• No results found

Geestdrift en onbehagen : veranderingen in machtsverhoudingen, moraal en omgangsvormen in 'Margriet weet raad' 1978- 1998

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geestdrift en onbehagen : veranderingen in machtsverhoudingen, moraal en omgangsvormen in 'Margriet weet raad' 1978- 1998"

Copied!
100
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SCR 5378

Geestdrift en onbehagen

VERANDERINGEN IN MACHTSVERHOUDINGEN, MORAAL EN

OMGANGSVORMEN IN 'MARGRIET WEET RAAD' 1978- 1998

Arjan Post

DOCTORAALSCRIPTIE CULTUURSOCIOLOGIE

BEGELEIDERS:

PROF.DR. NICO WIL TERDINK & DR. BART VAN HEERIKHUIZEN

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN AFDELING SOCIOLOGIE EN ANTROPOLOGIE

(2)
(3)

Cultuur is gerichtheid, en deze richting is altijd die op een ideaal,

en wel op een ideaal, dat meer is dan dat van een individu, op een ideaal der gemeenschap

(4)

Inhoudsopgave

WOORD VOORAF

Ho o F D s T u K 1 - Aanleiding en inleiding

I . VERLOEDERING EN VOORUITGANG, PANIEK EN VERONTRUSTING

2. THEORETISCH PERSPECTIEF

VRAAGSTELLING

4. METHODE VAN ONDERZOEK

OPZET VAN DE HOOFDSTUKKEN

Ho o F D s T u K 11 - Weet Af argriet raad?

I. VORM EN INHOUD VAN DE BRIEVENRUBRIEK

2. MARGRIET-LEZERS EN BRJE\'ENSCHRIJVERS

REDACTIE, SELECTIE VAN BRIEVEN EN DESKUNDIGEN

4. DE NORMERENDE WERKING VAN BRIEVEN

5. DE REPRESENTATIVITEIT VAN HET ONDERZOEKSMATERIAAL

H o o F D s T u K 1 1 1 - De veranderingen in brieven en advie:;,en

I . ALGEMENE VERANDERINGEN EN DE CATEGORISERING VAN HET MATERIAAL

2. GEZONDHEID EN WELBEVINDEN ZEKERHEID EN ZUINIGHEID 4· FAMILIE EN GEZIN 5. REGELS EN TOLERANTIE 6. OUDERS EN KINDEREN 7· l\IANNEN EN VROUWEN 8. SAMENHANG EN SAMENVATTING H o o F n s T u K 1 v - De veranderingen gewogen

I . DE VERSTRAKKING VAN HET MAATSCHAPPELIJK KEURSLIJF

2. VERANDERINGEN IN DE VERHOUDING TUSSEN MANNEN EN VROUWEN

3. VERANDERINGEN IN DE VERHOUDING TUSSEN OUDERS EN KINDEREN

4· DUIDING VAN DE VERANDERINGEN IN BRIEVEN EN ADVIEZEN 1978-1998

Ho o F D s T u K v - Van informalisering en formalisering: conclusies

I . BEANTWOORDING VAN DE \'RAAGSTELLING

2. THEORETISCHE IMPLICATIES: VERANDERINGEN IN ZELFCONTROLE

l i l l 4 8 10 1 1 12 12 14 15 1 7 18 20 20 22 27 29 32 39 46 56 59 59 6 l 63 66 79 79 83

PRAKTISCHE IMPLICATIES: MORELE VERONTRUSTING IN DE LATE JAREN NEGENTIG 85

NOTEN 87

LITERATUUR 92

(5)

Woord vooraf

Wie wachtend op de tram of zittend aan de borreltafel de conversatie richting 'zeden en fatsoen' stuurt, kan getuige zijn van een broederlijk treffen van toenemende normvervaging en afnemende solidariteit. Menig statistisch zakboek kan een dergelijk verloop van het gesprek al voorrekenen; wie daarin naar de totaalsom toeleest, stuit andermaal op het onbehagen van de tramreizigers en de borrelaars. Indien we met Goudsblom aannemen dat het object van de sociologie wordt gevormd door de problemen van het samenleven, dan is er mensenwerk aan de mensenwinkel.

Het is de vraag van wie die problemen zijn, waarom, en of er meer of andere zijn. Sociaal onbehagen is niet hetzelfde als individueel ongerief, maar dat wordt wel eens vergeten - zeker aan de borreltafel. Hoewel het voorliggende aan een andere tafel tot stand is gekomen, is de aanleiding ervoor aan dat toogvertoog ontleend: de idee dat het veronderstelde huidige morele verval voortkomt uit omwentelingen in de jaren zestig en zeventig. Dat er toen duidelijke veranderingen in gevoel, gedrag en moraal plaatsvonden, blijkt uit het onderzoek van de sociologen Brinkgreve en Korzec, naar de inhoud van de probleemrubriek in vrouwenblad Margriet tussen 1938 en 1978. Wat gebeurde er daarna?

Dit is een poging tot een vervolgonderzoek, te beginnen in 1978 en te eindigen in 1998. De grondgedachte is deze: de problemen van mensen staan niet op zichzelf, maar hangen samen met de 'omstandigheden' waaronder mensen leven. Die omstandigheden zijn feitelijk niets anders dan de relaties tussen hen - de manier waarop zij in en aan elkaar zitten, om met De Swaan te spreken. Verschuivingen in sociale en psychische problemen waarover Margriet-lezers schrijven, en vooral ook in de oplossende of raadgevende antwoorden daarop, kunnen zo inzicht bieden in veranderingen in machtsverhoudingen, moraal en omgangsvormen. De brieven en adviezen weerspiegelen een gemeenschappelijk gemoed; ze zijn getuigenissen van geestdrift en onbehagen.

Het idee voor een vervolgonderzoek is niet van mij, maar van Nico W'ilterdink, die het noemde als alternatief voor een rammelende opzet van een moraal-in-kranten-onderzoek. Ik ben hem dankbaar voor die bijsturing, evenals voor zijn nauwgezette en motiverende commentaar. Tevens kon ik rekenen op het inspirerende geheugen van Bart van Heerikhuizen, waaruit de begintijd van de bestudeerde periode tot leven kwam. Daarnaast wil ik Christien Brinkgreve dankzeggen, die me in een vruchtbaar gesprek goed op weg heeft geholpen en die de diplomatieke weg naar Margriet voor me wilde bewandelen. Dank ben ik dan ook verschuldigd aan Margriet, en vooral redacteur Annick Visser, voor de medewerking en gastvrijheid. Voorts wil ik hier Arno Kersten noemen, als collega-scribent, de leden van het afatudeerseminar '98-'99 (in het bijzonder Hans Sonneveld) en iedereen uit mijn omgeving. Het al dan niet Geheime Sociologische Dispuut dat ik met al deze mensen had, bepaalde eens te meer de relevantie en voortgang van mijn studie. Op papier, maar alleen daar, komen de laatste plaatsen toe aan afstudeerdeelgenoot Katja Kreukels, om haar warme belangstelling en bijstand, en aan het ouderlijke front - heus niet alleen om de kapitaalinjecties, maar vooral ook om het evenredig grote vertrouwen en de onvoorwaardelijke steun.

Amsterdam, 25.X. '99

A.P.

(6)

.

Aanleiding en inleiding

HOOFDSTUK I

In het losbladige boekje Schetsen voor vormingswerk met gemeenteleden1 van een gereformeerd vormingscentrum, verschenen in 1966 of kort daarna, worden enkele aanwijzingen in telegramstijl gegeven hoe om te gaan met 'verschuivingen in de moraal', in het bijzonder ten aanzien van 'de sexualiteit'. Concreet zijn die aanwijzingen allerminst:

Christelijk is niet, dat de moraal altijd onveranderd blijft, maar dat zij verschuift in de richting van voleinding. Sexuele moraal in beweging is niet verontrustend. Ook in bijbelse tijden. Eeuwenlang polygamie, in Nieuwe Testament monogamie. Wel verontrustend is, dat zoveel onrijpe geesten en beslist opstandige naturen zich vrijheden veroorloven en propageren, die gevaarlijk zijn voor de gezonde ontwikkeling van het volksleven. Uit reactie daartegen bestaat het gevaar tot vlucht in oude, vaste schema's. Dit is onmogelijk en ongewenst, omdat men dan de vooruitgang afsluit die er toch ook is in de richting van het einddoel.

Een veranderende moraal wordt hier op zichzelf niet als verontrustend gezien. Zolang 'het volksleven' niet wordt bedreigd, horen verschuivende zeden zelfs bij vooruitgang, op weg naar de voleinding. Het kan haast niet anders of jonge kerkleden moeten dat indertijd hebben opgevat als een vrijbrief voor veel van wat God ooit verbood. Toch is het vooral een zware verplichting die in bovenstaande schuilt. Mensen worden opgeroepen niet te vluchten in 'oude, vaste schema's', terwijl niet duidelijk is waar ze wel hun toevlucht toe kunnen nemen. Kennelijk dienen ze zelf een houding te ontwikkelen die zowel bij een verschuivende moraal past als bij 'de gezonde ontwikkeling van het volksleven'. Het is duidelijk dat ook niet-kerkelijken voor een zelfde opdracht stonden en staan. Iedereen, zwerend bij artikel 31 of dwepend met het nihilisme, heeft behoefte aan gedeelde sociale geboden en verboden - hoe flexibel of ongeschreven ook. 'Mensen, morele beesten. We kunnen niet zonder moraal' (Goudsblom 1986: 174).

