• No results found

De sportredactie: Speeltuin voor de journalist?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De sportredactie: Speeltuin voor de journalist?"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De sportredactie: Speeltuin voor de journalist?

Vergelijkend onderzoek naar de werkwijze en beroepsidentiteit van sportjournalisten

Jochem Bruins – 10578811

Mei 2018

Master Journalistiek en Media

Research en Redactie

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 4 1.1 Probleemstelling ... 4 1.2 Onderzoeksvraag... 5 1.3 Onderzoek ... 5 1.4. Relevantie... 6 1.5 Leesroute ... 6 2. Theoretisch kader... 8 2.1 Journalistieke beroepsidentiteit ... 8 2.2 Journalistieke werkwijze ... 10 2.3 Sportjournalistiek ... 11 2.4 Beroepsidentiteit sportjournalistiek ... 12 2.5 Werkwijze sportjournalistiek... 15

2.6 Journalisten die onderzoek doen naar de sport ... 18

2.7 Veronderstellingen ... 19

2.8 Ontwikkelingen Nederlandse sportjournalistiek ... 21

2.8.1 De sportjournalist als assistent-bestuurder (1900-1940) ...21

2.8.2 De sportjournalist als pedagoog (1940-1965) ...22

2.8.3 Toenadering tot de sporters (1965-1989) ...24

2.8.4 ‘Starkissers’ (1989-heden) ...24 3. Methodologisch kader... 27 3.1 Concepten ... 27 3.2 Corpus ... 29 3.3 Meet- en analysemethode ... 31 3.4 Bedreigingen ... 32 4. Resultaten ... 34 4.1 Beroepsidentiteit ... 34 4.1.1 Publieke dienst ...34 4.1.2 Objectiviteit ...37 4.1.3 Autonomie ...40

(3)

4.1.4 Ethiek ...42 4.1.5 Blik op de sportwereld ...43 4.2 Werkwijze ... 44 4.2.1 Informatievergaring ...44 4.2.2 Selectie ...50 4.2.3. Schrijven ...53 4.2.4 Publicatie ...55 4.3 Zelfbeeld en aanzien ... 56 4.4 Over elkaar ... 57 5. Conclusie en discussie ... 60 5.1 Conclusie ... 60 5.2 Implicaties wetenschap ... 64 5.3 Implicaties sportjournalistiek ... 65 5.4 Beperkingen ... 65 5.5 Vervolgonderzoek... 66 6. Referenties ... 68

(4)

1. Inleiding

1.1 Probleemstelling

“2007: vijf bloedzakken, twee renners. Allemaal door mij persoonlijk aan de renners afgeleverd.” Deze bekentenis is afkomstig uit een artikel waarin

Volkskrant-onderzoeksjournalist Mark Misérus het structurele dopinggebruik bij de Rabobank-wielerploeg blootlegt (Misérus, 2013). Na een diepgravend onderzoek waarin hij onder andere met de verantwoordelijke dopingarts Matschiner spreekt, wordt duidelijk dat de Rabobank-wielerploeg actief betrokken was bij het systematisch gebruik van

bloedtransfusies in de jaren 2005 tot 2007. Het zou wielrenner Michael Rasmussen destijds bijna de Touroverwinning opleveren.

Dopingpraktijken bij een Nederlandse wielerploeg, voetballers die belasting ontduiken, grootschalige corruptie binnen de FIFA en omkoping bij toewijzing van de Olympische Spelen. Het zijn allemaal schandalen die aan het daglicht kwamen met behulp van doortastende onderzoeksjournalisten die zich op de sportwereld richten. Terwijl

misstanden in de sport iets alledaags lijken te zijn, is berichtgeving daarover dat zeker niet. Volgens de International Sports Press Survey (2013), waarvoor verspreid over 22 landen 17.777 artikelen zijn geanalyseerd, is 78 procent van alle sportjournalistiek gericht op wedstrijden, atleten en coaches. Slechts 3,1 procent gaat over de economische aspecten van sport, 2,7 procent betreft berichtgeving over politiek in sport en 1 procent gaat over doping.

Binnen de journalistiek en wetenschap staat de sportredactie niet heel goed bekend. Onderzoeker Rowe (2007) spreekt zelfs over de “toy department of the newsroom”.

Onderzoeksjournalist James M. Dorsey legt de schuld bij de sportjournalisten en stelt dat ze te dicht bij hun bronnen en onderwerp zouden staan: “Sportjournalisten zijn diegene die vroeger topsporter wilden worden, maar het uiteindelijk niet haalden.” Boyle, Rowe en Whannel (2009, p. 247) vragen zich af of sportjournalisten niet het reporter en fan zijn door elkaar halen.

De sportjournalist schrijft liever over het gelijke spel tussen Roda JC en VVV Venlo, de start van Dafne Schippers of de ploegentactiek van Team Sunweb, waardoor Tom Dumoulin de Giro kon winnen. Er kan gesteld worden dat er sprake is van een disbalans in de sportjournalistiek. Slechts enkele journalisten publiceren kritische, diepgravende artikelen over een wereld vol corruptie, machtsmisbruik, tekort aan transparantie en doping. Deze wereld is van behoorlijke omvang. Denk aan de enorme evenementen zoals de Olympische Spelen en wereldkampioenschappen voetbal waar miljarden euro’s in omgaan en miljoenen mensen wereldwijd naar kijken.

(5)

vinden zijn, worden meestal niet door sportjournalisten, maar door onderzoeksjournalisten geschreven. Als zij het wel kunnen, waarom zijn de meeste sportjournalisten dan niet in staat om de schandalen bloot te leggen die zich afspelen in de sportwereld, terwijl zij zich midden in die wereld begeven? Verschilt hun beroepsidentiteit met die van andere (onderzoeks-) journalisten? Hanteren ze andere werkwijzen? Of bevindt het probleem zich juist buiten het individu?

1.2 Onderzoeksvraag

In dit onderzoek staat de beroepsidentiteit en werkwijze van schrijvende sportjournalisten centraal. De beroepsidentiteit gaat over de rol die journalisten voor zichzelf zien weggelegd en de waarde die ze hechten aan bepaalde journalistieke uitgangspunten zoals objectiviteit en autonomie. De werkwijze vloeit deels voort uit deze beroepsidentiteit en gaat erover hoe de journalisten in de praktijk te werk gaan. Hierbij wordt er onder meer gekeken naar de onderwerpenselectie, het brongebruik en het schrijfproces.

Om de beroepsidentiteit en werkwijze van sportjournalisten in een kader te kunnen plaatsen, zijn in dit onderzoek zowel sport- als onderzoeksjournalisten geïnterviewd. Alle geïnterviewde onderzoeksjournalisten zijn geselecteerd op voorwaarde dat ze eerder gepubliceerd hebben over misstanden in de sportwereld. Op deze wijze konden de antwoorden naderhand naast elkaar worden gelegd en eventuele verschillen op beide gebieden worden aangewezen. De onderzoeksvraag in dit onderzoek luidt:

Verschilt de beroepsidentiteit en werkwijze van sportjournalisten met die van onderzoeksjournalisten die publiceren over de sportwereld? Zo ja, hoe? 1.3 Onderzoek

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn er acht semigestructureerde interviews gehouden: vier met sportjournalisten en vier met onderzoeksjournalisten. In de gesprekken, die gemiddeld een uur duurden, zijn de beroepsidentiteit en werkwijze nadrukkelijk

besproken. Alle interviews zijn afgenomen op voorwaarde van anonimiteit, zodat de journalisten zich vrijer konden uiten. Naast de interviews is er een korte inhoudsanalyse gedaan van meerdere artikelen van de betreffende journalisten. Deze artikelen konden eveneens als gespreksstof dienen tijdens de interviews.

Na het afnemen van de interviews zijn alle gesprekken getranscribeerd. De

transcripties zijn vervolgens geanalyseerd met een versimpelde vorm van de gefundeerde theoriebenadering (Glaser & Strauss, 1967). Tijdens de analyse zijn citaten gecodeerd en met elkaar in verband gebracht. Met deze data zijn theorieën gevormd die de

(6)

onderzoeksvraag beantwoorden.

1.4. Relevantie

In Journalism Studies wordt er met regelmaat onderzoek gedaan naar de beroepsidentiteit en werkwijze van journalisten. Sportjournalistiek wordt hierbij in het algemeen buiten beschouwing gelaten. Met dit onderzoek zal dat gat in de literatuur gevuld worden. Onderzoek dat zich richt op berichtgeving binnen de sportjournalistiek analyseert in de meeste gevallen de berichtgeving rondom een bepaald evenement, zoals de Olympische Spelen (Bijv. Billings, Angelini, & Wu, 2011). Dit onderzoek staat daarentegen los van een bepaald evenement.

Dit onderzoek heeft een exploratief karakter. Uiteraard zijn acht interviews niet genoeg om er verstrekkende conclusies over de sportjournalistiek aan te verbinden. Het kan daarentegen wel dienen als een eerste verkenning en theorievorming op dit gebied. Hier kan in toekomstig onderzoek op worden ingehaakt. Grootschaliger onderzoek kan in het vervolg eventueel de theorieën toetsen die voortkomen uit dit onderzoek, waarna de conclusies van dit onderzoek alsnog bevestigd of ontkracht kunnen worden.

Zoals in de probleemstelling vermeld, zijn er talloze voorbeelden van schandalen binnen de sportwereld. Deze worden momenteel aan het daglicht gebracht door slechts een kleine groep (sport-)journalisten. Mogelijk blijven vele misstanden onontdekt. Dit onderzoek houdt de sportjournalistiek een spiegel voor. Bewustwording zou op lange termijn kunnen leiden tot meer kwalitatieve onderzoeksjournalistiek in de sportwereld. English (2017) stelt dat onderzoek naar de waakhondsfunctie potentie heeft om de reputatie van

sportjournalistiek te helpen verbeteren.

