• No results found

Schapenteelt-systemen bij de Aromanen in Samarina (Griekenland)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Schapenteelt-systemen bij de Aromanen in Samarina (Griekenland)"

Copied!
89
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SCHAPENTEELT-SYSTEMEN BIJ DE AROMANEN IN SAMARINA (GRIEKENLAND) Henri Dri on Kuipersstraat 102 1 1073 ES Amsterdam 020q769328 oktober 1984 doctoraal-scriptie

(2)
(3)

AROMANEN IN SAMARINA (GRIEKENLAND) Henri Dri on Kuipersstraat 102 1 1073 ES Amsterdam 020-769328 oktober 1984 doctoraal-scriptie

(4)

"é.e.n we1tk j_ /.) a/_, wannee;z. Je hei ni.ei mee11.. kunt

ve1t.e.e-ie1ten, af. weet je dat het ni.~d goed genoeg en on vof.-komen j_ /.) • lie.t komt je zo de. keef. ui.t dat je de. moe.d

mi.-0i om ell. nog 11n, zef./_-0 on ont.e.ee1tf.i. j ke komma aan toe. ie. voegen. De g1taad van vof.iooi.i.ng van een we.11..k wo1tdi ni.e.i doo1t kun-0izi.nni.ge o/_ waa1thei.d-0ei.-0en

.e.e-paaf.d, maalt doolt ve11..moei.hei.d, -0ie1tke1t nog, doo11.. waf.-ging."

E. M. Ci or an

(5)

1Nli.OIJ.DSOP9A ~'.

Voorwoord Inleiding

A - SCHAPENTEELTSYSTEMEN: THEORIE

A-I Wei des

Zomerweides en dorpen in de bergen Win terwei des en dorpen

A-II Definities van schapenteeltsystemen

Nomadisme Semi-nomadisme Transhumance-1 4 5 7 10 10 1 1 13 14 16 18 Transhumance-2 21 Almwirtschaft 23 Samenvatting 24

B - AROMAANSE HERDERS IN GRIEKENLAND

B-I De geschiedenis van de omgeving 27

1. De Balkan 27

2. Het Pindus-gebergte en de vlakte van Thessalië 34

B-II Aromaanse herders in het Pindus-gebergte

1. Schapen en Aromanen

2. De 'echte' Aromanen

3. Samarina, Smixi, Avdhela en Perivoli B-III Herders van Samarina in 1983

1. Samarina

2. Schapen rond Samarina

3. Herders en schapen

4. Inkomsten uit de schapenteelt

5.

Vertrek naar het winterdorp

6.

In de vlakte van Thessalië

7. Systemen van schapenteelt KONKLUSIE Bibliografie 36 36 39 39 42 42 45 47 54 58

64

68 73 76

(6)
(7)

VOORWOORD.

Mijn interesse in schaapherders is al enige jaren geleden opgekomen. In die tijd had ik bovendien banden met Bulgarije, zodat het voor de hand lag om schaapherders in Bulgarije als onderwerp voor mijn leeronderzoek te nemen. Schaapherders en Bulgarije zijn op zich al niet makkelijk, maar de kombinatie is zeer problematisch.

Teleurstellingen kunnen dan niet uitblijven. Dat begreep ik ook wel, maar toch kwam het onaangenaam over, toen dat onderzoek in Bulgarije op het laatste moment niet doorging.

Mijn toenmalige begeleider heeft me daar overheen gezet. Wie kon zich verzetten tegen de ongebreidelde energie en enthousiasme van Rudy Koopmans?

Later mocht Rudy het nog eens overdoen, toen allerlei za-ken in de persoonlijke sfeer mis gingen. Ik had toen echter meer tijd nodig, meer tijd dan Rudy nog gegeven was. Toch had ik al een begin kunnen maken met de voorbereidingen voor eenzelfde leeronderzoek, maar nu in Griekenland.

In de tussentijd was er op het ASC iemand gekomen met kennis van schaapherder-zaken. Iemand waar je ook moeilijk stil bij kan blijven zitten. Rob Boonzajer Flaes heeft mij min of meer gedwongen om te gaan. De gastvrijheid van de Aromanen in Samarina heeft me toen ter plekke alsnog gevormd tot onderzoeker. Daarvoor en voor hun verdere medewerking ben ik dankbaar.

In Samarina zelf was ik slechts anderhalve maand; te kort om iedereen te leren kennen. Over hen heb ik veel geleerd van de 71-jarige voormalige muildierdrijver Kostas Tahikas. Hij kent iedereen en iedereen in het dorp kent hem. Het langdurige, min of meer, gestruktureerde interview met hem had nooit voltooid kunnen worden zonder mijn helper en tolk Christos Stefas, chemisch ingenieur uit Wenen. Hij hielp omdat hij nieuwsgierig was naar de mensen van het dorp waar zijn familie vandaan kwam en waar hij vèèr de oorlog als jon ge jon gen elke school va kan tie doorbracht. (Daarna ver-bleef hij elders, maar sinds 1963 brengt hij elk jaar weer enige weken door in Samarina).

Zonder hen zou het verslag van het onderzoek een heel stuk dunner geweest zijn. De meeste fouten daarin zullen desal-niettemin toch aan mijzelf toegeschreven moeten worden.

(8)
(9)

INLEIDING.

Jaren geleden besteedde ik mijn vakentie in het Pirin-gebergte van Bulgarije. Dat gedeelte was alleen te voet toegankelijk. De aanwezigen waren toeristen die vanuit berghutten dagtrips maakten en herders met hun schapen. Mijn vriendin en ik vormden een aparte kategorie: de rug-zak gevuld met alle benodigdheden om 14 dagen rond te kunnen dwalen. Op een dag zorgde een herder ervoor dat hij ons ontmoette. Het daaropvolgende gesprek verliep ta-melijk traag omdat mijn kennis van het bulgaars niet al te groot was, zodat handen, voeten en tekeningen in het zand nodig waren om de zekerheid van het begrijpen te ver-krijgen.

Hij leefde tamelijk geïsoleerd: 'swinters in het stadje

Razlog en 1szomers in de bergen. Toch leek hij minstens

\f

zo goed geinformeerd over de wereld om hem heen als andere

Bulgaren. En hij was erg nieuwsgierig.

Het belangrijkste was wel dat hij wist dat hij in de marge van het moderne leven van Bulgarije leefde, maar dat hij dank zij de schapen net zo veel deel kon nemen aan dat leven als hij wilde, zolang de prijs van melk, wol en scha-pen op hetzelfde peil bleef.

Dat zette me aan het denken over invloeden van buitenaf op marginale groepen en over schaapherders zelf. 'sZomers in de bergen en 'swinters in de dalen omdat het weer dit zo bepaalt en dit kunnen doen omdat de rest van het land, ondanks andere besognes, hen nodig had en de noodzakelijke voorwaarden voor schaapherders had laten bestaan.

Terug in Nederland zocht ik naar literatuur over schaap-herders in de Balkan, waarbij al snel bleek dat verschil-lende systemen kunnen worden onderscheiden. Alleen konden de schrijvers het niet allemaal eens worden over de defi-nities.

In het eerste deel zal worden nagegaan welke definities

in de literatuur beschreven zijn. Een definitie geeft aan

wat onder een bepaalde term verstaan moet worden. In het geval van de schapenteelt bestaan definities uit een aan-tal geselekteerde, essentieel geachte, kenmerken van de

(10)

ma-6

nier waarop mensen hun schapenteelt bedrijven. Aan de hand van dergelijke definities van verschillende schapenteelt-systemen is het mogelijk om onderzochte manieren van

scha-penteelt te typeren. In de literatuur bestaat geen

over-eenstemming over de inhoud van die definities. Dat komt allereerst doordat auteurs sterk befnvloed worden door de regio waar zij zelf onderzoek deden. Daardoor worden vaak specifiek lokale kenmerken opgenomen in de formele

beschrij-ving van de schapenteelt. In de tweede plaats omdat men

meer zoekt naar verschillen dan naar overeenkomsten tussen

verschillende schapenteeltsystemen. Om het probleem van

keuze van kenmerken voor de definities op te lossen zal ik uitgaan van veranderingen. En wel zodanig dat, wanneer

tepaalde veranderingen optreden, men niet spreekt van een

variant maar van een ander schapenteeltsysteem. De vraag is wat en hoeveel er moet veranderen voordat je kan gaan

spreken van een pertinent ander systeem. Om die vraag te kunnen beantwoorden worden de in de literatuur gehan-teerde definities bekeken. Welke aspekten van een systeem moet je in een definitie opnemen en welke kunnen beter weggelaten worden?

De rest van de scriptie is gerelateerd aan mijn onder-zoek in Griekenland onder de Aromanen van het dorp Sama-rina in het Pindus-gebergte.

Deel B-1 behandelt de geschiedenis van Zuidoost-Europa

en de invloeden van de gebeurtenissen op het werkterrein en werk van de Aromanen (In dit geval gaat het vooral over het minder worden van hun mogelijkheden).

