• No results found

Het verwachtingspatroon van werkgevers in de Nederlandse journalistiek voor de toekomstige journalist

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verwachtingspatroon van werkgevers in de Nederlandse journalistiek voor de toekomstige journalist"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afstudeerscriptie

Het verwachtingspatroon van werkgevers in de

Nederlandse journalistiek voor de toekomstige journalist

Onderzoeksrapport

Ryan Claus

Jaar 4 Nieuws & Media

Eerste begeleider: Rob van Durik

Tweede begeleider: Nusta Nina

Nieuws & Media

(2)
(3)

3

Voorwoord

Met enige uitloop van de gebruikelijke vier jaar studietijd voor mijn HBO-opleiding Media, Informatie en Communicatie aan de Hogeschool van Amsterdam, presenteer ik met grote trots mijn onderzoeksrapport en bijbehorend beroepsproduct aan u en alle andere lezers. Het waren leerzame studiejaren en deze scriptie is het resultaat van alles wat ik heb geleerd en ervaren in de afgelopen jaren.

De keuze voor mijn onderwerp en alles wat hierna volgde waren logische stappen in mijn studieproces. Al voordat ik aan deze studie begon, merkte ik dat veel mensen om mij heen zich intensief bezig hielden met journalistieke activiteiten, veelal voor het pure plezier. Hoewel veel van hen dit niet professioneel doen, creëerden zij intussen wel hele mooie content met een journalistieke lading, zoals foto’s, gemonteerde filmpjes en interessante blogs en verhalen. Al die mensen om mij heen, die in tegenstelling tot mij geen journalistieke opleiding volgden, zette mij meer en meer aan het denken. ‘Moet je wel een journalistieke opleiding volgen om werk te vinden in deze wereld? Kan ik beter zelfstandig aan de slag en het vak zelf aanleren? Hoe denken werkgevers hier eigenlijk over?’ Deze vragen stelde ik mijzelf in de klaslokalen. Zo is het idee voor deze scriptie door de jaren heen ontstaan en besloot ik, toen het eenmaal zover was, op zoek te gaan naar het antwoord op mijn eigen vraag. Een vraag die mij al heel lang bezig hield en waarvan het antwoord tegelijkertijd heel bruikbaar kan zijn voor alle andere studenten in de journalistiek, maar ook voor werkgevers zelf en natuurlijk de hogescholen en universiteiten. Wat verwacht een werkgever in Nederland van de toekomstige journalist? Deze vraag wilde ik beantwoorden voor mezelf en iedereen die later in de journalistiek aan de slag zou willen.

Deze scriptie is dus bedoeld voor alle journalisten van de toekomst, die net als ik op zoek zullen moeten naar werk. Als wij weten wat een werkgever van ons verwacht, kunnen wij ons hierop aanpassen om een betere kans te maken op werk. De scriptie is daarnaast gericht aan hogescholen en universiteiten met journalistieke opleidingen, opdat ook zij zich kunnen aanpassen aan de verwachtingen van de beroepspraktijk. De studenten worden immers voorbereid en het lesprogrammaafgestemd op het verwachtingspatroon van ‘de echte wereld’ van de journalistiek.

Dit onderzoek heb ik infeite zelf afgewerkt, maar wel met essentiële hulp van enorm veel mensen. Het is niet minder dan toepasselijk om die mensen hier te bedanken. Op de eerste plaats staan natuurlijk de Hogeschool van Amsterdam en haar begeleiding. Zonder het vele mailcontact met mijn scriptiebegeleider Rob van Burik was ik niet zo ver gekomen. Dat geldt ook voor mijn sparringpartner Alexander Pleijter van De Nieuwe Reporter, die mij hier en daar de nodige adviezen en sturing gaf. Tot slot wil ik alle respondenten die dit onderzoek mogelijk hebben gemaakt bedanken; de 179 hoofd- en eindredacteuren, managers, supervisors en P&O-medewerkers en natuurlijk de achttien interviewkandidaten, die zeer behulpzaam mee hebben gewerkt en prima gesprekken leverden voor dit onderzoek.

Ik wens u een prettige en vooral leerzame leeservaring.

