• No results found

Afval en circulariteit: de koppeling van oplossingen en ambities in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Afval en circulariteit: de koppeling van oplossingen en ambities in Amsterdam"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MSc Thesis Koppelkansen Traject

Human Geography – Environmental Geography Rens van den Boorn – 12275271

12-08-2019

Afval en circulariteit: de koppeling van oplossingen en

ambities in Amsterdam

(2)

2

Inhoud

Voorwoord ... 4 1. Inleiding ... 5 1.1 Koppelkansen project ... 6 1.2 Leeswijzer ... 7 2. Probleem- en vraagstelling ... 8 3. Theoretisch kader ... 9 3.1 Transities ... 9

3.2 Basiselementen van circulaire economie ... 10

3.3 Barrières in circulariteit en afvalverwerking ... 12

3.4 Institutioneel werk ... 14

3.4.1 De acties van institutioneel werk ... 15

4. Methodologie ... 17

4.1 Onderzoeksmethoden ... 17

4.2 Data verzameling ... 18

4.3 Data-analyse ... 19

4.4 Operationalisatie ...20

4.4.1 Operationalisatie van begrippen en eenheden ...20

4.4.1 Verantwoording van keuzes ...20

4.5 Beperkingen ... 21

4.6 Ethische overwegingen ... 22

5. Resultaten ... 23

5.1 Documentanalyse ... 23

5.1.1 Beleidsdocumenten van de gemeente Amsterdam ... 23

5.2 Afvalbeleid in Amsterdam ...26

5.2.1 Uitvoeringsplan Afval...26

5.2.2 Organisatiestructuur Afval en Grondstoffen ...28

5.3 Koppelkansen traject ...29

5.3.1 Amstelstad ... 30

5.3.2 Afval in Amstelstad ... 31

5.4 Basiselementen circulaire economie en afval ... 31

5.4.1 Reduceren ... 31

5.4.2 Hergebruik ... 33

5.4.3 Recyclen ... 34

5.4.4 Herwinnen ... 37

(3)

3 5.5 Barrières ... 39 5.5.1 Regelgevende barrières ... 40 5.5.2 Ruimtelijke barrières ... 41 5.5.3 Markt barrières ... 43 5.5.4 Culturele barrières ... 44 5.5.5 Technische barrières ... 45 5.5.6 Conclusie ... 45 5.6 Institutioneel werk ... 46 5.6.1 ‘Advocacy’ ... 47 5.6.2 ‘Defining’ ... 48 5.6.3 ‘Vesting’ ... 48 5.6.4 ‘Constructing identities’ ... 49

5.6.5 ‘Changing normative associations’ ... 50

5.6.6 ‘Constructing normative networks’ ... 51

5.6.7 ‘Mimicry’ ... 52 5.6.8 ‘Theorising’ ... 53 5.6.9 ‘Educating’ ... 54 6. Conclusie ... 54 7. Referenties ... 58 Bijlagen ... 63

1.Lijst van respondenten ... 63

(4)

4

Voorwoord

Terwijl ik voor de zoveelste keer in slaap probeer te vallen schieten de woorden door mijn hoofd. Barrières op regelgeving, barrières op marktwerking, barrières op slapen. Slapen? Oh ja, slapen. De afgelopen zeven maanden ben ik, niet zonder slag of stoot, bezig geweest met het schrijven van mijn master scriptie en nu is het eindelijk zover. Ondanks dat het hele proces niet altijd even leuk was kijk ik tevreden terug op afgelopen tijd. Tijdens je studie word je onlosmakelijk gevormd door de theorieën waarmee je wordt geconfronteerd, je medestudenten om je heen en je docenten die je wat proberen bij de brengen. Tijdens het schrijven van je scriptie is het de bedoeling dat je zo objectief mogelijk blijft, wat niet makkelijk is als je tijdens je werkcolleges geconfronteerd wordt met het feit dat de wereld langzaam maar zeker aan het vergaan is. Ik hoop door middel van deze scriptie (al is het maar een heel klein beetje) bij te dragen aan de aandacht voor wat er in de wereld om ons heen gebeurt. Dit heb ik geprobeerd door het concept van afval in een transitie naar een circulaire economie te onderzoeken en hoe andere mensen, die dagelijks mee omgaan in hun werk, daarover denken.

Geen van dit alles was niet mogelijk geweest zonder de hulp van mijn begeleider Joeri Naus, bedankt voor je feedback, aantekeningen, aandacht en begrip. Ten slotte wil ik Hilde bedanken, die hoe dan ook erin gelooft dat ik deze scriptie op een manier voltooi die voldoende is om mijn masterdiploma te mogen ontvangen.

Rens van den Boorn Utrecht, 12 augustus 2019

(5)

5

1. Inleiding

Mensen staan tegenover de grootste uitdaging van de 21ste eeuw; hoe we economische ontwikkeling staande kunnen houden in de context van klimaatverandering, gelimiteerde grondstoffen en een steeds groter wordende degradatie van het milieu (Rockström et al., 2009). De behoefte om ons aan te passen aan klimaatverandering wordt steeds meer herkend (Kwadijk et al., 2010) en hieraan gerelateerd is het verminderen van het gebruik van grondstoffen. Een mogelijkheid hiertoe is het ontwikkelen van een circulaire economie.

Om tot een circulaire economie te komen is een aanpassing van het huidige traditionele lineaire systeem van het winnen van grondstoffen vereist. Het huidige systeem; produceren van producten en het creëren van afval zonder de mogelijkheid tot het gebruikten van dit afval voor nieuwe grondstoffen, is niet duurzaam (Korhonen et al., 2018). De negatieve effecten van dit systeem bedreigen de stabiliteit van economieën en de integriteit van onze natuurlijke ecosystemen die juist essentieel zijn voor ons als mensen (Ghisellini et al., 2015). Als alternatief van het huidige systeem wordt een model dat gebaseerd is op circulariteit steeds meer erkend (Giezen, 2018; Ghisellini et al., 2015).

Voor de overheid is het doel duidelijk; een vermindering van 50% in het verbruik van primaire grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen) in 2030 en een volledig circulaire economie in 2050 (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, 2016). In Nederland zijn er inmiddels 85.000 circulaire activiteiten (Planbureau voor Leefomgeving [PBL], 2019). Bekende voorbeelden zijn de Swappfiets, een deelfiets waar vooral studenten in de randstad gebruik van maken. Fairphone is een bedrijf dat modulaire telefoons maakt waarbij ze onder andere materialen hergebruiken en recyclen. Mud Jeans maakt spijkerbroeken van biologisch katoen die je kunt leasen in plaats van kopen. Ondanks deze bedrijvigheid zijn slechts 1500 activiteiten vernieuwend, de rest is al langer actief en zijn gebaseerd op traditie of zijn ingeburgerd (bijv. fietsen-, meubel-, en schoenmakers) (PBL, 2019).

Het doel voor de overheid is duidelijk en in het bedrijfsleven worden de eerste stappen gezet, echter is het concept van circulaire economie bijna volledig ontwikkeld en wordt het geleid door het bedrijfsleven, overheid en beleidsmakers. Ondanks dat wetenschappelijke tijdschriften het onderwerp steeds vaker belichten (Geissdoerfer et al., 2017) is het concept van circulaire economie [CE] theoretisch niet compleet (Korhonen et al., 2018), er bestaat geen theoretisch raamwerk of methode om een transitie van een lineaire naar een circulaire economie te genereren. Daarnaast bestaat er tot op heden geen wetenschappelijke consensus

(6)

6 over wat CE precies inhoudt. Het gebrek aan wetenschappelijk bewijs en inhoudelijk onderzoek zorgen ervoor dat definities vanuit verschillende velden leiden tot wirwar van ideeën en concepten. In het onderzoek van Korhonen et al. (2018) worden zes uitdagingen voor circulaire economie geformuleerd waarvan de laatste gaat over het concept van afval. De uitdaging is om te verhelderen hoe afval wordt gezien en hoe dit invloed heeft op hoe het wordt verwerkt, beheert en gebruikt. Dit onderzoek speelt in op deze uitdaging. Het doel is niet om de invloed van de sociaal-culturele definitie van afval te onderzoeken maar om te onderzoeken hoe afval verwerkt, beheert en gebruikt wordt in de gemeente Amsterdam en hoe dit invloed heeft op de circulaire ambities die de stad heeft.

Bij deze ruimtelijke implementatie van circulaire economie die nodig is om circulariteit te genereren in steden en regio’s speelt infrastructuur een essentiële rol. Circulaire concepten in steden en regio’s vragen om een heroverweging van de manier waarop infrastructuur geïmplementeerd en beheerd wordt (Giezen, 2018). Dit wordt veroorzaakt doordat er anders met grondstoffen omgegaan moet worden, deze moeten onderdeel zijn van een circulair systeem in plaats van gewonnen worden om na eenmalig gebruik geen functie meer te hebben. Deze heroverweging voegt een element van complexiteit toe aan de taak van beleidsmakers wanneer zij nieuwe infrastructuur moeten ontwerpen, implementeren en onderhouden naast de al bestaande onzekerheden veroorzaakt door een veelheid van externe factoren zoals klimaatverandering, bevolkingsgroei, nieuwe technologieën en economische ontwikkeling (Kwakkel et al., 2015).