1.5 Leesroute

De opbouw van dit onderzoek is als volgt: ten eerste wordt in het theoretisch kader de bestaande literatuur horende bij dit onderwerp uiteengezet. Hierbij zijn vooral de concepten beroepsidentiteit en werkwijze belicht. Daarbij worden ook vier veronderstellingen over de mogelijke verschillen gepresenteerd. Tevens wordt er een overzicht gegeven van alle ontwikkelingen in het medialandschap van de sportjournalistiek.

In het methodologisch kader zijn de concepten beroepsidentiteit en werkwijze geoperationaliseerd en is de methodekeuze, semigestructureerde interviews, verder toegelicht. Daarbij is ook het corpus beschreven en beargumenteerd.

In de resultatensectie zijn de verschillen en overeenkomsten tussen sport- en onderzoeksjournalisten gepresenteerd. Hierbij wordt voornamelijk de beroepsidentiteit en werkwijze behandeld, maar komen ook enkele andere onderwerpen die vaak voorkwamen in de interviews voorbij.

(7)

In het laatste hoofdstuk, oftewel de conclusie, zijn de resultaten voortkomende uit de analyse gekoppeld aan de reeds bestaande literatuur. Daarnaast wordt er kritisch

gereflecteerd op het onderzoek en worden er aanbevelingen voor vervolgonderzoek op dit thema gepresenteerd.

(8)

2. Theoretisch kader

In dit deel van het onderzoek wordt de bestaande literatuur die ten grondslag ligt aan het onderwerp uitgebreid besproken. Eerst worden de concepten beroepsidentiteit en werkwijze in het algemeen behandeld. Vervolgens zijn beide concepten verder uitgewerkt in de context van de sportjournalistiek. Daarna worden, op basis van de zojuist uiteengezette literatuur, vier veronderstellingen gepresenteerd die slaan op de verschillen tussen sportjournalisten en onderzoeksjournalisten. Het laatste deel van dit hoofdstuk is een uitwerking van de

ontwikkelingen in het medialandschap van de sportjournalistiek.

2.1 Journalistieke beroepsidentiteit

Journalistiek wordt in de literatuur vaak neergezet als een consensuele hoeveelheid kennis met een breed gedeeld begrip van de belangrijkste theorieën en methoden. Wereldwijd zijn er universiteiten en scholen die journalistiek onderwijzen en bestuderen. Dit suggereert dat er consensus is over wat journalistiek is, maar dit is zeker niet het geval (Deuze, 2005, p. 442).

Er is geen overeenstemming over wat journalistiek is, maar er kan wel gesproken worden over een beroepsideologie die internationaal algemeen gedeeld wordt. Als we de journalistiek als ideologie benaderen, zien we hoe journalisten betekenis geven aan hun werk. De beroepsideologie kan in deze context gezien worden als een systeem van karakteristieke eigenschappen van een bepaalde groep (journalisten in dit geval). Hierbij hoort onder meer het ontstaan van meningen en ideeën over het werk (Deuze, 2005, p. 445). Schudson (2001, p. 153) stelt dat de beroepsideologie een bepaalde culturele kennis is die ook de nieuwsbeoordeling van de journalist vormt. Deze ideologie zit diepgeworteld in het bewustzijn.

Deuze (2005, p. 447) heeft de beroepsideologie uiteengezet in vijf verschillende waarden. Deze zullen verder in dit onderzoek als leidend gelden.

1. Publieke dienst: Journalisten verstrekken een publieke dienst als waakhonden, actieve verzamelaars en verspreiders van informatie.

Dit kan gezien worden als een sterke component van de beroepsideologie. Het is een ideaal waar veel journalisten naar streven. Tevens gebruiken ze deze waarde om extremere methodes van verslaggeving (bijv. undercoverjournalistiek) en uitleggende en duidende vormen van journalistiek (bijv. uitlegvideo’s) te legitimeren.

2. Objectiviteit: Journalisten zijn onpartijdig, neutraal, objectief, eerlijk en dus geloofwaardig.

De term objectiviteit heeft momenteel een lastige status, aangezien menigeen het erover eens is dat men niet waardevrij te werk kan gaan. Journalisten en academici

(9)

gebruiken daarom vaak synonieme concepten van objectiviteit, zoals eerlijkheid, professionele afstand, afstandelijk en onpartijdig om te definiëren en legitimeren hoe zij te werk gaan. Ondanks dat absolute objectiviteit niet altijd mogelijk is, kan men er wel naar streven (Ryan, 2001, p. 4).

3. Autonomie: Journalisten moeten autonoom, vrij en onafhankelijk zijn in hun werk. Journalisten kunnen alleen goed werk afleveren als ze werken in een systeem zonder censuur. Zo moet de journalist niets te maken hebben met de marketingafdeling, moet hij of zij niet als een jaknikker van de hoofdredacteur dienen en moet er ondersteuning zijn op het gebied van educatie en training (Deuze, 2005, p. 448). Dit allemaal om de autonomie van de journalist te bevorderen.

4. Urgentie: Journalisten hebben een gevoel van urgentie, actualiteit en snelheid. Journalisten moeten het nieuws brengen. De nieuwheid van de informatie is daarin bepalend, wat betekent dat het journalistieke werk urgent, actueel en snel is. Urgentie kan worden gezien als zowel een essentiële waarde van de beroepsideologie en als een problematisch neveneffect van het werk (Deuze, 2005, p. 449).

5. Ethiek: Journalisten hebben een gevoel van ethiek, geldigheid en legitimiteit Met de professionalisering van de journalistiek in de 20ste eeuw kwamen ook de

journalistiek codes op, waarin de ethiek van het werk werd vastgelegd. Wereldwijd zijn journalisten het oneens over wat er in zo’n code zou moeten staan, maar tegelijk zijn ze het er allemaal over eens dat men ethisch te werk zou moeten gaan. En ondanks dat journalistiek wereldwijd wordt uitgeoefend in vele landen met verschillende sociale en politieke systemen, is er grote consensus over

sleutelelementen zoals waarheid, accuraatheid en objectiviteit (Hafez, 2002, p. 228).

Zoals hierboven besproken is er dus sprake van een dominante beroepsideologie binnen de journalistiek. Hierop baseren journalisten hun professionele opvattingen en praktijken. Het is echter niet zo dat iedereen dit op eenzelfde manier doet. De beroepsideologie kan

verschillend worden geïnterpreteerd, gebruikt en toegepast (Shoemaker, 1996, p. 213). Waar beroepsideologie iets is wat internationaal gedeeld wordt, gaat beroepsidentiteit over het individu: de journalist in dit geval. Toch is er weldegelijk een sterk verband tussen beide. De beroepsideologie beïnvloedt de beroepsidentiteit met de journalistieke cultuur als tussenkomend filter (Deuze, 2004, p. 105). Met journalistieke cultuur verwijst Deuze vooral naar de redactiecultuur die sterke invloed kan hebben op het individu. Binnen deze

(10)

met die van collega’s, chefs, vrienden, bekenden en het publiek (Deuze, 2004, p. 106). Journalisten geven dus betekenis aan hun journalistieke werk door middel van dagelijkse afwegingen die sterk worden gestuurd door ideologie en cultuur. Dit komt overeen met het beeld dat het Hierarchy of Influences (Shoemaker, 1996) model schetst. Hierin valt te zien dat het individu sterk wordt beïnvloed door externe factoren, waaronder de organisatie waarvoor hij of zij werkzaam is. Aangezien deze factoren voor elke journalist anders zijn, kan er gesproken worden over een beroepsidentiteit.

Volgens Grubenmann en Meckel (2017, p. 733) bestaat de beroepsidentiteit uit twee delen: de persoonlijke identiteit en de sociale identiteit(en). De sociale identiteit komt erop neer dat je er bewust van bent deel uit te maken van een groep of meerdere groepen en daar enige (emotionele) waarde aan hecht (Tajfel, 1972, p. 292). Dit kan bijvoorbeeld het werk zijn, waar de journalist onderdeel is van een redactie. Het kan ook gaan om een grotere en abstracte groep, zoals journalisten in het algemeen.

Geconcludeerd kan worden dat de beroepsidentiteit dus per individu kan verschillen, aangezien het een wisselwerking is van de beroepsideologie en individuele aspecten.

2.2 Journalistieke werkwijze

De beroepsidentiteit van een journalist heeft een belangrijke invloed op zijn of haar rolperceptie. Donsbach (2008, p. 1) definieert rolperceptie als de verzameling van verwachtingen waarvan journalisten geloven dat ze bestaan bij verschillende belanghebbenden en in de samenleving in het algemeen. Daarbij achten ze deze

verwachtingen als normatief aanvaardbaar. Volgens Hanitzsch en Vos (2016, p. 153) zijn er achttien verschillende rollen, verdeeld over zes dimensies, als het gaat om journalistiek in het politieke veld (zie Figuur 1.). Het doel van de journalist is om de burgers (het publiek) te voorzien van informatie, zodat ze zelfstandig kunnen deelnemen aan het politieke debat. Ze spreken bijvoorbeeld over een collaboratief-faciliterende dimensie, waarbij de journalist zichzelf ziet als facilitator, collaborateur of verlengstuk van de overheid. Daar recht tegenover

Figuur 1. Journalistieke rollen in het gebied van het politieke veld. Bron: Hanitzsch en Vos (2016, p. 7)

(11)

staat de kritische monitordimensie waarbij de journalist zijn of haar rol ziet als controleur, detective of waakhond van de politiek.

De rolpercepties zoals hierboven beschreven hebben in de loop van de tijd de werkwijze van journalisten beïnvloed (Hanitzsch & Vos, 2016, p. 14). Prenger (2007, p. 7) onderscheidt in haar boek ‘Een Selectieve Blik’, over de zelfcensuur in de Nederlandse Journalistiek, vier fases in de werkwijzen van journalisten. Deze fases zullen in de rest van het onderzoek als leidraad gebruikt worden wanneer er gesproken wordt over werkwijze.