Deel B-11 bespreekt een kleiner gebied, n.l. het

Pindus-gebergte en de vlakte van Thessalië; het gebied waarin de Aromanen van mijn onderzoek zich bewegen. Dit deel is een direkte inleiding tot:

Deel B-111 waarin de resultaten van het leeronderzoek worden

weergegeven. Gevonden is, dat, alhoewel de herders tijdens hun aanwezigheid in hun bergdorp Samarina een uniforme indruk geven, zij door hun werk in de vlakte in aparte

groepen met eigen systemen te verdelen zijn.

Semi-noma-disme, met enkele varianten, ··is de beste omschrijving

van de manier waarop de meeste herders hun schapenteelt ui toef enen.

(11)

DEEL A - SCHAPENTTELTSYSTEMEN: THEORIE.

De schapenteelt, waarover deze scriptie gaat, wordt gedaan door herders die met hun schapen het zomer- en win-terseizoen op verschillende plaatsen, tamelijk ver van el-kaar, doorbrengen. De seizoenstrek wordt hoofdzakelijk af-gedwongen door klimatologische omstandigheden. In Europa gaat dat dan over een zomerverblijf in de bergen en een

winterverblijf in de laagtes. 1sWinters is het te koud in

de bergen, en 1szomers is het te warm in de vlakte zodat

in beide gevallen dat een gebrek aan voedsel voor de scha-p en betekent.

Het meest bekend zijn de nomaden, die in Europa

tegen-woordig vrijwel niet meer bestaan. Zij doen ~e~n_inv~s­

te~ingen in plaatsgebonden goederen (huizen, putten,

ak-kers, e.d.) en kunnen daarom ook makkelijk besluiten om ergens anders heen te gaan als het weer, regeringen of ro-vers het verblijf op een bepaalde plaats bemoeilijken. Maar over het algemeen blijven ze dezelfde zomer- en winterplaatsen gebruiken.

Het semi-nomadisme is theoretisch een uiterst vaag be-grip. In de meeste gevallen zien de schrijvers dat het geen nomadisme is, maar weten niet goed wat het dan wel is. Ik denk dat het principieel van nomadisme verschilt vanwege investeringen (in geld en/of arbeid) die men op bepaalde plaatsen doet. Huizen en akkers kosten geld en een derge-lijke investering loont pas de moeite als het idee bestiat

... · - - ,f

dat deze tijdens afwezigheid niet vernield worden, en dat men er op kan rekenen daar weer terug te kunnen keren.

De verschillen in systemen kunnen bepaald zijn door geografische of klimatologische omstandigheden, die over het algemeen niet veel of snel veranderen, maar ze worden ook bepaald door verschillen in sociale, politieke en/of ekonomische omstandigheden en deze kunnen wel veel en snel veranderen.

Bij nomadisme gaat het voornamelijk om inpassen in een gegeven situatie. Bij semi-nomadisme beginnen andere faktoren een rol te spelen. Veranderingen in de sociale, politieke en ekonomische situatie kunnen nomaden

(12)

aanmoe-8

digen om investeringen te doen, zodat zij zich vast gaan vestigen op een bepaalde plaats (sedentarisatie).

Bij transhumance wordt landbouw en veeteelt op een be-paalde manier gekombineerd. Over de inhoud van deze term bestaat eigenlijk de meeste verwarring. Gedeeltelijk wordt dit in de hand gewerkt doordat de franse term gebruikt wordt, welke oorspronkelijk bedoeld was ter omschrijving van een speciale, uitzonderlijke situatie welke in Frankrijk te bespeuren valt, n.l. boeren doen aan landbouw in een

gebied waar grote stukken land niet voor landbouw geschikt zijn. Zij bezitten (grote) kuddes schapen die onder leiding van loonherders gebruik maken van dat land. Op zich hebben landbouw en veeteelt niets met elkaar te maken; het gaat wel om één eigenaar, maar om verschillende uitvoerders in

verschillende gebieden. Deze omschrijving van

transhu-mance gebruik ik niet. In de eerste plaats omdat het hier om een heel specifieke situatie gaat en in de tweede plaats omdat het veel meer voorkomt (in Frankrijk èn elders) dat landbouw en veeteelt wel min of meer verstrengeld zijn. Bovendien zoek ik naar omschrijvingen van systemen waarbij

de afzonderlijke systemen gezien kunnen worden als mogelijke

fasen in een ontwikkelingsproces. Daarom kies ik voor een andere, veel gebruikte betekenis van de term transhumance waarbij landbouw èn veeteelt door de eigenaar en zijn gezin bedreven wordt. Transhumance in deze tweede betekenis zou uit semi-nomadisme kunnen ontstaan als de herders, naast hun veeteelt ook aan landbouw gaan doen.

Almwirtschaft is bekend uit Zwitserland. Gedurende de zomer verblijven de schapen en koeien in de bergen. Als de

kou intreedt gaan ze op stal in de dalen. 1sZomers wordt

de grond in de dalen gebruikt voor gewone akkerbouw en voor verbouw van voedergewassen. Het verschil met transhumance is dus stalgebruik en verbouw van voedergewassen.

Er bestaan echter ook groepen die verschillen van trans-humance door verbouw van voedergewassen, maar toch geen gebruik maken van stallen. Ik stel voor deze groepen apart

te vernoemen. De gewone transhumance noem ik nu transhumance-1 en het systeem met verbouw van voedergewassen, maar zonder stallen, transhumance-2.

(13)

De vijf hierboven geschetste systemen kunnen bestaan als stabiele systemen. Elk kan ontstaan zijn zuiver en alleen

uit de lokale omstandigheden om te beginnen voornamelijk

onder invloed van geografische en klimatologische faktoren. Het is echter ook mogelijk dat door allerlei oorzaken sys-temen gaan veranderen. Kunstmest, bijvoorbeeld, kan land

goed bruikbaar maken voor landbouw het zegt iets over

de ontwikkeling van een land als die kunstmest er is en als de landbouw voldoende oplevert.

Mijn bedoeling is dus om omschrijvingen te vinden van

'

systemen, zodanig dat ze en min of meer stabiele situaties beschrijven èn aanwijzingen opleveren over welke dingen veranderen als nomaden zich zouden ontwikkelen tot

Almwirt-schafters. (Van mij hoeven ze niet te veranderen, maar

veranderingen vinden bijna overal plaats).

Herders leven niet in definities, maar in de alledaagse

werkelijkheid. Hoe ziet de omgeving eruit, waarin zij hun

bestaan vinden? En hoe passen zij zich aan?

Laten we ons dus eerst konkreet met die omgeving bezighou-den, voordat we nog abstrakter gaan worden bij de nadere bespreking van definities.

(14)

10

A-I - WEIDES.

Bij de schapenteelt, in zoverre die in deze scriptie be-handeld wordt, gaat het over graasgebieden in de bergen welke 'szomers gebruikt worden en graasgebieden die lager

liggen welke 1swinters in gebruik zijn.

Zomerweides en dorpen in de bergen.

In alle gevallen gaat het om gebieden die 1swinters

van-wege kou en sneeuw niet te gebruiken zijn. Men moet zich dan wel terugtrekken.

In de lente kan men de bergen weer betreden. Op de bergweides is er dan ook weer veel eetbaars voor schapen en geiten.

Meestal is de grond niet erg geschikt voor landbouw, maar

een uitzondering hierop vormen de 1poljes 1 in Joegoslavië

(zie Matley, 1968).

De benadering van die weides kan erg verschillen. Dorpen, bijvoorbeeld in dalen aan de voet van bergen met veel wei-des, kunnen zich in de eerste plaats bezig houden met land-bouw en daarbij nog vee houden omdat die wei des in de zomer er nu eenmaal zijn. Als er in de dalen geen ruimte is voor weides, ligt het voor de hand dat de schapen in de winter

op stal zullen staan. Dorpen hoog in de bergen zijn veel

meer verbonden met de zomerweides; winterweides liggen el-ders, in gebieden waar de bergdorpen meestal geen

zeggen-schap uitoefenen - zodat de bergbewoners vaak afhankelijk

zijn van anderen.

De preciese ligplaats van een dorp is in de eerste plaats bepaald door geografische faktoren. Een goede plek heeft water in de buurt, zal (enigszins) beschut liggen en

enigs-zins vlak zijn. Bovendien zou men er het hele jaar moeten kunnen doorbrengen.

Het is echter niet zo dat alle faktoren altijd tegelijk aanwezig zijn. Dorpen, die als toevluchtsoorden fungeerden, liggen uiteraard in een (vrij) ontoegankelijk gebied, zodat het kan gebeuren dat zo'n dorp in de winter onbewoonbaar is.

Samarina, het dorp in mijn onderzoek, is 1swinters bedekt

met meer dan een meter sneeuw, zodat iedereen gedwongen is naar elders te verhuizen.

