• No results found

ENKELE PROBLEMEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "ENKELE PROBLEMEN "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I, een rische ), een rkla.

I. de

van ie de oefte, nder.

alles , hier

~

. van larin. doch rt in tern. van

etref.

leken

I

,nkele y

z:::;

cho.

~itend

[elijke

~n ge.

enken

>"KER

PRO~ DR G

n

J BRANDT

ENKELE PROBLEMEN

VAN EEN

WEST-EUROPESE UNIE

H

et schijnt de rol van Tsjechoslowakije te moeten zijn om als een "mene tekel" aan de wand te worden geschreven. Zo was het in 1939, zo was het in 1948. Tot die 15de Maart 1939, toen Hitlers troepen Praag binnentrokken, overheerste in de kabinetten zowel als in de publieke opinie van West-Europa de mening: het zal zo'n vaart niet lopen. Had niet München "bewezen", dat er tenslotte met Hitler te praten viel en waren na de bezetting van het Sudeten- land zijn /"redelijke territoriale eisen" in Midden-Europa niet inge- willigd. Maar op die idus van Maart gingen de ogen, die willens of onwillens dicht waren gebleven, 'plotseling open. Wat de bezetting van het Rijnland, de interventie in Spanje, de Anschluss en München niet hadden kunnen bewerkstelligen, dat gebeurde op het ogenblik.

dat Hitier zijn intocht deed in Praag: men herkende hem en het systeem dat het zijne was als onverenigbaar met de waarden, waar- voor West-Europa tot nu toe had gestaan. En in koortsachtige haast ging men naar middelen tot afweer zoeken.

Mutatis mutandis ging het in 1948 op een soortgelijke wijze. De vergelijking gaat niet helemaal op, de politiek van toegeven aan. de Sowjetunie, van ogen dicht doen voor haar methodes had al eerder een einde genomen, maar toch had de gang van zaken in Boelgarije, in Roemenië, in Hongarije, in de Sowjetzone van Duitsland ook ditmaal het gevoel van: het zal zo'n vaart niet lopen niet helemaal uit de wereld geholpen. Doch op het ogenblik, dat de Sowjetunie Praag en Bratislava bezette door middel van de communistische partij in Tsjechoslowakije, ging er een schok door West-Europa en de wereld,

(2)

begonnen de alarmklokken te luiden en begon men in koortsachtige haast naar middelen tot afweer te zoeken.

In beide gevallen, in 1939 zowel als in 1948 kwam die gebeurtenis

niet " onverwacht, noch was zij uiterlijk bekeken van zo opvallend

grote betekenis. Hitler bezette een Tsjechoslowakije, dat sinds Mün- chen al aan hem overgeleverd was en 'zijn trouwbreuk ,bij deze gelegen- heid was waarlijk niet de eerste noch de grootste. En !het Tsjechoslo- wakije, dat in Februari j.l. aan de staatsgreep van de communisten ten offer viel, lag ook voor die tijd reeds achter het ijzeren gordijn en het had r~eds ruim een half jaar tevoren door een ultimatum van Moskou van deelneming aan het plan-Marshall moet afzien.

Vanwaar dan toch die felle reactie op dit gebeuren, vanwaar dit mene tekel? De verklaring hiervoor wordt in allerlei factoren gezocht De Tsjechen hebben zeer vele betrekkingen met West-Europa gehad.

ze zijn populair in het Westen, heel anders dan de andere staten achter het ijzeren gordijn hadden zij een werkelijk democratisch staatsbestel in de zin, waarin wij "in West-Europa dit verstaan, enzo- voort. Dit is ongetwijfeld allemaal juist en kan zeker als verklaring dienen van de reactie in een groot gedeelte van de publieke opinie.

Maar de behoefte van de regeringen van West-Europa om zich in haast te gaan bezinnen op middelen tot afweer wordt hierdoor toch maar voor een gedeelte verklaard. Voor hen en hun militaire adviseurs is de voornaamste overweging een andere: de strategische positie van Tsjechoslowakije. Dit gold voor 1939, dit geldt ook voor 1948. Mij dunkt ik behoef dit niet nader uit te werken, één blik op de kaart is voldoende. Tsjechoslowakije beheerst het hele Donaubekken, het flankeert Oostenrijk (nu aan drie kanten omsingeld) en Polen, het ligt ~p de weg van de Sowjettroepen naar de Adriatische Zee.

De gelijkschakeling van Tsjechoslowakije in Februari j.l. was daar- om voor de regeringen van het Westen een teken, dat het Kremlin niet langer dacht in politieke categorieën, maar dat het overgescha- keld had naar die van overwegend militair-strategische aard. In het feit, dat tegelijk met de actie in Tsjechoslowakije Finland werd "uit- genodigd" tot het sluiten van een militair pact met de Sowjetunie en dat eveneens in diezelfde tijd de benoeming van een nieuwe Russi- sche gezant in Ankara werd bekend gemaakt, met andere woorden, dat er ook op de beide flanken van het lange Europese "front" bewe- ging kwam, zag het Westén een Ibevestiging van bovenstaande con- clusie.

In 1939 nam de afweer van de bedreiging de vorm aan van de opbouw van het "vredesfront" door Engeland. Chamberlain garan- deerde Polen en Roemenië, Parijs en Londen zochten via Turkije

(3)

con-

in de

~aran­

urkije

contact met de Sowjetunie. Wij herinneren ons het resultaat van al deze pogingen: het vredesfront kwam niet tot stand. Het heeft geen zin op de oorzaken hiervan nader in te gaan, zelfs niet om er een waarschuwing in het algemeen uit te halen, want de verhoudingen in 1948 liggen in dit opzicht totaal anders dan ze in 1939 lagen. Ik ben hier aan de grens van mijn vergelijking tussen die twee jaren aan- geland en ik laat haar dus verder rusten.

Ditmaal is de reactie in het Westen op het gebeurde in Tsjecho- slowakije prompt geweest; in de twee maanden, welke sindsdien verlopen zijn, is heel wat gebeurd. liet plan-Marshall is in werking getreden, de Zestien landen hebben een economisch handvest onder- tekend en een opperste Economische Raad ingesteld, Engeland, Frank- rijk en de Benelux hebben het pact van Vijf gesloten, een West- europese unie is in het zicht gekomen. De vijfde colonne van de naaste toekomst, de communisten, zijn overal in de landen van het Westen geïsoleerd, de maatregelen tegen acties van binnenuit in verschillende staten verscherpt of voor het eerst getroffen. En wat zeker zo belangrijk is als het laatste: de geestelijke weerbaarmaking wordt met kracht ter hand genomen en de idee van een aaneensluiting van West-Europa voor het behoud van wat alleen het leven daar waarde geeft is niet langer een ideaal van een handjevol intellectuelen, zij is bezig door te dringen in de massa der volkeren. Reeds heeft het Westen één geweldig succes geboekt, dat door latere historici wel eens als van beslissende betekenis zou kunnen worden beschouwd: de Italiaanse stembus heeft met onverholen duidelijkheid gesproken, dat Italië bij het Westen hoort en daar wenst te blijven.

Wil dat nu zeggen, dat wij er zijn? Natuurlijk niet, dit betekent niets meer, maar ook niets minder dan dat de eerste stappen op de brug zijn gezet en voor "hei roepen" is dus voorlopig nog niet de minste aanleiding. De versperringen, die opgeruimd moeten worden, voor wij de overkant bereikt zullen hebben, zullen nog vele zijn.

Ik schreef hierboven: een Westeuropese unie is in het zicht geko- men. Dit geldt intussen voorlopig alleen nog maar voor het economi- sche. Van een politieke en militaire federatie van heel het Westen is op het ogenblik alleen nog maar in theorie sprake. Op dit laatste terrein is het Pact van Vijf het enige concrete, waar ik op wijzen kan.

En tegelijk moet ik er bij voegen, dat, al zit er schot in de zaak.

getuige de instelling van de Consultatieve Raad en van de economi- sche en militaire commissies daarvan, het nog wel even duren zal voor de vijf staten in kwestie daar zijn, waar zij bedoelen te komen.

In mijn constateren, dat dit zo is, zit intussen geen zweem van pessi- misme, laat staan van defaitisme. De moeilijkheden zijn nu eenmaal vele.