I . VERLOEDERING EN VOORUITGANG, PANIEK EN VERONTRUSTING

Veel van de nieuwe vrijheden van de jaren zeventig zijn de vanzelfsprekendheden van de jaren negentig. Seks voor het huwelijk is vrij van taboes, anticonceptie op recept verkrijgbaar, homoseksualiteit nagenoeg geaccepteerd en erotiek per niets verbloemende beeldbuis te consumeren. De bovenstaande bezorgdheid dat 'zoveel onrijpe geesten' zich bepaalde 'vrijheden veroorloven' doet dan ook gedateerd aan. En dat is zij ook.

Maar zoals de christelijke moraalleer nauwelijks meer courant is, zo lijkt toch ook de bewering verstomd dat verschuivingen in de moraal een voorwaarde zijn voor vooruitgang. Wie in een willekeurige krant, op zomaar een televisiestation of om het even aan welk marktplein ogen en oren open houdt voor gevoelens van onbehagen, kan nogal eens een tegenovergestelde boodschap horen:

1. Zie voor noten per hoofdstuk pagina 87 e.v.

(7)

HOOFDSTUK 1 - AANLEIDING EN INLEIDING

de moraal verandert, en dat is verontrustend. De gevolgen daarvan worden puntig verwoord in een haast reclame-achtige slogan: individualisme en criminaliteit nemen toe, solidariteit en fatsoen nemen af.

De schijnbaar moeiteloze constatering van een dergelijke uitruil kan wijzen op een toenemend moreel besef; in toenemende mate worden problemen en onlusten afgemeten aan een morele maatstaf. Steeds minder wordt deviant gedrag in verband gebracht met het lot van de enkeling of zoiets als zijn kwade geweten: 'Het is nooit de schuld van de dader, altijd van de omgeving' (Enzensberger 1994: 30). Steeds meer ook is de aandacht gericht op de overdracht en naleving van abstracte grootheden als 'de normen en de waarden', 'de zeden' of 'de moraal'.

Misschien kan niet alleen gesproken worden van een groeiend moreel besef, maar evenzeer van een groeiend aantal feitelijke aanleidingen die verontrusting en onbehagen teweeg brengen. Ook wanneer daarvan sprake zou zijn, worden verklaringen van sociaal onheil gezocht in een veranderende moraal. De behoefte om te. verklaren is kennelijk groot, evenals de behoefte om gemeenschappelijke sociale geboden en verboden daarin te betrekken. In radeloosheid is het publieke discours aan het verklaren geslagen, van een gevolg terug naar een oorzaak, en van incident naar trend. Menige stille tocht of witte mars eindigt met het stellen van de vraag: hoe is 'afwijkend' gedrag te voorkomen?

Morele verontrusting hoort op zichzelf niet toe aan een bepaalde periode, maar aan heel veel tijden. Alleen al deze eeuw deden zich duidelijke schommelingen in morele angst voor, bijvoorbeeld na afloop van de Eerste Wereldoorlog tijdens de 'roaring twenties'. Huizinga (1963 [1935]: 94) ziet in de 'sterk' aangetaste 'normen der zedelijkheid' halverwege de jaren dertig een 'crisisverschijnsel'. Na de Tweede Wereldoorlog klinkt een 'hartstochtelijke klaagzang over het morele verval van de bevolking' (De Liagre Böhl 1992: 35). Tijdens de culturele 'revolutie'2 in de jaren zestig en zeventig staan toenemende vrijheid en zelfontplooiing centraal. De seksuele en andere taboedoorbraken uit die tijd worden echter niet in alle lagen van de bevolking aangehangen, maar worden soms als terugval in moraliteit gezien. Enige tijd later wordt geappelleerd aan een 'ethisch reveil', dat moet aanzetten tot een 'restauratie'. Rond 1985 stabiliseren de tot dan toe licht stijgende criminaliteitscijfers enigszins, maar de bezorgdheid blijft toenemen. Het strafklimaat wordt harder (Franke 1992: 124), en ook op andere terreinen van het maatschappelijk leven is een 'her-hiërarchisering' waar te nemen (Kapteyn 1994: l 02). Vijf jaar later, in 1990, diagnostiseert minister-president Lubbers dat Nederland 'ziek' is van werkloosheid en 'sociale erosie' (V ellenga en Seldenthuis 1992: 8). Medio jaren negentig werpen de christen-democraten zich op als de redders van het gezin, de veronderstelde hoeksteen van de samenleving. Vanaf ongeveer dat moment heet de moraal weer terug te zijn 'op de maatschappelijke agenda' (Bovens en Hemerijck 1996: 7). De vraag dringt zich echter op of zij er ooit van af is geweest.

'Elke tijd is overgangstijd' (V on der Dunk 1996: 13). Er schuilt een risico in het van nabij bekijken van de eigen tijd, van deze tijd. Vergeten zou kunnen worden dat morele bezorgdheid zich ook in de achttiende en negentiende eeuw manifesteert. Grote veranderingen m maatschappelijke verhoudingen, bijvoorbeeld onder invloed van de Franse revolutie of door de grootscheepse industrialisering, hebben meer dan eens bijgedragen aan de vrees voor wanorde, conflicten, afnemende solidariteit (Van Hoof en Van Ruysseveldt 1996: 43). In het algemeen leiden veranderingen tot onzekerheid en bezorgdheid: de angst dat opvattingen over wat goed is en wat slecht niet meer algemeen worden gedeeld. Regels en omgangsvormen zouden niet langer vanzelf spreken; sociale desintegratie loert zo om elke straathoek.

(8)

HOOFDSTUK 1 - AANLEIDING EN INLEIDING

Hoewel een causaal verband tussen bezorgdheid en de aanleiding daartoe evident lijkt, wijst de praktijk vaak anders uit. Ook wanneer feitelijke 'oorzaken' in ernst of omvang zijn afgenomen, kan verontrusting blijven bestaan of toenemen (Franke 1992: 123-124; Kapteyn 1994: 102; Wouters l 997b: 200-201 ). Gesteld kan worden dat bezorgdheid niet uitsluitend een indicatie is van onheil of gevaar, maar dat zij op zichzelf ook een wezenlijke functie voor het samenleven heeft. Bezorgdheid kan gezien worden als een houding die de kwaliteit van het leven dient: wanneer mensen ophouden met bezorgd zijn, worden zij onachtzamer en zullen zij meer bloot staan aan gevaren. Een verzorgingsstaat is zo bezien een geïnstitutionaliseerde vorm van zorgen maken - een bezorgdheidsstaat.

Een dergelijke preventieve bezorgdheid lijkt in de jaren negentig te worden overschaduwd door morele paniek. Zijderveld (1997) stelt dan ook dat mensen pas tot spreken over 'normen en waarden' komen, als die niet meer 'hecht en concreet' zijn.

De afgelopen jaren zijn er met regelmaat publicaties over het zedelijk peil van de samenleving verschenen, zoals ze nog steeds (zullen) verschijnen. Met een impliciete of uitgesproken bezorgde toon worden er normen en waarden, fatsoen, sociale bindingen, gemeenschapszin of verwante omvangrijke begrippen in aan de orde gesteld. Veel van die publicaties verschijnen op de opiniepagina's van dagbladen, en bevatten al dan niet beroepsmatige visies op actuele sociale problemen. Ook hierin doet de behoefte aan het verklaren van maatschappelijke problemen zich voelen, in het bijzonder als die betrekking hebben op toenemend uitgaansgeweld en een tanend vertrouwen in de rechtsstaat.

Hand in hand met het verklaren gaat het terugdraaien van permissiviteit en het opvoeren van controle. Gevallen van uitgaansgeweld worden nu en dan aangegrepen voor een hernieuwde roep om meer politieagenten, strengere straffen of ruimere gevangenissen. Nog groter lijkt de aansporing tot het bijbrengen dan wel conserveren van 'fatsoensregels'. Onlangs spoorde burgemeester Patijn Amsterdammers aan tot 'netter gedrag', bemerkte grotestedenminister Van Boxtel een 'verdwijnend normbesef, droomde premier Kok ervan 'de gemeenschapszin' weer te voelen 'waar Nederland in het verleden zo sterk in was' en riep VVD-leider Bolkestein op tot 'meer beleefdheid, orde en discipline'. 3

Die wisselwerking tussen nieuws, beleid en opinies omtrent maatschappelijke regels en collectieve opvattingen heeft bijgedragen aan een dialectisch moraaldebat,4 waarbij elke bijdrage een voorgaande tracht te corrigeren of te overtreffen. Niettemin heeft de discussie in hoofdzaak betrekking op de wij:::,e van verklaren en de geldigheid van aangedragen voorbeelden, en veel minder op de vraag wat nu eigenlijk wordt verklaard. Dat debat is in de late jaren negentig veelal een verloederingsvertoog;5 steeds terugkerend is de veronderstelling van de teloorgang en verwording van sociale geboden en verboden, het publieke domein, de samenleving of zelfs de 'cultuur'. Opinieonderzoek bevestigt die verreikende verontrusting. Zo bestaat er een toenemende behoefte aan strengere regels en harder optreden van autoriteiten, en groeit de bezorgdheid over criminaliteit en normvervaging (NIPO 1998: 2, 15). De onderzoekers spreken van 'een sfeer van angst, destabilisatie en onrust'.6

In discussies en betogen over verschuivende zeden domineren de omwentelingen tijdens de jaren zestig en zeventig in, voornamelijk, Nederland. Een centrale plaats neemt de seksuele revolte daarbij in. 'Na het doorbreken van de taboes in de jaren zestig, is seks overal en wordt liefde niet meer gedeeld maar geconsumeerd,' viel in een opiniestuk te lezen. 'Seksualiteit moet weer terug in de taboesfeer,' luidde een reactie erop. Een andere visie benadrukte dat zulks in het 'ijlings

(9)

HOOFDSTUK 1 - AANLEIDING EN INLEIDING

verbwgerlijkende Nederland' niet nodig is, juist omdat 'nieuwe fatsoensrakkerij' afrekent met alles uit 'de

woelende jaren zeventig' (curs. AP).7

In de sociale wetenschap komt een dergelijke tegenstelling terug in de vraag wat de betekenis is van de modernisering uit de genoemde periode, of preciezer: hoe steekt het toelaten van wat ooit verboden was in elkaar? Gaat dat gepaard met nieuwe beperkingen en omgangsvormen (De Swaan 1982 [1979]: 98), of is 'morele vrijblijvendheid' in toenemende mate 'troef' en worden 'waarden en normen vaag'? (Zijderveld 1988 [1983]: 90). Over de stelling dat in de jaren zestig en zeventig bepaalde regels en omgangsvormen veranderden, verruimden of verdwenen bestaat consensus, maar hoe ze veranderden of wat ervoor in de plaats is gekomen - daar zijn de geleerden het nog niet over eens.