(15)

In Joegoslavië zijn veel dorpen die hoger liggen dan de echte landbouwdorpen, maar toch nog tamelijk ver verwijderd van de nog hoger gelegen weides; in Montenegro hebben de herders vaak een apart, eenvoudig zomerdorp temidden van al

dat gras (Beuermann, 1967, 69-70; Kayser, 1931). In veel

gevallen is rond de echte dorpen landbouw in principe moge-lijk, maar niet altijd wordt de grond daarvoor gebruikt. Winterweides en dorpen.

Winterweides, indien aanwezig, liggen laag. Gewoonlijk liggen ze in gebieden die 'szomers erg te lijden hebben van droogte en hitte. Echter, droogte is een relatief be-grip. Er is veelal goede landbouwgrond van te maken als:

1. z~ tamelijk vlak en toegankelijk zijn, 2. er behoefte

is aan meer landbouwprodukten, 3. er geld is om

irrigatie-werken uit te voeren en

4.

kunstmest te krijgen is.

Soms echter liggen de winterweides in gebieden die in dat seizoen te lijden hebben aan een overvloed aan water, en daarmee te drassig zijn voor landbouw. Deze grond behoeft drainage. Drainage is veelvuldig toegepast bij de moeras-sige kustgebieden van Albanië (Blanc, 1963).

Vroeger (voor! 1920) was een groot deel van de vlakte van Thessalië een deel van het jaar onbruikbaar voor land-bouwdoeleinden. Er waren stukken die in de zomer erg te lijden hadden onder droogte en hitte, terwijl andere ge-deeltes in de winter moerassen waren. Verder waren er vele stukken niet vlak genoeg om makkelijk landbouw op uit te oefenen. Naast deze gebieden waren er nog andere stukken

niet in gebruik - het braakland. Men gebruikte toen het

drieslagstelsel waarbij altijd éénderde van de landbouw-grond braak lag. (Beuermaan, 1967, 198-201).

Er was dus veel ruimte voor schapen. Door bevolkingstoe-name was later meer landbouwgrond nodig, zodat

achtereen-volgens irrigatie, drainage, kunstmest ingevoerd werden; terwijl later bulldozers de vlakte vlakker maakten

(Sivig-non, 1968, 37-39). Alles ten koste van winterweideplaatsen

voor schaapherders.

Elders in Griekenland, maar ook in Joegoslavië, gebruik-ten herders vlaktes die niet of nauwelijks bewoond werden.

(16)

12

Hun eigenlijke dorp lag dan wel in de bergen, maar een hoogst

interessant verschijnsel trad op bij de ontwikkeling van de

landbouw met irrigatie, kunstmest, enz. In deze gebieden be-gonnen de herders zelf aan landbouw en verhuisden stukje bij beetje hun dorp naar de vlakte (Beuermann, 1954; Sibbles,

1960). In Thessalië breidden de boeren hun akkers uit ten

koste van o.a. de herders uit Samarina. In beide gevallen

betekende het dat de schapenteelt minder ruimte kreeg. Maar een belangrijk verschil is dat herders uit plaatsen als Samarina weinig kansen hadden om aan landbouw in de vlakte te beginnen en dus voornamelijk te maken kregen met het afnemen van de hoeveelheid weidegrond, terwijl bij de anderen hun eigen landbouw de eigen schapenteelt verdrong.

Beschikbaarheid van zomer- of winterweides, landbouw, c.q. potentiële landbouwgrond kan uitmaken hoe eerdere, bestaande schapenteeltsystemen kunnen veranderen.

De hierboven beschreven situaties dekken niet bepaald alle mogelijkheden. Bijv., zomerweides hoog, dorpen in het midden, en winterweides nog een stap lager. Is de grond

bij het dorp geschikt voor landbouw? Zijn de winterweides

geschikt voor landbouw en wie gaat er dan over?

Elk systeem kent zijn eigen soort grondgebruik, welke hierboven reeds enigszins is aangegeven. Maar alvorens het grondgebruik bij de verschillende systemen schematisch te (kunnen) weergeven, zullen we eerst in meer detail

(17)

A-II - DEFINITIES VAN SCHAPENTEELT-SYSTEMEN.

Definities geven aan wat onder een bepaalde term moet worden verstaan. In het geval van de schapente~lt bestaan defini-ties uit een aantal geselekteerd, essentieel geachte, ken-merken van de manier waarop mensen hun schapenteelt bedrij-ven.

In plaats van de frase 'de manier waarop mensen hun schapenteelt bedrijven' gebruik ik hier het korte woord

'systeem'. De verschillende systemen worden niet in detail besproken, omdat het in deze scriptie hoofdzakelijk gaat over, belangrijke, verschillen tussen de systemen. Uit de hierna volgende besprekingen kan dus niet opgemaakt worden hoe die systemen precies functioneren.

(18)

NOMADISME Definities: s. Berezowski, 1960, 185 A. Beuermann, 1967, 28-31 H. Boesch, 1951, 202-203 W. Jacob ei t, 1 9 61 , 1 2 3 L. Krader, 1968, 456 I.M. Matley, 1968, 251 14 C.s. Stephanides, 1948, 153-154 W. Tiet ze, 1 9 7 3, 81

A.C. de Vooys, 1962a, 104

E. Werth, 1954, 116, 119, 124.

Alle bovengenoemde auteurs gebruiken:

Nomadi-0me i-0 de i~ek van g~oepen ot -0iammen mei hun vee iu-0-0en zome~- en winie~g~aa-0geiieden. De nomaden ieziiien

geen va~ie woonplaai~ en doen niei aan ge~egelde landiouw.

Boe-0ch stelt dat het nomadisme alleen voorkomt daar waar

landbouw uitgesloten i~ en waar de noodzakelijke

voorwaar-den voor landbouwdorpen ontbreken.

De achtergrondgedachte is dat de nomade zich slechts aan-past aan een gegeven situatie. Hij grijpt niet in, probeert niet de natuurlijke omstandigheden zo te wijzigen dat ze meer in zijn voordeel zijn. Op een dergelijke manier hoeven er geen investeringen gedaan worden, zodat men niets ver-liest als men het onverhoopt beter acht om niet meer terug

te keren naar een bepaalde plaats of als men niet meer terugkeren kan.

Nomaden zijn voornamelijk te vinden in de droge en semi-aride gebieden van Azië en Afrika, waar aanpassing het meest voor de hand ligt. In principe zijn vele gebieden echter wel om te zetten in landbouwgronden; denk bijvoorbeeld aan de Negev-woestijn in Israël. Als er maar genoeg noodzaak toe en geld voor is.

Op de Balkan is er ook sprake van droogteperiodes, al zijn die niet zo extreem als in de meer woestijnachtige gebieden. Ook liggen de trekgebieden over het algemeen relatief

dichtbij bevolkingscentra. De mogelijkheden voor uitbrei-ding van de landbouw zijn dan ook evenredig veel groter.

(19)

Boe~ch, )acogeit, K4ade4 en 7ieize vermelden in hun defi-nitie ook dat de graasgebieden en de tussenliggende

ver-bindingswegen min of meer vastliggen. Als dat inderdaad zo vast is, en als dan bovendien zekerheid bestaat dat

achtergelaten eigendommen niet vernield of ontvreemd zullen worden, zal men kunnen besluiten om huizen te gaan bouwen

(in plaats van de traditionele hutten of tenten). Een huis verandert niets in de sociale en ekonomische struktuur van het systeem. Het geeft echter wel aan dat een dergelijke investering in de huizenbouw verantwoord geacht wordt

er bestond dus een verwachting dat èn het huis bleef staan ' en dat de nomaden terug konden keren.

Hetzelfde geldt voor landbouw. Jacogeit en We4ih zien in

de aanwezigheid van landbouw geen reden om de herders niet meer tot de nomaden te rekenen. Zolang die landbouw bedre-ven wordt op de plaats (en in hetzelfde seizoen) waar de herders met hun schapen aanwezig zijn, lijkt er op het eerste gezicht geen bezwaar om dergelijke groepen toch

tot de nomaden te rekenen. Toch lijkt het me onjuist, omdat er dan mensen zullen zijn die tijd moeten besteden, niet aan

de schapen, maar aan die landbouw - met eventuele

gevol-gen voor arbeidsdeling en specialisatie. Bovendien zullen die groepen mensen de verwachting hebben dat ze de

vruch-ten van hun arbeid zullen kunnen plukken - dus dat ze

niet tussentijds gedwongen worden naar elders te verhui-zen of dat anderen de oogst zullen binnenhalen.

(Beue4mann en Boe~ch definiëren nomadisme eerst met uit-sluiting van huizen en landbouw, om beide dingen even later weer toe te laten).

Om niet af te wijken van de definities van nomadisme in gebieden buiten de Balkan lijkt het me het beste om bij bezit van huizen of aanwezigheid van landbouw niet meer te spreken van nomadisme, maar van semi-nomadisme. Dit dus op basis van veronderstelde verwachtingen van terugkeer.