1. Selectie.

Op welke grond kiest een journalist het onderwerp en de invalshoek? Gaat hij of zij hierbij af op journalistieke criteria of spelen er ook andere aspecten mee?

2. Informatie vergaren.

Hoe veel en welke bronnen / informatie worden er gebruikt? En waarom juist die selectie? Is er sprake van eenzijdig brongebruik en zijn er bewust nieuwswaardige bronnen vermeden?

3. Schrijven.

Welke informatie verwerkt de journalist in zijn of haar artikel? En welke nieuwswaardige informatie wordt bewust niet verwerkt?

4. Publiceren.

Onder welke voorwaarde wordt het artikel gepubliceerd? Zijn hierover afspraken gemaakt met de bronnen? En is men bereid om af te zien van publicatie uit angst voor represailles, afkeuring of verlies van goede contacten?

De vier bovenstaande fases zijn leidend in dit onderzoek wanneer er gesproken wordt over werkwijze.

2.3 Sportjournalistiek

Sinds de opkomst van Journalism studies is er maar sporadisch aandacht geweest voor de sportjournalistiek. Boyle (2006, p. 12) stelt: “Er is een duidelijk gebrek aan onderzoeken naar de Britse sportjournalistiek vanuit de universiteiten.” In Nederland lijkt het aantal

onderzoeken dat zich richt op de sportjournalistiek eveneens gering. Zeker over de beroepsidentiteit van sportjournalisten is weinig bekend.

De sportjournalistiek verdient zijn plaats binnen de bredere journalistiek volgens Boyle (2006, p. 13), omdat de sportjournalistiek bijdraagt aan het begrijpelijk maken van discussies over een reeks sociale, politieke, economische en culturele kwesties, voorkomend in de sportwereld. Sportjournalisten delen daarbij ook dezelfde waarden met de andere

(12)

redacties, doordat ze deel uitmaken van dezelfde redactiecultuur, aldus Boyle (2006, p. 13). Reed’s survey over het gebruik van sociale media door Amerikaanse sportjournalisten bracht aan het licht dat publiek belang, waarheid, nauwkeurigheid en onpartijdigheid frequente omschrijvingen waren van professionaliteit bij sportjournalisten (Reed, 2013, p. 565). Deze waarden lijken consistent te zijn met de professionele opvattingen in andere vormen van journalistiek.

Toch bevindt de sportjournalist zich in een lastige situatie. Rowe (2004, p. 38) stelt dat er sprake is van een identiteitsconflict. Van sportjournalisten wordt verwacht dat ze zich houden aan verschillende, vaak tegenstrijdige eisen. Er wordt verwacht dat ze objectieve verslaggevers en kritische onderzoekers zijn. Tegelijk moeten ze opkomen voor de sport, haar atleten en teams, de rol van promotor innemen dus. Denk hierbij maar aan het

nationale elftal. Tot slot worden sportjournalisten ook gezien als vertegenwoordigers van de fans, die hun stem graag gerepresenteerd zien in de media. Dit zijn vele rollen die lang niet altijd even goed te combineren zijn voor een sportjournalist. De positionering is dan ook het grootste probleem. Er zijn conflicten op het gebied van objectieve, onafhankelijke en emotie-vrije verslaggeving (Boyle et al., 2009), die mede voortkomen uit de verschillende rollen die de sportjournalist heeft.

‘The toy department of the newsroom’, zo wordt de sportredactie weleens

gekscherend genoemd. Naast een identiteitsconflict kan er dus ook gesproken worden over een imagoprobleem. Uit een twee decennia oud survey-onderzoek blijkt dat de

sportjournalist zich bewust is van dat imago (Salwen & Garrison, 1998, p. 98). Sterker nog, veel sportjournalisten spreken de angst uit dat het slechte imago inmiddels is gecultiveerd ten koste van de beroepsidentiteit. In dit geval zouden nieuwe sportjournalisten zich

neerleggen bij het slechte imago en daarnaar gaan handelen, in plaats van op zoek te gaan naar verbetermogelijkheden.

2.4 Beroepsidentiteit sportjournalistiek

In dit onderzoek wordt onderzocht op welke wijze de vijf beroepsideologische waarden zoals hierboven beschreven in paragraaf 2.1 vorm krijgen binnen de sportjournalistiek. Aangezien er gesproken wordt over de waarden van het individu, de sportjournalist, kunnen daarmee conclusies worden getrokken over zijn of haar beroepsidentiteit.

In zijn boek ‘Sports, Culture and the Media’ beschrijft Rowe (2004, p. 51) de discussie over de publieke dienst van de sportjournalistiek. Hij stelt dat er sprake is van een

cheerleader-tegen-de-kruisvaarderdebat. Hierbij zou het merendeel van de journalisten meer aangetrokken worden tot de rol van de cheerleader, waarin de sport wordt beschreven en nieuws hierover wordt doorgegeven. Er lijkt weinig animo voor de rol van kruisvaarder die zich op een onderwerp stort en daarbij alles te weten wil komen. Onderzoeksjournalisten in

(13)

de sport zijn schaars. Het beeld dat Rowe schetst komt overeen met de resultaten van een surveyonderzoek onder 132 Australische sportjournalisten (Nicholson, Zion, & Lowden, 2011, p. 90). 78,8 procent geeft aan het extreem belangrijk te vinden informatie snel naar het publiek over te brengen. Ook 68,2 procent stelt dat het extreem belangrijk is om

interpretaties en analyses te geven bij complexe situaties. Statements die horen bij de kruisvaardersrol zijn een stuk minder van belang. Slechts 17,4 procent vindt het extreem belangrijk dat je als controleur te werk moet gaan bij mensen met een publieke functie door altijd kritisch naar hun acties te kijken. Ook het kritisch controleren van de zakenwereld (de zakelijke kant van sport in dit geval) wordt door slechts 15,9 procent van de sportjournalisten als extreem belangrijk ingeschat. Sportjournalisten verschillen dus van de overige

journalisten in hun beroepsidentiteit, wanneer het gaat over de publieke dienst die zij moeten leveren. Het gevolg hiervan is dat sportjournalisten meer nadruk leggen op subjectiviteit en entertainment (Rowe, 2004, p. 29), commentaar, opinie en partijdigheid (Rudin, 2003, p. 72). De rollen die Rowe beschrijft hebben grote overeenkomsten met de bepaalde

rolpercepties zoals die beschreven zijn door Hanitzsch en Vos (2016). De informatie-instructieve dimensie gaat ervanuit dat burgers relevante informatie bij de hand moeten hebben om te handelen en deel te nemen aan het (politieke) leven. Centraal staat de taak om informatie over te dragen, te verduidelijken en verhalen te vertellen. De journalist neemt de rol van verspreider van informatie, curator van informatie en verhalenverteller in

(Hanitzsch & Vos, 2016, p. 8). De cheerleader die Rowe beschrijft, lijkt grotendeels binnen deze beschrijving te vallen.

Als het woord ‘cheerleader’ lettelijker wordt geïnterpreteerd, komt ook de

collaboratief-faciliterende functie behoorlijk overeen met Rowe’s beschrijving. Hierin treedt de journalist op als partner van de overheid (of de sportorganisaties in dit geval) en bieden zij ondersteuning om ontwikkelingen en sociaal welzijn te bewerkstelligen. Journalisten die deze rol omarmen hebben de neiging zelfcensuur toe te passen en zich te vereenzelvigen met de autoriteiten (Hanitzsch & Vos, 2016, p. 11). In deze dimensie is de journalist een facilitator, collaborateur of verlengstuk van de sportorganisaties.

De rol van kruisvaarder lijkt te vallen binnen de kritische monitordimensie. In deze functie dient de journalistiek als vierde macht, waarbij journalisten de andere machten controleren, kritiek uiten en autoriteiten ter verantwoording roepen wanneer daar een reden toe is. Hiermee hopen ze een kritische burgerij te creëren (Hanitzsch & Vos, 2016, p. 11). Als we deze dimensie toespitsen op de sportwereld, werkt de journalist vanuit zijn of haar rol als controleur, detective of waakhond van de sportwereld. Misstanden als corruptie, doping en matchfixing moeten aan het licht gebracht worden.

Een andere professionele uitdaging voor de sportjournalist is de strijd om

(14)

persoonlijke verwantschap met een atleet, (landen-)team, of club is het lastig afstand te nemen van het onderwerp. Knoppers en Elling (2004, p. 67) stellen hierover:

“Sport journalists are often required to be subjective, such as when they cover inter- national matches involving their country. Thus a certain amount of subjectivity is built into sport journalism. In contrast, institutional journalism is marked by emphases on distance, objectivity and neutrality.”

Dit beeld van subjectiviteit wordt versterkt door journalisten die emotioneel worden bij sportprestaties van atleten en teams. Zo werd Formule1-presentator Olav Mol behoorlijk emotioneel toen Max Verstappen op 15 mei 2016 zijn eerste Grand Prix in de hoogste autoklasse won (Ziggo Sports, 2016). Al huilend sprak hij de woorden: “Johee. Johoo. Jofacking hell. Wat bizar.”