De vraag hoe mee te gaan met 'verschuivingen in de moraal' zonder dat de 'gezonde ontwikkeling van het volksleven' in het gedrang komt, heeft dus niets aan actualiteit ingeboet. Ze komt feitelijk neer op de vraag naar de balans van de twee belangrijkste aspecten van 'de moraal': wenselijkheid en verplichting (Durkheim 1977 [1920]: 62). Wat echter hetjuiste evenwicht tussen beide kan zijn, dat is een vraag waarop het antwoord beperkt houdbaar is, omdat het met de maatschappelijke verhoudingen mee verandert. Het is daarom belangrijk die verhoudingen aanschouwelijk te maken.

2. THEORETISCH PERSPECTIEF

Met het veranderen van de machtsverhoudingen halverwege de jaren zestig verdween het vanzelfsprekende gelijk van hogergeplaatsten. De omgang tussen mensen werd steeds minder gedomineerd door een bevelshuishouding, en steeds meer door onderhandelingshuishouding (De Swaan 1982 [1979]). Mensen konden in toenemende mate zelf en met elkaar uitmaken hoeveel en wanneer zij zich lieten gaan of intoomden. Maar ze moesten het ook: 'De afbakening tussen goed en kwaad wordt niet meer "van buitenaf' gesteld: mensen moeten hun eigen grenzen leren kennen en die als richtlijn nemen,' schrijven Brinkgreve en Korzec in hun onderzoek Margriet Weet Raad. Gevoel,

gedrag, moraal in .Nederland 1938-19 7 8. In de brieven over levensproblemen die Margriet-lezers aan hun

weekblad schrijven, en in de adviezen die de redactie en haar deskundigen daarop ten antwoord geven, constateren de onderzoekers de volgende veranderingen: een verkleining van machtsverschillen tussen mannen en vrouwen, tussen ouders en kinderen en tussen sociale klassen; een verschuiving van gemoraliseer naar gepsychologiseer; en een uitbreiding van gedragsmogelijkheden. Deze veranderingen vinden versneld plaats in de jaren zestig en zeventig (Brinkgreve en Korzec 1978: 124, 126).

Mensen kregen dus meer vrijheden. Ze kregen meer mogelijkheden om hun eigen wensen te volgen en konden gedragsvoorschriften losser gaan hanteren. Niettemin veronderstelt een gelijkwaardiger omgang hogere eisen aan de zelfcontrole (Kapteyn 1980; Wouters l 995a [1990]). Sociale geboden en verboden zijn niet opgehouden te bestaan, maar vooral: ze gelden niet minder als richtsnoer voor het gedrag van en de omgang tussen mensen.

Hoe die geboden en verboden tot stand komen en functioneren, kan duidelijk gemaakt worden aan de hand van de civilisatietheorie van Norbert Elias. De grondgedachte daarvan is dat door processen van integratie en differentiatie mensen meer rekening met elkaar moeten houden, omdat ze wederzijds op meer manieren meer afhankelijk van elkaar worden in een uitdijend maatschappelijk vlechtwerk. De structuur van de maatschappelijke verhoudingen is op die manier bepalend voor de wijze waarop mensen met elkaar omgaan en voor de structuur van hun individuele persoonlijkheid.

(10)

HOOFDSTUK 1 - AANLEIDING EN INLEIDING

Rond de tiende eeuw hadden zelfstandige krijgers een aanzienlijke vrijheid zich zo te gedragen als ze zelf wilden. In de late Middeleeuwen werden steeds meer van hen onderhorig aan een machtige vorst, die gebieden veroverde en integreerde in zijn invloedssfeer. De ridders kregen bescherming in ruil voor het verdedigen van het hof. Daar dienden zij hun driften en hartstochten steeds meer te beteugelen, omdat de represailles en vernedering bij emotionele of fysieke uitbarstingen groter werden, zodat degene die zijn opwellingen onder controle kon houden meer aanzien genoot dan wie dat niet deed. De toenemende wederzijdse afhankelijkheid tussen hovelingen dwong hen ertoe stil te staan bij de gevolgen van hun gedrag over langere tijd. Steeds meer was het in hun voordeel een 'beschaafde' omgang te ontwikkelen. De burgerij, die op haar beurt ondergeschikt was aan het hof, imiteerde op een zelfde wijze dat gedrag en maakte het steeds meer 'eigen' (Elias 1982 [ 1939; 1969] II: 239-345).

In een langdurig proces van integratie ontstonden nationale staten, waarbij het geweldsmonopolie bij de centrale overheid kwam te liggen. Het alledaagse leven werd daardoor vrijer van plotselinge inbreuken van geweld, dat voortaan was 'gekazerneerd'. Door de toenemende differentiatie van maatschappelijke functies, in de vorm van arbeidsdeling, werden de machtsverschillen tussen individuen kleiner. Hun wederzijdse afhankelijkheid in een maatschappelijk vlechtwerk nam toe en werd veelzijdiger. De Fremd;::wang van een vorst die tot driftbeheersing en gedragsregulering

noodzaakte, verschoof allengs naar een toenemende maatschappelijke dwang tot Selbst;::wang.

Individuen werden zo gedwongen hun emoties en gedragingen steeds gedifferentieerder, gelijkmatiger en stabieler te reguleren. Gaandeweg wordt dit voor steeds meer mensen een aangeleerd automatisme, waardoor het onmogelijk is zich te verzetten tegen deze regulering, ongeacht of iemand dat zou willen. De 'verklaring' van dit, door niemand bewust geplande of gestuurde proces, luidt aldus: 'Wat verandert, is de wijze waarop mensen met elkaar te leven hebben; dus verandert hun gedrag; dus verandert hun bewustzijn en hun drifthuishouding als geheel' (ibid.: 286).

In een gepacificeerde samenleving is de angst voor fysiek geweld geringer, maar de angst voor het overtreden van maatschappelijke verboden en voor 'sociale degradatie' daarentegen groter. Hierdoor worden 'rationalisering' en 'psychologisering' van gedrag belangrijker. Het zijn sterkere gevoelens van schaamte en pijnlijkheid die mensen ertoe dwingen behoeftebevrediging uit te stellen en stil te staan bij de gevolgen van hun handelingen. Zij vrezen niet alleen gedrag te vertonen dat anderen afkeuren, waardoor ze achting of liefde van anderen zouden kunnen verliezen, ze vrezen ook iets te doen of te laten dat niet overeenkomt met hun eigen 'geweten', waarin de maatschappelijke geboden

en verboden zijn vertegenwoordigd. Gevoelens van pijnlijkheid treden op wanneer een ander de verboden van de maatschappij, die door het 'geweten' worden vertegenwoordigd, dreigt te overtreden of overtreedt. Gevoelens van schaamte en pijnlijkheid openbaren zich sneller naarmate de maatschappelijke dwang tot zelfdwang toeneemt:

Hoc dichter het interdependentievlcchtwerk wordt waarin de enkeling met de toenemende functiedeling is verweven, [ ... ] des te meer wordt het sociale bestaan bedreigd van degene die toegeeft aan spontane opwellingen en hartstochten; des te meer is diegene maatschappelijk in het voordeel, die zijn affecten kan beheersen, en des te sterker wordt elk mens ook van jongs af aan gedwongen zich te realiseren welke verdergaande effecten zijn handelingen of de handelingen van anderen hebben (Elias 1982 II: 246).

De 'psychische apparatuur' of 'controlerende instanties' waarmee spontane opwellingen worden gedempt en affecten worden gereguleerd, kunnen worden gezien als de 'rede', het 'superego' of het

(11)

HOOFDSTUK 1 - AANLEIDING EN INLEIDING

'geweten' van mensen. Zelfdwang en zelfregulering houden in dat 'opwellingen ondergeschikt gemaakt worden aan het gebod van een tot gewoonte geworden vooruitzien' (ibid.: 254, 258).