(20)

SEMI-NOMADISME De fini ties : A. Beuermann, 1967, 30 W. Jacobeit, 1961, 60 L. Krader, 1968, 456-457 16 P. Leigh-Fermor, 1966, 29

c.s.

Stephanides, 1948, 154 W. Ti e t z e , 1 9 7 3 , 81 •

Het woord 'semi-nomadisme' doet reeds vermoeden dat het hier niet gaat om nomadisme (al heeft het wel enige karak-tertrekken daarvan), maar ook niet om iets dat duidelijk anders is.

Beue~mann vindt vaste behuizing geen kriterium om te zeggen dat er geen nomadisme meer is. Voor hem is van be-lang een groter aandeel van de landbouw in de lokale eko-nomi e, of dat slechts nog een deel van het gezin meetrekt van zomer- naar winterweide.

Jacoleii daarentegen houdt vast aan de afwezigheid van vaste behuizing. Het semi-nomadisme betekent voor hem een groot aandeel van de landbouw. De invloed hiervan op de veeteelt ziet hij in kortere trekroutes met minder vee

- waarbij meer runderen en minder schapen.

K~ade~ ziet het semi-nomadisme bij primitieve landbouw en weinig vee. Het is een zelfvoorzienende primitieve ekonomie, waarbij geen specialisten bestaan. Bepaalde individuen of bepaalde gezinnen in een dorp wisselen zo

van beroep - de ene keer veetelers, de andere keer boeren.

l.ei..gh~'T€,.lt..lnolt. en Sif!1?h.arii..d.e,,,j zien vaste behuizing als onderscheid met het echte nomadisme. Het moet nog wel vol-ledig gericht zijn op veeteelt om aan de definitie te

voldoen, maar nu alleen nog maar uitgevoerd door de mannen; vrouwen, kinderen en oude mannen blijven thuis.

7ieize ziet semi-nomadisme als nomadisme waarbij niet het hele gezin ten alle tijde met de kudde meetrekt.

Op Krader na, zien alle auteurs één of meer afwijkin-gen van de secundaire kenmerken van het nomadisme: wel wat landbouw, wel een vaste behuizing, of alleen nog herders

die met de kudde meetrekken. K~ade~ kent de term

'semi-nomadisme' toe aan werkzaamheden van een heel dorp, terwijl bij de andere auteurs het gaat om gezinnen (al dan niet

(21)

in samenwerking met andere gezinnen).

Semi -nomadisme is in ieder geval een soort tussen-ka tegori e, welke in bepaalde opzichten dichtbij verscheidene definities van transhumance staat.

Bij beschrijvingen van nomaden wordt er vaak vanuit gegaan dat nomaden voor de staat ongrijpbaar zijn omdat al hun bezit mobiel is. En andersom, dat hun bezit mobiel is om op die manier te kunnen doen wat zijzelf noodzakelijk

vin-den. Als we die vrijheid (of zelfbescherming) nemen als

kenmerk van nomadisme kunnen we semi-nomadisme zien als die vorm van nomadisme waar de aanwezigheid van die vrij-heid blijkbaar niet meer nodig is.

Semi-nomadi-0me i-0 een nomadi-0me mei ve~wachiingen dat pfaai-OgeRonden inve-0ie~ingen niet gauw ve~fo~en gaan. Du-0 i-0 hei in o~gani-0aiie nomadi-0me maa~ mei aanwezigheid van

(Rijvoo~Reefd) een va-0ie Rehuizing en/ot fandRouw.

Die vaste behuizing en landbouw kunnen er toe leiden dat ook niet iedereen meer ten alle tij de met de schap en

mee-trekt. Het lijkt mij dat dat vooral het geval zal zijn

als er tamelijk veel werk in de landbouw verricht moet

worden; maar dat betekent een andere sociale en ekonomische struktuur, en daarom zou ik dat liever willen opvatten als een nieuw, ander systeem.

(22)

18

TRANSHUMAN CE-1 Definities:

S • Bere z o w ski , 1 9 6 0, 1 8 5 - 1 8 6

A. Beuermann, 1967, 21-24 Almwirtschaft mediterraner Typs

A. Beuermann, 1967, 24-28 Transhumance H. Boesch, 1951, 203-204 J. FrÖdin, 1940, XVIII-XIX B. Hofmeister, 1961 W. Jacobeit, 1961, 66-68, 91-98, 123 L • Kra der, 1 9 6 8, 4 5 7 I.M."Matley, 1968, 251 E. Muller, 1938, 365 C.S. Stephanides, 1948, 154 W. Tietze, 1973, 81-82 A.C. de Vooys, 1959b

A.C. de Vooys, 1962a, 104-107 G. Rinschede, 1976.

Alle auteurs stellen dat de kuddes hun voedsel het hele jaar door op de weides moeten vinden. Dus geen gebruik van stallen maar ook nauwelijks of geen bijvoedering.

Er bestaat nogal wat onenigheid over de term 1

trans-humance 1

Sommigen gaan terug naar de plaats van het ontstaan van het woord, n.l. Frankrijk, en naar wat zij daar als kenmerkend zien. Het kenmerkende zou dan zijn dat gebruik gemaakt wordt van zomer- en winterweides door grote kuddes schapen

onder de hoede van loonherders (Beue1?.mann, Boe-0ch, 11?.Ödi..n,

;J.acofi..ei..:l, K1?.ade1?., 7i..e:lze).

Rin-0chede laat echter zien dat in het zuiden van Frankrijk

loonherders alleen overwegend voorkomen in de departemen-ten Crau en Camarque en het staatje Andorra. Transhumance in die betekenis komt nu dus nog maar weinig voor.

De term 1transhumance 1 wordt echter ook gebruikt als

om-schrijving van een situatie zonder loonherders (Be1?.ezow-0ki,

~ateey, Stephanide-0, de Vooy-0). Ter omschrijving van de situatie in de Balkan is deze tweede betekenis meer van toepassing.

~ateey geeft een veel omvattende omschrijving:

71?.an-0humance, in my opinion, i-0 the pe1?.iodic movement,

with ei..ve-Oiock, ot /amiey g/1.0Up-0 01'1. he1?.de1?.-0 fi..etween

-0umme1?. and wi..nte1?.pa-0tu1?.e-0, with no winiel?. -0taleing ot

(23)

the people ~etu~n to thei~ pe~manent -0ettlement whe~e

they may o~ may not have -0ome to~m ot ag~icultu~e.

Ik zou, in navolging van de Vooy-0, meer nadruk willen leg-gen op de aanwezigheid van landbouw. Als er nauwelijks of geen landbouw bedreven wordt zou ik het semi-nomadisme willen noemen.

De Vooy-0 ziet eveneens afwezigheid van stallen en voeder-gewassen als voorwaarde. Beue~mann gebruikt hiervoor ech-ter de ech-term 1 Alrnwi rts chaf t rn edi terran er Typ s 1 , ter

onder-scheid van wat hij transhumance noemt. Ik stel voor hier toch het woord 1transhumance1 voor te gebruiken.

Transhumance kent een subklassifikatie aan de hand van de ligging der woonplaats ten opzichte van de weides:

1. normale transhumance: woonplaats ligt bij de winter-w ei de s i n de v 1 a k te •

2. omgekeerde transhumance: woonplaats bij de zomer-weides in de bergen.

J.

dubbele transhumance: woonplaats tussen beide weides. Deze subklassifikatie wordt door bijna iedereen vermeld. Bij sommige auteurs lijkt me dit onzin. Zij definiëren de transhumance als de veeteelt met loonherders, waarbij het vee nooit in het dorp der bezitters komt. Ik kan dan weinig nut zien in een subklassifikatie welke gebaseerd is op de ligging van het dorp ten opzichte van de weides.

De zaak ligt anders bij transhumance in familie-bedrij-ven. Daar is zo'n subklassifikatie handig, om twee redenen:

1. rond de woonplaats liggen de gebieden waar de bewoners het meest recht hebben - als ze privé-grond hebben ligt dat meestal daar.

2. uitbreiding der landbouw tast voornamelijk de winter-weides aan.