(4)

Afgezien van de meest voor de hand liggende kwestie, n.l. wie de leiding der Vijf moet hebben, Engeland of Frankrijk (voor de Fransen is het nog altijd vanzelfsprekend, dat aan hun land de leiding in {West-]Europa toekomt!) is de voornaamste interne moeilijkheid natuurlijk het probleem-Duitsland, wat in dit geval vooral wil zeggen het probleem-West-Duitsland. Wanneer ik dit een interne moeilijkheid noem, dan is dit maar zeer betrekkelijk juist. Want afgezien nog van het feit, dat dit ook een van de belangrijkste vraagstukken is voor de Zestien, staat het in ieder geval vast, dat de Vijf hiervoor nooit een oplossing kunnen vinden zonder de Ver. Staten. Maar toch is het ook een intern probleem, omdat ook de Vijf zelf het onderling niet eens zijn over de wijze, waarop West-Duitsland opgenomen cn dienstbaar gemaakt moet worden aan het geheel van West-Europa. Natuurlijk is Frankrijk het grote struikelblok in deze. Ik zeg natuurlijk, omdat dit vraagstuk - afgezien van de speciale economische belangen, welke dit land ten aanzien van West-Duitsland heeft - door de Franse regering en het Franse volk allereerst gezien wordt uit een oogpunt van de veiligheid. Voor de Fransen laten Pact van Vijf en de kwestie- West-Duitsland zich doodeenvoudig onder één noemer brengen:

veiligheid. En het is juist daarom - en dit komt als een concrete bijzonderheid boven op de algemene vanzelfsprekendheid, waar ik het straks over had, - dat Frankrijk er op uit is om de leiding van het Pact van Vijf zoveel mogelijk aan zich te trekken als nog weer een extra-garantie voor die veiligheid.

Wat dit probleem nog ingewikkelder maakt, is, dat het Pact van Vijf in de ogen van Washington en Londen veel meer gezien moet worden als een factor in de verhouding tot de Sowjetunie dan tot Duitsland. De Franse politiek is niet zo irreëel, dat zij dit helemaal niet zo ziet, allerminst, het is een kwestie van meer of minder. Maar ook deze nuance brengt haar eigen moeilijkheden mee.

En nu ik het toch over de verhouding tussen de Ver. Staten en de Vijf heb, geeft mij dit een ongezochte overgang naar een andere tot nu toe onopgeloste moeilijkheid: de garantie van de Ver. Staten voor een eventuele Westeuropese unie of voor het ogenblik voor het Pact van Vijf. Het is volkomen begrijpelijk, dat Londen, Parijs en de Benelux zo'n garantie wensen, ja sterker, verlangen. Tegen hun rede- nering, dat West-Europa'voor het geval van een oorlog tussen de Ver.

Staten en de Sowjetunie (dit is de eventualiteit, waarmede de. mili- taire staven rekening moeten houden!) het meest geëxponeerd is, dat het eventueel het spits moet afbijten voor t,ie Amerikanen en dat het daarbij niet de risico mag lopen \ door dezen in de steek te worden gelaten, is weinig in te brengen. Dit weet men in Washington ook heel goed. Aan de andere kant echter wenst het State Department - en

(5)

kis fat dit jwelke rranse Igpunt restie- (ngen:

~

ik het n het crete

reen [t van moet n tot emaal Maar en de e tot

f;'~:

_ Ver.

mili- s, dat ilt het orden

~ heel -en

dat kunnen wij alleen maar toejuichen - zo'n garantie alleen te geven, wanneer het voldoende zekerheid heeft, dat het haar kan nakomen.

En hierover lopen de meningen aan de overkant van de Atlantische Oceaan op het ogenblik sterk uiteen. Het is bekend, dat onder de Amerikaanse militaire deskundigen een stroming is, waartoe van een andere hoek uit ook Walter Lippman behoort, die West-Europa a priori als onverdedigbaar beschouwt (met als enige uitzondering misschien het Pyrenese schiereiland) en die alle krachten wil concen- treren op de latere bevrijding ervan via Afrika en het Midden Oosten,

Daar komt nog bij, dat van Amerikaanse zijde geredeneerd wordt.

dat de Ver. Staten, alvorens zo'n garantie aan West-Europa te kunnen en te willen geven, hunnerzijds de zekerheid dienen te hebben, dat de staten van West-Europa zelf de defensie van hun grondgebied zo goed mogelijk in orde hebben, Dit is ook weer volkomen begrijpelijk. Alleen de kans bestaat, dat men op deze manier in een kringetje gaat rond- draaien: zonder Amerikaanse garantie geen behoorlijke defensie van West-Europa, zonder het laatste geen garantie door de Ver. Staten.

In dit verband vind ik het bericht, dat eind April in de krant stond.

dat het State Department een leverantie van oorlogsmateriaal voor de opbouw van de defensie van West-Europa op leen- en pachtbasis zou overwegen, zeer belangrijk. Daarmee zou men inderdaad een begin- draad van dit verwarde kluwen te pakken hebben.

Een andere kwestie is bovendien nog, dat bepaalde militaire kringen in Amerika en in Engeland zich afvragen, of hun collega's in West- Europa de lessen uit de vorige oorlog wel voldoende hebben geleerd, Als niet-deskundige op dit terrein kan ik niet zeggen, of er reden is voor die twijfel noch wat de waarde ervan is, ik vermeld haar slechts Zeker is in ieder geval, dat die kringen in kwestie heel onaangename herinneringen hebben overgehouden uit de maanden van de generaals Gamelin en Gort met hun Maginotlinie-zekerheid en hun zelfverze- kerde strategie van de "phoney-war" en dat zij ervoor willen waken, dat West-Europa en zij zelf geen herhaling hiervan behoeven te be- leven,

Op gevaar af van te veel ineens aan te snijden, moet ik er toch nog één kwestie bijhalen: Spanje. Want ook deze is een ernstig struikel- blok op de weg naar een Westeuropese eenheid. Op zichzelf hoort Spanje natuurlijk bij West-Europa, zou het niet alleen voor dit land, maar ook voor de Zestien in hoge mate gewenst zijn, dat het deel kreeg aan de Marshall-hulp en zijn 'bijdrage leverde aan het geheel der Westeuropese productie, is het bovendien een onmisbare factor voor de defensie van West-Europa en het hele Middellandse-Zeegebied. Ik geloof, dat iedereen het hierover eens is. Maar .... Spanje is nog altijd

(6)

Franco-Spanje. Van overwegingen van zuivere machtspolitiek uit gezien is dit natuurlijk geen argument. Vandaar, dat het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden om vijf minuten vóór twaalf het besluit nam om Franco-Spanje in het European Recovery Program op te nemen.

Truman en Marshall echter begrepen, dat deze beslissing ten opzichte van de Westeuropese democratieën psychologisch (dat is in dit geval evengoed: in het opzicht van machtspolitiek!) volkomen fout was.

Want voor deze geldt nog altijd het "non taU auxilio" (= niet met zo,janige hulp). En Truman en de Senaat hebben deze beslissing dus weer uit de wet op de hulpverlening gelicht.

Maar met dit, laat ik het maar noemen negatieve, gebaar is de zaak niet opgelost. Zo min als met de resolutie van de verenigde sociaal- democratische partijen op hun jongste conferentie in Parijs, waarin nog eens staat, dat zij Franco-Spanje onder geen beding in een West- europese federatie willen opnemen. Ik zal de laatste zijn om de waarde van dit principiële "non possumus" te onderschatten, in het bijzonder ook niet tegenover al die kringen in de Ver. Staten en in Europa, die helemaal in machtspolitieke categorieën denken. Doch daarnaast wil ik dan ook niet verzwijgen, dat ook deze resolutie de zaak, waar het.om gaat, niet nader tot een oplossing heeft gebracht.

En toch is het in hoge mate gewenst, ja noodzakelijk, dat die op- lossing op korte termijn wordt gevonden. Zo voelt men het vooral ook in het Foreign Office, waar men de kwestie-Franco als een van de grote scheidsmuren tussen de Ver. Staten en West-Europa weet.

Maar is er kans op een oplossing? Volgens de Observer van 25 April wel. Volgens dit in de regel voortreffelijk geïnformeerde blad zouden er de volgende nieuwe factoren in het spel zijn. Ten eerste zouden de Italiaanse verkiezingen in Spanje een hele sterke indruk hebben gemaakt, omdat hierdoor gebleken is, dat ook een democratische staat tot afweer van het communisme in staat is en dat het dus onnodig is om er alleen hiervoor een dictator op na te houden. Daamaastheefthet Italiaanse voorbeeld de Spaanse katholieken en cle.ricalen geleerd, dat het Vaticaan de samenwerking tussen de katholieken en sociaal-demo- craten aanmoedigt. In de tweede plaats zouden de besptekingen te Parijs tussen de Spaanse republikeinen en de monarchisten, waarvan de socialist Prieto de grote man is, goede vorderingen maken, volgens de Observer zelfs zo goed, dat een accoord ieder ogenblik verwacht kan worden. Van speciaal belang hierbij is nog de mededeling van het Engelse blad, dat de pretendent Don Juan tot nu toe weerstand zou hebben geboden aan alle pressie van Amerikaanse zijde om hem tot een accoord met Franco te brengen; hij zou integendeel zijn aanhan- gers nadrukkelijk gemachtigd hebben om de besprekingen in Parijs voort te zetten.