De verschuiving van machtsverhoudingen in de samenleving van de jaren zestig en vooral zeventig wordt onder meer zichtbaar in veranderende adviezen die aan brievenschrijvers van het weekblad Margriet worden gegeven: ·'Ze zijn minder richtinggevend en gedragsvoorschrijvend geworden. Mensen worden aangezet tot zelfonderzoek, en Margriet tracht hun het eigen aandeel te tonen in de problemen waarover ze schrijven' (Brinkgreve en Korzec 1978: 124). Mensen gaan dus meer bij zichzelf te rade: ze varen op het kompas van hun gevoelshuishouding. Deze 'psychologisering', waarbij een beroep wordt gedaan op het eigen 'geweten' en het 'zelfgevoel' wordt versterkt, duidt volgens hen op een verschuiving van Fremd:;,wänge naar Selbst:;,wänge. Dit proces omschrijven zij als informalisering (ibid.: 93-94).

Het begrip informalisering ontlenen zij aan Wouters, die het als volgt definieert:

Al sedert het einde van de vorige eeuw zijn steeds meer mensen, van verschillende klassen, generaties en sexe, zich informeler ten opzichte van elkaar gaan gedragen. Onze taal, kleding, muziek, dans en haardracht zijn letterlijk en figuurlijk kleurrijker geworden; er kunnen meer emoties in tot uitdrukking worden gebracht, emoties die vroeger niet, in mindere mate of slechts tussen goede bekenden werden uitgewisseld. Allerlei zaken die waren verboden of waaraan maatschappelijke beperkingen waren gesteld, kunnen nu weer voor het maatschappelijk voetlicht komen, zonder dat 'men' er schande van spreekt (\A/outers 1976: 337).

Brinkgreve en Korzec vroegen zich af: 'Zou men deze veranderingen nu kunnen interpreteren als een proces van verminderde (zelf)beheersing? En zou men dit dan als aanwijzing kunnen zien dat het beschavingsproces - in Elias' betekenis van een proces van toenemende aff ectbeheersing - van richting is veranderd?' (Brinkgreve en Korzec 1976a: 28).8 In feite is deze vraag dezelfde als die welke indirect uit het gereformeerde vormingsboekje spreekt. En ook de tegenwoordig veelgeuite morele bezorgdheid stoelt op de vraag of het losser worden van de zeden en het minder strikt naleven van maatschappelijke regels nu ook zoiets als normverval, verloedering of zelfs verwildering inhoudt.

Het is \;\Touters die er stellig op antwoordt door de indruk van een zich omkerende richting van Elias' civilisatieproces te bestrijden.9 Informalisering kan volgens hem worden opgevat als 'een aspect van het civilisatieproces' (Wouters 1976: 340). Hij baseert zich onder meer op enkele opmerkingen van Elias over het losser worden van de zeden na de Eerste Wereldoorlog en de betekenis daarvan voor de 'trend' van de civilisatiebeweging. Elias stelt dat dergelijke beperkte en tijdelijke zwenkingen het algemene verloop van het proces niet aantasten, wel lijkt hij te suggereren dat de zwenkingen

op

:;,ich:;,elf een stap terug in zelfregulering betekenen (Elias 1982 I: 253-254). Volgens Wouters moet de

bedoelde passage echter niet als aanwijzing voor veranderingen in het patroon van zelfregulering worden gezien (Wouters 1995a [1990]: 54-57).

De omgangsvormen worden sinds het einde van de Eerste vVereldoorlog onmiskenbaar losser en tal van maatschappelijke normen minder strikt. Deze processen vinden tijdens de jaren zestig en zeventig versneld plaats; de 'zwenkingen' zijn dan niet meer 'beperkt' en nauwelijks nog 'tijdelijk' te noemen. In die periode was er dus behoefte aan een antwoord op de vraag of de richting van het civilisatieproces dezelfde was gebleven. De contouren van een bevestigend antwoord werden in Nederland voor het eerst geboden door Wouters (1976), Brinkgreve en Korzec (1978), De Swaan (1982 [1979]), Kapteyn (1980) en Van Stolk en Wouters (1983).

\;\Touters' informaliseringsthese is niet een bevestigend antwoord zonder meer, maar veeleer 'een nuancering van de civilisatietheorie' (Wouters l 995a: 18). De uitbreiding van toegestane

(12)

HOOFDSTUK I - AANLEIDING EN INLEIDING

gedragsalternatieven houden een ombuiging in van het West-Europese civilisatieproces; Elias constateert in de manierenboeken van de vijftiende tot de negentiende eeuw die hij bestudeerde een formaliseringsproces op lange termijn, terwijl zich volgens Wouters vanaf het einde van de negentiende eeuw een informaliseringsproces ontwikkelt. De voortgang van het civilisatieproces zou erin bestaan dat het dominante patroon van zelfbeheersing en zelfregulering 'krachtiger, stabieler, gelijkmatiger en meer omvattend' wordt (ibid.: 54, 14 7). Het langetermijnproces van informalisering wordt als volgt beschreven:

[O]nder druk van de toenemende maatschappelijke vervlechting en de daaraan gepaard gaande vermindering van machtsverschillen, zijn mensen elkaar zowel psychisch als sociaal sterker genaderd dan volgens de oude maatstaven voor raadzaam en gezond werd gehouden. De gegroeide nabijheid komt in de 'vrijere' en 'ongedwongener' omgangsvormen tot uitdrukking. Overeenkomstig ieders gestegen aanspraken op een zo gelijk mogelijke, respectvolle behandeling, wordt in het gemeenzamer sociale verkeer van ieder een flexibeler inschikkelijkheid verlangd en dit stelt hogere eisen aan de emotiehuishouding van de betrokkenen, aan de kunst van het aantrekken en afstoten. Het vergt een gevoeliger en subtieler kanaliseren van gevoelens en daarvoor is een evenwichtiger en gedi!Terentieerder beheersing van a!Teetcn een noodzakelijke voorwaarde (V\1outers 1995a: 144).

Op deze wijze beschouwd zou er met het minder strikt worden van maatschappelijke regels en het losser worden van omgangsvormen in de jaren zestig en zeventig geen sprake zijn van normverval, verloedering of verwildering, maar van wat Elias ooit genoemd heeft 'een beheerst ontspannen van de emotionele beheersing'.10 De regels en voorschriften die ooit expliciet-vanzelfsprekend en alomtegenwoordig waren, zouden dus zonder dat 'de gezonde ontwikkeling van het volksleven' daar onder lijdt impliciet-vanzelfsprekend en verinnerlijkt zijn geworden.

Dat dit niet zonder problemen gepaard gaat, 11 geeft Elias aan in Studien über die Deutschen uit 1989, waarin hij zelf gebruik maakt van het begrip informalisering. Hij wijst erop dat informalisering een grotere aanspraak op de zelfdwangapparatuur vereist, door de toenemende maatschappelijke dwang daartoe. Die zelfregulering leidt volgens hem tot 'ein häufiges Experimentieren, eine strukturelle Verunsicherung', nu mensen zich niet langer door 'Vorbilder' kunnen laten leiden. Deze veranderingen, ook wel als individualisering getypeerd, dienen niet als decivilisering te worden opgevat, aldus Elias. Dat zou volgens hem een misverstaan van de civilisatietheorie zijn (Elias 1989: 53, 60).12

In het langetermijnproces van informalisering, vanaf het eind van de vorige eeuw, kunnen zich ombuigingen voordoen. Zoals Elias sprak over zwenkingen in de trend van de civilisatiebeweging, zo spreekt Wouters over golven van informalisering en formalisering. Bij formalisering (of: reformalisering) nemen de machtsverschillen in de samenleving opnieuw toe en worden maatschappelijke normen weer expliciet. De eerder voorkomende fase van emancipatie en verzet, waarin de machtskansen van 'stijgende' groepen toenamen door de gestegen welvaart, slaat dan om in een fase van assimilatie en berusting, zoals in de jaren tachtig het geval was door een afnemende economische groei en een toenemende werkloosheid. De macht en status van oude en meuwe gevestigden werden weer krachtiger en stabieler. Stijgende groepen namen de gevestigden en hun meer formele levensstijlen en gedragscodes als voorbeeld; 'goede smaak' werd weer belangrijker gevonden (Wouters l 995a: 103, l 08).

Processen van informalisering en formalisering komen onder meer naar voren in etiquetteboeken. De jaren zestig en zeventig vormen daarin een 'hiaat'; tussen 1966 en 1979 werd slechts één van deze boeken herdrukt en verscheen één geheel nieuw boek. In 1982 en 1983 daarentegen verschenen negen nieuwe boeken, waarvan enkele zeer grote oplagen behaalden. Uit zowel de adviezen en

(13)

HOOFDSTUK 1 - - AANLEIDING EN INLEIDING

voorschriften als uit het aantal boeken kan blijken dat er in de jaren tachtig weer een verlangen naar formele regels en 'goede manieren' bestaat (W'outers 1995a: 118-119). De maatschappelijke normen worden weer strikter en explicieter.

Niettemin maakt een fase van formalisering deel uit van het langetermijnproces van informalisering (ibid.: 146-149), dat zich in conjunctuurbewegingen voltrekt. Ofschoon het 'opkomen voor jezelf veranderde in 'rekening houden met elkaar' - een kenmerk van formalisering-, bleven de verhoudingen minder hiërarchisch, minder star en minder formeel dan ze bijvoorbeeld in de jaren vijftig waren; de gedrags- en gevoelsalternatieven die tijdens de jaren zestig en zeventig opkwamen, werden niet helemaal tenietgedaan. Ze werden opgenomen in een meer algemene gedragsstandaard, en in die zin geformaliseerd voortgezet: een formalisering van informalisering. Op de korte termijn is sprake van een expliciete 'omslag' (ibid.: 107), niet op de lange termijn:

In de laatste fase van formalisering is de opgaande lijn van het informaliseringsproces enigszins teruggebogen, zonder dat het proces op langere termijn erdoor van richting lijkt te veranderen; er is geen reden om aan te nemen dat het langetermijnproccs van informalisering is afgelopen (Wouters l 995a: 149).