Ook op de derde waarde, autonomie, is veel kritiek wanneer het gaat om de

sportjournalistiek. Sportjournalisten zouden gegijzeld zijn door de commerciële relatie tussen hun werkgever en de sportorganisaties. Topsport is bijzonder populair en mediaorganisaties schenken er graag aandacht aan, mede omdat het grote publiek adverteerders aantrekt. Mediaorganisaties zijn afhankelijk geworden in dezen. Een goede verstandhouding tussen atleet, club of sportorganisatie en de mediaorganisatie zorgt voor een win-win situatie voor beide actoren (Boyle & Haynes, 2000, p. 8). Journalisten die werken voor de krant en radio zouden hier echter minder tot geen last van moeten hebben. Televisiebedrijven hebben namelijk sterkere commerciële banden met de mediaorganisaties (Rowe, 2004, p. 40). Oates en Pauly (2007, p. 336) stellen dat de sportjournalist vergeet onderscheid te maken tussen nieuws en commerciële uitingen. Media zijn te sterk afhankelijk van het aanhoudende succes van sport, volgens hen. Behaald succes door bepaalde sporters of sportteams is enerzijds sportnieuws. Zonder sensatie en (nationaal) succes zou het publiek afhaken. Tegelijk kan sportjournalistiek ook gezien worden als gratis publiciteit voor de atleet, het team en de bijbehorende sponsoren.

Op het gebied van urgentie lijkt de waarde ervan voor sportjournalisten niet veel te verschillen van de algemene journalist. De sportjournalist moet zijn of haar analyses snel geven, waarbij deze ook nauwkeurig moeten zijn. Een groot publiek volgt hun werk

nadrukkelijk (Beck & Bosshart, 2003, p. 15). Het belang van snelheid lijkt de laatste decennia alleen maar toegenomen te zijn door de opkomst van online sportjournalistiek. Voormalig sportverslaggever Lamoral van het Belgische dagblad Het Laatste Nieuws stelde (Rogmans, 2013):

(15)

“Niet alleen de media veranderen, maar ook de vraag en de ethiek van nieuwsconsumenten. Er is door de snelheid nauwelijks tijd om zaken te controleren. We leven in een tijdperk dat geruchten nieuws worden.”

Tegelijkertijd hebben sportjournalisten meer dan ooit te maken met mondige lezers die dankzij hun parate kennis en smartphone journalisten kunnen controleren en corrigeren. Tot voor kort kwam de waarde van urgentie vooral naar voren in de live-verslaggeving op televisie en internet. De schrijvende journalistiek werd daardoor gedwongen zich meer te focussen op achtergrondverhalen. Door de digitalisering en het groeiende belang van onlinejournalistiek neemt de waarde van urgentie toe. Hoofdredacteur Andrea Monti van het Italiaanse sportdagblad La Gazzetta dello Sport verwacht een verdere digitale revolutie, waardoor de schrijvende sportjournalist zichzelf opnieuw zal moeten uitvinden: “Alles wat we in het verleden geleerd hebben, kan het raam uit” (Rogmans, 2013).

Tot slot de vijfde waarde: ethiek. Toen Salwen en Garrisson (1998, p. 94) een survey onder sportjournalisten hielden, gaven zij massaal aan dat ethiek het grootste probleem is van de sportjournalist. Veel van deze ethische dilemma’s kunnen geschaard worden onder de waarden objectiviteit en autonomie. Codes van de ethiek worden gezien als waardevol voor de journalistiek omdat ze richtlijnen geven en gedragsnormen verduidelijken (Gordon, Kittross, Dorsher, Merrill, & Babcock, 2011, p. 62). Tegelijk garanderen codes geen ethisch gedrag. In Nederland is er geen speciale code waarin de ethiek van de sportjournalist beschreven staat, maar in de Verenigde Staten is deze er wel. De Associated Press Sports Editors (APSE), opgericht in de jaren ’70, heeft in 1975 een code aangenomen en deze in 1991 herzien. Deze spreekt zich bijvoorbeeld uit over het vermijden van belangenconflicten als gevolg van persoonlijke relaties met sportteams, gratis (vlieg)tickets en andere

geschenken (APSE, 1991). Salwen en Garrisson (1989, p. 65) zien deze code meer als een sluier om de tekortkomingen van de sportjournalistiek te verbergen en de indruk te wekken dat er een professionele status is bereikt:

“It could be argued that it is easy to give verbal support to endorsing professionalism, ethical codes, and ethical behavior. Verbal endorsements for such matters give the impression that sports journalism is moving toward professional status. There are only rewards to be gained and no negative consequences from verbally endorsing professionalism and lofty ethical standards.”

2.5 Werkwijze sportjournalistiek

In 2011 verzamelden Jorg-Uwe Nieland en Thomas Horky data van de sportpagina’s uit 22 verschillende landen. Na het analyseren van 18.340 krantenartikelen worden ontwikkelingen

(16)

en patronen binnen de werkwijze van de sportjournalisten duidelijk. Onder de 22 landen zitten zowel westerse als niet westerse landen. Helaas zijn er geen artikelen uit Nederland meegenomen in het onderzoek. Ondanks dat, vormt deze survey de basis voor de komende paragraaf over de werkwijze van sportjournalisten

Prenger (2007, p. 7) noemt selectie als eerste fase van de werkwijze van

journalisten. Qua onderwerpkeuze lijkt er een duidelijke overeenkomst te zijn tussen alle aan de survey deelnemende landen. Voetbal is veruit de meest belichte sport: 41 procent van de artikelen gaat hierover (Horky & Nieland, 2013, p. 26). Op grote afstand volgen tennis (8%), rugby (5%), cricket (5%), ijshockey (5%) en wielrennen (4%). Uiteraard is dit een beeld dat niet per definitie iets zegt over de situatie in Nederland, al lijkt het beeld dat voetbal ver boven de andere sporten staat, niet te ontkennen. Knoppers en Elling (2004, p. 61) bevestigen dit en stellen dat berichtgeving over sport in Nederland wordt overheerst door voetbal, gevolgd door sporten als schaatsen, wielrennen, tennis, hockey en volleybal.

Voor de mannelijke sporters is het gebruikelijker om aandacht te krijgen van de sportjournalist dan voor de vrouwelijke (Horky & Nieland, 2013). 88 procent van alle artikelen is gefocust op mannelijke sporters of sportteams.

Van de geanalyseerde artikelen is 78 procent van alle sportjournalistiek gericht op wedstrijden, atleten en coaches. Slechts 3 procent gaat over de economische aspecten van sport, 3 procent betreft berichtgeving over politiek in sport en 1 procent gaat over doping (Horky & Nieland, 2013, p. 30). Volgens de onderzoekers focussen kranten vooral op het dagelijkse sportnieuws rondom de verschillende sportevenementen. Dit is routinewerk voor de sportjournalist. Verhalen die over een grotere trend gaan en niet direct aan een actueel evenement te koppelen zijn, komen nauwelijks in de krant. Onderwerpen als politiek, financiën en doping zijn vaak niet direct te koppelen aan zo’n evenement en zijn mede daardoor behoorlijk zeldzaam.

Van Zoonen (1998, p. 125) stelt dat behalve de journalist zelf, ook het publiek de selectie bepaalt. Sportjournalisten staan dichter bij hun publiek dan andere journalisten, waardoor ze de neiging hebben het publiek de selectie te laten bepalen, aldus Van Zoonen. In een wenselijke situatie zouden sportjournalisten hun publiek informeren op basis van normen die in andere delen van de media worden gebruikt. Doordat journalisten de interesse van het publiek gebruiken als keuzecriterium, beslist het publiek indirect welke sporten en onderwerpen behandeld worden.

Wanneer het grootste deel van de artikelen geschreven wordt rondom sportevenementen, is het een logisch gevolg dat de informatievergaring daar ook op afgestemd is. Snel

geproduceerde artikelen die zich op evenementen focussen, bevatten omwille van de tijd vaak weinig bronnen. Hierbij komt het niet vaak voor dat er bronnen zijn geselecteerd die

(17)

elkaar tegenspreken (Horky & Nieland, 2013, p. 35). Volgens de onderzoekers is de situatie problematisch. Zo heeft 26 procent van de artikelen geen enkele bron. Dit is een significante toename sinds 2005 toen het onderzoek ook werd uitgevoerd. Destijds had 22 procent van de artikelen geen bron. Ook het aantal artikelen met slechts één bron is hoog: 41 procent. Het aantal artikelen met meer dan twee bronnen is juist gedaald in vergelijking met 2005. De onderzoekers stellen dat de toegenomen werkdruk en competitie in de sportjournalistiek ervoor heeft gezorgd dat de journalistieke vaardigheden zijn versimpeld. Iets dat de kwaliteit van sportjournalistiek niet ten goede komt.

Niet alleen het aantal bronnen, maar ook het soort bronnen is een kenmerk van de informatievergaring. Vooral directe bronnen uit de sportwereld worden gebruikt in de

artikelen (Horky & Nieland, 2013, p. 37). In een derde van de artikelen kwam een atleet aan het woord. Ook coaches/trainers (17%) en woordvoerders van clubs en teams (5%) komen vaak voorbij. Andere soorten bronnen, waaronder politici, zakenlieden en wetenschappers, worden niet tot nauwelijks gehoord. Wat dat betreft demonstreren de uitkomsten van deze survey hoe het denken en het werk van sportjournalisten beperkt blijven tot hun eigen systeem en wereld (Horky & Nieland, 2013, p. 36).