1.1 Koppelkansen project

Deze veelvoud aan onzekerheden worden erkend in het Koppelkansen project waar de focus ligt op samenwerking tussen verschillende partijen bij het bedenken van oplossingen die naast elkaar of tegelijkertijd moeten worden gerealiseerd in dezelfde openbare ruimte. Deze samenwerking is veeleisend maar essentieel wanneer partijen een poging doen om circulaire innovaties en nieuwe infrastructuren te genereren (Giezen, 2018). Het Koppelkansenproject is een voorbeeld van een project waar de grotere overkoepelende uitdaging van het creëren van een circulaire economie samenkomt met het ontwikkelen en bedenken van oplossingen met betrekking tot infrastructuur in de openbare ruimte. Een van die uitdagingen is het bedenken van manieren om het afval dat geproduceerd wordt op een manier te verwerken die zo duurzaam en weinig belastend voor de openbare ruimte is als mogelijk. De gemeente Amsterdam wil in samenwerking met Waternet en Liander deze uitdaging aangaan op meerdere plekken in de stad.

(7)

7 In drie casusgebieden worden kansen gekoppeld (Naus, 2018):

 Amstelstad, waar nieuwbouw wordt gerealiseerd in een zakelijke omgeving.

 De 9 Straatjes, een transformatiegebied in de binnenstad van Amsterdam.

 Haven-Stad, een transformatie van haven naar woon-werk gebied die nog geheel gerealiseerd moet worden.

In alle drie de gebieden wonen er mensen of komen er mensen te wonen waardoor er een afvalopgave ontstaat. Het doel van het Koppelkansenproject is om deze opgave samen met andere opgaven tegelijkertijd aan te pakken, hierbij kunnen de resultaten van dit onderzoek van waarde zijn om de relatie tussen afval en circulaire economie positief te beïnvloeden bij het oplossen van problemen in de openbare ruimte.

1.2 Leeswijzer

Na de inleiding volgen de probleem- en vraagstelling, waar de onderzoeksvragen worden uiteengezet. Daarna volgt het theoretisch kader dat de belangrijkste concepten en begrippen omvat die van belang zijn bij het onderwerp. Hierna volgt een omschrijven van de onderzoeksmethoden gevolgd door de onderzoeksresultaten. Er wordt afgesloten met een concluderend stuk.

(8)

8

2. Probleem- en vraagstelling

Het concept van circulariteit wordt als duurzaam alternatief gezien op de bestaande lineaire stroom, ook als het gaat om afvalverwerking. Beleidsmakers zien kansen om circulariteit als gedachtegang te implementeren in de praktijk maar moeten rekening houden met externe factoren waaronder klimaatverandering, bevolkingsgroei, economische groei en een gelimiteerde hoeveelheid grondstoffen wanneer ze werken aan verschillende opgaven. Samenwerking hierbij lijkt essentieel, en het bundelen van krachten om oplossingen te creëren is dan ook de kern van het Koppelkansen traject. De noodzaak voor een integrale aanpak leidt tot de volgende onderzoeksvraag: “Hoe is het beleid omtrent afval en circulaire economie van de

gemeente Amsterdam gevormd en wordt het in de praktijk geïmplementeerd en hoe wordt hiervoor institutionele ruimte gecreëerd in de gemeente Amsterdam en het Koppelkansenproject?” Om tot een antwoord op deze onderzoeksvraag te komen zijn enkele

deelvragen geformuleerd:

 Hoe is de organisatiestructuur ingericht met betrekking tot afval in de gemeente Amsterdam?

 Wat is het beleid van verschillende partijen omtrent (het verbinden van) afval en circulariteit op het gebied van inhoud en organisatie?

 Welke barrières komt men tegen bij het ontwikkelen en implementeren van circulair- en afvalbeleid en op welke manier hangt dit samen met organisatie en beleid?

 Op welke manier kan institutioneel werk helpen om deze problematiek te begrijpen en adresseren en wat betekent dit voor het Koppelkansenproject?

(9)

9

3. Theoretisch kader

Dit hoofdstuk omvat het theoretisch raamwerk van dit onderzoek, de belangrijkste theorieën en concepten. Als eerste wordt er uitgelegd wat een transitie is en welke elementen en fases er ten grondslag liggen aan een transitie. Als tweede wordt het concept van circulaire economie gedefinieerd en worden de hoofdelementen belicht die gebaseerd zijn op bestaande (wetenschappelijke) literatuur. Vervolgens worden de verschillende soorten barrières besproken die het implementeren van deze elementen van circulaire economie beïnvloeden. Hoe actoren onderling en in instituties functioneren kan verklaard worden door middel van institutioneel werk en vormt het laatste onderwerp van dit hoofdstuk.

3.1 Transities

Dit onderzoek richt zich op hoe de afvalverwerking in Amsterdam invloed heeft op de circulaire ambities van de stad. Omdat er sprake is van een transitie van een lineaire naar een circulaire economie is het van belang om de theorie achter een transitie te belichten. Er moet gezegd worden dat aankomend stuk dient ter achtergrondinformatie. Dit onderzoek richt zich niet specifiek op hoe een transitie van lineair naar circulair op het gebied van afval gefaciliteerd kan worden maar probeert de huidige situatie in Amsterdam te verhelderen en waar mogelijk te verklaren.

De term transitie wijst naar een non-lineaire verschuiving van een bestaand equilibrium, een evenwicht, naar een andere (Loorbach et al., 2017). Dit vindt plaats op grote schaal zoals binnen een maatschappij of subsystemen daarvan, hierbij verandert het desbetreffende systeem fundamenteel (Loorbach et al., 2008). Transities zijn lange processen die minstens een generatie duren. Om tot een verschuiving van het evenwicht en een verandering van het systeem te komen doorloopt een transitie in fasen (Rotmans et al., 2001, zie figuur 1):

 in de pre-ontwikkeling fase waarin het regime stabiel is maar bottom-up innovatie begint te ontstaan;

 de lanceringsfase waarin een proces van verandering begint en het systeem (en het bijbehorende regime) begint verschuiven;

 de acceleratiefase waarin structurele verandering plaatsvindt die zichtbaar is door veranderingen op sociaal-cultureel, economisch, ecologisch en institutioneel gebied.

(10)

10 Rotmans et al. (2001) constateerde een belangrijke karakteristiek van een transitie; er is sprake van interacties tussen verschillende schalen: niche (microniveau), regime (mesoniveau) en landschap (macroniveau). De kern van een transitie is dat er een systematische verandering plaatsvindt in het regime; de dominante orde in een (sociaal) systeem (Loorbach et al., 2017) wat gevormd wordt door bedrijven, overheden en niet-gouvernementele organisaties die een regime vormen van praktijken, structuren en cultuur. Het regime wordt beïnvloed door het landschap op macroniveau door middel van lange termijn trends en door het microniveau door innovatie (Loorbach et al., 2008). Volgens Kirchherr et al. (2018) moet een transitie naar een circulaire economie op alle drie de schalen plaatsvinden, zowel op macro-, meso- en microniveau. Zij zien het macroniveau als de industriële compositie en structuur van onze economie, het mesoniveau zijn bijv. eco-industriële parken en het microniveau bevat producten, eenmanszaken en wat er moet gebeuren om de circulariteit van deze en hun klanten te vergroten.

Figuur 1: Fases en levels van transities Bron: Loorbach et al., 2008

3.2 Basiselementen van circulaire economie

Om de kern van de circulaire gedachtegang uiteen te zetten is een duidelijke definitie vereist. De gebruikte definitie voor dit werk is de definitie van Kirchherr et al. (2017, p. 224-225, vrij vertaald door auteur): “Een circulaire economie beschrijft een economisch system dat is gebaseerd op modellen die het traditionele ‘end-of-life’ concept in de vorm van een lineaire economie vervangen met de filosofie van het reduceren, hergebruiken, recyclen en herwinnen van materialen in productie, distributie en consumptieprocessen (…)”. Het concept van circulaire economie verlengt het afval en nevenproductgebruik “by ephasizing the utilization of

(11)

11

the value embedded in materials in as high value applications as possible” (Korhonen et al., p.

39)1. Traditioneel recyclen zorgt ervoor dat producten wederkeren als grondstoffen waardoor economische waarde verloren gaat.

Circulaire economie voegt daarom elementen toe die worden gezien als essentieel (Korhonen et al., 2018). Deze zijn te herleiden uit de definitie van Kirchherr et al. (2017); reduceren, hergebruiken, recyclen en herwinnen2. Een aanvulling met recover wordt door Kirchherr et al. (2017) voorgesteld omdat dit raamwerk gebruikt wordt door de Europese Commissie (2008) en meerdere definities verwezen naar de term herwinnen.