3. VRAAGSTELLING

De term informalisering werd m 1976 gemunt, feitelijk als antwoord op de door Brinkgreve en Korzec gestelde vraag naar het verloop van het civilisatieproces. De etiquetteboeken op basis waarvan de these van formalisering en informalisering verder werd uitgewerkt, verschenen van 1930 tot 1985. Ofschoon Wouters zich op meer dan alleen advies- en manierenlectuur heeft gebaseerd,13 is de bewijskracht voor een aanzienlijk deel daarop terug te voeren, zoals deze lectuur ook bij Elias een belangrijke rol inneemt. Etiquetteboeken bevatten van een bepaalde tijd indicaties van gemeenschappelijke regels en idealen voor de omgang, ze bevatten 'de geschiedenis van onze manieren' (Goudsblom 1987: 82). Veranderingen in die regels en idealen, dus in de voorschriften en adviezen, wijzen op veranderingen in machts- en afhankelijkheidsverhoudingen en op 'collectieve gemoedsbewegingen' (Wouters 1985: 139; 1995a: 144).

Wouters' studie van etiquetteboeken reikt tot en met 1985, daarna hebben zich volgens hem geen veranderingen voorgedaan; de formalisering is overheersend gebleven (Wouters l 995a: 307). In de huidige tijd, de late jaren negentig, lijkt ten aanzien van maatschappelijke regels en idealen evenwel sprake van een paradox. Er kunnen zowel voorbeelden van informalisering als van formalisering worden waargenomen: een blik op onverbloemde televisie-erotiek enerzijds en de ::;ero tolerance van de politie anderzijds. Of misschien nog duidelijker: prins Claus ontdoet zich publiekelijk van zijn stropdas, maar terzelfdertijd gaat het woord fatsoen over menige tong.14 Gezien ook de huidige morele verontrusting en meer algemene aannames omtrent 'maatschappelijke verloedering' lijkt mij een antwoord geboden op de vraag: Heeft informalisering zich in de jaren tachtig en negentig voortgezet? Zowel een bevestigend als een ontkennend antwoord dient gevolgd te worden door de vragen: waaruit blijkt dat, hoe is dat te duiden, wat zijn daarvan de achtergronden, wat zijn daarvan de gevolgen?

Deze vragen wil ik beantwoorden aan de hand van een vervolg op het onderzoek .Afargriet Weet

Raad. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978 van Brinkgreve en Korzec (1978). Heeft de door hen

waargenomen informalisering en psychologisering zich in brieven en adviezen tussen 197 8 en 1998 voortgezet? Brieven van lezers - ego-documenten - bieden inzicht in de omgang van mensen met elkaar en met zichzelf, en in de problemen die ze met elkaar en met zichzelf hebben. Adviezen van

(14)

HOOFDSTUK 1 - AANLEIDING EN INLEIDING

overwegend psychosociale deskundigen - 'superego-documenten' (Gomperts 1992: 51) - wijzen op collectieve regels en idealen van een bepaalde tijd. Veranderingen in zowel brieven als adviezen maken veranderingen in machtsverhoudingen, moraal en omgangsvormen aanschouwelijk. Het gaat dus om een analyse van de veranderingen in de 'problemen van het samenleven' (vgl. Goudsblom

1990 [1974]: 16 e.v.), de definities van die problemen, en de geboden oplossingen en raadgevingen. Omdat het hier een omvangrijke thematiek betreft, is het van belang de ambities te beheersen, door aan te geven om welke vragen het hier niet gaat. De belangrijkste daarvan speelt echter wel op de achtergrond mee: de vraag of het West-Europese civilisatieproces nu wel of niet van richting is veranderd. Ik beperk me feitelijk tot de vraag naar het verloop van de jongste fase van informalisering. Hooguit kan ik een bescheiden bijdrage leveren aan de meningsvorming over de richting van het civilisatieproces. In dit bestek is het onmogelijk een eensluidend antwoord op die vraag te formuleren; niet alleen omdat dat een andere onderzoeksvraag en ander en vooral meer, breder en 'historischer' onderzoek vergt, ook omdat over wat daaraan vooraf zou moeten gaan, namelijk het vaststellen van eensluidende en consistente criteria van civilisatieprocessen, geen overeenstemming bestaat (zie bijv. Brinkgreve en Korzec l 976b; Goudsblom 1995; Maso 1978; Fletcher 1995; Kempers 1995; Spier 1995; Wilterdink 1982; 1995; 1997; Wouters 1976; 1985;

1995a; 1997a).

Een vraag die hier evenmin beantwoord zal worden, is die of de Nederlandse samenleving en de individuen die haar vormen een verandering in civilisatieniveau hebben doorgemaakt (vgl. Wouters l 995a: 36). Het lijkt mij ondoenlijk en onmogelijk om objectieve vergelijkingen te maken tussen groepen mensen of tussen samenlevingen wat hun veranderde mate van civilisatie betreft. Dat zou te zeer berusten op de idee 'dat er criteria vastliggen, op grond waarvan met zekerheid bepaald kan worden wat "beschaafd" of "geciviliseerd" is en wat niet. Deze sterk normatieve gedachte is echter in strijd met de civilisatietheorie. Volgens deze theorie laat civilisatie zich slechts kennen als een proces'

(Goudsblom 1997: 140). De civilisatietheorie is er naar mijn mening niet om samenlevingen, volkeren en gebruiken aan een 'beschavingsnorm' te toetsen, maar eerder om inzicht te krijgen in het wordingsproces van dominante gedragsstandaarden en in de wijze waarop die in samenlevingen geldig zijn. De notie dat de structuur van de samenleving bepalend is voor de wijze waarop mensen met elkaar omgaan en voor de structuur van hun persoonlijkheid dient hier dan ook als leidraad. Steeds zal het gaan om het verband tussen machtsverhoudingen en omgangsvormen. Ook de notie dat gedragsstandaarden en regels zich via maatschappelijke dwang kunnen 'vastzetten' in individuen als zelfregulering, zal hier meespelen.

Operationalisering van informalisering

Het is nu van belang het informaliseringsbegrip te operationaliseren, zodat het onderzoeksmateriaal geanalyseerd en geïnterpreteerd kan worden voor de beantwoording van de centrale vraag. Ik baseer me hierbij overwegend op Wouters' hoofdstukken in Van minnen en sterven over (in)formalisering en etiquetteboeken (1995a: 96-149). De kenmerken zijn hier verkort en enigszins gewijzigd weergegeven. Tijdens een fase van informalisering:

" neemt de ongelijkheid in machtskansen tussen seksen, tussen generaties en tussen sociale klassen af (de omgang tussen mannen en vrouwen is steeds minder gebaseerd op het ideaal van 'harmonieuze ongelijkheid' en steeds meer op idealen van gelijkheid en zelfontplooiing);

• worden omgangsvormen en gedragscodes soepeler, flexibeler, ongedwongener en veelvormiger;

(15)

HOOFDSTUK 1 - AANLEIDING EN INLEIDING

" zet psychologisering zich voort: het stellen van 'psychologische' vragen en eigen grenzen, en het inzicht in de eigen motieven en zelfonderzoek nemen toe;

• zet de 'emancipatie van emoties' zich voort: diepere gevoelens en verborgen angsten kunnen (weer) in het bewustzijn worden toegelaten;

• worden de eisen gesteld aan de emotiehuishouding hoger: emoties worden subtieler, soepeler en evenwichtiger gereguleerd en de wederzijds verwachte zelfbeheersing neemt toe.

4. METHODE VAN ONDERZOEK

Bronnenonderzoek, zoals de studie van brieven en adviezen, kan veel inzicht verschaffen in de sociale veranderingen die betrokkenen, zoals brievenschrijvers, van nabij meemaken. Welbekend is het onderzoek The Polish Peasant in Europa and America van Thomas en Znaniecki ( 1918-1920) naar de brieven die Poolse immigranten in de Verenigde Staten aan hun familie schreven. Sinds enige decennia is het brievenonderzoek ook een Nederlandse praktijk. In De abortusbrieven analyseert Brunt (1977) de ruim tweeduizend brieven die politici ontvingen naar aanleiding van de besluitvorming over abortus halverwege de jaren zeventig. In Klaagbrieven en gemeentelijk ingrijpen; Amsterdam 1865-1920 bestudeert Van Daalen (1987) brieven aan de gemeente waarin Amsterdammers klagen over ergernissen in de tram. Het voordeel van deze brieven is dat ze een persoonlijke visie van de schrijvers bevatten. Ze beantwoorden afzonderlijk niet aan 'wetenschappelijke' criteria, maar hun onderzoekswaarde neemt toe als ze gezamenlijk worden bestudeerd (Van Daalen 1987: 26-32).

Het weekblad Margriet heeft na 1978 nog eens dienst gedaan voor onderzoek. In Dokter, ik hoop dat

u mij kunt helpen; brieven aan de Margrietdokter vergelijkt Verbeek-Heida (1997) op basis van gehouden

leeronderzoeken de brieven die gericht werden aan de Margriet-dokter in de jaargangen 1980 en 1990. Daaruit blijkt onder meer dat in 1990, méér dan tien jaar daarvoor, brievenschrijvers vragen stellen die alleen op henzelf van toepassing zijn. De brieven maken duidelijk wat de probleemperceptie van deze lezers is: '[D)e brieven vormen een weerslag van het perspectief van de briefschrijvers' (Verbeek-Heida 1997: 203, 205).