Haarlem, 20 oktober 2014

(4)

4

Management samenvatting

Journalistiek is een constant ontwikkelend fenomeen. De activiteiten die onder de term ‘journalistiek’ vallen veranderen voortdurend, maar ook de manier waarop mensen geïnformeerd willen worden. Zo ook het beeld van ‘de ideale journalist’. Een goede journalist van vandaag gaat heel anders te werk dan pakweg dertig jaar geleden, toen onze maatschappij nog functioneerde zonder de helpende hand van het internet. Tel daar bij op dat de technologische stappen die de wereld heeft gezet in dit tijdsbestek er voor hebben gezorgd dat iedereen met een internetverbinding zich in feite journalist mag noemen en het wordt al snel duidelijk dat de ‘echte’ journalist het niet gemakkelijker heeft gekregen dan zijn voorgangers van de twintigste eeuw. Met een almaar breder gewenst profiel, een toenemende variatie van uiteenlopende werkzaamheden én de zogenaamde verwildering van journalistiek sinds de komst van het internet, is het voor de huidige en toekomstige generaties journalisten geen eenvoudige opgave om er bij de werkgever ‘uit te springen’ in hun zoektocht naar een journalistieke carrière.

In deze scriptie geef ik antwoord op de vraag welke verwachtingen en eisen de journalistieke werkgever in Nederland stelt aan deze journalisten van vandaag en morgen. Dit doe ik middels een

verwachtingspatroon te schetsen van de werkgevers in Nederland, die helder maakt waar een journalist aan moet voldoen en hoe deze zich kan onderscheiden. Om een dergelijk verwachtingspatroon te schetsen moeten er keuzes gemaakt worden in onderwerpen en thema’s, in wat er exact aan de

werkgevers gevraagd moet worden. Door vast te houden aan de grootste en meest relevante zaken kan een duidelijk verwachtingspatroon geschetst worden, waar journalisten zich op aan kunnen passen. Dit onderzoek hanteert een vijftal van deze thema’s om tot het verwachtingspatroon van Nederlandse werkgevers in de journalistiek te komen. Ten eerste wordt er onderzocht hoe er in de journalistieke beroepspraktijk tegen een schooldiploma wordt aangekeken en hoe de kansen van werkzoekende journalisten zonder diploma staan tegenover gediplomeerde journalisten. De tweede indicator is het belang van werkervaring. Op het gebied van persoonsgebonden eigenschappen en kenmerken wordt er onderzocht hoe zaken als kennis van het onderwerp, ambitie, motivatie, maar ook zaken als woonplaats en leeftijd een rol spelen en tot slot welke verschillen werkgevers maken tussen freelancers en vaste medewerkers. Het onderzoek wordt verricht middels literatuuronderzoek, een digitale vragenlijst aan 179 werkgevers in de journalistiek en een interviewserie met achttien hoofdredacteuren van redacties door het hele land. De respondenten zijn werkzaam bij tijdschriften, kranten, websites en/of radio- en

televisieomroepen.

De uitkomsten van het onderzoek schetsen een interessant beeld. Uit de resultaten van de enquête en interviews blijkt dat werkgevers zelfstandige en ondernemende journalisten met een specialisatie in één bepaald thema of onderwerp prefereren. Verder maakt een journalistiek- of ander schooldiploma een startende journalist aantrekkelijk en zijn nieuwsgierigheid, een sociale instelling en schrijf- en taalniveau de belangrijkste eigenschappen van een journalist. Dit rapport leert ons dan ook dat journalisten niet vroeg genoeg kunnen beginnen met zelfstandig te werk te gaan met activiteiten waar zij later geld mee willen verdienen; voor, tijdens en ná de opleiding. Scholen zouden strenger kunnen selecteren op natuurtalenten, die echt gemotiveerd zijn en gerichte doelen voor ogen hebben. Als deze adviezen worden opgevolgd, heeft de kwaliteit van Nederlandse journalistiek alle ruimte om zich te ontwikkelen. Toekomstige journalisten zullen beter voorbereid te werk gaan, meer kans maken op een baan en hun werk beter kunnen uitvoeren. Een voordeel voor elke Nederlander, die graag goed en volledig geïnformeerd wordt over zijn eigen wereld en maatschappij.

(5)

5

Management abstract

Journalism is an ever-changing phenomenon. It’s not only the activities we categorize under journalism, but also the preferences of the people and how they are informed that are constantly subjective to change. And with that, the entire way a journalist must go to work has too changed immensely over the past decades. To name yourself a worthy journalist nowadays is a completely different statement than, say, thirty years ago, before we had internet in our lives. With all the technological developments in these last thirty years, making it possible for everyone with an internet connection to call themselves a ‘journalist’ on top of this, we can quite easily conclude for ourselves that the ‘real’ journalists do not have an easy task ahead of them. Higher expectations, a much wider variety of skills and tasks ánd the heavy increase of journalists since the introduction of the internet have caused for our journalists of today and tomorrow to have a harder time attracting the attention of their future employers in their search for a career in journalism.