(7)

uit

was.

met dus

1 het zou

1 tot han- larijs

Wanneer de Observer gelijk heeft, wanneer bij zijn correspondent de wens niet de vader van de gedachte is geweest, dan zouden wij inderdaad een grote stap nader tot de oplossing van dit netelige pro- bleem zijn gekomen. Het zal dan wel de bedoeling zijn, dat Spanje een monarchie wordt en dat er een regering wordt gevormd op demo- cratische grondslag. En wanneer de Ver. Staten (met het lokaas van de Marshall-hulp) en het Vaticaan zich hierachter zouden stellen, dan zal het toch weinig moeite kosten om Franco weg te krijgen. En dit zou in alle mogelijke opzichten een hoogst belangrijke gebeurtenis zijn, niet in de laatste plaats voor de opbouw van een goedsluitend vredes-

fro~t in Europa en dus in de wereld.

(8)

MR DR J. BARENTS

FEDERALISME

LEUS EN WERKELIJKHEID

M

r Van der Goes van Naters heeft zich op zijn minst tweemaal verdienstelijk gemaakt voor de grote lijnen van on,s beleid:

éénmaal ten aan tien van het verleden en ten aanzien (in over- wegende mate) van de "binnenlandse" politiek, en éénmaal ten aan- zien van de toekomsten van ons "buitentlands" beleid. Met het eerste bedoel ik het initiatief tot het houden van een parlementaire enquête naar het Londense regeringsbeleid, met het tweede zijn interpellatie over de Westeuropese samenwerking. Maar met alle lof voor het initiatief, over het resultaat valt nog niet veel te zeggen. Bij de enquête mogen we wel aannemen, dat binnen afzienbare tijd uiterst belangrijke dingen aan het licht zullen komen, die hopenlijk niet alleen de toe- komstige geschiedschrijvers zullen belasten, maar ook ons nationale geweten zullen ontlasten; alleen, op dat laatste ben ik nog niet erg gerust. Maar wat is er van de recente discussie over ons buitenlands beleid geworden? Eigenlijk nog niet erg veel.

Men spreekt en schrijft thans veel over "federalisme" en meent daarmede blijkbaar een bepaalde richting in de internationale politiek aan te geven en af te bakenen. Eerlijk gezegd: als ik de verschillende uiteenzettingen hoor en Iees, kom ik niet veel verder dan dat dit

"federalisme" zoiets zou betekenen als: samenwerking van verschil- lende landen in een grotere eenheid. Nu is samenwerking een schoon ideaal, dat ieder kan aanhangen. Dat kan 2;onder enige ironie worden gezegd, omdat de samenwerking in "boven-staatse" organen op het ogenblik door de feiten eenvoudig geboden is. Een land, en zeker een klein land, dat zich daaraan zou willen onttrekken, pleegt in de huidige wereld zelfmoord. Men behoeft maar even aan voorbeelden als het

(9)

t

Marshall-plan en de defensieve samenwerking v~m onze vijf landen in de Westelijke Unie te denken om dat in te zien.

Overigens rijzen, zodra men deze boven-staatse samenwerking con- creet tracht uit te werken, een reeks van vragen, die noch in de enthousiaste betogen van de meeste federalisten, noch in de recente gedachtenwisseling in onze volksvertegenwoordiging behoorlijk wer- den opgelost.

In de eerste plaats zijn er ·een groot aantal boven-staatse organen in oprichting, die gedeeltelijk de positie hebben van de in elkaar schui- vende blokken van een doos met kinderspeelgoed, maa-r anderzijd~

elkaar vrij lelijk doorkruisen. Het eerste is het geval met de samen- werking van de drie Benelux-landen, die in tweede instantie aan het uitgroeien is tot een samenwerking van deze drie met Engeland en Frankrijk erbij, en in derde instantie poogt uit te groeien tot een integratie van alle 16 Westeuropese landen, die zullen profiteren van de Amerikaanse Economie Co-operation Act. Tot dusver is het veelal gebleven bij tamelijk platonische verklaringen en bij breedvoerige discussies, die zelfs voor de gewone krantenlezer de inhoudloosheid niet vermogen te bedekken. Bij de debatten in de Tweede Kamer is er terecht op aangedrongen, dat elk van de samenwerkende landen een deel van zijn souvereiniteit zou prijsgeven om nieuwe, op verschil- lend terrein te scheppen internationale organen, met reële macht te kunnen bek;leden. Dat is een gedachte, die de volstrekt logische en in de huidige wereld omstandigheden ook volstrekt noodzakelijke con- sequentie is van het feit, dat in het krachtenspel der grote mogend- heden de afzonderlijke landen nu eenmaal niet meer "souverein" zijn wat hun eigen aangelegenheden betreft. Een aantal van de belangrijk- ste aangelegenheden ligt immers reeds definitief in het internationale vlak en het is dwaasheid, domheid of erger om dat te willen ont- kennen. Het merkwàardige is nu, dat pogingen om dergelijke federale, boven-staatse organen concreet aan te geven, tot dusverre nog vrij;

schetsmatig zijn gebleven.

Bij het Parijse rapport van de 16 Europese Marshall-Ianden is bijv gesproken over de samenwerking in één orgaan, bijv. van de Benelux- landen en West-Duitsland en van het drietal Italië, Oostenrijk en Zwitserland bij grootscheeps opgezette projecten voor de energie- voorziening. Bij de Westelijke Unie is men echter nog maar al te zeer blijven staan bij schone begrippen als samenwerking, coördi- natie enz. Gelukkig is van socialistische zijde de laatste tijd steeds meer aangedrongen op organen als een herstelbank, een centraal plan- bureau e.d.,. die elk voor een groter ressort moeten werken dan dat van één afzonderlijk land. Zelfs de militaire samenwerking van de Westelijke Unie, waarom het geheel toch min of meer begonnen was

(10)

(al hopen wij dat de vijf landen ook op ander gebied hun samenwer- king kunnen tonen), gaat, als ik het goed zie, enig relief krijgen. In de Amerikaanse pers circuleert zelfs al het verhaal dat veldmaarschalk Montgomery voorgesteld zou zijn om "chef van de militaire staf van de Westelijke Unie" te worden. Misschien zou het voor Engeland de meest geslaagde mogelijkheid kunnen ,zijn om zover te komen, dat men ook de Engelse eieren in het mandje van de Westelijke Unie legt.

Met dit laatste komen wij n.l. op een der kritieke punten van de Westeuropese samenwerking. Bij een recent opinie-onderzoek bleek weliswaar een groot deel van het Engelse volk nog nooit van de Westelijke Unie gehoord te hebben, maar de meerderheid van hen was voorstander van een dergelijk project. Als men echter begon te vragen of zij de consequenties daarvan ook zagen en aanvaardden, in het bijzonder dus de noodzakelijke inperking van de nationale souve- reiniteit, die zou kunnen blijken uit de noodzaak om Britse troepen onder een buitenlandse opperbevelhebber te plaatsen, bleken de meesten daar geen flauw begrip van te hebben en allerminst geneigd om dergeÎijke voor de Britse trots zo moeilijk te verteren consequen- ties te aanvaarden. Het is een niet te miskennen feit, dat de onge- neigdheid van "Engelse zijde om een verdere integratie in West-Europa anders te aanvaarden dan als een tijdelijke noodoplossing, aan de verdere ontwikkeling van de Westeuropese eenheid in belangrijke mate in de weg staat. De Engelsen hebben er bij de beraadslagingen ook steeds naar gestreefd de toekomstige organen zoveel mogelijk deliberatief te houden en het zwaartepunt niet te leggen bij het secretariaat, maar bij de delegatie zelf. Van Franse en Benelux-zijde heeft men daartegen moeten opponeren teneinde de voor het secreta- riaat zo noodzakelijke vaste basis en invloedrijke positie te verkrijgen.

Het zou misschien niet kwaad zijn als de Nederlandse socialisten, die van verdergaande integratie, naar ik hoop en meen te weten, vol- komen overtuigd zijn, hun relaties bij "Transport House" eens gebruikten om aan de Engelsen enig besef bij te brengen van het penibele van de huidige verbrokkelde organisatie in Westeuropa en van de dringende noodzaak om daar verbetering in te brengen, ook wat de staatkundige en economische organisatie betreft.