Naast de voordelen van oorspronkelijkheid van brieven en het omvangrijke en brede lezerspubliek van Margriet om inzicht te verkrijgen in machtsverhoudingen, moraal en omgangsvormen zijn er ook nadelen van brievenonderzoek te noemen. Zo wijst Ten Have (1979: 720) op de grote invloed die de hoofdredactrice van Margriet tot 1962 had op de selectie, publicatie en beantwoording van lezersbrieven (nadien trad een team van deskundigen aan). Ellemers (1979: 529) stelt dat de geconstateerde veranderingen slechts die van redactie en uitgever van Margriet kunnen zijn, en betreurt de afwezigheid van niet-gepubliceerde brieven.

Helaas was het toen en is het nu niet mogelijk de vele ongepubliceerde brieven voor onderzoek te gebruiken; het merendeel ervan is reeds vernietigd. Dat betekent echter niet dat de inhoud van het gepubliceerde materiaal niet waardevol is; nog steeds kunnen brieven en adviezen veel inzicht bieden in 'collectieve gemoedsbewegingen' (\Vouters). De inhoud van brieven en adviezen kent een hoge mate van oorspronkelijkheid - die is 'uit het leven gegrepen'.

Het is van belang de beperkingen van het onderzoeksmateriaal in kaart te brengen, zoals die hierboven naar voren zijn gebracht en zoals ze in hoofdstuk 2 zullen worden besproken. Daarin komen representativiteit, redactiebeleid en lezerspubliek aan de orde. Op basis daarvan moet blijken welke 'moraal' de redactie zelf hanteert en wat de veranderingen in brieven en adviezen kunnen meedelen over veranderingen in Nederland.

(16)

HOOFDSTUK 1 - AANLEIDING EN INLEIDING

De methoden waarmee brieven en adviezen zijn geselecteerd en geanalyseerd, zijn overwegend dezelfde als in 197 8. De belangrijkste reden daarvoor is een continuïteit ten opzichte van het oorspronkelijke onderzoek te waarborgen; de centrale vraag naar het verloop van de jongste informaliseringsgolf sluit aan op de door Brinkgreve en Korzec waargenomen informalisering en psychologisering. Dat veronderstelt dat het beginpunt hier hetzelfde is als het eindpunt toen. Om die reden krijgen relaties tussen mannen en vrouwen en tussen ouders en kinderen hier eveneens de meeste aandacht.

Uit de periode van 1978 tot en met 1998 heb ik, overeenkomstig het oorspronkelijke onderzoek, constant om de vier jaar een gehele jaargang geanalyseerd. Een uitzondering op deze regelmaat vormt de jaargang van 1994, die ik heb gehalveerd en aangevuld met de halve jaargang van 1993, omdat er zich een wijziging in de rubriek voordeed (zij werd ook enige tijd niet meer afgedrukt). In die bestudeerde jaargang is de rubriek dan inmiddels 'De Margriet Weet Raad Gids' gedoopt, maar de vorm is gelijk gebleven. De jaargang van 1998 heeft betrekking op de rubriek 'Even bijpraten', die als een voortzetting van de eerdere rubriek kan worden gezien, echter zonder adviezen.15 Aangezien de thematiek van de hierin gepubliceerde brieven vergelijkbaar is met die uit eerdere jaren, heb ik ze niettemin in de analyse willen betrekken.16

Ik heb gekozen voor een kwalitatieve inhoudsanalyse om inzicht te krijgen in de aard van de veranderingen in brieven en adviezen. Machtsverhoudingen, moraal en omgangsvormen laten zich nu eenmaal moeilijk kwantificeren (vgl. Van den Brink 1997: 59). Het risico dat kostbare informatie, opgeborgen in genuanceerde bewoordingen en kleine verschillen daartussen, verloren gaat tijdens codering en verwerking met computerprogramma's is naar mijn overtuiging te groot geweest.

Om te voorkomen dat voorbeelden uit brieven en adviezen al te eenvoudig de onderzoeksvraag beantwoorden, vergelijk ik de resultaten van de kwalitatieve inhoudsanalyse met sociaal-culturele gegevens over Nederland van andere bronnen. Pas dan kan blijken of veranderingen in het onderzoeksmateriaal bredere en omvattender veranderingen in Nederland weerspiegelen.

5. OPZET VAN DE HOOFDSTUKKEN

Hoofdstuk 2 is gewijd aan het redactiebeleid, de brieveninhoud en het lezerspubliek van Margriet. In hoofdstuk 3 bevinden zich de resultaten van de kwalitatieve inhoudsanalyse met voorbeelden van de geconstateerde veranderingen. In hoofdstuk 4 duid ik de veranderingen, en maak ik vergelijkingen met verwante sociaal-culturele gegevens om de validiteit van het onderzoeksmateriaal vast te stellen. In hoofdstuk 5 beantwoord ik de centrale vraag, en betrek ik de bevindingen in het kort nog op de theorie en op de aanleidende 'praktijk': de morele verontrusting in de late jaren negentig.

(17)

Weet Margriet raad?

HOOFDSTUK I I

In dit hoofdstuk ligt de vraag voor of Margriet (nog steeds) raad weet, nu echter niet uitsluitend om levensproblemen van brievenschrijvers op te lossen, maar vooral ook om de in hoofdstuk 1 genoemde centrale vraag te beantwoorden. \Velke informatie levert de bestudering van brieven en adviezen op, en wat zijn de beperkingen daarbij? Zijn de erin voorkomende veranderingen representatief voor Nederland?

I. VORM EN INHOUD VAN DE BRIEVENRUBRIEK

'Margriet Weet Raad' is de wekelijkse rubriek waarin sinds de oprichting van Margriet1 in 1938 brieven met levensproblemen van lezers worden gepubliceerd, samen met de adviezen als antwoord erop.2 De onderwerpen lopen uiteen van opvoedproblemen en huwelijksmalaise tot seksueel onbehagen en huishoudergernissen. De inhoud van de rubriek is al sinds de oprichting ervan zeer divers, ofschoon de onderwerpen vrijwel altijd binnen de spanwijdte van de thema's omgang(svormen) en - althans impliciet - macht(sverhoudingen) vallen.3 Daarbinnen vertoont elke tijd zijn accenten van belangstelling en beroering.

Zo wordt de rubriek in de beginjaren overheerst door 'huishoudelijke adviezen, kookrecepten en informatie over naaien, breien en verstellen [ ... ] aangevuld met informatie over 'savoir vivre' en etiquette'. Eind jaren veertig, begin jaren vijftig maken praktische en huishoudelijke onderwerpen plaats voor vragen over 'gevoelsmoeilijkheden van algemene aard en de problematiek rond liefde, erotiek en seksualiteit', terwijl de aandacht voor 'goed gedrag' vrijwel constant blijft (Brinkgreve en Korzec 1978: 15). Wat seksualiteit en erotiek betreft, kenmerkt het redactionele beleid zich in de jaren vijftig door een grote terughoudendheid, in de jaren zeventig is daarentegen zeer veel bespreekbaar geworden.

De rubriek toont in de hier bestudeerde jaargangen tussen 1978 en 1998 enkele wijzigingen, niet alleen in vormgeving (dan weer sierlijk, dan weer sober) en soms lengte (doorgaans twee, soms drie pagina's), maar ook in woordkeuze en stijl. Dat het sociaal-economische tij ook invloed heeft op de organisatie van de rubriek, blijkt als Margriet halverwege de jaren tachtig door de economische recessie gedwongen is te bezuinigen en het team van deskundigen doet slinken. In plaats van gemiddeld vijf blijven er vanaf dan drie deskundigen over.

Een vast onderdeel van de eerste pagina van de rubriek is de 'brief van de week', de langste lezersbijdrage, die ook het langste antwoord krijgt. De overige brieven en antwoorden zijn korter. In sommige jaargangen, in het bijzonder die in de jaren tachtig, worden de brieven en adviezen gelardeerd met juridische raad en literatuurtips. De jaargang van 1986, de dikste met drie pagina's per week, bevat naast brieven en adviezen bij toerbeurt de informatieve kolommen 'Consumentenbelangen', 'Sociale Verzekeringen', 'Patiëntenrecht' en '.Juridische Zaken'.

In

1990

(18)

Cl -< -<

"

f-"'

"

"

"

-< :;; f-~

"'

~ ~ ;:i f-ifJ Cl

""'

0 0 :r:

cftázgdet 1oeet /laad

Margriet en haar deskundigen geven u antwoord op problemen die u beziftho11dcn

Doe ik er wel verstandig aan

met die man te trouwen?

Ongelukkig ben ik niet, maar .ik zou gelukkiscr kun-nen zijn. Toen ik vi1hig jaar was, is mijn man gestorven. Oat bctot~de me naruqrlijk veel verdnet, maar wc had-den gelukkig cwcc schatten van dochters, die mij gewel-dig ovec mijn vcrdricr heen hebben geholpen. M~r ja. het leven ging door, de doch-. tcrs trouwden en vcrhqjsden naar ciders in het land. Met hun mannen kan ilk het ook uitstekend vinden, beide stel-len hebben ieder een kind en natuurlijk ben ik gek op mijn kleinkinderen. Als ik bij wie van de twee ook kom, is het altijd een gröot feest voor mij. Omdat ze ~Q ver weg wonen, blijf ik er mec::sr-al een paar dagen. Zij vinden het ook fijn, als ik op bnoek

kom.