This thesis answers the question that Dutch journalists of today and tomorrow should all be asking themselves; ‘what do employers in the Dutch journalism profession expect from me?’ I answer this question by drawing an expectation pattern of employers in Dutch journalism, which sharply explains what a journalist should be capable of and how to separate themselves in a positive way, in order to improve their chances for a job in Dutch journalism. In order for me to create such an expectation pattern, researchable subjects and themes must be chosen wisely and what questions exactly must be asked to the employers has to be thought through. By sticking to most logical and most relevant subjects, a clear expectation pattern can be made, to which journalists can adapt too.

This research manipulates five subjects to help research the expectation pattern of Dutch journalism employers. First off, the research finds out how the professional practise of journalism views a school degree and how the odds of job seeking journalists without such a degree stand against the odds of their counterparts that do own a relevant school degree. The second indicator to help draw the expectation pattern is the importance of work experience for a young journalist. Concerning the more personal characteristics and features, the thesis will also research the importance of knowledge, ambition and motivation, but also traits like age and residence of the journalists. Finally the research will point out if employers have a preference for freelancers as opposed to contract workers. This is all executed through a mix of desk research, an online questionnaire completed by 179 journalism employers and an interview series with eighteen editors-in-chief across the country. All respondents in this thesis are working for magazines, newspapers, websites, radio and / or television companies.

The results of this report give an interesting look into the expectations of employers in Dutch journalism. Through analyzation of the research results, we discover that the employers very much favor the

independent and enterprising journalist, even more so if he or she has one real speciality. A school degree in journalism or another, relevant subject makes a journalist slightly more attractive, whilst curiosity, a social attitude and writing and language skills are even more important ‘traits’. Hence, this report teaches us that journalist can not start their exploration into journalism early enough if they want to be earning money with it one day; before, during and after their study they should already be working for themselves. Schools should select stricter and only allow true talent, students that are motivated and have clear goals set for themselves. If these advices were to be followed up, the quality of Dutch journalism will have the opportunity to grow. Future journalists will be better prepared, more likely to land a good job and overall be a lot better at it. This would make for an advantage for each and every Dutch person, which enjoys being informed well and fully about his own society.

(6)
(7)

7

Inhoud

1

Inleiding

10 - 12

1.1 Probleemstelling en doelstelling 10, 11

1.2 Opbouw onderzoeksrapport 11, 12

2

Methoden & Technieken

13 - 17

2.1 Onderzoeksontwerp 13 2.1.1 Literatuurondezoek 13, 14 2.1.2 Enquête 14 2.1.3 Interview 14, 15 2.2 Operationalisatie 15, 16 2.3 Analysemethode 16

,

17 2.3.1 Kwantitatieve data-analyse 17 2.3.2 Kwalitatieve data-analyse 17

3

Journalistiek: een vrij beroep?

18 - 20

3.1 Journalistiek als roeping 18, 19

3.2 Naoorlogse journalistiek 19

3.3 De journalistieke opleiding 20

4

Technologische revolutie

21 - 23

4.1 Internetjournalistiek 21,22

4.2 Journalistiek wordt nog ‘vrijer’ 22, 23

5 Onderzoeksresultaten:

enquête

24 - 32

5.1 Dataverzameling en respons 24, 25 5.2 Kwantitatieve resultaten 26 - 32 5.2.1 Schooldiploma 26 - 28 5.2.2 Werkervaring 28, 29 5.2.3 Kennis- en specialisatieniveau 29 5.2.4 Secundaire kenmerken 29, 30

5.2.5 Freelance versus vaste medewerkers 30, 31

5.2.6 Open vraag 31, 32 5.2.7 Respondenten 32

6

Onderzoeksresultaten: interviews

33 - 39

6.1 Dataverzameling en respons 33 - 36 6.2 Kwalitatieve resultaten 36 - 39 6.2.1 Schooldiploma 36

(8)