Reduceren is gebaseerd op het weigeren, herdenken, herontwikkelen (inclusief het verlengen van de levensduur van producten), minimaliseren, reduceren en het voorkomen van (onnodig) grondstof gebruik (Kirchherr et al., 2017).

Het principe hergebruik verwijst naar: “elke operatie waardoor producten of componenten die niet als afval gezien worden opnieuw gebruikt worden met hetzelfde doel als waarvoor ze waren ontwikkeld” (EU, 2008, aangehaald door Ghisellini et al., 2016, p. 15 en vertaald door de auteur). Het hergebruiken van producten is aantrekkelijk omdat het minder grondstoffen, energie en arbeid vraagt in vergelijking met het produceren van geheel nieuwe producten of zelfs het recyclen of verwerken als afval (Castellani et al., 2015). Ook het repareren van producten en renoveren van producten valt onder hergebruik (Kirchherr et al., 2017).

Het principe van recyclen is het meest bekend en wordt vaak geassocieerd met circulaire economie. Ghisellini et al. (2016, p. 16) gebruiken de definitie geformuleerd door de Europese Commissie: “Elke vorm van herwinning waarbij materialen uit afval opnieuw gevormd worden tot producten, materialen of substanties voor het originele of een ander doel (…)” (vertaald door auteur).

Met herwinnen wordt het terugwinnen van energie uit materialen in de vorm van afval bedoeld (Reike et al., 2017), door middel van verbranding (Kirchherr et al., 2017) of het creëren van biomassa. Dit is de minst duurzame vorm van de besproken manieren om producten een nieuw leven te geven, herwinnen is downcyclen, waarbij het product in waarde verminderd (Reike et al., 2017).

1

Dit citaat is niet vertaald vanwege het feit dat de complexe zinsopbouw moeilijk naar het Nederlands vertaald kon worden zonder inbreuk te maken op de kracht van de boodschap.

(12)

12 De principes van reduceren, hergebruiken, recyclen en herwinnen spelen ook een rol als het gaat om afvalverwerking, al dan niet op een andere manier verwoordt. De gemeente Amsterdam (2016) gebruikt de ladder van Lansink, Singh & Ordonez (2016) gebruiken de termen reduction, recovery en reprocessing, Malinauskaite et al. (2017) spreken van prevention, reuse en recycling. Het gaat in deze verschillende bronnen om het realiseren van processen van reduceren, hergebruiken, recyclen van, en het herwinnen van energie uit afval.

3.3 Barrières in circulariteit en afvalverwerking

In de bestaande literatuur worden naast de verschillende elementen van circulaire economie ook de factoren belicht (al dan niet verwoord als barrières) die de processen van reductie, hergebruik en recyclen en herwinnen in de weg staan. Deze factoren zijn onder te verdelen in de volgende categorieën (Kirchherr et al., 2018):

 Culturele barrières

 Regelgevende barrières

 Markt barrières

 Technologische barrières

Ook verschillende andere bronnen3 onderscheiden verschillende barrières die anders gecategoriseerd worden maar onder te verdelen zijn in de bovenstaande elementen (zie figuur 2). De barrières functioneren niet altijd los van elkaar, maar kunnen ook invloed op elkaar uitoefenen (Jesus & Mendonca, 2018; Kirchherr et al., 2018). Als voorbeeld, een gebrek aan data en informatie over circulaire economie kan leiden tot gelimiteerde interesse vanuit bedrijven om circulaire technieken te gebruiken in productie of bedrijfsvoering. Hierdoor is er vanuit bedrijven zelf weinig interesse om te investeren en hebben ze er geen baat bij dat belemmerende wetten en regelgeving worden verholpen. Dit kan circulaire producten en diensten duurder maken wat leidt tot gebrek aan interesse vanuit de consument (Kirchherr et al., 2018).

3

Tno, Circle Economy & Fabric (2015), Romero-Hernandez & Romero (2018), Singh & Ordonez (2016) en Malinauskaite et al. (2017).

(13)

13 Figuur 2: Voorbeelden van barrières in verdeeld in categorieën

Bron: Kirchherr et al., 2018

Culturele barrières zijn factoren die te maken hebben met consumenten en bedrijfscultuur, voorbeelden hiervan zijn vraag naar circulaire producten, gebrek aan circulaire gedachtegang in bedrijfsvoering (Kirchherr et al., 2018) en gebrek aan innovatieve ideeën (Romero-Hernandez & Romero, 2018). Acceptatie vanuit de consument is vereist als het gaat om het introduceren van circulaire producten en ook al is deze acceptatie en vraag aanwezig, kan het zo zijn dat geloof in circulaire economie geen deel uitmaakt van de strategie, missie, visie en doelen van bedrijven (Kirchherr et al., 2018). Ook kunnen gevestigde belangen in sectoren een rol spelen (Tno, Circle Economy & Fabric, 2015).

Barrières in regelgeving worden gevormd door een gebrek aan ondersteunend beleid, wetten die tegenwerken, gebrek aan subsidies (Kirchherr et al., 2018) en een gebrek aan top down leiderschap (Romero-Hernandez & Romero, 2018). Het bestaande beleid moet ook worden aangepast naarmate de transitie naar een circulaire economie vordert. Momenteel leidt dit vaak tot onvoorziene consequenties. Een voorbeeld de wet milieubeheer waarin staat wat aangemerkt kan worden als afval en wat niet (Tno, Circle Economy & Fabric, 2015).

Markt barrières bestaan onder andere uit kosten die circulaire bedrijfsmodellen met zich meebrengen, de lage prijs van grondstoffen (Kirchherr et al., 2018) en een gebrek aan een markt om in deze stoffen te handelen (Malinauskaite et al., 2017). Als het goedkoper is voor een bedrijf om ‘gewone’ grondstoffen te kopen in plaats van grondstoffen die voortkomen uit

(14)

14 afvalrestanten dan is de circulaire variant vanuit economisch oogpunt minder rendabel. Vaak zijn er investeringen nodig om de transitie te maken naar een circulair systeem (Kircherr et al., 2018) en is er sprake van onzekerheid over het terugverdienen van deze investeringen bij ondernemers (de Jesus & Medonca, 2018). Ten slotte is er sprake van ‘split incentives’: “de

investeringen liggen bij een partij in de keten terwijl de baten elders in de keten liggen” (Tno,

Circle Economy & Fabric, 2015, p. 32).

Technologie speelt een essentiële rol als het gaat om de transitie naar systeem gebaseerd op circulariteit. Technologische barrières zijn onder andere kwaliteit van gerecyclede producten (Singh & Ordonez, 2016), het implementeren van circulaire (productie)technieken in bestaande (infra)structuur (Malinauskaite et al., 2017) en het gebrek aan technische kennis (Kirchherr et al., 2018). Verder vormt opschaling van kleinere projecten (bijvoorbeeld in de vorm van pilots) naar commerciële schaal een technische barrière (Tno, Circle Economy & Fabric, 2015).

3.4 Institutioneel werk

Het concept van institutioneel werk is voornamelijk gebruikt in organisatiestudies om te analyseren hoe processen van interpretatie, betwisting en leren de betekenis en impact van institutionele structuren beïnvloeden (Smink et al., 2013). Actoren zijn in staat de institutie waarvan zij deel uitmaken vorm te geven: “institutioneel werk refereert naar acties waarmee actoren institutionele structuren creëren, behouden of verstoren” (vertaald door de auteur uit Beunen et al., 2017). Een institutie wordt gevormd door de formele en informele normen en regels die patronen van menselijk gedrag en praktijken structureren en reproduceren (Giezen, 2018). Een institutie kan dus gezien worden als elementen in ons sociaal leven die invloed hebben op de gedachten, gevoelens en gedrag van individuen en collectieve actoren (Lawrence & Suddaby, 2006).

Deze instituties zijn niet statisch maar dynamisch en dialectisch wat betekent dat ze veranderen. De transitie naar een circulair systeem en daarmee de introductie van nieuwe infrastructuren kunnen zorgen voor een dynamiek waarin actoren een transformatieve impact hebben op de instituties waarin ze zich bevinden en ze zich moeten aanpassen aan institutionele veranderingen die buiten hun invloedssfeer liggen (Giezen, 2018).

(15)

15

3.4.1 De acties van institutioneel werk

Hoe actoren instituties beïnvloeden kan het resultaat zijn van verschillende acties (zie figuur 3). De eerste drie typen (‘advocacy’, ‘defining’ & ‘vesting’4) worden gezien als politieke vormen van institutioneel werk in de zin dat deze acties ondernomen worden om rollen, regels, eigendomsrechten en grenzen die toegang tot materiele middelen beperken, vergroten of veranderen (Giezen, 2018). Advocacy is het mobiliseren van politieke en regelgevende steun door middel van directe en opzettelijke vormen van overtuiging. Het is een sleutelelement voor actoren om de legitimiteit te verkrijgen om nieuwe instituties te starten. Voorbeelden van advocacy zijn lobbyen, adverteren en procesvoering. Defining is creëren van een systeem dat status of identiteit verleend, lidmaatschap of leden definieert of status en hiërarchie faciliteert. Iemand van een toonaangevend bedrijf is in staat om grenzen en raamwerken te definiëren waarbinnen nieuwe instituties gevormd kunnen worden. Vesting refereert naar regels die betrekking hebben op eigendomsrecht, wat plaatsvindt als overheidsinstanties eigendom van bijvoorbeeld grond herverdelen (Lawrence & Suddaby, 2006).