Deze stellingname sluit aan bij het aloude verwijt dat de journalisten te dicht bij hun bronnen zouden staan. Arthur Hopcraft (1968, pp. 207–210) schrijft dat er in de jaren ’50 en ‘60 een heimelijke werkrelatie bestond tussen de voetbalwereld en de (vaak lokale) pers. Hij stelt dat er sprake was van continu ontspannen contact, gebaseerd op een combinatie van dagelijkse vriendelijkheid en professionaliteit. Zelfs als de journalisten op de hoogte zouden zijn van verhalen over match-fixing of dopinggebruik, zouden ze dit niet publiekelijk maken. Het zou hun dagelijkse toegang tot bronnen in gevaar brengen. Veertig jaar later uiten Boyle, Whannel en Rowe (2009, p. 247) nog steeds dezelfde kritiek door zich af te vragen of de sportjournalisten de rol van fan en reporter niet door elkaar halen en of zij geen lange arm zijn geworden van de sportindustrie. In zijn boek ‘Bad Blood: The Secret Life of the Tour the France’ omschrijft Jeremy Whittle (2009, p. 5) de problematische relatie tussen journalist en wielrenner:

“Journalists develop an intimacy with the riders that is rare in other sports. They catch the same flights as they shuttle from race to race; they stay in the same hotels; they bump into them in lifts or at breakfast buffets, exchanging greetings and a word or two of

encouragement. They share their successes and failures, wince at their injuries, develop friendships with their families and – in one case I know of – transport their drugs for them..” Ook het onderzoek van Salwen en Garrisson (1998, p. 99) benadrukt dat het bronnengebruik en de toegang daartoe specifiek een zorg is van de sportjournalist. Echter gaat het hier wel

(18)

om een ander perspectief. De schrijvende journalisten uit hun onderzoek geven aan moeite te hebben met het feit dat journalisten die voor de televisie werken, vaak meer toegang krijgen tot atleten, coaches, etc. dan hij of zij zelf heeft. Deze voordelen zijn te verklaren door de sterke commerciële banden die er zijn tussen sportorganisaties en televisiebedrijven.

Wanneer het onderwerp is vastgesteld, de invalshoek is gekozen en de informatie is vergaard, moet de journalist zijn artikel gaan schrijven. Doordat vooral evenementen en actueel sportnieuws aandacht krijgen, staat het grootste deel van de artikelen geschreven in de vorm van een reportage (44%) of als nieuwsbericht (40%) in de krant. Overige vormen zoals commentaren en columns (7%), interviews (4%) en portretten (3%) komen veel minder voor. Het tekort aan verscheidenheid in verschillende vormen van presentatie zien de

onderzoekers die verantwoordelijk zijn voor de survey als een teken van slechte journalistieke kwaliteit (Horky & Nieland, 2013, p. 30).

Bij het opschrijven van informatie is ook zelfcensuur een probleem. Sugden en Tomlinson (2007, p. 49) stellen dat de meeste journalisten die werkzaam bij grote evenementen zoals de Olympische Spelen en wereldkampioenschappen voetbal aan zelfcensuur doen. Het probleem zit hem in de macht van diegene die de accreditaties bij deze toernooien uitdelen. Zij zijn vaak nauw betrokken bij de bestuurlijke kern van de sportorganisatie en hebben dus de mogelijkheid om de journalist de toegang tot het

evenement te ontnemen. Aangezien de meeste sportjournalisten het grootste deel van hun tijd bezig zijn met het schrijven van wedstrijdverslagen en andere routinematige artikelen, kunnen ze hun accreditatie lastig riskeren. De Britste sportjournalist Mike Collett zei hier in 2004 in een interview over:

“Sometimes I can’t believe how lucky I am. Going around the world following the sports I love, getting the best seats in the house, meeting all the top stars. Sometimes I wake up in a sweat thinking that I’ve done something, written something, to blow it and I’ll be thrown out of this world.”

Tot slot beschrijft Prenger (2007, p. 7) het publiceren als laatste fase van de werkwijze van de journalist. De vraag hierbij is in hoeverre sportjournalisten afspraken maken met atleten coaches, perschefs over inzage en eventuele correctie van onjuistheden. In de reeds bestaande literatuur over sportjournalistiek wordt hier echter niet over geschreven.

2.6 Journalisten die onderzoek doen naar de sport

Het is niet zo dat verhalen over schandalen, beleid of bedrijfsvoering binnen de sport nooit in de krant staan. Deze artikelen krijgen niet vaak een plek binnen de sportsectie van de krant.

(19)

Ze staan meestal in de overige delen (Brookes, 2002, p. 34). Het merendeel van deze artikelen is echter niet geschreven door sportjournalisten maar door (onderzoeks-) journalisten die zich richten op de sport. Waar sportjournalisten de donkere kant van de sportwereld haast nooit belichten (Boyle & Haynes, 2000, p. 29), doen

onderzoeksjournalisten dat wel. Onderzoeksjournalistiek wordt door de belangenorganisatie het IRE (Investigative Reporters & Editors) als volgt gedefinieerd (IRE, 2017):

“The reporting, through one’s own initiative and work product, of matters of importance to readers, viewers or listeners. In many cases, the subjects of the reporting wish the matters under scrutiny to remain undisclosed.”

Verder stelt het IRE dat onderzoeksjournalisten haast nooit iemands anders agenda volgen. Ze beslissen zelf wat aandacht verdient en volgens dus niet de agenda van autoriteiten. Dit lijkt een verschil met de werkwijze van sportjournalisten die over het algemeen hun nieuws ophangen aan sportevenementen.

De VVOJ, de Nederlandse Vereniging van Onderzoeksjournalisten, benadrukt ook het kritische en diepgravende karakter van onderzoeksjournalistiek (VVOJ, 2017):

“Kritisch wil zeggen dat de journalistiek niet slechts fungeert als doorgeefluik van ‘nieuws’ dat er al was, maar dat nieuws wordt gemaakt dat er zonder dat journalistiek ingrijpen niet zou zijn geweest. Dit kan gebeuren door het creëren van nieuwe feiten, maar ook door reeds bestaande feiten op een nieuwe manier te interpreteren of met elkaar in verband te brengen. Diepgravend wil zeggen dat substantiële eigen journalistiek inspanning is verricht, hetzij in kwantitatieve zin – veel tijd gestoken in het onderzoek, veel bronnen geraadpleegd, etcetera – hetzij in kwalitatieve zin – scherpe vragen geformuleerd, nieuwe benaderingen opgepakt, etcetera, hetzij een combinatie daarvan.”

De gegeven definities van wat onderzoeksjournalistiek is, lijken haaks te staan op wat sportjournalistiek is en doet. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen twee

groepen journalisten die over de sportwereld schrijven: de sportjournalist die de sportsectie vult en de onderzoeksjournalist die over de sport schrijft (en dat vaak in andere delen van de krant publiceert). Het doel is om de beroepsidentiteit en werkwijze van sportjournalisten uiteen te zetten. Door de vergelijking met onderzoeksjournalisten werkzaam in de sport kan deze in een vergelijkend kader worden geplaatst.

(20)

Zoals uit de literatuur opgemaakt kan worden, zijn er duidelijke verschillen te verwachten in de beroepsidentiteit en werkwijze tussen sportjournalisten en onderzoeksjournalisten die zich richten op de sportwereld. Aan de hand van bovenstaande literatuur zijn vier

veronderstellingen opgesteld. Deze gaan over de punten waarop de grootst verschillen worden verwacht.

V1. De publieke dienst: De sportjournalist ziet zichzelf als verspreider van informatie, terwijl de onderzoeksjournalist zichzelf ziet als waakhond van de sportwereld.

Wereldwijd geven sportjournalisten aan vooral het belang te zien van een snelle informatieoverdracht naar hun publiek. Daarbij zien ze het als hun taak om context en analyse te geven bij gebeurtenissen. Zaken die meer bij de waakhondfunctie horen, zoals het controleren van autoriteit, worden minder belangrijk ingeschat. Deze controlefunctie, waarin de journalist zich kritisch opstelt ten opzichte van de autoriteiten, typeert juist de onderzoeksjournalist (die werkzaam is in de sportwereld).

V2. Objectiviteit: De sportjournalist stelt dat er situaties zijn waarin objectiviteit niet vereist is, terwijl dit voor de onderzoeksjournalist in alle situaties een vereiste is.

Sportjournalisten hebben regelmatig persoonlijke relaties met atleten, sportteams en clubs. Hierdoor is objectieve journalistiek een lastig uitgangspunt. Ook wanneer het gaat om sport waarbij landen het tegen elkaar opnemen, lijkt het voor de hand liggend dat de

journalist partij kiest voor het eigen land. Zulke persoonlijke relaties, waardoor de objectiviteit van de journalistiek in gevaar komt, lijken in de onderzoeksjournalistiek uitgesloten.

V3. Autonomie: De sportjournalist kan in veel gevallen niet autonoom te werk gaan, terwijl dit voor de onderzoeksjournalist een vereiste is.

Sportjournalisten werken vaak met accreditaties waarmee ze toegang krijgen tot evenementen en atleten. Zonder deze toegang is hun werk haast niet mogelijk. Dit zorgt er ook meteen voor dat zij niet volledig autonoom te werk kunnen gaan. Wanneer zij zich (te) kritisch zouden opstellen, riskeren zij mogelijk hun accreditatie. Onderzoeksjournalisten zijn minder afhankelijk van deze accreditaties, aangezien ze zich in de meeste gevallen niet richten op de atleten, maar op de randzaken zoals de financiële kant van de sport. Hierdoor kunnen zijn makkelijker autonoom werken.

V4. Brongebruik: De sportjournalist richt zich vooral op bronnen uit de sportwereld, zoals atleten en coaches, terwijl de onderzoeksjournalist zich richt op bronnen werkzaam op de achtergrond.

(21)

sportwedstrijden en evenementen. Hierbij is het vanzelfsprekend dat de hoofdrolspelers, sporters en trainers, gehoord worden. De onderzoeksjournalist is veel meer geïnteresseerd in de wereld achter de sporter en zal zich richten op andere bronnen zoals wetenschappers en bestuurders.

Dit zijn slechts vier mogelijke veronderstellingen. Mogelijk zijn er veel meer duidelijke verschillen. Het open karakter van dit onderzoek geeft de mogelijkheid ook deze verschillen te ontdekken.