Maar tenslotte zijn dit niet meer dan de begrijpelijke" en verklaar- bare moeilijkheden van een streven naar organisatorische samenwer- king, dat met federalisme weliswaar op betwistbare wijze omschreven is, maar op zichzelf niet alleen toejuiahing verdient, doch strikt nood- zakelijk is. Er blijven niet alleen tal van concrete punten onopgelost, maar ook wat de algemene opzet van zulk een federalisering betreft blijven er nog belangrijke vragen. Alleen de historische ervaring geeft ons al te denken, oqldat in het verloop van de geschiedenis telkens

(11)

blijkt, dat een min of meer losse band tussen een aantal kleinere eenheden steeds aan grote interne en externe moeilijkheden onder- hevig is en omdat aan een dergelijke band vaak slechts een korte levensduur beschoren is.

Wat ik aan het federalisme verwijt is uiteraard niet het streven naar organisatorische samenwerking in Europa, welke moeilijkheden daar ook principieel en practisch aan verbonden zijn. Er is echter in de kring van hen, die zich federalisten noemen, een geestdrift voor frases en een onklaarheid der begrippen, die niet zo gevaarlijk zouden zijn als zij zich niet wensten te beschouwen als de ware profeten van diezelfde Europese samenwerking.

Vooral de laatste maanden komen steeds meer groepen en groepjes naar voren, die in geschrift, vergaderingen en ietwat Cocadorus- achtige pamfletten en oproepen de mensen ervan trachten te over- tuigen dat bij hen een nieuw inzicht baanbreekt, dat de weg moet wijzen naar een betere (eventueel zelfs: socialistische) toekomst.

De voornaamste onklaarheid van dit federalistische denken schuilt in het begrip Europa. Als men een boven-staatse samenwerking wil, waarom zou die nu juist alleen landen van Europa moeten omvatten en geen landen van daarbuiten? Men zal moeten toegeven, dat het spreken over de "pluriformiteit van het federalisme" meer een gemak- kelijke methode is om de moeilijkheden te omzeilen dan tot een vruchtbare bijdrage tot een oplossing daarvan. Bij de practische uit- werking van de denkbeelden over een Europese eenheid is dat onlangs al feitelijk gebleken toen de vraag werd besproken, welke plaats men aan de overzeese gebiedsdelen van verschillende Europese mogend- heden in het overleg zou moeten inruimen. Trouwens het contact met

de, toen nog koloniën geheten, gebieden was al reeds een grote prin- cipiële moeilijkheid voor het Pan-Europa van Graaf Coudenhoven- Kalergi, wiens denkbeelden door de federalisten een hernieuwde en naar mijn gevoel niet zeer rechtvaardige roem verkregen.

Zeer duidelijk spreekt de moeilijkheid ook bij de vraag, of Rusland nu al dan niet bij het federalistische Europa behoort. Als ik goed zie, heeft men onmiddellijk na de oorlog daarop vrij positief ja gezegd, maar is de geestdrift sindsdien zo bekoeld, dat men op het ogenblik is teruggetrokken op de stelling, die al eerder in de practische politiek haar verwerkelijking had gevonden: een beperkte eenheid West- europa, waarbij men een achterdeur voor de Russen laat openstaan.

Dezelfde moeilijkheden, maar in andere vorm, spelen ook een rol ten aanzien van de federale opbouw van Duitsland en de invoeging van de federatie-Duitsland in een mogelijke Europese federatie. Er is onmiddellijk na de oorlog op veel en veel te gemakkelijke wijze aan-

(12)

- -

, . , t ,

genomen, dat een Duitsland, dat een federatie zou zijn van een reeks kleinere staatjes, gezonder zou zijn dan een centralistische eenheids- staat. Zelfs op het gebied van de agressie-lust valt te betwijfelen of die kleiner zou zijn bij een aantal afzonderlijke Duitse eenheden dan bij eeh eenheidsstaat, die overigens in de historie wel Pruisisch ' georiënteerd is geweest, maar dat in principe nog niet eens behoeft te zijn. Met het woord Pruisen komen wij tevens op de moeilijkheid die daarin bestaat, dat het federalisme wel eens "organische" o.pbouw van Duitsland en van Europa vraagt, maar niet uiteenzet naar welke maat- staf de samenstellende delen van die federatie moeten worden ge- vormd.

Het is in Duitsland duidelijk, dat er bijv. een natuurlijke eenheid Beieren bestaat, maar in welke "natuurlijke" eenheden zou men de oude monster-staat Pruisen, die door de geallieerden op papier is af- geschaft, willen verdelen? Men ziet het probleem misschien het duide- lijkst wanneer men denkt aan het regionale bewustzijn in Nederland.

Niemand zal ten onzent ontkennen, dat er een Fries, een Brabants en een Gronings gewestelijk besef bestaan, maar ten aanzien van Over- ijsel is het al waarschijnlijk, dat het gewestelijk Qesef meer in Twente dan in geheel Overijsel zetelt, - en ten aanzi~n van de provincies Noord- en Zuid-Holland kan men bezwaarlijk van een levend regio- nalisme spreken.

N och het complex Europa, noch de samenstellende delen ervan zijn gemakkelijk aan te geven. Als men zkh van utopÎ1,!ch federalisme ~ou

losmaken, zelfs als men zich, zoals bij de huidige Westeuropese inte- gratie het geval is, stelt op de bodem van de werkelijkheid, komt men nog te staan voor uiterst moeilijke vragen. Het lijkt mij echter boven- dien nog betwistbaar of een Europees federalisme als zodanig niet van een verkeerde praemisse uitgaat. Walter Lippmann heeft destijds gepleit voor een "Atlantic Community", d.w.z. een verdere integratie tussen de landen van de Atlantische Oceaan, Canada en de Verenigde Staten aan de westzijde, Engeland, Frankrijk, de Benelux- en de Skan- dinavische landen aan de oostzijde ervan. Lippmann ging daarbij uit van de these, dat de zee, het klassieke verkeersmiddel, de landen nauwer aan elkaar bindt dan het blote feit, dat zij op een en hetzelfde continent liggen en niet zonder enig recht betoogt hij, dat cr, wat volksaard, tradities, economisch leven en politieke instelling betreft, meer banden zijn tussen de Verenigde Staten en de landen van West- Europa dan tussen de laatste en Bulgarije of Griekenland.

Er stak in Lippmann's stelling een flink stuk eenzijdigheid en ik zou haar evenmin volledig willen onderschrijven als ik een "Europees federalisme" kan aanvaarden, maar het is ongetwijfeld juist, dat de banden met overzee in sommige opzichten sterker zijn dan die met

uit int de sta

eig mo E sc keI be,

zeI Ie ge die wa als

co ha

(13)

landen, welke naar een betrekkelijk aardrijksKundig toeval op het- zelfde Europese conÜnent liggen. Het is in dit verband ook wel merk- waardig dat naar aanleiding van de kortgeleden uitgevoerde reis van Minister-president Spaak en Prins-regent Karel van België het gerucht heeft g"e1open, dat overwogen zou zijn Canada en de Verenigde Staten met de' Westelijke Unie samen te brengen in een 'breder verband.

Inderdaad dus een soort van "Atlantische Gemeenschap"!

Een laatste misverstand van het Europese federalisme dient nog uit de weg te worden geruimd: het misverstand, dat een Europese integratie een "derde macht" zou kunnen vormen, die als een soort derde machtsblok tussen Rusland en Amerika in zou kunnen gaan staan, zich van beide onafhankelijk zou kunnen gedragen en door zijn eigen houding en positie een gewapend conflict tussen die twee grote mogendheden zou kunnen voorkomen.

Een dergelijke conceptie strijdt in de eerste plaats met de economi- sche en strategische afhankelijkheid, waarin wij van Amerika ver- keren. Er over spreken wat men in Europa voor een politiek moet bedrijven als men het zonder Marshall-hulp wil stellen, is, gezien bij wijze van communistische propaganda, misdadig, gezien bij wijze van Engelse zelfverheffing (en ook daar is helaas een aantal voorbeelden, zelfs van vooraanstaande mannen, van) alleen maar kinderachtig, Iedereen weet ook, dat West-Europa zijn vrijheid op het ogenblik geniet onder de paraplu van de militaire macht der Verenigde Staten, die verdergaande Russische agressie moet tegenhouden. Men behoeft waarlijk niet verzot te zijn op het AmefÏkaanse, imperialisme, om dat als een eenvoudig feit te aanvaarden.