De tweede groep typen (‘constructing identities’, ‘changing normative associations’ & ‘construction normative networks’) hebben betrekking op de activiteiten die actoren ondernemen om normatieve fundaties en instituties te beïnvloeden (Bergsma et al., 2017). ‘Constructing identities’ als een vorm van institutioneel werk staat centraal omdat identiteit de relatie tussen een actor en de omgeving waarin deze actor functioneert beschrijft (Lawrence & Suddaby, 2006). Een voorbeeld is de identiteit van een milieuactivist. Tegenwoordig onderscheiden veel mensen zich door zich te profileren als activist door middel van het meelopen van demonstraties of het actief zijn in sociale media om klimaatverandering aan te kaarten. ‘Changing normative associations’ is gericht op het herformuleren van normatieve associaties. Deze vorm van institutioneel werk leidt vaak tot het creëren van nieuwe instituties als toevoeging op bestaande instituties geleid door actoren die de bestaande instituties in twijfel trekken. Een voorbeeld hiervan is een beweging die in het Verenigd Koninkrijk ervoor zorgde dat universiteiten meer beleid en praktijk gingen implementeren dat gelijkenissen trof met private bedrijven en instellingen. ‘Constructing normative networks’ is een vorm van institutioneel werk dat gericht is op het creëren van normatieve netwerken. Dit zijn samenwerkingsverbanden tussen organisaties die een normatieve gedachtegang verzorgen (Lawrence & Suddaby, 2006). Het Koppelkansenproject kan dienen als voorbeeld, wat gezien

4

Om onjuiste vertaling te voorkomen is ervoor gekozen om de originele Engelse begrippen te gebruiken, zie 4.4.

(16)

16 kan worden als een soort netwerk tussen verschillende partijen waarbij deze partijen gezamenlijk nieuwe normen en waarden creëren.

De laatste groep acties (‘mimicry’, ‘theorising’ & ‘educating’) zijn de cognitieve aspecten van instituties. Ze benadrukken de manieren waarop actoren reflecteren op (veranderingen in) hun institutionele omgeving en daarnaast op hun rol en gebruiken in deze omgeving (Bergsma et al., 2017). ‘Mimicry’ is een manier om nieuwe instituties te creëren door middel van door het benadrukken van gelijkenis tussen nieuwe praktijken en technologieën en bestaande. Een voorbeeld hiervan in de introductie van elektrisch licht door Thomas Edison die meer de nadruk legde op de gelijkenissen van zijn uitvinding met het bestaande systeem dan de verschillen. Bijvoorbeeld het ontwerp van peertjes in lampen die leken op de vlammen van een gaslamp ‘Theorizing’ is het specificeren van abstracte begrippen, concepten of praktijken (Lawrence & Suddaby, 2006). Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Kirchherr et al. (2017) wat gericht is op het verhelderen van het begrip circulaire economie door onder andere het opstellen van een duidelijke definitie. ‘Educating’ is het scholen van actoren in vaardigheden en kennis die nodig zijn om nieuwe instituties te ondersteunen. Het eerdergenoemde voorbeeld van de introductie van de gloeilamp zorgde ervoor dat er mensen geschoold moesten worden over bijvoorbeeld het aanleggen van elektriciteitsdraden (Lawrence & Suddaby, 2006).

Figuur 3: Typen institutioneel werk

(17)

17

4. Methodologie

Dit hoofdstuk beschrijft de onderzoeksmethoden die gebruikt werden in dit onderzoek en hoe iedere deelvraag wordt beantwoord. Daarnaast wordt er uitgelegd hoe de onderzoeksgegevens zijn verzameld en geanalyseerd. Vervolgens worden besproken hoe belangrijke begrippen, onderzoekseenheden en respondenten zijn geoperationaliseerd en wordt er uitgelegd welke keuzes hiervoor zijn gemaakt en waarom.

4.1 Onderzoeksmethoden

Onderzoek in sociale wetenschappen kan uitgevoerd worden op kwalitatieve of kwantitatieve manier, of een koppeling van beiden genaamd mixed-methods. Kwantitatief onderzoek is geschikt om verbanden en karakteristieken te herkennen van grote groepen mensen of verschijnselen vanwege het gebruik van grote hoeveelheden numerieke data. Kwalitatief onderzoek beschrijft voornamelijk individuen of situaties met het doel te achterhalen hoe gedrag of ontwikkelingen ontstaan met een nadruk op betekenisgeving en perceptie (Boeije, Hart & Hox, 2009; Doorewaard & Verschuren, 2007). Doordat er in dit onderzoek sprake is van betekenisgeving en perceptie van verschillende (soorten) actoren is kwalitatief onderzoek het meest geschikt.

Dit onderzoek werd uitgevoerd met een inductieve insteek, wat betekent dat er werd gekeken naar hoe vraagstukken ontstaan in de casus en hoe deze vallen te relateren aan bestaande theorie. Er werd gekeken hoe actoren die betrokken zijn bij het afvalvraagstuk dat speelt in het Koppelkansentraject deel uitmaken van de transitie van lineariteit naar circulariteit. Welke acties de staat van het huidige systeem beïnvloeden, welke barrières er spelen en of er al nagedacht wordt over reduceren, hergebruiken en recyclen is van belang. Omdat er sprake is van een mate van complexiteit door het onderzoeken van meerdere relaties is er gekozen voor een exploratieve aanpak in de vorm van een casestudie; een extensieve analyse van een casus. Het gebruik van een casestudie is gebruikelijk wanneer het gaat om evaluatie, waarbij de onderzoeker een analyse ontwikkelt van vaak een programma, evenement, proces, of een of meerdere individuen (Cresswell, 2013). Belangrijk is het besef dat de resultaten van onderzoek dat gebruik maakt van een casestudie inzicht geven in bepaalde relaties binnen een systeem maar dat dit niet betekent dat deze resultaten ook hetzelfde zullen zijn in andere casussen. Ten slotte is het onderzoek interpretivistisch van aard; het gaat om een onderzoeker die zijn ervaringen en interpretaties geeft van de ervaringen en interpretaties van de door hem onderzochte onderzoekseenheden (Bryman, 2012).

(18)

18

4.2 Data verzameling

Om tot een antwoord te komen op de hoofdvraag van dit onderzoek: Hoe is het beleid omtrent

afval en circulaire economie van de gemeente Amsterdam gevormd en wordt het in de praktijk geïmplementeerd en hoe wordt hiervoor institutionele ruimte gecreëerd in de gemeente Amsterdam en het Koppelkansenproject?”, zijn verschillende vormen van data verzameling

gekozen. Dit zijn literatuurstudie, document analyse, semigestructureerde interviews en observaties. De deelvragen om tot een antwoord op de hoofdvraag te komen zijn:

 Hoe is de organisatiestructuur ingericht met betrekking tot afval in de gemeente Amsterdam?

 Wat is het beleid van de gemeente Amsterdam omtrent (het verbinden van) afval en circulariteit op het gebied van inhoud en organisatie?

 Welke barrières komt men tegen bij het ontwikkelen en implementeren van circulair- en afvalbeleid en op welke manier hangt dit samen met organisatie en beleid?

 Op welke manier kan institutioneel werk helpen om deze problematiek te begrijpen en adresseren en wat betekent dit voor het Koppelkansenproject?

Als eerste wordt een literatuurstudie uitgevoerd om te achterhalen wat er al geschreven is over het onderzoeksthema. Daarnaast is het van belang is om te weten welke theorieën en welke concepten kunnen bijdragen aan het beantwoorden van de hoofdvraag (Bryman, 2012). Er is sprake van een poging om een transitie te faciliteren van lineariteit naar circulariteit. Achterhalen hoe een transitie normaliter verloopt en onder welke omstandigheden en invloeden dit gebeurt zijn aspecten die belangrijk zijn voor het begrijpen van een transitie in de praktijk. Institutioneel werk speelt hierin een rol, de acties die actoren binnen een institutie ondernemen hebben invloed op deze institutie en kunnen zo het verloop beïnvloeden. Daarnaast zijn de kernelementen van circulaire economie van belang en de barrières die deze elementen beïnvloeden.

De eerste deelvraag schetst de organisatiestructuur van de beleidsmakers die vanuit de gemeente Amsterdam verantwoordelijk zijn voor afval(verwerking). Deze vraag werd beantwoord door middel van het een documentanalyse waarbij voornamelijk beleidsdocumenten gebruikt zijn als bron van informatie over het afval- en circulair beleid in de gemeente Amsterdam.