2.8 Ontwikkelingen Nederlandse sportjournalistiek

Om de actuele beroepsidentiteit en werkwijze van de sportjournalistiek te kunnen begrijpen en analyseren, is het goed om de geschiedenis van de Nederlandse sportjournalistiek te kennen. Volgens Stokvis (2001) is de geschiedenis sinds 1900 in te delen in vier perioden. Elke periode staat voor een andere relatie tussen de journalist en de atleet. Het overzicht van Stokvis is aangevuld met informatie over de geschiedenis van de Nederlandse sportjournalistiek beschreven in ‘En… Wat ging er door je heen?’ (Beijer et al., 2015).

2.8.1 De sportjournalist als assistent-bestuurder (1900-1940)

De Nederlandse sportjournalistiek ontstaat eind negentiende eeuw (Beijer et al., 2015, p. 24). In die tijd wordt sport als vrijetijdsbesteding maatschappelijk steeds meer geaccepteerd. Veel sporten waaien over uit Groot-Brittannië, waar in eerste instantie de stedelijke elite tijd en geld heeft om zich er mee te vermaken. Vooral voetbal neemt enorm in omvang toe. Bovendien komt er steeds meer publiek af op de wedstrijden.

In eerste instantie zien dagbladen het niet als hun taak om over het vermaak te schrijven. Stokvis (2001, p. 195) stelt dat de Nederlandse sportjournalistiek pas in het begin van de 20ste eeuw de taak van de gespecialiseerde sport- en bondsbladen overneemt. Deze

tijdschriften bestonden sinds het eind van de 19de eeuw. Elke tak van sport had zijn eigen

blad. Het werd geschreven door en voor liefhebbers. Kort na de oprichting van De Telegraaf in 1893 verandert deze situatie. Met Antoon J. Absoel krijgt de krant de eerste Nederlandse sportredacteur in dienst (Beijer et al., 2015, p. 24). Hij is de eerste journalist die zich

uitsluitend met sport mag bemoeien. Concurrerende dagbladen die op dat moment weleens over sport schrijven, laten dat doen door de binnenland- of stadsredacteuren. In andere situaties gebeurt het dat de tijdwaarnemer of scheidsrechter de waarnemingen doet. Dankzij De Telegraaf komt de sportberichtgeving in een stroomversnelling. Met de Engelse sportverslaggeving als inspiratie, zet de krant vanaf 1902 volledig in op de

combinatie nieuws én sport. Met het oog op lezers en dus adverteerders blijkt dat een goede zet te zijn. De sportverhalen hebben een duidelijk begin, verloop en (uiteraard) uitslag en zijn

(22)

voorzien van spanning en drama. Daarnaast gaat het om niet-politiek gekleurde

verslaggeving, waardoor de afzetmarkt groot is. Het succes slaat over op de andere kranten. Zestien jaar later, in 1909, besluiten Algemeen Handelsblad en NRC ook een sportredacteur aan te trekken (Beijer et al., 2015, p. 25). In 1910 is er geen Nederlands dagblad meer die geen voetbal verslaat in haar krant. Ook andere sporten als roeien, cricket, kaatsen en atletiek worden uitgebreid besproken.

In de jaren dertig krijgt de sportjournalistiek meer inhoud (Beijer et al., 2015, p. 30). Wielerverslaggever Joris van den Bergh schrijft in 1929 het boek ‘Te midden der

kampioenen’, waarin hij vertelt hoe wielrenner Piet Moeskops zijn vijfde wereldtitel pakt. Door veel tijd door te brengen met de atleet kan Van den Bergh de prestaties verklaren. Zo schrijft hij over de mentale kant van sport.

Begin jaren dertig zijn de sportredacties de grootste kostenposten van de dagbladen geworden. Om deze kosten omlaag te brengen wordt er samengewerkt. Journalisten die naar het buitenland gaan voor een bepaald evenement, schrijven vaak voor meerdere kranten. Tegelijk begint ook de hoeveelheid fans die zich voordoen als sportjournalist en -fotograaf toe te nemen. Mede daarom wordt in 1933 de NSP, de belangenorganisatie Nederlandse Sport Pers, opgericht.

De eerste generatie sportjournalisten voelt zich erg verantwoordelijk voor de goede gang van zaken op sportgebied (Stokvis, 2001, p. 195). Zij identificeren zich dan ook met de doeleinden van de belangrijkste sportbestuurders. Tijdens de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam wordt de sportjournalisten gevraagd zich te gedragen als promotors van het evenement en de sport (Stokvis, 2001, p. 196). Sensationele berichtgeving mag het groter belang niet schaden, wat betekent dat heel veel ook niet door de journalisten wordt

opgeschreven.

2.8.2 De sportjournalist als pedagoog (1940-1965)

Door de opkomst van de radio verandert de sportjournalistiek in Nederland (Beijer et al., 2015, p. 28). In een verzuild (media)landschap wordt het sportcommentaar gebracht met een katholieke, liberale of socialistischer grondtoon. Samenwerkingen tussen de zuilen zijn er nauwelijks. Vanaf de jaren dertig is er op de radio steeds meer sprake van nieuwsflitsen vanaf verschillende sportlocaties. Ook interviews met sporters en coaches doen hun intrede. Hierbij is het niet ongebruikelijk dat deze volledig geregisseerd werden, waarbij zowel coach als journalist hun tekst van papier aflezen.

Op 10 september 1950 experimenteert Philips met het in beeld brengen van de wedstrijd van PSV – Eindhoven. De eerste Nederlandse voetbalreportage wordt slechts door een klein publiek bekeken, aangezien nog niet veel mensen televisies hebben en het bereik slechts 60 kilometer vanaf Eindhoven is. Nadat eerst de AVRO en de KRO hun eigen

(23)

sportprogramma hebben, komt de in 1951 opgerichte NTS in 1959 met Sport in Beeld, wat nu bekend staat als Studio Sport.

De opkomst van de radio en later de televisie dwingt ook de kranten te veranderen, aangezien de lezer het verloop en de uitslag al weet. De feitelijke sportverslagen worden aangevuld met de visie van de journalist, waarmee de stukken analytischer en

beschouwender worden (Stokvis, 2001, p. 197). Veel vaker komt de persoonlijke impressie van de sportjournalist voor in het verhaal, iets wat over wordt genomen van de

radiocommentator.

Lang kent Nederland alleen sportverslaggevers. Zij beschrijven de gebeurtenissen op het veld, in de zaal of waar de sport ook wordt gespeeld. Wil Markies kan gezien worden als de eerste echte sportjournalist (Beijer et al., 2015, p. 26). Hij reist met de sporters mee naar hun wedstrijden en schrijft grote artikelen waarin meer wordt beschreven dan alleen de wedstrijd. De hele entourage krijgt een plaats in zijn verhaal. Meteen is er ook kritiek. Markies heeft geen opleiding gehad, wat voor collega’s betekent dat er weinig kennis en vaardigheden nodig zijn voor het werk. Verder is hij niet kritisch genoeg en zou hij niet onafhankelijk zijn door zijn liefde voor de sport. ‘A fan with a typewriter’, wordt hij door zijn collega’s gekscherend genoemd.

Ook de band met de sportbestuurder vervaagt iets. Het werk gaat niet alleen meer over het verschaffen van informatie, maar ook het beïnvloeden van de publieke opinie. De sportjournalist neemt een kritische, opbouwende en voorlichtende houding in ten aanzien van het publiek (Stokvis, 2001). Sportjournalisten vinden in deze tijd dat niet alleen het verschaffen van informatie en commentaar hun taak is, maar dat ze daarbij de publieke opinie moeten beïnvloeden (Stokvis, 2001, p. 197). Deze beïnvloeding komt grotendeels nog steeds overeen met de standpunten van de sportbestuurders: sport moet een pedagogisch doel dienen.

In de jaren zestig komt er iets nieuws op in de sportjournalistiek:

kleedkamerinterviews. Sporters worden direct na de wedstrijd gevraagd naar een quote over de wedstrijd. Er is meteen veel kritiek op de zogenaamde kleedkamerinterviews waarin een atleet emotionele uitspraken zou kunnen doen, waar hij of zij later spijt van zou krijgen. Als reactie op die kritiek wordt de sportjournalist meer een vaderfiguur en een pedagoog die de sporter in bescherming neemt en de persoonlijke kant van het verhaal minder onder de aandacht brengt. De journalist toont vooral sympathie voor de sporter en voor zijn of haar situatie. Er is weinig sprake van kritiek en genadeloze ondervragingen komen nauwelijks voor. Door deze pedagogisch verantwoorde houding, blijft de journalist redelijk op afstand. In deze periode staat de journalist nog steeds dichter bij de bestuurder dan bij de atleet.

Door de toenemende concurrentie moeten de media ook commerciëler te werk gaan. Concreet betekent deze commercialsering dat de focus vooral komt te liggen op de grote

(24)

sporten, met voetbal in het bijzonder.

2.8.3 Toenadering tot de sporters (1965-1989)

De Nederlandse sport, met het voetbal voorop, commercialiseert verder. In 1966 komt er voor het eerst een rechtencontract tussen de KNVB en de NTS. Voor het uitzenden van nieuwsflitsen betaalt de omroep 250.000 gulden voor één seizoen. In 1967 doet het

radioprogramma Langs de Lijn zijn intrede. Het gebruik van nieuwsflitsen wordt hiermee nog gebruikelijker. Niet alleen het voetbal, maar ook het wielrennen wordt steeds populairder via de radio met speciale Radio Tour de France-uitzendingen.

De nieuwsflitsen zorgen ervoor dat de kranten nog sterker op zoek moeten naar een andere manier van sportverslaggeving. Het chronologische verslag (met persoonlijke

analyse) maakt ruimte voor het achtergrondverhaal. Daarbij komt de sportjournalistiek tot de conclusie dat zij het verhaal nog te weinig vanuit het perspectief van de atleet vertelt.