De ligging van de woonplaats ten opzichte van veranderende winterweides kan dan al een indikatie geven over de moge-lijkheden der inwoners. Wonen ze vlakbij de win terwei de, dan kunnen ze vaak makkelijk kiezen of ze zelf meer aan landbouw zullen gaan doen. Wonen ze tussen zomer- en winterweides, dan bestaat de mogelijkheid dat die winter-gebieden gesloten worden voor hen, zodat ze het zullen

(24)

20

moeten doen met de grond rond het dorp. Zij die wonen bij de zomerweides hebben het minst in de melk te brokkelen. De grond rond hun dorp is meestal niet geschikt voor landbouw, dus zijn ze geheel afhankelijk van wat er

ge-beurd door anderen op hun winterweides. Toch kunnen de

omstandigheden net gunstig zijn: bijv., aan de noord-west kust van\de Peloponnesos was zo'n uitbreiding der landbouw aan de gang. Herders van bepaalde dorpen, welke halverwege de bergen lagen, konden daaraan meedoen. Er zijn gevallen bekend, waarbij het bergdorp langzamerhand ontvolkt werd door verhuizingen naar nieuwe woningen bij en op de win-t e rp 1 a awin-t s (Si b bl es , 1 9 6 0 ) •

(Een dergelijke subklassifikatie heeft eenzelfde nut bij semi-nomadisme en transhurnance-2 waar de si tua tie verge-lijkbaar is. Bij nomadisme en Almwirtschaft gaat dat niet op, omdat bij nomadisme er geen dorp bestaat en bij Alm-wirtschaft alle grond reeds in gebruik is voor andere doel einden).

(25)

TRANSHUMANCE-2.

Transhumacne-2 is een kategorie, die ik hier wil introdu-ceren.

De eerste aanleiding om een nieuwe kategorie te kreeëren lag in het verschil tussen de definities van transhumance-1

en Almwirtschaft. De definities die tot nu toe besproken zijn lijken een reeks te vormen: elke keer is er 66n aspekt toegevoegd en wordt een ander aspekt minder belangrijk of verdwijnt. Het verschil tussen de definities van transhu-mance-1 en Almwirtschaft bestaat echter uit twee aspekten: Almwirtschaft kent verbouw van voedergewassen èn

stalge-bruik. De vraag kwam dus op of er een transhumance bestaat

met verbouw van voedergewassen, maar zonder stalgebruik. Extra-voer in de winter is geen ongewoon verschijnsel. Boombladeren is zoiets, maar natuurlijk ook hooi.

Beuermann (1967, 71-72) geeft een voorbeeld uit Joegoslavië waarbij bepaalde, dichtbij het dorp gelegen, weides in de eerste plaats gebruikt worden om hooi te produceren. De reden is een afname in hoeveelheid winterweide, maar de meeste mensen zijn nog niet toe aan het bouwen van stallen.

In de literatuur zijn niet veel voorbeelden van een dergelijke transhumance-2 te vinden. Voor een belangrijk deel komt dat omdat de literatuur niet goed genoeg is. Beschrijvingen van de trek, zomerweides en dorpen zijn meestal vrij uitvoerig, maar de beschrijvingen van wat er gebeurt in de winter zijn vaak nogal vaag. Gedeeltelijk

zal dat wel komen omdat onderzoek onder herders

hoofdzake-lijk in de zomer gedaan wordt, maar gedeeltehoofdzake-lijk komt dat ook omdat er onvoldoende afbakening bestaat tussen de theo-retische systemen.

De zomerweides zijn groot genoeg, zodat voor een onder-zoeker die in de zomer langs komt weinig uitzonderlijks te zten is. Wat de winter aan problemen kan opleveren

wordt dus niet zo snel opgemerkt. Bij nomadisme,

semi-nomadisme en transhumance-1 blijkt het aantal aanwezige

(26)

voldoende voedsel te kunnen vinden. Bij gebruik van voe-dergewassen blijkt dat dat voor de winter niet (meer) het geval is. Dat lijkt mij een belangrijk verschil te zijn, omdat men in de zomer al werk moet gaan verrichten om de komende winter door te kunnen komen.

Transhumance-2 betekent dus:

1. weidegel~uik gedu~ende het gehele jaa~

2. met ext~a-voe~ voo~ de winte~

3. l i j men~en die een va~te lehuizing hellen en 4. doen aan landlouw.

Transhumance-2 verschilt dan van transhumance-1 door het gebruik van extra-voer voor de schapen gedurende het

win-terseizoen. Verder verschilt het van Almwirtschaft door

(27)

ALMWIRTSCHAFT. Definities: S. Berezowski, 1960, 186 A. Beuermann, 1967, 17-20 H. Boesch, 1951, 204-205 J. FrÖdin, 1940, XVIII L. Krader, 1968, 457 E. Li c h ten berger, 1 9 7 8, 1 8 3- 1 8 4 V. Novak, 1961, 653, 656

c.s.

Stephanides, 1948, 154 W. Tietze, 1973, 81-82

A.C. de Vooys, 1962a, 188-189 E. Werth, 1954, 104-105

Hierover zijn de auteurs het vrijwel geheel eens met

elkaar. We~ih geeft de kortste omschrijving:

Die éigena~i de~ Almwi~i-0chati liegt gekanni da~in, da~-0 de~ Baue~ ~ein Vieh (Ç~o-0-0- und Kleinvieh) von -0einem te-0ien Wohn-0iiz (7alwi~i-0chatt) au-0, den Somme~ üge~ aut eine Hochweide im Çegi~ge (Alm ode~ Alpe) -0chicki, den

Winie~ üge~ ate~ im late tei Sialltüiie~ung mii dem

-0om-me~~ aut den 7alwie-0en gewonnenen Tuiie~ (Heu) hält.

Volgens de meesten is het echter niet noodzakelijk dat

het hooi pers~ in het dal gewonnen wordt. Op vele

plaat-sen liggen de hooiweides ergens tusplaat-sen dal en hoogweide.

De grootste afwijking van Werth1s omschrijving is dat

volgens Boe~ch en Jacoteii de (zomer-)herders in

loon-dienst zijn.

Beue~mann vindt bovendien dat kenmerkend is dat de zomer-weides niet gebruikt moeten worden omdat het dan te droog is, maar omdat in de zomer het dal voor akkerbouw gebruikt wordt. Ik denk dat dit meestal wel zo zal zijn, maar ik

zie niet direkt de noodzaak om dit op te nemen in een

defi-nitie. Het lijkt me voldoende als duidelijk is dat de bees-ten in de zomer niet in het dal kunnen blijven.

(28)

24

SAMENVATTING.

De definities kunnen in een schema gevat worden:

,

,

N SN T-1 T-2 A

vrijheid/onzekerheid

+

gehele gezin trekt

+

+

+/-

+/-vaste behuizing

-/ +

+

+

+

landbouw

-/+

+

+

+

voedergewassen

+

+

stallen

+

Het is allemaal zo gekozen dat je de verschillende sys-temen kunt opvatten als mogelijke fasen in een ontwikke-lingsproces. Het geeft als het ware aan wat er door en met nomaden allemaal zou moeten gebeuren voordat zij Almwirt-schafters zouden kunnen worden.

Er bestaan voorbeelden waarbij iets dergelijks gebeurd is - zie bijvoorbeeld mijn eigen onderzoek in Samarina. Het betekent overigens niet dat het ene systeem uit een

andere moet zijn voortgekomen. In een 'oer 1-situatie komt

men in een gebied met eigen mogelijkheden en

onmogelijk-heden - daar werkt men mee en daaruit ontstaat een

be-paald systeem en dat zou elk systeem uit dit schema kunnen zijn (of diverse naast elkaar).

De geografische en klimatologische omstandigheden

veran-11..n

deren niet zo veel niet zo snel. Wel kunnen, door meer kennis, technieken, geld, enz., sommige onmogelijkheden omgezet worden in bepadlde mogelijkheden. In de Balkan heeft dat voornamelijk betrekking op veranderingen in de 20ste eeuw in de landbouw: irrigatie, drainage, kunstmest.

Een andere reden voor veranderin~kan liggen in het verlies

aan winterweides door huizenbouw en/of toerisme (Johnston & Crkvenci c, 1954).

Voor zover ik kan overzien komen de redenen voor verandering van buitenaf; soms omdat de herders minder mogelijkheden overhouden bij ontwikkelingen bij andere groepen mensen, soms omdat er daardoor juist ook voor hen nieuwe mogelijk-heden ontstaan.

(29)

Qr2n~~bLuik~

Nu we de definities behandeld hebben, kunnen we ook gaan kijken naar verschillen in grondgebruik bij de verschillen-de systemen.

Om aan te sluiten bij het schema van de systemen gee4ik op de volgende pagina schema's van weide-beschikbaarheid en soort gebruik.

Aan de linker kant de seizoensmatige beschikbaarheid van de grond. Er wordt onderscheid gemaakt in 3 verschillende hoogtes. Die hoogtes worden hier omschreven door moment van bruikbaarheid; natuurlijk geldt dan dat er voldoende gras is en ook water. De hoogte in meters is een typisch lokaal

gegeven, die op zich niet ter zake doet.

De reden dat ik 3 lagen gebruik is dat bij Transhumance-1, -2 en Almwirtschaft vaak sprake is van een tussenlaag. De herders zouden daar kunnen wonen, land bebouwen, hooien en dergelijke. Maar, vooral als lente en herfst kort zijn, is het veelal slechts nodig om 2 lagen te onderscheiden: de hoge zomerweides en het lager gelegen deel - bij de schema's vallen dan 'midden' en 'laag' samen. Ook zijn er slechts 2 lagen als de onderste laag volledig ontoegan-lijk wordt. De aktiviteiten uit die onderste laag moeten dan plaats vinden in de middelste laag.