Hoe de gemeente het beleid vormgeeft en hoe het beleid van afval en circulariteit gerelateerd is vormt de kern van de tweede deelvraag. Volgens wetenschappelijke literatuur speelt afval

(19)

19 een rol in circulaire economie omdat het centraal staat als grondstof. Hoe deze twee concepten in beleid en praktijk gerelateerd worden staat centraal in deze deelvraag. Deze vraag werd beantwoord door het uitvoeren van documentanalyse en semigestructureerde interviews. Door middel van interviews kan een onderzoeker de percepties van actoren over het onderwerp achterhalen (Baarda et al., 2013). Daarnaast geeft de semigestructureerde aard van interviews aan de ene kant structuur maar aan de andere kant de mogelijkheid om af te wijken van de topiclijst en in te gaan op resultaten ter plekke (Bryman, 2012).

De derde deelvraag gaat in op de barrières die er spelen in de praktijk en of deze samenhangen met de manier waarop de organisatie is opgebouwd en beleid wordt ontworpen. De rol van de actoren is hierbij van belang omdat zij diegene zijn die met deze barrières moeten omgaan in hun werk. Bij het beantwoorden van deze vraag staan twee methoden van dataverzameling centraal; semigestructureerde interviews en participatieve observaties. Participatieve observatie speelt in een rol in het bijwonen van de sessies die georganiseerd worden vanuit het Koppelkansen traject. De onderzoeker is bij enkele meetings aanwezig (zie bijlage 2) geweest waar mensen van verschillende betrokken partijen bij elkaar kwamen om te overleggen welke kwesties in de gebieden spelen en hoe deze kwesties zorgen voor problemen die opgelost moeten worden.

Een ander doel van de observatie tijdens deze sessies is om te observeren hoe interactie tussen individuen verloopt en zo hun gedrag (Boeije, 2010; Bryman, 2012) en institutioneel werken te analyseren ten aanzien van het afvalvraagstuk en circulariteit. Ook vormen de semigestructureerde interviews een belangrijk onderdeel bij het beantwoorden van de laatste deelvraag, die zicht richt op de manieren van institutioneel werk. Binnen het Koppelkansenproject is er sprake van samenwerking en interactie en moet er ruimte worden gecreëerd om circulaire initiatieven in afvalverwerking onder de aandacht te brengen en vormt te geven in beleid.

4.3 Data-analyse

De documentanalyse uit zich in geschreven tekst (zie casusbeschrijving). Tijdens observaties zullen notulen gemaakt worden waarin de (inter)acties beschreven worden die actoren ondernemen. De interviews worden opgenomen en getranscribeerd, zodat door middel van het gebruik van software5 belangrijke elementen kunnen worden gecodeerd. Alle transcripties

5 F4Analyse

(20)

20 worden samengevoegd in een document waarna passages die van belang zijn worden gelabeld met een bepaalde code in de vorm van een kleur. De software maakt het mogelijk om alle tekst die gelabeld is per kleur te sorteren waardoor een overzicht van iedere codesoort ontstaat. Dit is het geval voor zowel de verschillende elementen van circulaire economie, de barrières en vormen van institutioneel werk. Deze tekst kan vervolgens worden gebruikt om het resultatenhoofdstuk te schrijven.

4.4 Operationalisatie

Dit onderzoek richt zich op het afvalbeleid en circulariteit in de stedelijke context van de gemeente Amsterdam, om tot een antwoord te komen op de onderzoeksvraag is het van belang om uiteen te zetten welke concepten, organisaties en personen een rol spelen in de onderzoeksvraag en dus dit onderzoek.

4.4.1 Operationalisatie van begrippen en eenheden

Een deel van de onderzoeksresultaten zijn verkregen door middel van verschillende semigestructureerde interviews wat kan leiden tot verschillende interpretaties van een concept of begrip. Tijdens de interviews zijn de definities gebruikt die in hoofdstuk 3 zijn uiteengezet.

De respondenten van dit onderzoek zullen bestaan uit de actoren die een rol spelen in het Koppelkansen traject, het ontwikkelen van beleid van circulaire economie of afvalbeleid of experts over deze onderwerpen. Deze bestaan uit individuen van het kernteam en andere medewerkers van de gemeente Amsterdam die actief zijn bij het afvalvraagstuk, naar verwachting leden van de afdeling Afval en Ruimte & Duurzaamheid. Ten slotte zijn mensen in sleutelposities bij Waternet en Liander respondenten die gevraagd zullen worden voor een interview.

4.4.1 Verantwoording van keuzes

Een belangrijke keuze en aspect om uit te lichten is het concept van afval. In dit onderzoek wordt onder afvalproducten verstaan die zijn weggegooid door personen of bedrijven bestaande uit plastic, kunststof, drankverpakkingen, blik, grofvuil, papier, glas of organisch afval. Bouwafval maakt deel uit van dit onderzoek maar komt niet veelvuldig terug. De reden hiervoor is dat het geen deel uitmaakt van het opgestelde afvalbeleid in het afvalplan (Gemeente Amsterdam, 2015). Dit strookt echter niet met de circulaire innovatieprogramma’s uit 2016 en 2019, waarin bouwafval wel wordt meegenomen. Echter is ligt de focus bij

(21)

21 bouwafval sterk op bouwbedrijven6, een tak actoren die geen rol spelen bij het ontwikkelen en handhaven van afvalbeleid en ook niet in het Koppelkansenproject7. Er is daarom de keuze gemaakt om deze bedrijven niet te benaderen. Wel is het van waarde om deze in toekomstig onderzoek, wanneer het een onderzoek op grotere schaal met een groter tijdsbestek betreft, mee te nemen.

Verder is de keuze gemaakt om op het gebied van barrières een extra barrière toe te voegen die niet terugkomt in gebruikte (en gevonden) wetenschappelijke literatuur. Al vroeg in het onderzoek bleek dat ruimtelijke barrières een veel voorkomende vorm van barrières waren die verbonden waren aan het implementeren van afvalbeleid in de openbare ruimte. Vanwege deze reden zijn ruimtelijke barrières meegenomen in dit onderzoek.

Ook zijn er keuzes gemaakt met betrekking tot de vormen van institutioneel werk. Lawrence & Suddaby (2006) en Giezen (2018) onderscheiden naast de vormen van institutioneel werk die instituties creëren ook vormen die instituties kunnen verstoren of behouden. Voor dit onderzoek zijn alleen de creërende vormen institutioneel werk meegenomen omdat de nadruk in dit onderzoek ligt op het creëren van institutionele ruimte voor het aanbrengen van circulariteit (in afvalbeleid). Als uitgangspunt voor deze operationalisatie is het werk van Bergsma et al. (2017) gebruikt.

Ten slotte is ervoor gekozen om naast Nederlandse citaten in sommige gevallen ook Engelse citaten te gebruiken. Enkele van de respondenten (zie bijlage 1) spraken alleen Engels en in sommige gevallen achtte de onderzoeken de kans aanzienlijk dat een vertaling zou kunnen leiden tot een verkeerde interpretatie van het origineel.

4.5 Beperkingen

Er zijn meerdere beperkingen aan te wijzen voor dit onderzoek. De voornaamste beperking wordt gevormd door het feit dat dit onderzoek een master thesis betreft. Hierdoor is tijd een limiterende factor. Voor het uitvoeren van dit onderzoek, van het zoeken van bronnen tot het schrijven van de conclusie is ongeveer zeven maanden beschikbaar. Tijd vormde ook nog een andere beperking in combinatie met het Koppelkansen project. Toen het onderzoek werd gestart was het project nog in de opstartfase en bleken de ideeën over afvalwerking in de openbare ruimte amper tot nog niet te zijn besproken. Hierdoor was het nodig om de theorie

6

Constructiebedrijven, aannemers, projectontwikkelaars en sloopbedrijven

(22)

22 en onderzoeksmethoden gedeeltelijk aan te passen en andere respondenten te zoeken voor het onderzoek.

Ten slotte is een beperking is de schaal waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden. Het gaat om een onderzoek op regionale en lokale schaal. De gemeente Amsterdam is een regio en de casestudie Amstelstad maakt maar een klein deel uit van deze regio. Het daarom moeilijk om onderzoeksresultaten te generaliseren. Desalniettemin kunnen de resultaten van dit onderzoek gebruikt worden voor beleid in de gemeente Amsterdam, waardoor er toch op een manier wordt bijgedragen. Verder is het mogelijk dat resultaten uit dit onderzoek van waarde kunnen zijn voor vervolgonderzoek naar de thema’s van circulaire economie en afvalbeleid in deze regio.

4.6 Ethische overwegingen

De onderzoeksmethoden van observatie en interviews zorgen voor enkele ethische overwegingen die een onderzoeker in het achterhoofd moet houden. Om de ethische aspecten te belichten zullen enkele stappen worden ondernomen tijdens het onderzoek. Voorafgaand aan een vergadersessie of interview is het vereist dat de respondenten of observanten weten wat het onderzoek inhoudt en waarvoor het dient. Een transparante houding is vereist om een gevoel van vertrouwen te geven. Transcripten zullen voor de respondenten te verkrijgen zijn en de respondenten worden anoniem worden door ze te definiëren naar functieniveau binnen hun bedrijf. De onderzoeksuitkomsten zullen teruggekoppeld worden naar de respondenten waardoor zij in staat zijn aan te geven als naar hun mening er niet op de juiste manier is omgegaan met gevoelige informatie die zij of andere hebben verstrekt voor dit onderzoek.

