als norm entrepreneurs. Tevens werd verwacht dat SIDS sterk zouden inzetten op een succesvolle energietransitie aangezien dit hun norm entrepreneurschap zou versterken, omdat zij op deze manier werkelijk de leiderschapsrol naar zich toe zouden trekken. Op dit punt blijkt uit de kwalitatieve analyse grote diversiteit tussen SIDS te bestaan. Zo worden sommige SIDS beperkt in hun

mogelijkheden, zoals Tuvalu en in mindere mate Fiji, terwijl Singapore ondanks haar mogelijkheden niet sterk inzet op de energietransitie.

Dit is tevens een hoofdconclusie van dit onderzoek: de invulling van het norm entrepreneurschap van SIDS is sterk divers door verschillen in financiële middelen en nationale belangen. Het ligt in de lijn der verwachting dat deze factoren ook sterk vormgevend zijn voor het norm entrepreneurschap van andere kleine en misschien zelfs grote staten. De belangrijkste implicatie hiervan is dat in toekomstig onderzoek meer gekeken moet worden naar de profilering van individuele SIDS in plaats van SIDS als

(33)

32

groep, zoals nu veelal wordt gedaan (Dornan, 2015; Dornan & Shah, 2016; Águeda Corneloup & Mol, 2014). De diversiteit binnen het norm entrepreneurschap van SIDS geeft weer hoe immens divers en groot de gevolgen van klimaatverandering zijn – wat de noodzaak tot actie benadrukt – en hierom ligt

misschien juist in deze diversiteit de kracht van hun norm entrepreneurschap.

(34)

33

Literatuurlijst

Águeda Corneloup, I. & Mol, A. (2014). Small Island Developing States and International Climate Change Negotiations: The Power of Moral “Leadership”. International Environmental

Agreements: Politics, Law and Economics,14(3), 281-297.

Anckar, C. (2007). On the Applicability of the Most Similar System Design and the Most Different System Design in Comparative Research. International Journal of Social Research Methods,

11(5), 389-401.

Ashe, J.W., Lierop, R. & Cherian, A. (1999). The Role of the Alliance of Small Island States (AOSIS) in the Negotiation of the United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC).

Natural Resources Forum, 23(3), 209-220.

AOSIS (Alliance of Small Island States). (2016, 22 april). AOSIS Members Join Secretary General in Early Ratification Event. Geraadpleegd op 6 april, van

aosis.org/aosis-members-joins-secretary-general-in-early-ratification-event/

Betzold, C., Castro, P. & Weiler, F. (2012). AOSIS in the UNFCCC negotiations: from unity to fragmentation?. Climate Policy, 5(12), 591- 613.

Browning, C.S. (2006). Small, Smart, and Salient? Rethinking Identity in the Small States Literature.

Cambridge Review of International Affairs, 19(4), 669-684.

Chanel News Asia. (2018, 28 maart). From floating solar farms, to HDB rooftops: Where Singapore's sun-powered future lies. Geraadpleegd op 15 mei 2018, van

https://www.channelnewsasia.com/news/cnainsider/floating-solar-farm-hdb-singapore-testbed-energy-photovoltaic-10064656

Chasek, P.S. (2005). Margins of Power: Coalition Building and Coalition Maintenance of the South Pacific Island States and the Alliance of Small Island States. Review of European Community &

International Environmental Law, 14(2),125-137.

Climate Policy Observer. (2017, 19 december). Alliance of Small Island States. Geraadpleegd op 5 april 2018, van

http://climateobserver.org/country-profiles/alliance-of-small-island-states/

Corbett, J., & Connel, J. (2015). All the World is a Stage: Global Governance, Human Resources, and the ‘Problem’ of Smallness. The Pacific Review, 01, 1-25.

(35)

34

Cooper, A. F., & Shaw, T. M. (2013). The Diplomacies of Small States: Between Vulnerability and

Resilience. (Basingstoke, Verenigd Koninkrijk: Palgrave Macmillan).