8

6.2.2 Werkervaring 37

6.2.3 Kennis- en specialisatieniveau 37, 38

6.2.4 Secundaire kenmerken 38

6.2.5 Freelance versus vaste medewerkers 38

6.2.6 Huidige journalisten 38, 39

6.2.7 Overige kenmerken 39

7

Conclusie

40 - 44

7.1 Schooldiploma 40, 41

7.2 Werkervaring 41, 42

7.3 Generalist versus specialist 42

7.4 Secundaire kenmerken 42, 43

7.5 Freelance versus vaste medewerker 43

7.6 Vacatures 43

7.7 Huidige journalisten 43, 44

7.8 Overige kenmerken en eigenschappen 44

7.9 Antwoord op de probleemstelling 44

8

Advies

45, 46

9

Evaluatie

47 - 49

9.1 Onderzoeksproces 47, 48 9.2 Validiteit en generaliseerbaarheid 48, 49 9.3 Vervolgonderzoek 49

10

Literatuurlijst

50, 51

Bijlage I:

Deelvragen

Bijlage II:

Antwoorden enquête

Bijlage III: Plan van Aanpak

(9)
(10)

10

1 Inleiding

Journalistiek is een breed begrip dat moeilijk te definiëren is in één zin. Onder het begrip vallen enorm veel activiteiten waar zeer gevarieerde mensen voor nodig zijn met nog meer uiteenlopende kwaliteiten, eigenschappen en kenmerken. Het vak ‘journalistiek’ wordt dan ook beoefend door zeer verschillende mensen, ieder met hun eigen kwaliteit. De wereld van journalistiek is voor al deze mensen erg

toegankelijk. Met andere woorden; het is vrij eenvoudig om jezelf tegenwoordig ‘journalist’ te noemen en dit gebeurt dan ook al tamelijk snel in onze maatschappij. Deze toenemende trend is toe te schrijven aan twee oorzaken:

1. Journalistieke activiteiten zoals interviewen, schrijven en presenteren zijn over het algemeen activiteiten die iedereen uit zou kunnen voeren, zonder daar voor geleerd of gestudeerd te hebben. 2. Technologische ontwikkelingen van de afgelopen dertig jaar hebben er voor gezorgd dat tal van journalistieke activiteiten als filmen, fotograferen en televisie maken zeer toegankelijk zijn geworden voor de hele bevolking. Het internet speelt een hoofdrol in de toename van mensen die zelfstandig

journalistieke content publiceren.

Deze twee oorzaken zorgen ervoor dat professionele journalisten tegenwoordig steeds meer in gevaarlijk gebied terechtkomen. Zodra iedereen met een pen, een camera of een internetverbinding zichzelf op papier ‘journalist’ mag noemen, wordt in feite de concurrentie voor geschoolde, professionele journalisten wel heel snel groter en groter. Neem daarbij de jaarlijkse groei van het aantal geschoolde journalisten (zie Plan van Aanpak, Bijlage III) en de krimpende werkgelegenheid als gevolg van de economische situatie van de afgelopen jaren en het wordt voor journalisten van vandaag en morgen wel heel lastig om zichzelf te verkopen aan de journalistieke werkgevers van Nederland. Dit is een zorgelijke ontwikkeling, omdat het voor de werkgever steeds moeilijker wordt om de goede journalisten te selecteren en voor de werkzoekende journalist wordt het een steeds lastigere opgave om werk te vinden. Deze ontwikkeling heeft op zijn beurt negatieve gevolgen voor de journalistiek en de informatievoorziening in Nederland, aangezien dat door de ‘verwildering’ van de journalistiek de kwaliteit ervan in het geding komt. Op het moment dat journalistiek door ‘iedereen’ wordt bedreven in plaats van enkel de professionals, kan er geen sprake meer zijn van kwalitatieve journalistiek en dat is een groot gemis voor de hele samenleving.

1.1 Probleemstelling & doelstelling

Precies om deze reden wordt het steeds belangrijker voor journalisten om heel goed op de hoogte te zijn van de verwachtingen van hun huidige of toekomstige werkgevers. Hoofd- en eindredacteuren, managers en andere verantwoordelijken op de redacties en omroepen moeten keuzes maken in het aannemen van de juiste journalist. Zij hebben allemaal een bepaald verwachtingspatroon voor de ideale journalist, die het meest geschikt is voor het werk. Met dit onderzoeksrapport wil ik uitvinden hoe dit verwachtingspatroon er uit ziet. Mijn doelstelling ziet er, zoals beschreven in het Plan van Aanpak, als volgt uit:

Inzicht krijgen in de kenmerken die de werkgevers in de Nederlandstalige journalistiek verwachten van huidige en toekomstige journalisten, om hier een reportage over te schrijven voor de journalistieke website ‘De Nieuwe Reporter’.