Er is in dit onderzoek sprake van samenwerking die niet op alle vlakken even soepel zal verlopen, er zou sprake kunnen zijn van verschillen in meningen. Daarnaast is er sprake van eventuele barrières, waaraan een negatieve connotatie zou kunnen hangen. Daarom is het belangrijk als onderzoeker geen oordeel te vellen over de meningen en acties van de actoren die worden onderzocht. Er bestaan in dit onderzoek geen foute antwoorden, wat ook duidelijk wordt gemaakt aan de respondenten. Ondanks deze openheid zullen de antwoorden op een respectvolle manier behandeld en verwerkt moeten worden.

(23)

23

5. Resultaten

Er is gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksmethoden om resultaten te verkrijgen die moeten leiden tot een antwoord op de onderzoeksvragen. De resultaten die verkregen zijn door document analyse, participatieve observaties en semigestructureerde interviews worden weergeven in dit hoofdstuk. Er wordt naar semigestructureerde interviews gerefereerd door het gebruik aliassen voor iedere respondent (zie bijlage 1). De rode draad wordt gevormd door het raamwerk opgesteld in het theoretisch kader; het reduceren, hergebruiken, recyclen en herwinnen van producten en grondstoffen, de barrières waar men tegen aanloopt bij het implementeren van circulair- en afvalbeleid en de vormen van institutioneel werk die een rol spelen bij het creëren van institutionele ruimte voor nieuw beleid.

5.1 Documentanalyse

5.1.1 Beleidsdocumenten van de gemeente Amsterdam

Er is een veelvoud aan plannen ontstaan met betrekking tot duurzaamheid, circulaire economie en afval vanuit de gemeente Amsterdam (zie figuur 4). Verschillende doelstellingen met betrekking tot duurzaamheid komen samen in het plan Duurzaam Amsterdam (2015) ook wel bekend als de Agenda Duurzaamheid. In dit plan werd de focus gelegd op vijf ambities; het creëren van een duurzame energievoorziening, schone lucht waarborgen, een stad creëren die klimaatbestendig is, een organisatiestructuur die duurzaam is en het opzetten van een circulaire economie. In de agenda wordt de weg naar een circulaire economie uitgestippeld aan de hand van zeven principes die de basis vormden voor het beleid van de volgende jaren:

 De circulaire economie kent geen afval. Alle materialen komen in een oneindige technische of biologische kringloop.

 Alle energie komt van hernieuwbare bronnen.

 Grondstoffen worden ingezet om (financiële of andere vormen van) waarde te genereren.

 Modulair en flexibel ontwerpen van producten en productieketens vergroot aanpassingsvermogen van systemen.

 Van bezit naar (gebruik van) services; dit vraagt nieuwe businessmodellen voor productie, distributie en consumptie.

(24)

24

 Menselijke activiteiten dragen bij aan ecosystemen en ecosysteemdiensten en de wederopbouw van “natuurlijk kapitaal”.

Afval vormt de kern van het eerste principe en eigenlijk ook het derde principe. Een circulaire economie kent geen afval maar ziet afval als grondstof en kan zo dus gebruikt worden om waarde te genereren (Gemeente Amsterdam, 2015a). Het zetten van stappen richting een circulaire economie en duurzaam afvalbeleid werd gedaan aan de hand van twee doelen; 1) het stimuleren van innovatie, onderzoek en circulaire bedrijvigheid en 2) het terugwinnen van meer grondstoffen en materialen uit afval met als subdoel het behalen van een scheidingspercentage van 65% m.b.t. huisafval in 2020. De eerste stap naar het behalen van het eerste doel werd genomen door het laten uitvoeren van een onderzoek door Tno, Circle Economy & Fabric (2015) in de Quickscan Amsterdam circulair.

Figuur 4: Tijdlijn ontwikkeling circulaire aanpak gemeente Amsterdam

Bron: Circulair Innovatieprogramma (2016a)

Hierin werd onderzocht uit welke materiaalstromen de grootste impact te behalen is vanuit circulair perspectief. Volgens de quickscan waren dat de bouwketen en organische reststroomketen.

(25)

25 Na de Quickscan Amsterdam Circulair volgde twee nieuwe programma’s: een bestuurlijke reactie in de vorm van; Amsterdam Circulair: leren door te doen (2016a) en het Circulair Innovatieprogramma (2016b). Het Leren door te doen programma (2016a) focust zich vooral op het leveren van bewijskracht samen met marktpartijen om aan te tonen dat de transitie naar een circulaire economie economisch en ecologisch haalbaar is door middel van projecten. Verder wordt er in het Leren door te doen programma (2016a) gelobbyd om beklemmende regelgeving te veranderen en wordt het voor particulieren mogelijk gemaakt om met behulp van subsidie een circulair initiatief te starten. Ten slotte wordt er aandacht besteedt aan het vergroten van kennis en inzicht door middel van samenwerking met kennisinstellingen via het innovatieprogramma. Dit programma bestaat uit meer dan dertig verschillende projecten ter bevordering van circulariteit. Van circulair Buiksloterham tot het Amsterdam Smart City platform en van 3d printen met restproducten tot elektrische voertuigen voor de stad. Veel voorbeelden van circulariteit die in de praktijk worden toegepast.

Tijdens dit onderzoek verscheen er een nieuw Circulair Innovatieprogramma (2019), dat voortborduurt op het eerdere programma en de resultaten die daarna behaald zijn, bestaande uit een tal van projecten gerealiseerd in de gemeente. Het college van bestuur van Amsterdam besloot in te zetten op uitvoering en maakt dat zichtbaar in het innovatieprogramma. “Niet praten, maar doen” is het motto. Deze uit zich in een inventarisatie van 116 verschillende projecten ondersteund door gemeente Amsterdam onderverdeeld in zes categorieën gebaseerd op de waardeketens waar de projecten zich op richten: bouw, biomassa & voedsel, consumptiegoederen, kunststoffen, maakindustrie en overkoepelend. Afval vormt geen aparte categorie maar is verweven in alle categorieën doordat het deel uitmaakt van verschillende soorten projecten in de gemeente. Een voorbeeld is het project “BIZzen” wat een samenwerking is tussen de gemeente Amsterdam en ondernemerscollectieven om bijvoorbeeld bedrijfsafval gezamenlijk op te halen of aan- en afvoerlogistiek te concentreren. Een ander voorbeeld is zijn wormenhotels, wat verticale bak is waarin bewoners GFT-afval kunnen deponeren. De wormen in de constructie eten het afval op en de ontlasting vormt compost.

(26)

26 Figuur 5: Wormenhotel bij Sarphatipark in Amsterdam

Bron: AT5, 2017

5.2 Afvalbeleid in Amsterdam

De gemeente Amsterdam tekende in 2017 het grondstoffenakkoord waarmee de gemeente aangeeft in 2050 volledig circulair te willen zijn. Om dit te bereiken wil de gemeente naast het stimuleren van innovatie, onderzoek en circulaire bedrijvigheid meer grondstoffen en materialen terugwinnen.

5.2.1 Uitvoeringsplan Afval

Een van de hoofddoelen van het plan is 65% van het huishoudelijk afval8 scheiden in 2020. Dit doel werd opgenomen in het Uitvoeringsplan Afval samen met twee andere ambities (Gemeente Amsterdam, 2016c):

 Amsterdammers in staat stellen snel en gemakkelijk hun afval gescheiden aan te bieden (in de vorm van ondergrondse containers) en ze inlichten over de noodzaak van het scheiden.

 Een organisatie opzetten om afvalstoffenheffing en de kosten voor de Amsterdammer laag te houden en voortdurend benodigde investeringen te kunnen doen.

Om de eerste doelstelling te behalen zijn enkele overwegingen en keuzes gemaakt. Het uitgangspunt is bronscheiden9, de gemeente wil één boodschap uitdragen; afval scheiden doe

(27)

27 je thuis. Echter is dit niet voldoende om het scheidingspercentage van 65% in 2020 te halen. Nascheiding is vereist en mogelijk voor plastic, metaal en drankkartons, waarbij de grondstoffen hergebruikt kunnen worden. Groente- fruit- en tuinafval [GFT] wordt in Amsterdam nog niet grootschalig opgehaald. Om GFT-afval toch te scheiden is besloten om voor het komend decennium restafval na te scheiden en zo nat GFT-afval uit restafval te halen wat gebruikt kan worden voor vergisting en groen gas (Gemeente Amsterdam, 2016).