Dornan, M. (2015). Renewable Energy Development in Small Island Developing States of the Pacific.

Resources, 4(3), 490-506.

Dornan, M. & Shah, K.U. (2016). Energy Policy, Aid and the Development of Renewable Energy Resources in Small Island Developing States. Energy Policy, 98, 759-767.

Economic and Social Commission for Asia and the Pacific (ESCAP). (2016). Tuvalu: Climate Change and Migration Relationships Between Household Vulnerability, Human Mobility and Climate Change (VN rapport). Geraadpleegd van

http://collections.unu.edu/eserv/UNU:5856/Online_No_18_Tuvalu_Report_161207_.pdf Fiji Ministry of Foreign Affairs (Fiji MoFA). (2018). Foreign Policy. Geraadpleegd op 4 juni 2018, van

http://www.foreignaffairs.gov.fj/head-quarters/10-foreign-policy/foreign-policy

Fogarty, D. (2012, 17 januari). Singapore raises sea defences against tide of climate change. Reuters. Geraadpleegd op 1 juni 2018, van

https://www.reuters.com/article/uk-climate-singapore/singapore-raises-sea-defences-against-tide-of-climate-change-idUSLNE80Q00J20120127

Hey, J.A.K. (2003). Small States in World Politics. (Boulder, Verenigde Staten: Lynne Rienner Publishers).

Ielemia, A. (2007). A Threat to our Human Rights: Tuvalu’s Perspective on Climate Change. UN

Chronicle, 44(2), geraadpleegd van

https://unchronicle.un.org/article/threat-our-human-rights-tuvalu-s-perspective-climate-change Ingebritsen, C. (2006). Norm Entrepreneurs: Scandinavia’s Role in World Politics, in Ingebritsen, C.,

Neumann, I.B., Gstohl, S., & Beyer, J. (eds) Small States in International Relations. (Seattle, Verenigde Staten: University of Washington Press), 273–85.

Keck, M.E., & Sikkink, K. (1998). Activists Beyond Borders: Advocacy Networks in International

Politics. (Ithaca, Verenigde Staten: Cornell University Press).

Lieberman, E.S. (2005). Nested Analysis as a Mixed-Method for Comparative Research. American

(36)

35

Luetjens, J. (2017, 18 april). A Primer on Policy Entrepreneurs. Geraadpleegd op 4 april 2018, van https://i2insights.org/2017/04/18/policy-entrepreneurs-primer/

Maynard, R. (2006, 5 december). Fiji Military Seizes Power in Bloodless Coup. The Guardian. Geraadpleegd op 11 mei 2018, van

https://www.theguardian.com/world/2006/dec/05/fiji.travel2

Niles, K. & Lloyd, B. (2013). Small Island Development States (SIDS) & Energy Aid: Impacts on the Energy Sector in the Caribbean and the Pacific. Energy for Sustainable Development, 13, 521-530.

Niles, K. & Lloyd, B. (2014). Using Power Sector Reform as an Opportunity to Increase the Uptake of Renewable Energy in the Power Sector: Responding to Peak Oil and Climate Change in the Caribbean and the Pacific Small Island Developing States, Between 1970-2010. Natural

Resources Forum, 13, 14-26.

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). (2018a). Creditoral Reporting System. Geraadpleegd op 2 mei 2018, van

https://stats.oecd.org/Index.aspx?DataSetCode=CRS1#

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). (2018b). Development Aid at a

Glance: Statistics by Region: 1. Developing Countries (OESO Rapport). Geraadpleegd van

http://www.oecd.org/dac/financing-sustainable-development/development-finance-data/World-Development-Aid-at-a-Glance-2018.pdf

Philander, S. G. (2012). Encyclopedia of Global Warming and Climate Change. (Thousand Oaks, Verenigde Staten: SAGE Publications).

Schwerhoff, G. (2016). The Economics of Leadership in Climate Change Mitigation. Climate Policy, 16, 196-214.