Dus laten wc eerlijk zijn. ik heb geboft. Maar inrusscn ben ik alleen thuis. Jk mis zo erg dat zorgen voor anderen. Daarom ben ik vrijwilli-gerswerk gaan dMn en heb andere activiteiten gezocht om mezelf te ver.zetten. Dat is niet onaardig. maar

ten-slotte kom je altijd alleen chuis. Nu wil het geval, dat ik een bijzonder aardige man heb leren kennen. een we·

duwnaar met llÎer kinderen,

die allemaal nog thuis zijn. Ik kan het uirstekend met hem vinden en ik voel aan.

dat hij het op een huwelijk aanstuurt. Niet omdat hij ven.eke..-d wil zijn van een soort huishoudster. maar echt omdat hij van mij houdt.

BRIEFVAN DE WEEK

Alit abonnees van dit bbd lcunncn vrara::.'~~~b=n4:9~.a~~l~eet Amsrerdam. Wih u wél uw naam en adrcs(of als u 1huis geen pos! wih

onrvangen,ccn postadres)Jui<klijk vermelden? Slechts een deel vap de

post kan in het blad worckn btamwoord. Wilt u ook, mede in

~rband hiem1ee, een postzegeJ van

)) uni bij uw brief inslui11en? M111rgrirts Vertrouwrn-trlefnon

020-737331

Margrit"ts Venrotswrn·ldefoon is

btrcikhaar voor iedt"reen dir

huwelijksproblemt"n hceh o( zich in gtts1d1jkr modlijkhrden bc\tjpdl. U kunt brllrn op maand~& 104 ""mei . vrijdag van 9.30101 12.00 uur tn "an

14.0010116.)0uuf('Amaan~-i:n donckrdagavond van l9.001oc 21.30

:~~ !:i1

;iur:~~:~~:~~gj:f ~~:

Raad, Postbus 497;1000 AL Amstrrdam. Sluil u dan wel ttn

postz"gd voor 1nrwoord bij?

U sraat inderdaad voor een moeihïke keus. Als u niet

met die man trouwt, valt u

weer helemaal op uzelf terug. Trouwt u wel met hem, dan loopt u inderdaad de kans een ingehuwde ht1ishouclster te worden. Ik zou me kunnen

voorstellen, dat u zich

af-vraagt: td ik dan nog wel

mee? Speel ik nog een rol als echtgenote van die man en

als mede-opvoedster van de kinderen? ZuJJen ze me in die kwaliteicen acceptet?n? Uit uw brid maak ik op. dat

u niet wilt hertrouwen allun om wttr ttn veilig onderdak en dagelijks gezelschap te hebben. U wilt iets voor die man en zijn kinderen

bete-kenen cm verwacht, dat :nï er

ook zo Q't't:r denken. Welke beslissing u ook neemt, er zit altijd un ncga·

ticvc kant aan. Maar dat mag uw uitgangspunt niet zijn.

Wd moet u er bij voorbaat rekening mee houden, dat compromissen onvcrmijde·

Ik ben nier ongevoelig voor zijn bedoelingen, inregen~ ded, maar ik vraag me af, of ik dat nog wel aankan, een gezin met opgroeiende kin· deren. Daar komt bij, dat het huishouden helemaal op mij neer zal komen. De boel

wordt tot nu toe, zo goed en zo kwaad als dat gaat, door die man gedaan, hij kookt, wast af, maakt de bedden op en ga zo maar door. De kin·

dc.-en d~n niets, maar dan ook helemaal niets. Hun moeder is kennelijk altijd het sloofje in huis geweest, de

~;:~~r:k h~~=5n d:o~~'J:~

uit de mouwen te sreken. Na de dood van zijn vrouw heeh haar man kennelijk die taak overgenomen; zo heeh hij nu dubbel werk.

ilïk zijn. Bovendien moet u

zeker van uzelf ;uï11 in die zin,

dar u inderdaad zo'n gtoot gezin nog kunt nmnen, ook in het geval iedereen zich loyaal opstelt en bereid is de nodige karweitjes in het huishouden te doen. Jknt u wat dac betreft met uzelf i11

het reine, bespreek dan de andere problemen, die u be· zighouden, met die man. Ook met de kinderen zult u moeten praten. Dat hoeft heus geen hard gesprek te

z1ïn, maar u kunt hun wel duidelijk maken, dat áls u met bun vader trouwt, u niet van plan bent achter ieder· een aan te hollen. U zult hun moeten zeggen, dat ook hun vader het wcluns rustiger aan mag doen. Kortom. ook Jiie vic-r dienen te weten. waar

zij met u aan toe zijn. Dat wil zeggen: dat zij meehelpen in het huishoudc>n.

Dat betekent, Jat er vooral duidel1ïke afspraken ge-· maakt moeten worden. niet

uit een gevoel van

wantrou-Wt"n tegenover elkaar, maar

U begrijpt nu mijn angst. Als ik met die man t.-ouw. zal ik dan ook een sloofje worden?

Daar heb ik beslist geen zin

in. Ik vind het al zwaar, dat huishouden op me te nemen.

ik zou het dus beslist niet accepteren, dat de kinderen -ze zijn ouder dan -zeslien jaar - heerlijk op een stoel of op de bank zitten te lezen of

naar de televisie te kijken, terwijl ik de boel noç aan het redderen ben. Het li1kt me te laat om de mentaliteit van

die kinderen te veranderen.

Ze ziin overigens bijzonder aardig voor me. Maar met die aardigheid alleen ben ik

niet gebaat. Vandaar mijn vraag: "Doe ik er wel -ver" srandig aan, met die man te rrouwen?"

M~~r. A. re G.

als een uitgesproken blijk

van solidariteit. Het hjkt me

trouwens vers.tandig, als u -hoe goed de afspraken ook bedodd zijn - niet alle schepen achter u verbrandt. Wanneer het eventueel toch misloopt, is Jan wel veel, maar niet álles verloren.

Waarom zou u uw huis niet

aanhouden? Waarom zou u

meter:n trouwen, als u nog niet zeker van uzelf bent? Wedenijds zou de afspraak gemaakt kunnen worden, dat u het een half jaar pro· beert. Blijkt dat iedereen zich aan zijn afspraken houdt en dat iedet?en zich -ondanks de minpunten, die zu/Jen blijven - uitstekend

kan vinden in die nieuwe or-ganisatie van het gezin, wel, dan is het tijd genoeg om te trouwen. Ik weet niet. of ter

van dat samenwonen in µw

omgeving praatjes komen, maar daar zou ik me niet aan storen. Het gaat om het wel· zijn van u en dat gezin, liefst

om het welzijn van zes men· sensan1en.

Wat g,eheurt er

met èie erfenis?

Wc zijn een echtpaar zonder kind~·ren. we hebben een eigen huis mei een Uinke lap grond. Venter hebben wc een auco en enkde kostbare spulleljes. Nu vragen we ons af, wal daar alle-maal mer gebeurt. als we samen. hijvoorheeM ~ij ecu ongeluk, zouden overlijden. Een testa-ment hrbben wc niel. Kunnen wc nu een wilsbeschikking op-slcllen. waarin wc vastletgen,

waf er mt:I onze eigendommrn moet gd"Jeurcn?

/lrlc."Vr.K..tt'L

N:1tu11rlijk kmu u C't:n faatste

wi/."bt•sdiil:king O/>Stcll<·n, maar

ik vmag mt· ;1f. waarom u zo

ama-tcmi.~r1'.<;d1 ,,. wnk ;1011 ga:m. U

ku111 wd1 /,,.,,., m1.u n.·11 nOlaris

J:•1m1 om mc.·t h(·m ulh.·s fl• be·

spn·Jc,.,,J 0:11 kost wl it·ts, m.;:,ar

c/;111 !:11111 u C'c.·n fl•stame11t laten opm;1kl·11. U)(/;11 '"' /;lier gt·t:n

c11kl'/ fllÎ.~Yl'f,<;/;uul lr;ur ool.'>Man

omtn·11t uw IJ.f.0<lodi11J(t"t1

l'O aJl,•s

,f.i;ir t<·rcd11Kom1, w:t<lf u dal zelf wilt. {)at "'°"'t u nic•t zo maar

omlt•f$/i;1mls n-gdt•n. /Jt· 1101aris

is ,Je· JtÛStt• ma11, tli1.• u in dt:zt:

1 Jrwc·stit· hc.-1 bt·st v;m advies Jean

<lic.·11«n. In 011s volft1.'1Jd 11ummer

!{"'"' w1ï 11itvot:rig i11 op tal van

kwt·sliclo IJ.f.·trdfrndt• t:rlt·m's.st:n.

Hoewordik

dikker?

In alle mogelijke bladen en

tijdschriften kun je artikelen

ovc.- venn3&eren lezen, maal"

nooit is er iets te leun over

dikker worden. Ik ben al een eindjc in de vecc-tig en ze

~::ï:~;;e,:s0

faÎ;~~~k ~':~

me niet in ~ikini te VCl"tonen. Kunt u me vertellen, wat ik

doen moet?

""'"'" A. te Z.

Of er in sndcre tijdschriften nooit

11andacht

4an is be-steed, weet ik niet. WéJ weet

~n~t 1:e:1;ri~e~a:.:.u'J:a~

goed. het gaat erom. dar u graag dikker wilc worden en dar terwijl zoveel vrouwen, die praag een pater pondjes

kwijt zouden wil/en, ongc· twijldd jaloers op u zullen

zij;.