Daarnaast is het creëren van bewustwording aan de ene kant en het optimaliseren van het ondergronds inzamelsysteem een punt van aandacht in het afvalplan. Bewustwording wordt beïnvloed door het stimuleren van hergebruik, reparatie en recycling door (als proef) recyclingbedrijven te belonen om grof afval te recyclen van bewoners kan leiden tot structurele samenwerking. Daarnaast moet het invoeren van ja/ja stickers voor brievenbussen de papierverspilling terugdringen. Het weggooien van voedsel wordt onder de aandacht gebracht door middel van campagnes en initiatieven die resten aan kunnen bieden aan inwoners. Ten slotte zullen er meer ondergrondse containers komen waardoor de loopafstand tot containers voor bewoners afneemt en uiteindelijk moeten alle containers ondergronds om afval op straat en vervuiling te voorkomen (Gemeente Amsterdam, 2016).

In het plan wordt ook verwezen naar dienstverlening in de vorm van aandacht voor de (nieuwe) containers; deze moeten schoon zijn en het moet duidelijk zijn welk afval er in welke container moet. Om dit te realiseren wordt er aandacht besteed aan de samenwerking tussen afvalinzameling, reiniging en handhaving in de vorm van prestatieafspraken. Verder is de doelstelling geformuleerd om Amsterdammers goed te informeren over afval scheiden, door middel van informatieverspreiding via onderwijs en een recycle app. Ten slotte werden er plannen gemaakt voor een communicatiecompagne voor afvalinzameling en reiniging om kennis van Amsterdammers te verhogen (bronnen?).

Ten slotte moet na het verschijnen van het afvalplan de organisatie van de gemeente Amsterdam op schop door een nieuwe organisatie op te richten die verantwoordelijk is voor aansturing, administratie en informatievoorziening. Deze organisatie wordt opgericht door een programmamanager Afval door deze nieuwe organisatie moeten interne barrières weggenomen worden. Verder wordt er onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om afvalstoffenheffing voor mensen met geen of een laag inkomen kwijt te schelden. Ten slotte 9 Scheiden dat gebeurd bij de bron: de bewoners of bedrijven.

(28)

28 wordt de relatie met afvalverwerkingsbedrijf AEB versterkt door een dienstverleningsovereenkomst af te sluiten waarin staat hoe AEB bedraagt aan de doelstellingen geformuleerd in het afvalplan.

5.2.2 Organisatiestructuur Afval en Grondstoffen

De afdeling die verantwoordelijk is voor het afvalbeleid in de gemeente is de directie afval en grondstoffen [A&G] (zie figuur 6). De directie afval en grondstoffen wordt aangestuurd door een directeur. De directeur vormt met de afdelingsmanagers inzameling, optimaliseren afvalketen en projectrealisatie, assets inzamelvoorzieningen, bedrijfsbureau en de businesscontroller het managementteam van afval en grondstoffen. De businesscontroller is verantwoordelijk voor het onafhankelijk rapporteren aan de directeur over bijvoorbeeld financiën, inkoop en risicomanagement. Het bedrijfsbureau verzorgt administratieve ondersteuning en uitvoering en verbetering van bedrijfsvoeringprocessen voor de andere afdelingen. Een ander team vormt de bestuursondersteuning bestaande uit de directiesecretaris, adviseur bestuurszaken, de businessanalist en de gedetacheerde communicatieadviseurs. Een afdeling genaamd assets informatievoorzieningen voorziet de afdelingen inzameling en projectrealisatie met functionele, veilige en schone inzamelmiddelen en de vernieuwing en verbetering ervan. Deze afdeling werkt veel samen met Stadswerken en THOR.10 De afdeling inzameling heeft ruim 300 medewerkers en zij zijn dagelijks verantwoordelijk voor goede dienstverlening aan de Amsterdammers door afval en grondstoffen in te zamelen en het snel oplossen van meldingen en verstoringen met betrekking tot afval in de openbare ruimte. Ten slotte bedenkt de afdeling optimalisering afvalketen en projectrealisatie plannen en strategieën over hoe Amsterdam in 2o50 geen afval meer heeft. Deze adviezen en plannen zijn bijvoorbeeld voor de gebiedsgerichte programma’s in de stad.

(29)

29 Figuur 6: Organogram van de afvalketen in de gemeente Amsterdam

Bron: Adviseur Bedrijfsafval, 2019.

5.3 Koppelkansen traject

Over de druk van infrastructurele opgaven zoals klimaatverandering, de energietransitie en circulaire economie en de grootte en complexiteit van deze uitdagingen slaan in Amsterdam verschillende partijen de handen ineen om deze uitdagingen samen aan te gaan. Hierbij zijn infrastructuren zoals water, energie en afval specifiek van belang. In het Koppelkansen traject wordt er samen gewerkt door de gemeente Amsterdam, Waternet en Liander die als doel hebben samen een oplossing te vinden op de vraag hoe ambities op het gebied van water,

(30)

30 energie en circulariteit tegelijkertijd, naast elkaar en in samenhang gerealiseerd kunnen worden (Naus, 2018). Het Koppelkansen traject legt de focus op drie casussen in Amsterdam; Amstelstad, nieuwbouw in een zakelijke omgeving. Haven-Stad; transformatie in wording naar woon-werk gebied en de 9 Straatjes: transformatie in de binnenstad van Amsterdam. De focus van dit onderzoek ligt op de casus Amstelstad, al kan deze focus komen te voorschuiven mocht het proces van onderzoek in de loop der tijd daar aanleiding toe geven

5.3.1 Amstelstad

In een gebied aan de Amstel, zuidelijk van het centrum van Amsterdam werkt men aan de ‘Straat en de Wijk van de Toekomst’ (zie figuur 7). Hier gaat een transformatie plaatsvinden naar woon-werk gebied. Op het gebied van samenwerking is het doel om (op korte termijn) een integraal en toekomstbestendig straatprofiel de realiseren. Zo’n toekomstbestendig straatprofiel realiseren is niet makkelijk; de ondergrond in Amsterdam is chaotisch, het ligt vol met leidingen en draden met verschillende functies die met elkaar concurreren om ruimte. Werk bovengronds zorgt voor hoge kosten en last voor de omgeving. Het betreft hier een casus waarbij er behoefte is aan sturing op projectoverstijgende aspecten en samenwerking tussen verschillende partijen is dus vereist (Co Creatie Traject Koppelkansen, 2018).

Figu ur 7: Cas us Am stels tad Bro n: gem aakt doo r aute ur, geb aseerd op Co-creatie Traject Koppelkansen, 2018

(31)

31

5.3.2 Afval in Amstelstad

Omtrent afval is het niet duidelijk wat te doelstelling is voor deze casus. Wel is duidelijk dat hier geen ondergrondse containers zijn gevestigd momenteel, wat blijkt uit de containerkaart van de gemeente (Gemeente Amsterdam, a). Over nieuwbouw gebieden zegt de gemeente Amsterdam (2016, p. 7.): “Voor nieuwbouwgebieden geldt dat (als de schaal en de businesscase,

afgewogen op duurzaamheid, financiën, dienstverlening en operationele impact het toelaten) het inzamelingssysteem kan vernieuwen. Denk aan ondergronds transport van afval, inpandig inzamelen van grondstofstromen of het lokaal sluiten van kringlopen” (Gemeente Amsterdam,

2016). Het afvalverwerking systeem voor Amstelstad zal aangepast worden op de eigenschappen van de casus en daarmee deel uitmaken van het Koppelkansen traject.

5.4 Basiselementen circulaire economie en afval

Uit wetenschappelijke literatuur11 over circulaire economie en afval zijn enkele elementen gebruikt die de basis vormen voor beleid op deze onderwerpen. Dit zijn de acties van het reduceren, hergebruiken, recyclen en herwinnen van producten, grondstoffen en afval. Aankomend stuk geeft weer hoe beleid in de gemeente Amsterdam opgezet is om deze acties te waarborgen en hoe de respondenten reflecteren op deze acties.

5.4.1 Reduceren

Reduceren van afval is geen hoofddoel als het gaat om afvalbeleid, blijkt zowel uit het afvalplan (Gemeente Amsterdam, 2015) als uit interviews met beleidmakers. Volgens het afvalplan wilde de gemeente zich vooral richten op het tegengaan van voedselverspilling en minderen van het aandeel van papier in het restafval, wat een positieve invloed heeft op het scheidingspercentage (Gemeente Amsterdam, 2016). Het ontstaan van papierafval wordt aangepakt door de invoering van een Ja-Ja sticker, wat een tegenovergestelde functie dient als de traditionele Nee-Nee sticker. In Amsterdam moeten bewoners door middel van deze sticker aangeven dat ze wel reclame gedrukt op papier willen ontvangen in plaats van wanneer ze dit niet willen. Hierdoor wordt papier bespaard door in te spelen op de mensen die geen gebruik maken van een sticker, want deze ontvangen hoe dan ook geen reclame (Strategisch Adviseur Afval en Grondstoffen). In het geval van het bestrijden van voedselverspilling vermeld het afvalplan dat de gemeente aan wil haken bij lopende nationale campagnes waaronder Kliekipedia en Foodbattle, dit is echter nergens terug te vinden in beleidsdocumenten.