Dit over onze feitelijke afhankelij'kheid van het Westen. Maar ook geestelijk is het niet alleen de idee van de vrijheid in al haar schake- ringen, maar ook de ganse traditie van de Westerse beschaving, die ons meer met het Westen dan met het Oosten verbindt. Men kan van mening zijn, en niet zonder enig recht, dat het communisme als wereldbeweging ons stelt voor de verantwoordelijkheid, die een uit- vloeisel is van het gebrek aan een radicale sociale politiek en van wat misschien nog erger is: het gebrek aan een radicale en sociale gezind- heid. Een dergelijke constatering zal geen enkele socialist vreemd zijn, maar ik word zo langzamerhand aardig kregel als ik voor de honderd- ste maal het christelijk schuldbegrip zie misbruikt om te suggereren, dat "wij" "schuldig" zouden zijn voor de ontwikkeling van zaken, waarin het communisme een bedreiging gaat vormen voor de Westerse beschaving. Er is natuurlijk een schuld, een achterstand in onze gezindheid en vooral een achterstand in onze politiek, die ons het communisme als wereldbeweging althans voor een deel op de hals halen, maar dat neemt niet weg, dat de doodgewone agressieve

(14)

machtspolitiek daar volkomen buiten staat, en evenmin met zelf- beschuldiging als met zelfbeklag afdoende kan worden bestreden.

Ik geloof wel, dat Europa een eigen taak heeft, - ook in een wereld die, wat de machtspolitiek betreft, steeds meer in een Sowjetrussische en een Amerikaanse invloedssfeer verdeeld schijnt te worden. De Europese landen kunnen positieve invloed uitoefenen op het cultu- rele en geestelijke terrein .... , dat op lange termijn toch ook mede- beslissend is voor de machtspolitieke verhoudingen; en op het gebied van de economische en strategische machtspolitiek kunnen zij rem- mend en nuancerend werken. Maar, verondersteld al dat Europa als eenheid exact te definiëren zou zijn - des neen - , dan nog is de voorstelling van een Europa als een aan Rusland en de Verenigde Staten evenwaardig machtscomplex een belachelijke zelfoverschatting, - tussen haakjes voor de kruisvaarders tegen alle imperialisme erbij gezegd: ook een zelfoverschatting op moreel gebied.

/

"SOCIALIST COMMENTARY"

Tot de beste Engelse socialistische tijdschriften behoort wel "Socialist Commentary", een maandblad, dat zich in het bijzonder bezig houdt met de' positie van de diverse socialistische partijen in de wereld. Het heeft daarom ook voor niet-Engelse lezers een bijzondere aantrekkingskracht. De mogelijk- heid is nu geopend om zich op dit blad te abonneren te!!!en betaling in

Nederlands geld Cf 5.50 in het jaar). Men kan zich als abonné opgeven of proefnummers aanvragen bij M. van der Stoel, Thorbeckestraat 5, Leiden.

1.

pes op pre int ou dé

(15)

de·

Im

Ik.

in of

DRS G M. NEDERHORST

DE ECONOMISCHE ACHTERGROND VAN DE

WEST-EUROPESE SAMENWERKING

1. Noodzaak van een Europese Herstelbank.

Van zeer groot gewicht achten wij, dat in de Herstelfinanciering van de zestien landen eenheid van lijn komt. In tal van landen zijn instituten opgericht te vergelijken met de Nederlandse Herstelbank.

Deze instituten hebben dus tot taak, met overheidsgeld de opbouw van de industrie en het herstel der schade te bevorderen. Van deze Herstelbanken kan een belangrijke invloed uitgaan op de vestiging van nieuwe industrieën en op de uitbreiding van het productie-appa·

raat. Wil men inderdaad ernst maken met een Europees gerichte industrialisatie, dan dient in analogie met de Nationale Herstelbanken voor de zestien landen gezamenlijk een Europese Herstelbank tot stand te komen, die uit kan groeien tot een meer omvattend Europees financieel instituut. Uit de aard der zaak zal deze Europese Herstel- bank in nauw contact moeten werken met de Internationale Bank in Washington, terwijl de Nationale Herstelbanken een deel van hun bevoegdheden op de Europese Bank dienen over te dragen. Daaren- boven zal een dergelijke Europese Herstelbank ook belangrijk werk kunnen doen in het kader v.an een politiek van Europese conjunctuur- beheersing. Hierop zal in onderstaande nog nader worden terug- gekomen.

In het kader van een Europees gericht monetair beleid zal zich op den duur de wenselijkheid doen gevoelen van een gezamenlijke Euro- pese munteenheid. De gedachte hiervan is niet nieuw. Reeds in 1922 op de internationale conferentie te Frankfort bepleitte de huidige president van de Franse Republiek Vincent Auriol "une monnaie internationale se substituant progressivement aux monnaies nationales ou créée à cóté d'elles pour les échanges extérieurs, qui devrait assurer désormais les échanges de marchandises."

(16)

De verwerkelijking van deze gedachte dient echter in etappes te geschieden. Zolang de politiek ten aanzien van prijzen en lonen nog land voor land verschilt, zolang er ook bij de begrotingspolitiek door alle zestien landen niet één lijn getrokken wordt, zolang heeft ook het instellen van één Europese munt geen kans.

Een belangrijk voordeel van een Europese muriteenheid is dat het inter-Europese goederen- en dienstenverkeer vergemakkelijkt wordt Daartoe dient echter het bilaterale handelsverkeer van thans plaats te maken voor een multilateraa.1 handelsverkeer. Teneinde dit mogelijk te maken verdient de instelling van een cenfraal compensafiekanfoor voor hef Europese handelsverkeer overweging, hetzij als onderdeel van de Internationale Bank te Bazel, hetzij als afdeling van de hier- boven bepleite Europese Herstelbank. Pas wanneer het handels- verkeer multilateraal is, krijgt het invoeren van een Europese munt- eenheid als ruilmiddel voor het veelzijdige 'handelsverkeer tussen de Europese staten reële zin. De handelsverdragen tussen de Europese staten zullen dan in deze munteenheid worden afgesloten en in dit devies betaalbaar zijn. Zou een dergelijk Europees "devies" niet tot stand komen dan dreigt het gevaar, dat de ruiltransacties zich blijven baseren op een buiten-Europese munteenheid, hetgeen het economisch zelfstandig worden van Europa in de weg zou staan.

Het tot stand komen van een gemeenschappelijke deviezeneenheid, - geldende voor de zestien landen, behoeft niet in strijd te komen met het verdrag van Bretton Woods. Men kan deze Europese munteenheid beschouwen als een tussenschakel tussen het Internationale Mone- taire Fonds in Washington en elk Europees land afzonderlijk voor zover het deelneemt aan het multilaterale handelsverkeer. De afzonder- lijke munteenheden van de diverse staten kunnen nog voorlopig in stand blijven, maar hun verhouding tot de Europese munteenheid ligt vast.

Bezien wij thans verder de afzonderlijke productietakken.

Als punten van gemeenschappelijk beheer van productietakken komen dan allereerst in aanmerking die takken van bedrijf die:

8. een internationale werkingssfeer hebben,

b. waarin de overheid een belangrijke mate van zeggenschap heeft.

c. een sleutelpositie innemen in het bedrijfsleven.

Als zodanig komen in aanmerking de electriciteitsvoorziening, de steenkolenvoorziening, de staalproductie, het transport en de buiten- landse handel.

2. Europees Beheer elecfricifeitsvoorziening.

Op het gebied van de electriciteitsvoorziening doet het Parijse rapport zelf reeds een voorstel. Er is een plan om 6 hydro-electrische centrales op te richten in Italië, Frankrijk en op de Oostenrijks-Itali- aans-Zwitserse grens en een "geothermic"-centrale in Italië. Het Parijse rapport zegt met nadruk, clat de oprichting van deze installa- ties op zuiver economisclte motieven geprojecteerd is, zonder rekening

te ins ge ge

ve in wa: ge 3. hi pI stc en ba ui E k Be

(17)

se

~i~

et a- pg

te houden met de nationale grenzen. In sommige gevallen zullen de installaties gebouwd worden in het ene land, terwijl hun afnemers geheel of gedeeltelijk in het andere land zullen wonen. In andere gevallen berust de oprichting van deze bedrijven op de gemeenschap- pelijke exploitatie van krachtbronnen, die gedeeltelijk op het ene nationale territorium liggen, gedeeltelijk op het andere. Deze Europese opzet van het electriciteitsverbruik is belangrijk, omdat kolen en energie in het kader van het Europese Herstelplan zeer belangrijk zijn.

Dat Europa hierin een achterstand heeft, blijkt wel, wanneer men ziet, dat de V.S. per hoofd van de bevolking vier keer zoveel kolen en energie verbruiken als de deelnemende landen en West-Duitsland.