Aan de rechterkant is afgecheckt wat op de verschillende hoogtes gebeurt.

Merk op dat bîj de bruikbaarheid van weides in de verschil-lende seizoenen het gebruik

de Almwirtschaft - daar is als weide te gebruiken, wat gevraagd/vereist wordt.

van grond alleen anders is bij - - -- u - ...

de grond ook 'swinters niet bij de andere systemen wel

(30)

w

[:

p "

~:

w

0 (1 0

s

s

D ÎJf-' H -L= Z= E= \.e= \O= al= L 1

s

1 D L 1

s

1 D L c; u D L c: ..._. D win ter lente zomer herfst

z

g D

z

g D

z

(:; D '7 LJ g D 1 1 H

s

D H

s

D H

s

D n J • .l

s

D veeteelt voedergewassen andere landbouw 26 \.e 1 1

x

x

x

\.e \0

l

1

x

x

x

x

v

x

A v A

x

x

x

x

äL äL

x

]

äL y ,,_ äL v A hoo0· C> midden laag hoog n;i dden laag hoog midden laag hoog midden laag

S= weide door sneeuw en kou niet te gebruiken

Nomadisme en Semi -nomadisme

Transhumance-1

Transhumance-2

Almwirtschaft

g= weide gedeeltelijk ergens voor gebruikt of anderzins onbruikbaar als weide

D= door droogte en/of landbouw niet als weide te gebruiken.

(31)
(32)
(33)

B. ARO~AANSl HERDERS IN 9RllKlNLAND.

B-1 - Dé ÇlSCHllDlNIS VAN Dl O~ÇlVINÇ.

1. De Balkan.

Een groot deel van het Balkan-schiereiland is bergachtig. In de meeste gevallen is de grond in de bergen weinig ge-schikt voor landbouw, zodat pastorale aktiviteiten vooral daar plaatsvinden. De meeste landbouw kwam (en komt) dus voor in de vlaktes en de dalen.

In de loop der eeuwen zijn er in de Balkan veel invasies geweest. In dergelijke onstabiele tijden verhuizen veel mensen naar de bergen, om gedurende de stabiele periodes weer naar de vlaktes terug te keren. Echter, niet altijd en niet iedereen verhuisde dan weer naar beneden. Sommige groeperingen werden 'voorgoed' verdreven. Dat was bijvoor-beeld het geval toen de Slaven in de 6e en 7e eeuw de Bal-kan binnentrokken en de toenmalige bewoners naar het zuiden en in de bergen drongen. De Vlachen zouden toen hun semi-nomadisch bestaan opgenomen te hebben (Tomasevich, 1955, 10).

Overigens komen de eerste referenties naar de Vlachen pas in de 10e eeuw voor, en toen reeds als schaapherders en muildierdrijvers.

In deze scriptie zal voornamelijk gesproken worden over Aromanen in plaats van Vlachen. Het woord 1Vlachen1 is tegenwoordig, maar waarschijnlijk ook vroeger al, in de eerste plaats een beroepsaanduiding: het zijn herders. Daarnaast wordt het woord ook gebruikt als aanduiding van een bepaalde etnische groep, die zichzelf Aromanen noemt. Deze mensen spreken een aan het Roemeens verwante

taal. (Het ligt dus voor de hand dat vaak verondersteld wordt, dat zij ook van Roemeense afkomst zijn, maar daar-over zijn de geleerden het niet helemaal eens).

De Aromanen komen voor in Albanië, Joegoslavië en Grie-kenland, maar aangezien ik mijn onderzoek gedaan heb bij een Aromaans dorp in het Pindus-gebergte in Griekenland, zijn hier de gebeurtenissen uit het verleden geselekteerd om de voor de Griekse Aromanen belangrijke veranderingen te beschrijven.

(34)

28

In de 11e eeuw stonden Thessalië en Zuid-Macedonië bekend als Groot-Vlachië; en Epirus en omgeving als

Klein-Vlachië (Wace & Thompson, 1914, 257). Dat betekent dat

de Vlachen toen niet alleen de bergen, maar ook de vlaktes met de winterweides beheersten.

Dit was afgelopen toen het Ottomaanse Rijk aan het einde van de 15e eeuw Griekenland bezette. Terwijl de Turken zich voornamelijk ophielden in de vruchtbare vlaktes, zochten vele anderen, Vlachen maar ook Grieken, hun thuis-basis in de bergen.

Semi-nomadische veeteelt was de voornaamste bezigheid van de mensen in de bergen. Daarmee was men marginaal geworden, en het hing als het ware af van de belangen van de winnaars (de Turken) tot hoever de verliezers konden gaan.

Toen het Ottomaanse Rijk zich over de Balkan uitbreidde beperkten de overwinnaars zich tot de vlaktes. Voor de rest trachtten de heersers de zaak te kontroleren. Over het algemeen gaf dat geen grote problemen, omdat het grootste deel van het bergachtig terrein gemakkelijk toe-gankelijk is. Moeilijk te kontroleren bleken: Noord-west Pindus en Epirus (Griekenland), Centraal Bosnië, Herzego-vina en Montenegro (Joegoslavië) en het

Macedonisch-Thra-cisch Massief (Bulgarije) (Hoffman, 1972, 25).

De schaapherders in het Pindusgebergte moesten met hun schapen in de winter naar de vlaktes, waar Turkse land-heren hen toestemming moesten geven. Blijkbaar is dit over het algemeen geen onoverkomelijk probleem geweest. Volgens Sanders (1962, 117) was er zo'n 400 jaar geleden genoeg land voor iedereen. Zelfs in het begin van de 19e eeuw, toen in Noord-west Griekenland niet-mohammedanen uit de vlaktes vervolgd werden, en waarvan velen dus de bergen in vluchtten, konden de herders hun normale werk nog wel uitvoeren (Schein, 1974).

Eind 176 - begin 18e eeuw stagneerde het Ottomaanse Rijk,

terwijl in West-Europa de industrie opkwam (met groeiende steden). Het Ottomaanse Rijk was tot dan toe een gesloten

(35)

gebied geweest; handel in landbouwprodukten met landen

bui ten het Rijk werd tegengegaan •. De binnenlandse kon trol e, die dus zorgen moest voor voldoende voedsel in het hele Rijk, verslapte nu echter, zodat men in de gebieden die het

dichtst bij West-Europa lagen, ertoe overging voedsel voor de Westeuropese markt te verbouwen. In Roemenië begonnen de oorspronkelijke bewoners de vlaktes weer te bewonen om daar graan te verbouwen. Dit breidde zich naar het zuiden uit. Ook kwamen er steeds meer andere produkten in de handel: vee, vlees, olie, zijde, wol, katoen, tabak

en hout (Hoffman, 1972, 39). De handel bloeide dus sterk

op en daarmee ook het transport van de produkten; dat was de bloeitijd van de muildierkaravanen. De Aromanen uit

het Pindus-gebergte konden hiervan profiteren. Door die

opbloei werden de zomerweides voor de Aromanen de vaste

woonplaats. Vaste (= stenen) huizen moeten in die tijd

ontstaan zijn. De Griekse taal was voor de handel onmis-baar, zodat de tweetaligheid der Arornanen ook in die tijd ontstaan kan zijn.

De handel bracht dus ook meer werk in de dorpen in de bergen, zodat daar meer mensen konden wonen dan

moge-lijk zou zijn met alleen een schapenekonomie. Maar aan

het eind van de 18e eeuw ging de handel achteruit en daar-mee ging voor veel mensen in de bergen hun bestaansmoge-lijkheden verloren. En zo ontstond er weer een overbevol-king in die dorpen.

Gedurende de volgende periode, eind 18e eeuw tot in de 20e eeuw, is de situatie uiterst onstabiel geweest.

(Onstabiele periodes werken ten gunste van semi-nomadisme, stabiele tijden laten sedentarisatie opbloeien).

Ali Pasha heerste van 1788-1822 over het gebied rond het Pindus-gebergte, en hij was aktief bezig geweest om alle dorpen te reduceren tot feodaal bezit. Door de daardoor ontstane onrust vertrokken veel Aromanen naar rustiger streken, vooral naar het noord-oostelijke deel van het

huidige Griekenland (Wace & Thompson, 1914, 150-154;

(36)

30

In 1821 werd Griekenland ten zuiden van Thessalië on-afhankelijk. Doordat er nu een grens bestond werd het gebied aantrekkelijk voor rovers-guerillastrijders; hun thuis, Griekenland, was veilig. De Aromanen die dus nog binnen het Ottomaanse Rijk bleven wonen, verloren door de Griekse rooftochten veel schapen. Maar erger nog waren de periodes dat Turkije in oorlog was, zoals de Krim-oorlog

(1854-1856), de Russisch-Turkse oorlog (1877-1878) en de oorlog om Kreta (1897). Lokaal kwamen er dan opstanden voor, welke door Albanese huurlingen van de Turken neer-geslagen werden en waarbij elk 'veroverd' dorp door hen werd geplunderd.