Ik citttr hier Margriet:

'iu:;;:;n

he~;:,..:;a;::,..zi:~

lijk, denken de mensen, die eeuwig aan het lijnen zijn. Ze lwnnen eten wat ze willen, v.an paling tot pinda S, van slagroomsoes tot sorbet, en

ze komen geen gram aan.

Maar dat laatste is nu juist

het problt:cm van magere tnenscn." Hoe fflltn1d het

ook mag klinken, een t'an de behmgrij"Jrsrc tips om dikker te worden', is: niet te t'cl en te zoel eten, dat bederft vul te snel de eetlust. Vooral b1ï mensen die toch al niet zo hongerig zijn. De beste basis voor ce11 diet:t om dikker re

worden, is een gezonde,

;;;:ra~ef/,,~vaurie::e~~ ~°:,,di:!;,

sla1:rocun· ol andere

vet-1ncs1kuur. Ik riuu/ u daarom

aan het a4ivies va11 een diëtis-re in diëtis-re winnen. Wil het met die extra-pond/es niet zo lukken, lt.i1k dan eens. of u

n1c1 een ~andere n111ke-up en klc-ding ~~n 1nct een nieuw kapsel nic~t wat aan uw uiter-lijk ku11t vcnuulerr11.

Opzoek naar

een vrouw

Ik ben een man van dC"rtig jaar. Ik ben 1t:tak alleen en ik maak

moeilijk c.:omm.:1, ofschoon ik

er~ mijn besl doe om aardig cc

ZÎJR. Ik zou graag willen lrou-wen, maar helaas loopr iede-rc:

toenadcrini~ op nic:ls uil. Mis-schien ben ik Ie serieus. Nu durf ik haasl ge.en café maar in. om-dar ik ban1~ be-n, tveer 1eleurge-steld Ie woJden.

I'. B.

Als iii indc·rdaad zo serieus bent,

~~!!;;gm~;:,:,:·c~t;' 'J~etn d~jï

ontmocu11. Wa~rm« niet ge-=~gjc~in":Cn c~ate~?,,/:/1:/~~

het type tial bij jou past, zal er

~;;:,~:a;;;l~Çj;'fi/:n fen~'oc;1ijJ thui1 f".111> ;iim·n wachtctJ, tot et '::::.: Jh7 ~Î n~=:: ;~'u:~: Vnmoecklijk wu jij je g<l1,1k

be-let Jrunntn beproeVt:n via het lamlr:lijk Cenuum voor Huwe-lijhrnnt;J(."lt:n, Prinsen/aan J, IX llilt. Vut is un bc·tro11wbaar lwrr.·;w, w:ur de k;uulicl:it«n et:tsl

schriftt:Hjk met elkaar in contact komt:n. M;tar mi»·d1it•11 doe fe er

nog l>t>ter _aa11, cetst op et:n

andc-rr: mauia conlltcten IC" lcggc-n,

lloor b1ïvoorl'N"ld lid te-wordc-n van C"cn vereniging of un club. En ga claar dan niet h1.•e11 met het

idt:t:: l1i~:r tlat• ik wel evC"n mijn

t0t·komsr;gc vrouw op. Dat

wordt dan zo'n $'-"lotcurde

bc-dm.•11ing, dat n11slukking

gt-ga-ramlccnl is. Probt:t'r jt:zdf te Mijvrn, bl1ïf 011t.-;p1mnrn en WCt'S

niet al te ter11gho11dencl.

Mijn ouders

stoken in

mijn huwelijk

Mijn ouders hadden zich misschien een

ntecgaande.-en gehoorzame.- edugenoot

voor mij voorgesteld, maar

daarin heb ik ze dan moetcn teleurstellen. Mijn man is iemand die weet wat ie wil.

Hij overlegt alles met me en san1cn bcpalen wc, wal er

gedaan moet worden. Mijn

ouders komen in het sruk nîel voor. hun menint,t wordt

niet gevraagd. L: zi1n daar

nu:end om. Ze vinden zelfs, dat ik moet scheiden, omdat

ik ~ren leven zou hebben bij

miJn man. Soms denk ik

weleens, dat ze in bepaalde opzichten gelijk hebben, maar he( is roch mîin leven!

Mi:vrouw H. te T.

Inderdaad,

het

is

Uw

leven. en uw ouders hebben er niets n1cc te n1akcn, hoe u dat in-richt. Wat zij doen, is levens-gevaarlijk. Louter en alleen

omdat z1ï zich miskend en

buirengeslocen voelen,

pro-b~rcn z1ï toch vat op u te krij"gcn door een breekijzer in uw huwelijk te zetten. Ik kan daar. zachtjes uit$C•

drukt, geen bt:wondermg

voor hebben. In ieder huwe· lijk is weleens wat. W.a.ar !wet' mensen mcr elk.aar

le-ven, zullen de karakters wel·

ce11s botsen. Dat kan trQU·

wens he/etmaal geen kwaad. Het gevolg is, dac uw ouden met al dat gebak op uw man. u aan het twijfelen brengen. Als u ht't overigens goed met uw man ksm vinden, maak

uw oudcrs dan duidelijk, dat

u in geen gcvàl met hem ;ra/ ---·---·---,___:_ --- _....:..._ ~...-....

brdccn en dat u. als ze zo

doorgaan, eerder met hen zal breken. Zeg het ze niaar rond-uit; ik denk dat ze dan wel zuJle""n iubindc-11.

Sinds de dood

11anmlJnman

zie ik

niemand meer

Ik ben een weduwe van

zesen-veeni$. jaar. Zes jaar beo ik nu al-leen. ik heb gct.·n kennissen, die mij eens komen halen. Sinds de dooc.I van mijn man zie ik nie-mand mct·r. Ik hou nicl van

bu-rt•n en i~ hen hulp!Jt:hoc-vend. Wa;uom 1s t r voor ons niet, net zo:als voor 6) +. een

n;Jucrirsys-h:cm. Dan kunnf.'n. wc ook voor half geit! naar iets loc. ik vind 1l:1t erg onfet·htva.fnli,::

1 fOWlll'(' k«rrs

t'.lllM<lrgrit:I

Hc-t is ~n vaa1' gehoorde Ic/acht,

clal t•cn vrouw na ffi.· dood van

ha.-u man ook al haar kennissen

kwijt t'Zfkt. Gdukkig is d:it nicl

altijd het geval. Mmrr ik vret's, dat

:~~,!1

:

=:n

'°:~C:!:szL~O:,;

Wi,• zü·h, zoals u. 01>sluit t"n

an-dt·rc fflf.'IJSC:n op een afstand

'U::~i r;;c;·c~:: c;;:/~~r;;,;;:,~:;

weren etl juist zij zoudf.'n voor u

kleine dicnsren lwnnt'n verrich-lt:n, wa:rrmc:: u ht:el erg gi:hol-pcn zou zijn e11 waardoor u toch cont:.Ctt'n hebt. Ik wil niet zeg-gen, d:.t dit" eenza;rmheid uw t:i"gen schuld is, maar u wit toch ook ulf over &: brug moelen komen om mensen te ontmoe-lt:n. Als u. zich Vt:tslopt, kunr u

/tet andcrl'n 11it:"t kwalijk nemen,

dat ze u niet zit:11. ik t:crsu stap zulr u c-cht zelf m~tc11 doen. Uw uozaamhcid wordt niet

opge-/0$(, wan11ccr u voor hall gt:ld

kunt rt:iun, attracrit:s kunt

be-zoe-keu c-n1ovoorr. Want ook'

dan bent u allcc-n. En het is bar

ongcu/lig, er altijd en ovcnal al· leen op uil te nroctcll gaan. De tt1'1vol~n<k Ja:er. dat a11<krcn u een hamlrriking doen, moet u die :Jan pak ken, om nog niet ver· du te vc-recnzamcn. O;) r-.... 0) ... ~ <;;; <;;; ~ ...

"'

~ ... ... .;:i .... ~ ~ ~ C<")

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

PICO richt zich specifiek op de voedingsbodem van ongewenst gedrag, die ontstaat door een gebrek aan bewustzijn, normen, cultuur en de aanwezigheid van risicofactoren binnen

De veranderingen in de brievenrubriek van Margriet tussen 1978 en 1998 vallen gedeeltelijk samen met die in het sociaal-economische tij. Het is vaker verteld: de

Als eerste basisoperatie kan je aan kinderen van de lagere school vra- gen om langere zinnen te maken, bepaalde werkwoorden te gebruiken, zelfstandige of bijvoeglijke naamwoorden

Een werknemer van een andere organisatie die door zijn werkzaamheden met de organisatie van de werkgever in aanraking is gekomen, en een vermoeden heeft van een misstand,

Het decreet betreff ende de bodemsanering en de bodem- bescherming (DBB).. Twee rechtsgronden

Over omgangsvormen, over wat grappig is en wat niet, wat gepast is en wat niet, wordt bijvoorbeeld door mannen en vrouwen en door mensen uit verschillende culturen heel

Utrecht, april 2012 * Toolkit werken aan sociale veiligheid – Voorbeeld flyer omgangsvormen 1!. Voorbeeld flyer omgangsvormen

Aan de ene kant zijn mensen een steeds groter beroep op elkaar gaan doen om emoties als deze toch vooral niet te onderdrukken of te verdringen - tot in de jaren zestig hoorde je