Voor de oorlog was dit twee en een half maal zoveel. De capaciteit van de centrales zal dan ook bijna 4 maal zo groot moeten worden als in 1937-'38.

Een tekort in deze opzet is, dat het voorgestelde interQationale beheer zich alleen uitstrekt tot de nog op te richtcn centrales. Het verdient aanbeveling ook de thans bestaande productiecapaciteiten in dit Europees beheer te betrekken. In ieder geval dient de wijze waarop dit gemeenschappelijk beheer gevoerd wordt nog nader uit- gewerkt te worden.

3. Europees Beheer steenkolenvoorziening.

T.a.v. de kolenproductie liggen de vraagstukken moeilijker. Ook hier verdient de vraag overweging of de tijd niet gekomen is om in plaats van het nationale kolenbeheer, de exploitatie van de Europese steenkolenlagen onder internationaal beheer te stellen.

Een van de moeilijkste problemen vormt de voorraad harde cokes en cokes-kolen. In de laatste 60 jaar is de ijzer- en staalproductie ge- baseerd geweest op de combinatie van Ruhr coker-kolen en ijzererts uit Lotharingen.

Door het gebrek aan Ruhr cokes-kolen en de omstandigheid, dat Engeland geen cokes-kolen op voor-oorlogse schaal kan exporteren, kan niet in de behoefte van de ijzer- en staalindustrie van Frankrijk, België, Luxemburg en andere landen worden voorzien. In het Parijse rapport is een plan opgesteld om in het cokestekort te voorzien. Dit houdt in de beperking van het gebruik van cokes voor niet metallur· gische doeleinden, bezuiniging op het verbruik door gebruikmaking van rijker ijzererts in de hoogovens en de import van een grotere hoe- veelheid cokes-kolen in plaats van andere kolen van de V.S. en Polen.

Deze maatregelen vereisen een hoge graad van samenwerking en de vraag rijst of deze samenwerking niet de vorm zal moeten aannemen van een eigen zelfstandig Europees beheer onder een eigen gemeen- schappelijk orgaan.

4. Europees Beheer van de staalproducfie.

Soortgelijke vragen doen zich voor bij de staalproductie.

Indien het cokesplan slaagt, zal uitvoering van het ijzer- en staal-

(18)

programma voornamelijk steunen op de voorziening met oud ijzer en het tekort van rijk iJzererts in de latere jaren van deze periode. Ook de voorraad mangaanerts is schaars. Een geringe terugval ten opzichte van de cijfers van het Parijse rapport zal weliswaar niet de basis· industrieën aantasten, maar zal waarschijnlijk wel de bouwindustrie belemmeren.

Het volledige staalprogramma luidt (in millioenen tonnen staven):

1938 Beste jaar 1947 1948 1951 Totale staalproductie 45,5 54,7 30,3 42,3 55,4 waarvan:

De deelnemende landen 24,7 33,9 26,7 36,5 42,7 West-Duitsland

...

20,8 20,8 3,6 5,8 12,7 De groei in de productie van de deelnemende landen zal compen- satie bieden voor de vermindering van de staalproductie in West- Duitsland. De totale productie zal in 1951 niet veel hoger zijn dan voor de oorlog. Zelfs bij deze uitbreiding zal het staalverbruik per hoofd van de bevolking in de deelnemende landen en West-Duitsland nog slechts 1/3 bedragen van dat in de V.S.

Het volledige productieprogram eist een zo volledig mogelijk gebruik van de bestaande capaciteit, modernisering van het bestaande apparaat en in enige mate uitbreiding. In de meeste landen is moder- niseringen herstel belangrijker dan uitbreiding. Slechts 20

%

van de opbrengst zal in 1951 door nieuwe capaciteit worden geproduceerd.

Het moderniseringsprogramma zal zich speciaal moeten bezig houden met de efficiency van het gebruik van energie en arbeidskrachten.

De zestien landen hebben de waarde erkend van het verzamelen van gegevens omtrent de toekomstige ontwikkeling van staalvoor·

raden en -behoeften en zijn ovex:eengekomen gegevens omtrent hun program van modernisering en uitbreiding uit te wisselen.

O.i. zal dit echter niet voldende zijn en dient evenzeer als dit bij de steenkolenproductie het geval is, ook voor de staalproductie interna- ti.onaal Europees beheer aan de orde gesteld te worden.

5. Europees Beheer van het Transportwezen.

T.a. v. het transport is de Eurot>ese samenwerking verder voortge·

schreden dan elders. Dit geldt in het bijzonder voor het spoorweg·

verkeer. Of ook de tijd reeds gekomen is om te komen tot een Euro- pese luchtvaartmaatschappij, waarin K.L.M., Sabena, Air de France, British Airways e.d. zullen samengaan, is een vraagstuk, dat zeker in Nederland niet gemakkelijk aanvaard zal worden, maar dat wel eens eerder actueel zal kunnen zijn dan menigeen denkt. Merkwaardig genoeg spreekt het Parijse rapport met geen enkel woord over het Luchtvaartverkeer en de bedragen, die met de ontwikkeling van dit verkeer gemoeid zijn. T.a.v. het Europees verkeer te land en te water

is in br (R va stl ge ee

w:

m w za w ht de ne lil T w h h, C ei sc

c:

g v v

z h

ti

V V S

1< F c ... 'J

( ( l3

r

(19)

dit ter

is er reeds de "Inland Transport Committee". Deze commissie heeft in onderzoek of het mogelijk is de vrachtwagons in een pool onder tc brengen. Reeds in 1921 werd ingesteld de International Wagon Union (R.I.v.), die richtlijnen ontwierp voor het gemeenschappelijk gebruik van vrachtwagons in het internationale verkeer. In 1945 volgde de in- stelling van de Freight Car Exchange Committee, die tot taak had het gebruik van vrachtwagons dusdanig te ordenen, dat de leegloop tot een minimum beperkt werd. Het in een pool 'brengen van de vracht- wagons is dus rijp voor verwezenlijking, maar men stuit meerdere malen op het verzet der spoorwegen, die hun eigen autonome spoor- wegpolitiek niet willen loslaten. De Freight Car Exchange Committee zal een dezer dagen zijn werkzaamheden beëindigen, nu het R.I.V.

weer integraal gaat worden toegepast. Nauw hiermede hangt samen het vraagstuk van de standaardisatie van de wagons. De continentale deelnemende landen en West-Duitsland zullen 453.000 vrachtwagon<, nodig hebben in de komende vier jaren. Een dergelijke grote bestel- ling biedt de mogelijkheid tot standaardisatie.' De "International Technical Standards Conference" is bezig deze standaardisatie uit te werken. Helaas moet geconstateerd worden, dat Gr.-Brittannië en Ierland hier buiten 'blijven. De 271.000 wagons, die zij nodig hebben, hebben een eigen model, dat niet gelijk is aan het in Europa gangbare.

Ook de productie van transportmateriaal wordt gecontroleerd ten- einde te bevorderen, dat dit materieel geproduceerd wordt op plaat- sen, die daartoe het best geschikt zijn en zodoende te grote productie- capaciteiten te voorkomen.

Op het gebied van de tarievenpolitiek is tot op heden weinig voort- gang gemaakt. Het eerste wat op dit gebied nodig is, is de coördinatie van de spoorwegtarieven, Tot dusverre is dit nog iüet gebeurd terwijl van de havens uit de tegenstellingen zich bezig zijn te ontwikkelen.

Een op elkaar afgestemde tarievenpolitiek is dan ook niet mogelijk zonder een gemeenschappelijke havenpolitiek. In de eerste plaats is hiervoor nodig een coördinatie van de investeringen in de zeehaven teneinde overinvestatie tegen te gaan. In aansluiting hierop oriëntering van het achterland op de havens naar het principe van dc geringste vervoerkosten en niet volgens autarkische gezichtspunten. Voor een stabiele positie van de havenarbeiders is dit eveneens vereist.

Voor de coördinatie van het vervoer te water hebben we een aan- knopingspunt bij de grote riviertractaten. Van betekenis is hier het Rijnvaartverdrag. In dit verdrag zijn twee beginselen duidelijk te onderkennen. De in het verdrag vervatte beginselen van vrijheid van vaart worden gedragen door een duidelijk liberaal economisch besef.

Tegelijkertijd brengen de regimes de bedrijven echter in de sfeer der overheidsbemoeienis. Verdere uitbouw is hier urgent. Door een gelei- delijke verkeerscoördinatie in Europees verband door te voeren, zal aan de binnenvaart een ruimere ontplooiingsmogelijkheid gegeven moeten worden.