Het Congres van Berlijn (1878) en de konferentie van Con-stantinopel (1881) brachten slecht nieuws voor de Aromanen; Thessalië werd gegeven aan Griekenland. De grens liep

nu tussen de zomer- en winterweides door. De Aromanen hebben via petities getracht het weidegebied als eenheid

of

aan Griekenland te geven

of

aan Turkije te laten

(Wace & Thompson, 1914, 167-168; Sivignon, 1968, 36).

Het gevolg van de scheiding was natuurlijk dat alweer vele mensen vertrokken. De situatie had echter ook po-sitieve kanten. De meeste grond in Thessalië was voor 1881 in Turkse handen, zodat toen de Turken wegtrokken na de overdracht van Thessalië aan Griekenland er erg veel land te koop was. Zo kochten rijke Aromanen een groot stuk bij het plaatsje Gonni (Elaia) en, later, bij Ka.iambaka (Virenzi of Aios Nikolaos) (Sivignon,

1968, 38), maar niet iedereen had daar geld voor. Vooral kleine eigenaars zochten aansluiting bij de dorpen in de vlaktes om zich zo te verzekeren van winterweides. Dat was wel nodig, omdat die dorpen de graasrechten trachtten te beperken tot de eigen inwoners.

De nieuwe grens zorgde voor problemen. Vele herders

die 1swinters in Thessalië verbleven, trokken daarom de

grens maar niet meer over, en besteedden hun zomer in de bergen bij Trikala. Anderen gingen nog wel de grens over, waar ze nogal eens last hadden van de douane

de problemen gingen meestal over belastingen en over het mogelijk smokkelen van wapens.

Soms vochten de Griekse en Turkse legers aan die grens. Dat was de reden dat Samarina in de jaren 1886 en 1897

(37)

onbewoond bleef (Sivignon, 1968, 37).

In de vlaktes gingen de nieuwe Aromaanse landbezitters langzaam over op landbouw. Eerst olijfbomen en granen, om-dat daar weinig werk aan is te doen. Later, toen ze echt gesetteld waren, kwamen er tabak en vruchtbomen bij.

Sommige landbezitters hielden zich bij hun schapen en namen dan het hoeden van andermans schapen bij. (In bepaalde

gevallen was dit een taakverdeling tussen broers; Sivig-non, 1968, 26-27).

Strubbelingen in Macedonië hadden ook invloed op de Aromanen. Als Macedonië ook uit het afbrokkelende

Otto-maanse Rijk zou vallen1 waar zou het dan naar toe gaan?

Dat het onafhankelijk zou worden was zeer onwaarschijnlijk; dus zou het wel verdeeld worden onder de omliggende landen. Het werd zodoende erg belangrijk om te bepalen hoeveel

mensen van de verschillende nationaliteiten daar woonden. Met dwang en propaganda probeerden de landen de Macedo-niërs over te halen om hun respectievelijke nationali-teit aan te nemen. Zelfs Roemenië deed een duit in het zakje ofschoon dat land niet aan Macedonië grensde. De Roemenen v-0nden de Aromanen Roemeens. Zij hadden al ge-ruime tijd onderwijs in het Aromaans verzorgd, waarmee nogal wat sukses geboekt werd, omdat, zoals Schein (1975)

zegt, een eigen aparte identiteit voordelen bood. Maar dat betekende niet dat de Aromanen zich politiek ook zo Roemeens voelden. Elk dorp had twee politieke partijen: een Griekse (meestal de grootste) en een Roemeense partij. Dat de Griekse partij het grootst was, was niet zo verwon-derlijk, omdat de Aromanen ekonomisch nauw met Griekenland verbonden waren.

In de Grieks-Turkse oorlog om het eiland Kreta werd er ook gevochten aan de noord-grens bij Thessalië (1897). Vechtende Aromanen waren alleen aan de Griekse zijde te vinden. Bij de vredesonderhandelingen (o.l.v. Engeland, Frankrijk, Italië en Rusland) werd, net als in 1878, een

(38)

32

petitie aangeboden. Dit keer werd er gevraagd om Noord-Thessalië terug te geven aan Turkije. Waarschijnlijk heb-ben alleen Aromanen van de Roemeense Partij getekend (zij waren in 1895 als aparte groep binnen het Ottomaanse Rijk

erkend), de anderen in ieder geval niet (Wace & Thompson,

1914, 168-170). De invloed van de Roemeense Partij nam

nam daardoor af, ook al omdat velen overgingen naar de

Griekse kant nadat er vanuit Giekenland een soort officiële politionele akties werden gevoerd tegen alles wat Roemeens was of leek.

In 1905 werden de Aromanen erkend als aparte nationali-teit binnen het Ottomaanse Rijk en in 1908 kwam er een nieuwe Ottomaanse Grondwet. Voor een deel der Aromanen werd door deze wetten de rust gegarandeerd. De jongere mannen hadden echter minder voordeel van de Grondwet, om-dat daarmee dienstplicht voor iedereen, in plaats van al-leen voor moslems, werd ingevoerd. Zoals gewoonlijk bete-kende dat, dat vele mensen het gebied verlieten. Dit keer niet naar de reeds bekende gebieden, maar naar Amerika. Financieel was dat voor de dorpen een goede zaak, omdat de emigranten regelmatig geld stuurden naar hun familie. Soms financieerden zij zelfs de bouw van allerlei open-bare gebouwen in hun geboortedorpen (een verschijnsel

wat zich ook nu nog voordoet). (Wace & Thompson, 1914, 170-171).

De "Young Turcs" die de nieuwe grondwet gemaakt hadden, waren bezig met het unificeren en centraliseren van het overgebleven stuk Ottomaanse Rijk. De door de omliggende landen gewenste verdeling van Macedonië, leek door dit nieuwe beleid verder weg dan ooit te voren. En aangezien het Rijk op dat moment enigszins zwak stond, was de tijd

daar om Macedonië te ~evrijded. Iedereen die te maken

had met Macedonië - Grieken, Serven, Montegrijnen en

Bul-garen - verenigde zich en de daaropvolgende Balkanoorlog

in 1912 werd al gauw door hen gewonnen. Dit tot verrassing van landen zoals Rusland en Oostenrijk, welke zich begon-nen te verzetten tegen de Balkan League, alhoewel ze ziet meer deden dan het kreeeëren van een onafhankelijke staat Albanië (mei 1913). Meer bleek ook niet nodig, want de

(39)

verdeling van Macedonië was nog niet naar genoegen van iedereen opgelost. Op dat moment had Bulgarije het

groot-ste deel van Macedonië in handen. Iedereen begon de Bul-garen aan te vallen in de tweede Balkanoorlog van 1913. De toen veroverde gebieden werden officieel aan de verover-aars toegewezen in het verdrag van Boekarest; daarbij

kreeg Griekenland Zuid-Macedonië (Thomson, 1966, 473-475). En zo kwam ook het Pindus-gebergte bij Griekenland.

In de jaren twintig werden er, o.a. in de vlakte van Thessalië, grote landhervormingen ingevoerd. Sommige schaapherders bemachtigden wat land in de vlaktes. Veel land ging echter naar Grieken uit Klein-Azië. (In 1920 begon Griekenland een oorlog tegen Turkije ten gevolge waarvan beide landen besloten tot een

bevolkingsuitwisse-ling:

+

430.000 Turken naar Turkije in ruil voor

+

1,35

miljoen Grieken, waarvan er zo'n 35.000 naar Thessalië kwamen).

Het netto-resultaat was weer dat er minder weidegebie-den in de vlaktes overbleven. Ter bescherming van de her-ders werd er in 1930 een wet ingevoerd welke de herher-ders het recht gaf om hun traditionele winterweides te blijven bezoeken, tenzij de eigenaar het absoluut nodig had.

In 1938 werden alle landloze herders verplicht zich in te schrijven in een dorp naar keuze. De winterweides waren het schaarst, zodat men (vooral de kleine eigenaars) probeerde zo'n inschrijving in een dorp in de vlakte te krijgen. Dit had een verdere spreiding van de Aromanen tot gevolg (Schein, 1974, 492).

Toen kwamen de Tweede Wereldoorlog en de Burgeroorlog. Alles bij elkaar kostte het zeer veel schapen. En het dorp Avdhela brandde uit; Samarina werd grotendeels verwoest. De wederopbouw daarna gebeurde in dezelfde periode als de uitbreiding van de gemechaniseerde landbouw in Thes-salië. De werkgelegenheid buiten het zomerdorp nam door modernisatie steeds meer toe en zo schakelden ook steeds meer herders over op nieuwe beroepen. Het aantal herders nam af. Bij de wederopbouw der kuddes nam men relatief

(40)

34

meer geiten dan vroeger, omdat deze minder verzorging nodig hebben dan schapen. Hierdoor zijn er konstant kon-flikten tussen herders en Staatsbosbeheer, want geiten brengen meer schade toe aan de bossen dan schapen (Sanders, 1962, 27, 105, 120).