11

Kirchherr et al. (2017), Europese Commissie (2008), Reike et al. (2017), Feng & Yan (2007), Su et al. (2013), Ghisellini et al. (2016) & Castellani et al. (2015)

(32)

32 Gesprekken met drie respondenten (Adviseur Bedrijfsafval, Strategisch Adviseur Afval en Grondstoffen, Strategisch Adviseur Afvalketen) betrokken bij het ontwikkelen van afvalbeleid in de gemeente bevestigen het gebrek aan aandacht voor reduceren in het afvalbeleid. Op de vraag: “Op welke manier probeert de gemeente het ontstaan van afval op een bepaalde manier te verminderen?” antwoordde een respondent dat de gemeente hier niet actief mee bezig is. Volgens een andere respondent is de grootste inzet op het inzamelen van afval en niet op voorkomen (Strategisch Adviseur). Respondent Consultant geeft aan dat afvalpreventie niet een kerntaak is van het consultancybedrijf waar ze werkzaam is, dat onderzoek doet in opdracht van de gemeente Amsterdam.

De redenen hiervoor zijn verschillend en niet makkelijk aan te geven voor de respondenten.

“Wij hebben altijd op de wat hardere kant12 gezeten (…) misschien komen we daar op een gegeven moment vanzelf maar daar zit niet onze kennis” (Consultant). De gemeente heeft geen ervaring

met aansturen van de burger om het ontstaan van afval te minderen en neigt daarom naar andere instrumenten. “Het onderzoeken op welke manieren de bewoners van de gemeente

positief beïnvloedt kunnen worden kost veel tijd en geld in de vorm van werkuren” (Strategisch

Adviseur Afvalketen). Het consumptiepatroon van de burger is lastig te doorbreken en kost veel tijd en geld, de gemeente kiest dan voor andere instrumenten op het afvalbeleid vorm te geven in de praktijk. Ten slotte is de verantwoordelijkheid voor deze consumptiecultuur toe te wijden aan niet alleen de consument maar ook de producent (Strategisch Adviseur Afvalketen).

Volgens respondent Expert Circulaire Economie is het principe van reduceren is gebaseerd op het verminderen van het ontstaan van afval door minder te produceren aan de ene kant en minder consumeren aan de andere kant. Dit is ook essentieel; “Waste should be reduced in

general instead of recycling. What I mean is to reduce the actual production of goods” (Expert

Circulaire Economie). Vanuit het perspectief van de consument kan afval worden verminderd door simpelweg minder te consumeren of slimmer te consumeren waarbij de vraag groter is naar producten die vanuit een circulair oogpunt geproduceerd zijn of vanuit dit oogpunt hergebruikt kunnen worden. Aan de andere kant bestaat het perspectief van de producent die minder kan produceren of slimmer kan produceren waardoor producten makkelijker te hergebruiken zijn. Door dit verwarring ontstaat doordat er onduidelijkheid is over bij wie de

12

Hiermee worden niet beleidsinstrumenten maar vormen van beleid dat gaat over de openbare ruimte bedoeld

(33)

33 verantwoordelijkheid ligt. Dit is echter een apart thema en relevant voor vervolgonderzoek maar zal hier niet verder besproken worden.

5.4.2 Hergebruik

Het concept van hergebruik komt weinig terug in bestaand afvalbeleid. In het afvalplan (Gemeente Amsterdam, 2016, p. 15) wordt de term gebruikt voor acties die eigenlijk onder het concept van recycling vallen. “Gescheiden afval wordt gesorteerd en verder verwerkt. Het gaat

om papier, glas, plastic, textiel, metalen, klein chemisch afval, elektrische apparaten en grof huishoudelijk afval. Het grootste gedeelte kan worden hergebruikt als product of als materiaal.”

Producten als elektrische apparaten en grof huishoudelijk afval kunnen worden hergebruikt als producten, de overige vormen van afval uit bovenstaand citaat echter niet. Het gaat daarbij om hergebruik als materiaal wat een vorm van recyclen is. Zowel in de theorie in de vorm van beleidsdocumenten als in de praktijk in de vorm van interviews uitgevoerd voor dit onderzoek worden de concepten van hergebruik en recyclen vaak door elkaar gebruikt. Door verschillende respondenten werden de twee termen wisselend gebruikt als synoniemen, vooral wanneer het ging om het hergebruik van grondstoffen.

Desondanks werd de term van hergebruik ook juist gebruikt. Onder materialen die hergebruikt kunnen worden in de bouw van nieuwe gebouwen vallen ook dakpannen, lampen, riolering en betonplaten (Architect 1, Architect 2). Een ander voorbeeld werd gevonden op het gebied van grof huishoudelijk afval. Hout en meubels die in goede staat zijn kunnen worden hergebruikt (Gemeente Amsterdam, 2016). Een voorbeeld uit de praktijk hiervan is dat de gemeente inzet op het stimuleren van hergebruik door kringloopbedrijven een vergoeding te geven om grofvuil op te halen bij bewoners; “Uit dit grofvuil worden bruikbare producten

geselecteerd die weer kunnen worden hergebruikt” (Strategisch Adviseur Afval en Grondstoffen).

Verder worden er op kleine schaal vormen van hergebruik toegepast; zo worden klinkers die uit de straat worden gehaald tijdens grote herprofileringsprojecten schoongemaakt en op dezelfde plek of ergens anders weer gebruikt. Een ander voorbeeld is het hergebruik van latexverf waar de gemeente in 2018 een proef deed in samenwerking met het Afval Energiebedrijf [AEB]. Door dit bedrijf werd 34 ton verf verwerkt waarvan 17% (5821 kg) opnieuw gebruikt kon worden. Deze verf werd door het bedrijf voor een kwart van de originele prijs verkocht aan kringloopwinkels (Gemeente Amsterdam, 2019).

(34)

34

5.4.3 Recyclen

Van alle vier de soorten mogelijkheden om afval een nieuw leven te geven is recyclen de meest voorkomende manier in de gemeente Amsterdam. Dit komt onder andere door de sterke inzet op het verbeteren van het scheidingspercentage van de gemeente (Strategisch Adviseur Afval en Grondstoffen, Strategisch Adviseur Afvalketen, Consultant). De reden hiervoor is omdat er op het gebied van dit percentage nog veel te verbeteren valt. “Dus het zit heel erg op

afvalscheiding, daar zit natuurlijk op het thema afval ook wel de grootste potentie dus dan heb je al een enorme stap gemaakt, zeker in een stad als Amsterdam” (Consultant). In 2013 bedroeg dit

percentage 19% (Gemeente Amsterdam, 2016), in 2017 bedroeg dit percentage 22%. Ter vergelijking zijn in tabel 1 de scheidingspercentages van de drie andere grote gemeenten opgenomen evenals het landelijke percentage.

Tabel 1: Scheidings-, hoogbouw percentage en restafval per gemeente

Plaats Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht Landelijk

Scheidingspercentage 17% 24% 18% 42% 60%

Percentage hoogbouw

88% 75% 79% 57% -

Bron: Benchmarkafval, 2019

De voornaamste doelstelling van het afvalplan (Gemeente Amsterdam, 2016) is het verbeteren van dit scheidingspercentage. Het doel is om in 2020 een percentage te bereiken van 65%, de nadruk ligt hierbij op de scheiding van afval door de burger zelf. “Ze moeten het gescheiden

aanleveren, bronscheiding heet dat. Dat is wel beleid van de stad, wij prefereren bronscheiding boven nascheiding” (Adviseur Bedrijfsafval). Een manier om bronscheiding te verbeteren is het

makkelijker maken voor bewoners om afval te scheiden. Een voorbeeld hiervan is het plaatsen van meer afvalcontainers in de openbare ruimte (Gemeente Amsterdam, 2016). Daarnaast zijn er speciale kartonkleppen aangebracht op containers die het makkelijker maken om grotere stukken karton in de afvalcontainers te krijgen (Strategisch Adviseur Afvalketen). “We hebben

textiel containers in de openbare ruimte voor oud textiel. We hebben uiteraard restafval in de openbare ruimte en we hebben de mogelijkheid om plastic verpakkingen aan te bieden”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Het kan dat het INBO wel akkoord is met de typologie zoals vermeld op één of meerdere attesten, maar niet met een ander attest waardoor de geïntegreerde

Gat in Zeylen, komende van benoorden soo myd de Noord-Wal, en Seylt by het Zuyd Eylant in en daar digt by langs, soo laat gy de Blinde aan Bak-Boort en hout soo u Koerts tot dight

voorgeschreven. Het document is een initiatief van de brancheorganisatie. Omdat het document echter betekenisvol kan zijn voor de wijze waarop de instellingen met de

Griffioens handboeken Zeggen-schap (1975) en Tegenspraak (1982) zijn normatief, ze richten zich expliciet op een vormingsideaal. Griffi- oen beziet lessen Nederlands in het licht

-Opstellen visie: juli t/m november 2017 -Vaststelling in college: december (datum n.t.b.) -Vaststelling in raad: januari (datum n.t.b.). Met

Wordt een tabel met soortgelijke inhoud ook gemaakt voor andere publicaties, bij- voorbeeld LME en zijn er verschillen met de nu aangeleverde tabel en zo ja waar- door kunnen