Vanaf halverwege de jaren zestig moet de sporter meer aan het woord komen (Beijer et al., 2015, p. 34). Om de afstand tussen sportjournalist en atleet weg te nemen, worden oudere journalisten door jongere vervangen. Journalist en atleet moeten op dezelfde hoogte komen te staan. Het fenomeen ‘quotejournalistiek’ is het antwoord op de nieuwsflitsen. Met De Telegraaf voorop zoekt de sportjournalistiek direct contact met de atleten.

Sensatieverhalen vinden hun weg naar het publiek, waarmee de sportjournalistiek nog meer een amusementsfunctie krijgt. De journalisten worden door voetballers als Johan Cruijff op hun wenken bediend. Tegelijkertijd voelen sportbestuurders zich gepasseerd, maar de redacties en lezers zijn enthousiast.

In de nieuwe situatie worden de sporters niet meer gezien als jongens en meisjes die in bescherming genomen moesten worden. Zij mogen hun verhaal nu vertellen. De

Volkskrantjournalisten verwijten hun collega’s van De Telegraaf dat er een gebrek aan distantie is. Chauvinisme en een zucht naar sensatie zou de overhand hebben (Stokvis, 2001, p. 199), iets wat nooit ontkend is door De Telegraaf.

2.8.4 ‘Starkissers’ (1989-heden)

In de jaren negentig kantelt de verhouding tussen journalist en atleet. De status van atleten is enorm gegroeid onder het publiek, waarmee de journalist meer dan ooit afhankelijk wordt van de welwillende sporter (Stokvis, 2001, p. 201). Voormalig voetbaltrainer en commentator Hans Kraay Sr. noemt een groot deel van de voetbaljournalisten dan ook ‘starkissers’. Hij stelt dat toegang tot de atleet heilig is geworden en dat er daarmee ook nauwelijks ruimte is voor kritiek op spelers, dan wel clubs.

Het probleem van toegang tot evenementen, atleten, coaches en bestuurders is altijd een probleem geweest volgens Stokvis (2001, p. 201). Het gevaar is dat kritische

(25)

journalisten steeds minder de ruimte krijgen om hun werk te kunnen doen, aangezien hun toegang tot evenementen en bronnen beperkt kan worden. Daarbij komt dat het contact tussen atleten en pers steeds vaker contractueel wordt gereguleerd. Zo zijn Nederlandse voetballers verplicht zich na de wedstrijd in de mixed-zone, een plek waar journalisten en sporters met elkaar kunnen praten, te melden voor een korte analyse. Verder contact moet bijna altijd verkregen worden met toestemming van coaches, persoonlijke managers of clubofficials. Wanneer de journalist uiteindelijk toegang verkrijgt tot de atleet, heeft hij of zij in de meeste gevallen al een mediatraining gehad.

“Wij hebben niets gedaan om het te verhinderen en wij doen nog steeds niets of bitter weinig om de ingekankerde en voortwoekerende kwaal van doping (in het wielrennen, red.) te bestrijden. Wij, dat zijn in de eerste plaats de sportjournalisten.” Het citaat is van Willem van Wijnendaele van de Brusselse krant Het Nieuwsblad en dateert uit 1955. Meer dan zestig jaar later speelt deze problematiek nog steeds. De journalist die wel verslag zou doen van waarnemingen en gesprekken omtrent doping, kan mogelijk nooit meer openlijk contact onderhouden met de sporters, officials en begeleiders. Volgens Stokvis (2001, p. 202) zou professionele organisatie van de sportjournalistiek in Nederland hulp kunnen bieden. Zo lang daar geen sprake van is, zal de verhouding tussen atleet en journalist scheef zijn.

“Journalistiek zoals we dat nu kennen, loopt naar zijn einde. De grenzen tussen journalistiek en andere vormen van massale communicatie vervagen of verdwijnen”, aldus Deuze (2007, p. 192). Deze ontwikkeling is ook sterk terug te zien in de sportjournalistiek. Vele grote sportteams hebben hun eigen mediakanalen via sociale media, eigen website en/of televisie. Elke eredivisieclub heeft tegenwoordig een media-afdeling die wekelijks (in sommige gevallen dagelijks) ‘ClubTV’ produceert (Benjamin, 2016). De uitzendingen bestaan onder andere uit samenvattingen, interviews, vooruitblikken en nabeschouwingen en worden geproduceerd door journalisten die werken in opdracht van de club.

Ook de spelers hebben door middel van sociale media een manier gevonden om direct met hun publiek te communiceren. Grote atleten kunnen miljoenen online volgers hebben. Zo heeft oud-voetballer Dirk Kuyt 1.9 miljoen volgers op Twitter. Miel Brinkhuis (Benjamin, 2016), perschef van Ajax stelt in het NRC: “Soms vraagt een speler mij waarom hij eigenlijk zou meewerken aan een verhaal in de reguliere media. ‘Ik kan het ook kwijt op Ajax.nl of Twitter’, hoor je dan. En ja, daarin heeft hij wel een punt.” De journalist is niet meer de enige toegangspoort tot de sportwereld.

Sinds 1900 is de verhouding tussen journalist en atleet meerdere malen veranderd. Er vond toenadering plaats, waarna de sportjournalist afhankelijker is geworden van de atleet (en persvoorlichters). Deze ontwikkelingen zijn interessant voor dit onderzoek. Het is de vraag in hoeverre deze nieuwe verstandshouding de werkwijze verandert. Wat zijn bijvoorbeeld de effecten op het brongebruik? Daarbij beïnvloedt het mogelijk de

(26)
(27)

3. Methodologisch kader

In het volgende hoofdstuk worden eerst de concepten werkwijze en beroepsidentiteit afgebakend. Hierbij zijn beide begrippen ook geoperationaliseerd. Vervolgens wordt het corpus beschreven en beargumenteerd, waarna de meet- en analysemethode wordt besproken.

3.1 Concepten

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, zijn er acht semigestructureerde interviews gehouden met sportjournalisten en journalisten die zich richten op de sportwereld. In deze interviews werd hun beroepsidentiteit en werkwijze uitgebreid besproken.

De beroepsidentiteit is een concept dat tot stand komt door de wisselwerking tussen de beroepsideologie en individuele aspecten. Zoals in het theoretisch kader gesteld, wordt de beroepsideologie uiteengezet met behulp van de vijf waarden van Deuze (2005, p. 447). De verschillende waarden en de daarbij horende stellingen staan in tabel 1 uitgeschreven. Tijdens het interview zijn de stellingen aan beide groepen journalisten voorgelegd.

Tabel 1. Beroepsidentiteit

Waarde Stelling

Publieke dienst

1. Ik werk als waakhond van de sportwereld. Ik ga daarbij actief opzoek naar misstanden.

2. Als ik misstanden in de sportwereld op het spoor ben, zal ik die altijd publiekelijk maken.

3. Ik ga actief opzoek naar informatie en selecteer wat het publiek moet weten.

4. Ik moet ervoor zorgen dat ik zo’n groot mogelijk publiek bereik met mijn artikelen.

5. Ik presenteer mijn verhalen zo aantrekkelijk mogelijk. Objectiviteit 1. Ik ben objectief in mijn verslaglegging

2. Ik streef ernaar onpartijdig mijn werk als journalist te doen. 3. Er zijn redenen dat ik van objectiviteit af mag zien.

4. Het is voor mij geen probleem om persoonlijke relaties met mijn bronnen te hebben.

(28)

Autonomie 1. Ik ben onafhankelijk van anderen in mijn werk.

2. Ik heb last van externe belangen, die mij het werk als journalist belemmeren.

3. Ik laat mij niet beïnvloeden door eventuele consequenties van het publiceren van een kritisch verhaal.

Urgentie 1. Ik moet informatie zo snel mogelijk naar het publiek brengen. 2. Ik vind snelheid in mijn werk belangrijker dan kwaliteit.

3. De digitalisering heeft mijn werk sneller en ingewikkelder gemaakt.

Ethiek 1. Ik houd mij aan ethische codes die me worden opgelegd.

De werkwijze is gedefinieerd als alle handelingen die de schrijvende journalist achter elkaar uitvoert om tot zijn artikel te komen. Hierbij wordt er in de operationalisatie uitgegaan van de vier fases die Prenger (2007, p. 7) uiteenzet. De verschillende fases en de daarbij horende vragen staan uitgeschreven in Tabel 2.

Tabel 2. Werkwijze

Fase van werkwijze

Vraag

Selectie 1. Hoe kies je het onderwerp?

2. Hoe belangrijk is de interesse van het publiek? 3. Hoe bepaal je de invalshoek?

4. Zijn er onderwerpen en invalshoeken die je bewust niet kiest? Informatie

vergaren

1. Hoe selecteer je bronnen?

2. Wat voor bronnen gebruik je vooral? 3. Hoe krijg je toegang tot bronnen?

4. Hoe onderhoud je de relaties met je bronnen? 5. Zijn er bronnen die je bewust niet gebruikt?

6. Wat voor overige informatie gebruik je (documenten, statistieken, etc.)?

Schrijven 1. Hoe maak je alle vergaarde informatie tot een samenhangend verhaal?

(29)

Publiceren 1. Onder welke voorwaarden maak je afspraken met je bronnen over publicatie?

2. Om welke redenen zou je eventueel van publicatie afzien?

3.2 Corpus

Het corpus bestaat uit acht interviews: vier met sportjournalisten, die met grote regelmaat in het sportkatern publiceren en zichzelf daadwerkelijk als sportjournalist profileren, en vier met onderzoeksjournalisten die meerdere keren gepubliceerd hebben over de sportwereld. Alle acht journalisten hebben de journalistiek als primaire werkzaamheid. Daarbij zijn alle acht deelnemers (regelmatig) werkzaam voor Nederlandse dagbladen. Dit kan in vaste dienst zijn, maar ook op freelancebasis.