De toekomst lag dus niet in de bergdorpen noch in de schapen. De geïsoleerde ligging der dorpen welke vroeger het semi-nomadisme bevorderde is nu een hinderpaal voor

ontwikkeling. Kontakten met de buitenwereld waren vroeger

nodig voor de handel en het verkrijgen van winterweides, nu zijn die kontakten belangrijk om weg te komen (Schein,

1974).

2. Het Pindus-gebergte en de vlakte van Thessalië.

Het Pindus-gebergte is één van de meest geïsoleerde en onproduktieve gebieden in Griekenland. De kalksteenbergen zijn sterk geërodeerd en bevatten geen mineralen.

De bergrug vormt de scheiding tussen het oostelijke en westelijke deel van Noord-Griekenland. Blijkbaar een bijna onoverkomelijke scheiding, want ook nu loopt er nog maar slechts één grote weg door, tussen Trikala en Ioannina.

De hoeveelheid regen in de bergen is niet bekend, wel bekend is dat er in de winter op de hoogste top Smolikas (2637 m.) meer dan twee meter sneeuw ligt. In de winter zijn vele dorpen 2-4 maanden door de sneeuw van de buiten-wereld af gesneden.

Tot een hoogte van 1800-1900 meter is het grootste deel van het gebied bedekt met bossen: coniferen, beuken en pijnbomen. De rest en het hogere gedeelte zijn

graas-gronden; twee kwaliteiten: een rijkere 'flysch1 en een

armere 'groene rots'.

Samarina en andere Aromaanse dorpen liggen op de ooste-lijke helling van het Pindus-gebergte, terwijl de afwate-ring van het gebied rond die dorpen in westelijke richting naar de Ionische Zee gaat. De ekonomie der Aromanen is desondanks oostelijk gericht op Macedonië en Thessalië. Dit komt waarschijnlijk omdat een andere groep herders,

(41)

de Sarakatsani, beslag heeft kunnen leggen op Epirus. (Schein, 1975).

De vlakte van Thessalië is één van de grootste laagland-vlaktes van Griekenland. Ze bestaat eigenlijk uit twee aparte vlaktes, die van Larissa en Trikala. Oceanische invloeden zijn door de omringende bergen vrijwel afwezig. Als gevolg hiervan is er weinig regenval. Koude winters en hete, meestal droge, zomers. De introduktie van mo-derne landbouwmethodes heeft er voor gezorgd dat er nu toch veel tarwe en tabak verbouwd wordt. Extra irrigatie zou echter een veel grotere opbrengst kunnen geven (Hoff-man, 1972, 23; Sanders, 1962, 23).

De landbouwontwikkelingshulp heeft zich niet alleen gericht op grootschalige bedrijven. Over het algemeen heeft men voor de kleinere bedrijfjes aanbevolen om

schapen en geiten te houden. Beide ontwikkelingen

hebben er wel voor gezorgd dat er steeds minder weidegrond voor anderen beschikbaar is (Sanders, 1962, 105).

(42)

36

B-II - AROMAANSE HERDERS IN HET PINDUS-GEBERGTE.

1. Schapen en Aromanen.

Welke mensen hebben in Griekenland direkt te maken met

schapen? Sanders (1962, 98) onderscheidt:

1. Vlachen 15% der schapen; geen landbezit

2. Dorpsveehouders 70% der schapen; land in de vlaktes

3. Gemengde-landbouwers 15% der schapen.

"Vlachen" is in het Grieks een beroepsaanduiding voor herder, welke als zodanig al in de 11e eeuw voorkwam. In de meeste gevallen trekt men dit door als aanduiding van hele groepen mensen. Op basis van taal worden toch drie groepen onderscheiden (Sanders, 1962, 105; Campbell, 1964, 2):

1. Koutso-Vlachen

2. Arvanito-Vlachen (Karagouni) 3. Sarakatsani.

(Wace

&

Thompson hebben een andere indeling welke o.a.

rekening houdt met ma te van vergri eksing. Wat hier Sara-ka tsani Z1Jn ziJn bij hen de meest vergriekste Vlachen

(Wace & Thompson, 1914, 2, 30)).

Zodra individuen uit deze groepen hun herdersbestaan opg8ven, worden ze gewoonlijk niet meer onderscheiden van de rest der Grieken. Op zichzelf is dit niet zo vreemd want ze spreken allemaal Grieks en hun zeden en gewoontes verschillen niet zo erg veel (Schein, 1975, 84).

De Sarakatsani spreken alleen Grieks en men veronderstelt dan ook meestal dat ze van Griekse afkomst zijn.

De Koutso-Vlachen en Arvanito-Vlachen noemen zichzelf Aromanen en spreken naast het Grieks ook een eigen taal: het Aromaans, een taal die veel overeenkomsten vertoont

met het Roemeens. Hoe dit zo gekomen is, is niet precies

te zeggen. Grieken en Roemenen hebben trachten aan te tonen dat hun respectievelijke vaderlanden ook de vader-landen van de Aromanen zijn. Hoe het ook zij, wel duide-lijk is dat de Koutso-Vlachen en Arvanito-Vlachen al sinds

(43)

De Arvanito-Vlachen worden weer onderscheiden van de Koutso-Vlachen door:

1. een derde taal: het Albanees

2. geen vaste behuizing (K-V hebben stenen huizen).

Onderwerp van de scriptie zijn de Koutso-Vlachen. Maar ik zal ze in het verolg noemen bij de naam die zij

zich-zelf geven: Aromanen.

Aromanen worden dus meestal omschreven als herders. Wace

&

Thompson doen dit ook voor de situatie rond de eeuwwisseling, terwijl zij meteen laten zien dat dit slechts gedeeltelijk waar was. Naast herders waren er toen veel handwerkslieden en muildierdrijvers.

Werk bestond voor hen uit het verzorgen van transporten (met muildieren), daarmee samenhangende handel (vooral in kaas en tapijten) en verder in allerlei beroepen zoals kleermaker, smid, timmerman, filigrainwerker, enz.

Transport en handel maakten het mogelijk om zonder landbouw in hun dorpen te leven. Maar transport en handel waren ook de reden dat er nooit een echt eigen nationa-listisch bewustzijn gekomen is, omdat men ekonomisch

erg gebonden was aan anderen, vooral Grieken. Wel heeft elk Aromaans dorp twee politieke groeperingen gehad, een zgn. Griekse en een Roemeense Partij. De laatste, welke door Roemenië erg gepropageerd was geweest, heeft het af moeten leggen.

De muildierhouders konden worden gehuurd voor transpor-ten, maar aanbod van dit werk was laag en wisselvallig. Veelal dreven ze daarom zelf handel en verzorgden dus hun eigen transporten. Kaas en tapijten werden vervoerd tot in Roemenië toe. Ook Wenen schijnt binnen hun bereik gelegen te hebben (Sanders, 1962, 107). Als ze weer terug kwamen in het dorp hadden ze weer goederen voor de dorpe-lingen meegenomen.

In 1888 werd spoorlijn Belgrado-Thessaloniki geopend, met voor de Aromaanse muildierdrijvers nadelige gevolgen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hierop volgde aanvankelijk herstel maar, toen de conditie van patiënt enkele weken later sterk achteruitging, werd in overleg met twee schoonzonen besloten het beleid verder

H oew el geen boeke of tydskrifte uitgeleen word nie is studente en ander lede van die publiek welkom om enige w erke te kora raadpleeg. Fotostatiese afdrukke

 dŽĞŬŽŵƐƚƐĐĞŶĂƌŝŽ͛ƐƉĂƚŝģŶƚĞƌǀĂƌŝŶŐĞŶ͕ĚĞĐĞŵďĞƌϮϬϭϳͲsĞƌƐůĂŐ ϲ  ŝƐĐƵƐƐŝĞ

Onverminderd het eerste lid en in afwijking van artikel 2.3 kan subsidie worden aangevraagd door gemeenten en samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet

grondwaterstandsveranderingen van het nulobjekt vanaf 17-3 om 13.00 uur op een aantal tijdstippen weergegeven; met behulp van de zojuist genoemde regressie-coëfficiënten van de

In deze uitspraak oordeelde de Raad - kort samengevat - dat het in beginsel aan de gemeenteraad is om op grond van de Wmo 2015 het Wmo-beleid (de essentialia van

To understand if the acute disease presentation of chikungunya was influenced by a preceding dengue infection, symptoms assessed by general practitioners were compared and

De lof weerklinkt door het heelal Gods’ kind’ren zingen overal.. Gloria, Gloria voor de