(20)

6. Europese Verkoopkanforen.

In bovenstaande is er reeds op gewezen van hoe groot belang het is, dat de 16 landen als een eenheid optreden op de buitenlandse markt en elke schadelijke concurrentie onderling vermijden. In ver- band hiermede verdient het de aandacht na te gaan of men bepaalde ruwe grondstoffen en andere. artikelen van een min of meer uniforme kwaliteit, niet gemeenschappelijk kan verkopen in het buitenland.

Daartoe zou de stichting van Europese verkoopkantoren door de 16 landen noodzakelijk zijn. Door een gezamenlijk optreden op de buiten- landse markten staat men sterker en worden de nadelige gevolgen van een concurrentiestrijd voorkomen. Zo zonder meer valt niet te beoor·

delen voor welke artikelen, gezamenlijke verkoop mogelijk zou zijn, maar dit is een punt, dat een onderwerp van onderzoek uit zou moeten maken. Hier moge worden volstaan met de aandacht op deze mogelijk- heid te vestigen.

Samenvattend zien wij dus, dat in het kader van het Herstelplan een organisatorische opbouw mogelijk is, waarbij onder auspiciën van de C.E.E.C. zouden werken:

8. een Europees Planbureau als adviserend orgaan, b. de Europese Bank van Herstel,

c. het Centraal Beheersinstituut voor de electriciteitsvoorziening, d. het Centraal Beheersinstituut voor de steenkolenwinning, e. het Centraal Beheersinstituut voor de ijzer- en staalproductie, f. het Centraal Beheersinstituut voor het transport,

g. de Europese Verkoopkantoren voor bepaalde producten.

Aan al deze organen zal een eigen gezag en een eigen werkingssfeer gegeven moeten worden. Zij beheersen de hoofdposten van het eco- nomisch leven en kunnen als zodanig de ordening van het Westeuro- pees geheel helpen doorvoeren. De totstandkoming van deze econo- mische organisatie is een noodzakelijke voorwaarde om te komen tot verdergaande samenwerking op politiek gebied. Hij, die van mening is. dat hiermee te hoog gegrepen is en dat deze samenwerking te ver gaat, bedenke, dat wil West-Europa zich als "derde macht" hand· haven, zij naast zich ziet de Sowjet Unie en de Ver. Staten, beidt.

gebiedsdelen, die als een economische eenheid optreden en als zodanig geëxploiteerd worden, Hiertegenover kan Europa zich eenvoudig niet de luxe permitteren om door een vergaande versnippering en een te losse samenhang der delen een speelbal te worden van de econ,omische grootmachten en een niet efficient werkend productie-apparaat, dat zich niet met andere werelddelen kan meten, kunstmatig in stand te houden.

F. Democrafische ConfriJ/e.

Een speciaal punt bij de samenstelling van de beheersorganen en bij de voorbereiding daarvan is het gevaar, dat er voor de democratie in gelegen kan zijn, indien de organisatie van West-Europa te veel wordt

(21)

el

te

bij in

overgelaten aan ambtelijke deskundigen. Het is uit de aard der zaak onvermijdelijk, dat de deskundigen een grote rol spelen bij de voor- bereidende besprekingen. Maar hiermede is tevens het probleem van de publieke controle op de werkzaamheden van deze commissies, di\!

vaak reeds bij de voorbereiding practisch de beslissingen nemen, gesteld. Nu moge het formeel juist zijn, dat deze deskundige commis- sies, waarvan ten onzent de Commissie Hirschfeld er een is, geen

zelfst~ndige beslissingen kunnen nemen, maar de practijk is, dat wel- iswaar formeel het parlement de beslissingen moet bekrachtigen, maar dat in negen van de tien gevallen de vootbereidingen al zover zijn gevorderd, dat een terug of een verandering nauwelijks meer mogelijk is. Teneinde een overheersen van de "managers" op dit gebied te voorkomen, verdient het aanbeveling om in deze deskundigencommis- sies naast vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, ook een of meer leden van de volksvertegenwoordiging op te nemen, die dan op deze wijze in staat zijn de voorbereiding stap voor stap te volgen. Dit heeft bovendien het voordeel, dat wanneer deze zaken in het parle- ment komen, enkele leden zich althans volledig van deze problemen op de hoogte hebben kunnen stellen. Dit inschakelen van het publieke element wordt onzerzijds in hoofdzaak bepleit bij de voorbereiding van de organisatie van het Westeuropees geheel. Indien eenmaal deze organen gesticht zijn en behoorlijk functionneren, is hieraan veel minder behoefte.

G. De bestaande Organen.

Alvorens de oprichting van nieuwe organen in dit verband te over·

wegen is het wenselijk na te gaan welke bestaande organen er op dit gebied zijn, die in dit verband, - eventueel na daartoe omgevormd te zijn, - een taak zouden kunnen vervullen.

Wij wezen reeds op de in de Pa,rijse conferentie gestichte C.E.E.C ..

als centraal orgaan van de 16 landen. Daarnaast moet genoemd worden de E.C.E. (Economische Commissie in Europa), - een orgaan van de!

Verenigde Naties, dat dientengevolge meer leden dan alleen de zestien landen omvat. Alle Europese leden der Verenigde Volken benevens de Ver. Staten zijn leden van de Economische Commissie voor Europa. Bovendien is de secretaris-generaal gemachtigd, die landen in Europa, die geen leden 'zijn van de Verenigde Volken, uit te nodigen met raadgevende stem de bijeenkomsten bij te wonen van de diverse sub-commissies en ook van de Commissie zelf als men meent, dat hun medewerking de arbeid der Commissie ten goede kan komen. In de practijk komt het er op neer, dat de E.C.E. een forum is geworden waar Oost en West, Noord en Zuid elkander ).cunnen ontmoeten om de gemeenschappelijke vraagstukken van Europa's wederopbouw te behandelen.

Onder de E.C.E. ressorteren de Europese Centrale Transportorga·

nisatie, de Europese Steenkolenorganisatie en het Europees Comité voor Economische Noodtoestanden.

(22)

Voor de organisatie van de Europese samenwerking der Marshall- landen is de E.C.E. echter te omvangrijk. Speciaal de netelige, maar tevens dringend noodzakelijke beperking der economische staa,tssou··

vereiniteit biedt in een orgaan, waarin Oost- en West-Europa "broe·

derlijk" verenigd zijn nog grotere moeilijkheden, dan bij de samen·

werking tussen de 16 landen al reeds het geval is. Het is in dit verband gewenst, dat E.e.E. en de e.E.E.e. tot een afbakening van de werk·

terreinen komen. tOaarbij kan de werking van de C.E.E.C. in het raam van de E.e.E. ongetwijfeld nuttig zijn teneinde het economisch con- tact met het overige Europa niet geheel verloren te doen gaan. Maar wanneer men een orgaan met eigen souvereiniteit voor Europa urgent acht, dan heeft de e.E.E.e. daartoe meer mogelijkheden dan de E.e.E.

Een bezwaar van de c.E.E.e. en een bewijs tevens hoe weinig men nog doordrongen is van de de gedaohte, dat Europa staat op een be- slissend punt in zijn historie, is dat de 16 landen in het Parijse rapport verklaren, dat wanneer de Amerikaanse hulp beëindigd is, ook de werkzaamheden van de e.E.E.e. zijn afgelopen en dit or"gaan kan worden opgeheven. Wil men echter de c.E.E.e. als een Economische Raad voor West-Europa met een eigen bevoegdheid aanvaarden, dan dient zij als permanent instituut opgezet en georganiseerd te worden.

Een ander zwak punt eig'en aan de e.E.E.c. is, dat de e.E.E.e. bij de opbouw van Europa niet uitgaat van de gedachte, dat men Europa's hulpbronnen als een geheel moet beschouwen en zo mogelijk in een

",pool" moet inbrengen, maar dat men het herstel van Europa ziet als de som van zestien afzonderlijke nationale initiatieven, die tezamen uitmonden in een programma, daarbij rekening houdende met de on·

afhankelijkheidsdrang van elk der' staten afzonderlijk. Zolang men deze beperkte opzet handhaaft zal ook de e.E.E.e. niet uitkomen boven een goed bedoelde, maar in de practijk weinig effectieve vorm van economische samenwerking. O.i. moet er naar gestreefd worden het denkschema, waarin men zich bij de Parijse conferentie bewogen heeft te verruimen en te streven naar een Europees herstel, waarbij Europa ,inderdaad gezien wordt ,als een economische geheel.

Wat de organen betreft, voor de afzonderlijke productietakken, deze werken alle onder auspiciën van de E.e.E., het orgaan van de Ver- enigde Volken en niet onder de e.E.E.c., het orgaan van de 16 landen.

Dientengevolge hebben de organen ook de zelfde beperktheid, die de E.C.E. eigen is.