Om een kader te schetsen waarin de beroepsidentiteit en werkwijze van sportjournalisten geïnterpreteerd kan worden, is ervoor gekozen om ook

onderzoeksjournalisten te interviewen. Zij kennen deels dezelfde problemen, aangezien ze met regelmaat in dezelfde wereld werkzaam zijn en/of zijn geweest. Tegelijk leveren ze inhoudelijk ander werk af. Aangezien dezelfde methode voor beide interviewgroepen is gehanteerd, kunnen deze interviews vergeleken worden op verschillen en overeenkomsten. Om de verschillende interviews goed met elkaar te kunnen vergelijken is ervoor gekozen enkel schrijvende journalisten mee te nemen in het onderzoek. Uiteraard zijn er ook sportjournalisten werkzaam voor radio, televisie en internet. Het is bekend dat er tussen mediaorganisaties die werken voor de televisie en de sportwereld sterkere commerciële banden zijn dan tussen krantenredacties en de sportwereld (Rowe, 2004, p. 40). Dit verschil zou de beroepsidentiteit en werkwijze kunnen beïnvloeden, waardoor het vergelijken en analyseren van de interviews minder betrouwbaar zou zijn. De beperkte onderzoekstijd en het kleine corpus heeft ervoor gezorgd dat hier keuzes in gemaakt moesten worden. Daarbij hebben de dagbladen in Nederland nog steeds een behoorlijk bereik. Zo hebben het AD en De Telegraaf (papieren krant) een gemiddeld bereik van zo’n 1,3 miljoen lezers per dag (NOM Printmonitor, 2017). De Volkskrant (749.000) NRC (355.000) en Trouw (337.000) volgen op enige afstand. Hierbij is niet meegenomen dat alle kranten hun artikelen ook online publiceren, waardoor het bereik mogelijk nog groter is.

De selectie van sportjournalisten is tot stand gekomen na een snelle scan door willekeurig geselecteerde sportkaternen van de maanden november en december (2017) uit vijf grote Nederlandse dagbladen: de Volkskrant, NRC, De Telegraaf, AD en Trouw.

Veelvoorkomende auteurs zijn geselecteerd, waarna er een verdeling is gemaakt op focus, oftewel sporten waar hij of zij voornamelijk over schrijft. Bij de uiteindelijke selectie zijn acht

(30)

sportjournalisten geselecteerd met verschillende focussen. Vervolgens zijn alle

geselecteerde sportjournalisten via de mail benaderd, waarna er zes wilden meewerken. Omwille van de tijd zijn er vier sportjournalisten geïnterviewd.

De onderzoeksjournalisten zijn geselecteerd aan de hand van verschillende grote onderzoeksproducties over de sportwereld die de afgelopen jaren opdoken in de

Nederlandse dagbladen. Denk hierbij aan de dopingschandalen bij de Rabobank, matchfixing in de Nederlandse eredivisie, de corruptie bij de FIFA en de Football Leaks (belastingontwijking door voetballers). Bij deze publicaties zijn de verantwoordelijke journalisten achterhaald en via de mail benaderd. Na het benaderen van acht

onderzoeksjournalisten, zeiden er vijf hun deelname toe. Uiteindelijk zijn, er omwille van de tijd, vier geïnterviewd. Hierbij zat een onderzoeksjournalist die werkzaam is voor een regionale krant. De overige onderzoeksjournalisten zijn werkzaam voor nationale kranten. Een gevolg van deze selectie is dat de sportjournalisten zowel werkzaam zijn bij de ‘kwaliteitskranten’ Volkskrant, Trouw en NRC, als bij de tabloids AD en Telegraaf. De onderzoeksjournalisten zijn daarentegen allemaal werkzaam bij de kwaliteitskranten en een regionale titel. Mogelijk omdat bij deze kranten meer ruimte is voor onderzoeksjournalistiek. Dit komt de interne validiteit van dit onderzoek niet ten goede.

De interviews hebben in rustige, vaak afgezonderde ruimtes, plaatsgevonden. Bij de interviews waren geen andere mensen aanwezig. Op deze manier is de kans op het geven van sociaal wenselijke antwoorden geprobeerd te beperken. De interviews vonden plaats tussen 18 december 2017 en 8 januari 2018 en varieerden in lengte van 45 tot 70 minuten.

Er is gekozen om de data te verzamelen door middel van een semigestructureerd interview. Het gesprek over de werkwijze en beroepsidentiteit van de sportjournalist gaat grotendeels over meningen (Welke waarden zijn van belang bij het werk?) en ervaringen (Hoe ziet dat eruit in de praktijk?). Wanneer je onderzoek doet naar meningen, gevoelens, emoties en ervaringen, is het interview de meest geschikte methode volgens Denscombe (2010, p. 174). Het is belangrijk deze in kaart te brengen, aangezien er verder op het gebied van

sportjournalistiek weinig tot niks bekend is over de beroepsidentiteit en werkwijze. Dit onderzoek heeft wat dat betreft een exploratief karakter. De inzichten die voortkomen uit de interviews kunnen dan ook gezien worden als een eerste stap richting theorievorming op dit gebied. Het verkrijgen van nieuwe inzichten door middel van gedetailleerde en diepgaande informatie is een van de voordelen van het interview (Denscombe, 2010, p. 192).

Sportjournalisten zijn zich bewust van het slechte imago van de sportjournalistiek (Salwen & Garrison, 1998, p. 98). Daarmee kan het onderwerp van het onderzoek gevoelig liggen. Ook in dit geval is een interview de geschikte methode (Denscombe, 2010, p. 174). Met behulp van een zorgvuldige en attente benadering kunnen deelnemers worden

(31)

aangemoedigd om persoonlijke en gevoelige kwesties op een open en eerlijke manier te bespreken.

Om de ruimte binnen de interviews enigszins af te bakenen, is er gekozen voor een semigestructureerd interview, waarbij de reeds bestaande literatuur (zie Tabel 1. en 2.) als handvat wordt genomen. Concreet zijn de vragen en stellingen opgesteld aan de hand van twee verschillende opsommingen. De interviewer houdt tijdens de interviews de mogelijkheid om daarvan af te wijken, wanneer dat van waarde is. Door de vragenlijst enigszins te

structureren, houden de deelnemende journalisten de mogelijkheid om openlijk hun meningen en ervaringen te delen, maar blijft de mogelijkheid om de antwoorden te standaardiseren en vergelijken ook goed gewaarborgd.

Voorafgaand aan het afnemen van elk interview is een korte inhoudsanalyse uitgevoerd. Bij de sportjournalisten werd er gekeken naar de tien laatst gepubliceerde artikelen. Bij de onderzoeksjournalist zijn de artikelen die voortkwamen uit de onderzoeksprojecten gericht op de sportwereld geanalyseerd. Deze analyse was van kwantitatieve aard. De inhoud van de analyse is gebaseerd op de International Sports Press Survey 2011 (Horky & Nieland, 2013). De artikelen werden geanalyseerd op de volgende punten: 1. De lengte (in woorden); 2. Het journalistieke genre; 3. Het behandelde onderwerp/ sport; 4. Het aantal bronnen; 5. Het soort bronnen. Verder zijn de artikelen van de desbetreffende journalist gebruikt als gespreksstof tijdens de interviews. Op deze manier kon vooral de werkwijze concreter worden toegelicht.

3.3 Meet- en analysemethode

Direct na afname zijn de interviews volledig getranscribeerd. Bij de analyse dienden de transcripties als de data die onderzocht werd. Vanwege het exploratieve karakter van het onderzoek is ervoor gekozen om de data te analyseren aan de hand van een versimpelde vorm van de gefundeerde theoriebenadering, een kwalitatieve analysemethode met Glaser en Strauss (1967) als grondleggers.

Deze methode kent twee onderscheidende kenmerken. Ten eerste worden theorieën pas gevormd na het verzamelen van de data. De methode is inductief, wat betekent dat de patronen, thema's en categorieën afkomstig zijn uit de data en ze voortkomen uit de interviews (Patton, 1980, p. 306). Er wordt dus niet gewerkt vanuit bepaalde vooraf

vastgestelde theorieën of hypotheses. De eerdergenoemde veronderstellingen speelden bij het interviewen en coderen dan ook geen rol. Pas hij het analyseren van de data zijn deze veronderstellingen als handvatten gebruikt.

Ten tweede lopen zowel de dataverzameling en data-analyse parallel aan elkaar. Concreet betekent dit dat de stellingen en vragen gesteld in de interviews worden herzien na het analyseren van eerdere interviews. Op deze manier kan er effectiever toegewerkt

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoe verloopt vanuit het perspectief van de verschillende partners de publiek- publieke samenwerking in de weginfrastructuurprojecten Zuidelijke Ringweg Groningen

Afstudeerscriptie Lennaert Veenstra Pagina | 4 Op basis van de field research is bepaald dat zowel de LOG Emmen als de LOG Berlikum aan drie van de vier kenmerken voldoen en

L aurens wil er niet graag meer over praten, maar op zijn aandringen wordt de EHBO-reanimatieles nu wel verplicht op zijn school, de openbare scholen- gemeenschap Het Maerlant

De Vrije Indische Partij is een landelijk opererende partij; zij stelt zich ten doel op politiek en maatschappelijk niveau de belangen te behartigen van alle Nederlanders, in

• Van de respondenten die mogelijk of zeker te maken hebben gehad met ouderenmishandeling doet 37 procent een melding binnen de eigen organisatie;. 20 procent doet een

• Toelichting: er moet wel sprake zijn van een effectief, werkend toezicht op de gecontroleerde entiteit maar het hoeft niet door elke individuele aanbestedende dienst te

Voor deze respondenten geldt naar eigen zeggen dat er binnen de organisa- tie al voldoende wordt gedaan in de aanpak van ouderenmishandeling: “Op dit moment heeft onze

Het bestaan van primair cutane lymfomen anders dan mycosis fungoides werd op dat moment echter niet erkend en in de toenmalig gebuikte classificaties voor maligne lymfomen werden