Shrader-Frechette, K. (2011). What Will Work: Fighting Climate Change with Renewable Energy, Not

Nuclear Power. (New York, Verenigde Staten: Oxford University Press).

Simpson, A.W. (2018, 5 februari). Realism, Small States and Neutrality. E-International Relations. Geraadpleegd op 1 juni 2018, van

http://www.e-ir.info/2018/02/05/realism-small-states-and-neutrality/

Slezak, M. (2017, 9 november). Fiji told it must spend billions to adapt to climate change. The Guardian. Geraadpleegd op 1 juni 2018, van

(37)

36

https://www.theguardian.com/environment/2017/nov/10/fiji-told-it-must-spend-billions-to-adapt-to-climate-change

Steer, A., & Hanson, C. (2015, 19 januari). Biofuels are not a green alternative to fossil fuels. The

Guardian. Geraadpleegd op 30 mei 2018, van

https://www.theguardian.com/environment/2015/jan/29/biofuels-are-not-the-green-alternative-to-fossil-fuels-they-are-sold-as

Strait Times. (2017, 17 juli). Full speech: Five core principles of Singapore's foreign policy. Strait Times. Geraadpleegd op 1 juni 2018, van

https://www.straitstimes.com/singapore/five-core-principles-of-singapores-foreign-policy Sustainable Development Knowledge Platform (SDKP). (2018, 2 mei). Small Island Development States.

Geraadpleegd op 2 mei 2018, van

https://sustainabledevelopment.un.org/topics/sids/list

Tan, A. (2018, 18 januari). Singapore to boost climate change defences. Strait Times. Geraadpleegd op 1 juni 2018, van

https://www.straitstimes.com/singapore/environment/spore-to-boost-climate-change-defences The Commonwealth. (2018a). Tuvalu: Economy. Geraadpleegd op 1 juni 2018, van

http://thecommonwealth.org/our-member-countries/tuvalu/economy The Commonwealth. (2018b). Fiji: Economy. Geraadpleegd op 1 juni 2018, van

http://thecommonwealth.org/our-member-countries/fiji/economy

The Guardian. (2014, 22 september). Fiji's Frank Bainimarama confirmed as election winner with outright majority. The Guardian. Geraadpleegd op 1 juni 2018, van

https://www.theguardian.com/world/2014/sep/22/fiji-frank-bainimarama-confirmed-election-winner-outright-majority

Timilsina, G.R., & Shah, K.U. (2016). Filling the Gaps: Policy Supports and Interventions for Scaling Up Renewable Energy Development in Small Island Developing States. Energy Policy, 98, 653-662.

Tuvalu Central Statistics Division (TCSD). (2015). Tuvalu Statistics at a Glance. Geraadpleegd op 1 juni 2018, van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Rechtsvraag: als vraagouder niet kan aantonen dat alle kosten zijn betaald, heeft de vraagouder dan in het geheel geen recht

Omdat het aantal deelnemers dat een indicatie laaggeletterdheid krijgt onder mensen die Nederlands niet als moedertaal hebben veel hoger is dan onder mensen met Nederlands

Werknemer met schulden, full time, minimum inkomen > Kost 7000,-.. Signalen

De afgelopen jaren ging Movisie met tien gemeen- ten, professionals en klanten in die gemeenten in gesprek over de gewenste effecten van aanpak- ken in het sociale domein..

voorkomen of opgelost. Op dit moment is er een wirwar van regelingen en samenwerkingsverban- den. c) Taken moeten zo veel mogelijk door één bestuurslaag worden

Uit de aan- wezigheid van deze beide drijfveren is te verklaren dat de Nota zich samen- trekt op de vraagstukken verband houdend met de herstructurering van

de pachtnormenbeschikking terugwerken- de kracht toe te kennen. Maar er is niet voorzien in de mogelijkheid van tussen- tijdse, dus directe herziening van de

Deze gedachte zal echter op politieke gronden (en niet op principiële gronden zoals graag wordt voorgewend) door onze rege- ringspartner vrij zeker worden