Voor de kolenproductie bestaat de onder de E.e.E. ressorterende European Coal Organisafion (E.e.O.), die als voornaamste taak heeft de toewijding van de schaarse hoeveelheden beschikbare steenkool.

Daarbij wordt in het bijzonder ook op de kwaliteit gelet, zodat daar- door weer een bijdrage wordt geleverd tot de oplossing van het vraag·

stuk, hoe men de staalproductie kan opvoeren. Verder bestudeert men divérse productiemoeilijkheden met name het tekort aan machines en mijnhout. De oorspronkelijke leden van de E.e.O. waren de V.S., Gr.- Brittannië, Frankrijk, België, Nederland, Luxemburg, Turkije, Noor·

(23)

wegen, Denemarken en Griekenland. Polen en Tsjeehoslowakije traden later toe. Toen echter de E.C.E. werd opgericht in het raam van de Economie and Social Council of the United Nations werd met ingang van 1 Januari 1948 de werkzaamheden van de E.C.O. overge- nomen door de steenkolen commissie van de nieuwe organisatie.

Voor het transport bestaat de European Central lnland Transport Organisation (E.C.LT.O.), waarop in bovenstaande bij de behandeling van de transportproblemen reeds werd gewezen. De E.C.LT.O. heeft verscheidene overeenkomsten tussen grote groepen staten voorbereid met betrekking tot het wederzijds gebruik van goedercnwagons, het vrije internationale verkeer op de w~g en het vrachtvervoer op de weg. Mcn is bezig met het standaardiseren van wagons en met een internationale telling van de vaartuigen der binnenscheepvaart. In September 1947 heeft de E.C.LT.O. zijn werkzaamheden beëindigd.

In gewijzigde vorm is het werk voortgezet door de E.C.E., die daartoe een speciaal comité heeft ingesteld - het Inland Transport Commit- tee. Dit Committee heeft een aantal werkgroepen ingesteld, n.l. voor statistiek, transportmiddelen, herstel van spoorwegmaterieel, spoor- wegvervoer en binnenvaart, terwijl tevens een sub-commissie voor de ontwikkeling van het Europese wegtransport in het leven is geroepen.

Ook op het werk van de electriciteitscommissie van de E.C.E.

wezen wij reeds. Zij bestudeert de krachtstations, die thans in de diverse landen van Europa ontworpen of in aanbouw zijn en streeft er naar de productie zo te coördineren, dat men tot een doeltreffende stroomvoorziening voor heel Europa kan komen. Daarbij speelt de standaardisering van het equipment der electrische centrales mede een rol.

De organen, welke er op dit gebied bestaan zijn echter nog niet van dien aard, dat men ze reeds als supernationale beheersorganen zou mogen zien. Y vor een belangrijk deel zijn het voorbereidende studie- commissies en contactorganen. Het is van het grootste belang na te gaan of voor het Europees beheer van de productiekrachten van de 16 landen, deze organen, die een veel groter terrein bestrijken, geschikt zijn.

H. Een Conjunctuurplan voor West-Europa.

Van even groot belang als de coördinatie van de structurele opbouw is de coördinatie van het conjuncturele beleid in West-Europa.

Aanknopend bij hetgeen wij opmerkten bij onze analyse van de structuurveranderingen, welke zich de laatste honderd jaar in Europa en de wereld voltrokken hebben, brengen wij in herinnering, dat wij een oplossing voor de Europese moeilijkheden zagen in de vestigin~

en uitbreiding van die takken van bedrijf, die hoogwaardige werktui- gen, gereedschappen, machines, machine-installaties en instrumenten leveren voor de in ontwikkeling zijnde jonge industrielanden. Dit betekent, dat West-Europa in toenemende mate de leverancier zal worden van kapitaalgoederen. Maar daarmede is tevens het West·

(24)

europees bedrijfsleven in hoge mate conjunctuurgevoelig geworden.

Daarbij komt nog, dat de Amerikaanse steun voortvloeiende uit het Economisch Herstelprogramma een vergaande afhankelijkheid zal scheppen van de Amerikaanse conjunctuur, hetgeen tevens in meer- dere of mindere mate meebrengt een afhankelijkheid van de binnen- landse Amerikaanse politiek.

Op welke wijze kunnen wij beide gevaren omzeilen?

In de eerste plaats door een intensivering van de Europese economie tot stand te brengen, hetgeen met zich meebrengt een grotere open- heid voor uitwisseling van elkaars producten. Het merkwaardige is.

dat deze wenselijk geachte ontwikkeling ingaat tegen de ontwikkeling zoals die zich in de afgelopen jaren in Europa voltrok. Wij zagen immers, dat in plaats van een intensivering van het handelsverkeer tussen de Europese landen onderling, de Europese handel bezig was te verdunnen en compensatie zocht en vond in een meer intensief handelsverkeer met de overzeese landen. Het zal zaak zijn, ~ mede teneinde stel1ker te staan tegenover de conjunctuur, - de lijn van dezt.

ontwikkeling enigszins om te buigen en aan het handelsverkeer tussen de zestien landen onderling, de grootste aandacht te besteden. De Amerikaanse hulp moet daarbij behulpzaam zijn door de gaten te dichten daar waar de Europese hulpbronnen te kort schieten. Deze hulp moet derhalve complementair zijn en zich niet op gebieden bewegen, waar de Europese producent evengoed in staat is te leveren.

Zo zullen de Europese landen elkaar wederkerig van het nodige voor- zien door middel van een op elkaars behoeften afgestemde gecoördi- neerde productie, terwijl datgene wat van Amerika gevraagd wordt, bestaan zal uit goederen, grondstoffen e.d., waarover Europa zelve niet beschikt. De intensivering van het inter-~uropese handelsverkeer kan op deze wijze conjunctuur-mitigerend werken. Van even groot belang is om ook de monetaire politiek door dezelfde theoretische conceptie van de conjunctuur te doen beheersen. In dit verband krijgen de "grants", dat zijn dus de goederen die om niet aan Europa verstrekt worden, een bijzondere betekenis. Wij zagen, dat de koop·

sommen, die de diverse regeringen van de industriële gebruikers van deze goederen als betaling ontvangen, op een speciale rekening gestort moesten worden bij de Nationale Bank en dat over de besteding van deze bedragen overleg gepleegd moest worden met Washington. Het komt ons voor, dat deze rekeningen bijzonder geschikt zijn voor de vorming van geblokkeerde conjunctuurfondsen. In dit licht bezien krijgt de door ons in het bovenstaande bepleitte instellingen van een Europese Bank van Herstel 'zijn bijzondere betekenis. Indien deze rekeningen werden aangehouden, - niet bij de nationale circulatie- banken der afzonderlijke staten, maar bij de Europese Bank met de bedoeling dit geld te blokkeren en in tijden van slechte conjunctuur voor de bestrijding van de nadelige gevolgen van de depressie in onderling overleg te bestemmen, zou bereikt worden, dat in de eerste plaats door vermindering van de geldcirculatie het inflatiegevaar voor

1.

te a la 22 h

ga zi st

d D

o t r

pI

Cr

v

z ei

o f( C

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This study aimed to explore the elements including culture, and religion that contribute to the resilience of young Setswana women living in a high-risk urban

In deze bijlage zijn alleen de meest voorkomende werktuigen vermeld, die voor de teelt van verschillende gewassen warden gebruikt.. De rubriek- indeling is zo

Vrij dikke schil, vruchtvlees sappig, iets zacht en iets draderig, Smaak: vrij zoet elft aromatisch , soms iets scherp.. Vrucht, klein, vorm als Enkele Net, bleek

Be verhouding tussen het aangaangehalte van het gevaa aa hit gehalte uitwiaaelbaar aangaan van da grond bij de oogst ia ga* aiddeld oagavear 6. Bit ia belangrijk lager daa

Het deel van het water dat niet door het membraan ge- perst wordt heeft een hoger zoutgehalte dan de invoer, daar de zouten zich hier in ophopen.. Deze waterstroom wordt

Toen de Vlaamse steden Den- dermonde en Gent in augustus 1584 effectieve hulp nodig hadden, beweerden de Staten van Brabant - waarschijnlijk terecht - niet in staat te zijn die

middelen voor het ontvangen en opslaan van artikelen • V: delegeren • V: Engels: lezen • V: Nederlands: gesprekken voeren • V: Nederlands: lezen • V: Nederlands: luisteren •

HOOFDSTUK VI. Het verzoek en de wilsverklaring bedoeld in de artikelen 3 en 4 van deze wet hebben geen dwingende waarde. Geen arts kan worden gedwongen euthanasie toe te passen.