(11)

11

De uitkomst van mijn onderzoek zal ik uiteenzetten in de vorm van een geschreven reportage voor de website van De Nieuwe Reporter, een magazine over de toekomst van de journalistiek. Dit onderzoek en de uiteindelijke antwoorden kunnen heel relevant zijn voor de hele journalistieke wereld en uiteindelijk ook voor de hele bevolking. Als journalisten weten wat er van hen wordt verwacht, hebben zij vrij spel om zich hier op voor te bereiden en te onderscheiden, wat alleen maar kan zorgen voor betere

journalisten en dus betere journalistiek en informatievoorziening voor het volk. Ook kunnen hogescholen en universiteiten de uitkomsten gebruiken om eventueel hun programma’s aan te passen op het

verwachtingspatroon van de beroepspraktijk. Als de scholen weten wat van hun studenten worden verwacht, kunnen de leerlingen beter worden voorbereid op ‘het echte werk’. De doelstelling zal worden behaald door de volgende probleemstelling te beantwoorden:

Welke verwachtingen hebben werkgevers in de Nederlandstalige journalistiek van huidige en toekomstige journalisten?

Dit vraagstuk heb ik in het Plan van Aanpak onderverdeeld in een groot aantal deelvragen. Dit onderzoeksrapport is de zoektocht naar de antwoorden op die deelvragen en uiteindelijk op de probleemstelling. In de volgende paragraaf verklaar ik hoe het onderzoeksrapport is opgebouwd.

1.2 Opbouw onderzoeksrapport

Dit onderzoeksrapport bestaat uit negen hoofdstukken die samen niet alleen antwoord geven op de probleemstelling, maar ook een advies bevatten voor de beroepspraktijk en een evaluatie van het gehele onderzoeksproces. Deze inleiding betreft het eerste hoofdstuk. Na deze introductie volgt het hoofdstuk ‘Methoden & Technieken’, waarin ik toelicht hoe ik mijn onderzoek heb uitgevoerd. In deze toelichting verklaar ik welke onderzoeksmethoden ik heb toegepast om het verwachtingspatroon te achterhalen en waarom juist deze. Verder leg ik uit welke hulpmiddelen ik bij het onderzoek heb gebruikt, hoeveel tijd de onderzoeksmethoden in beslag hebben genomen en welke personen betrokken zijn geweest bij het onderzoek. Onder het kopje ‘operationalisatie’ leg ik in dit hoofdstuk verder uit met welke variabelen ik het tamelijk abstracte ‘verwachtingspatroon’ meetbaar heb gemaakt in mijn enquête en interviews en tot slot leg ik uit hoe ik al mijn onderzoeksgegevens heb geanalyseerd om tot conclusies te kunnen komen. Na de toegelichte onderzoeksmethoden en technieken begin ik mijn daadwerkelijke onderzoek met de deskresearch. Dit gedeelte van mijn onderzoek beslaat twee hoofdstukken; het eerste deel van mijn literatuuronderzoek betreft de belangrijkste ontwikkelingen in de geschiedenis van de Nederlandse journalistiek vanaf de negentiende eeuw tot aan de jaren ’80 van de vorige eeuw. Hier onderzoek ik welke eigenschappen en kenmerken in het begin belangrijker waren voor een journalist en hoe dit is veranderd en ontwikkeld door de decennia heen. In het vierde hoofdstuk van dit rapport beschrijf ik middels literatuur en wetenschappelijke bronnen van het internet hoe technologische ontwikkelingen van de afgelopen dertig jaar het ideaalbeeld van een goede journalist hebben veranderd. Dit geeft meer inzicht in mogelijke verwachtingen die werkgevers hebben van hun journalisten.

Na het literatuuronderzoek begint ‘het echte werk’, oftewel mijn veldonderzoek. In hoofdstuk 5 staan de resultaten van mijn enquête beschreven en in hoofdstuk 6 licht ik de uitkomsten van mijn interviews toe. In deze hoofdstukken worden nog geen conclusies getrokken, maar worden alleen de harde resultaten onder elkaar gezet. Deze resultaten worden ingeleid met een uitleg over hoe de verzameling van de

(12)

12

behaalde resultaten is verlopen, wie bij deze onderzoeksmethoden betrokken waren en hoe deze personen reageerden op de onderzoeksmethoden. Het hoofdstuk erna is een logisch vervolg op de resultaten, namelijk de conclusies. Aan de hand van de behaalde onderzoeksresultaten uit de voorgaande vier hoofdstukken, vormt hoofdstuk 7 de conclusie van mijn onderzoeksrapport en het antwoord op mijn probleemstelling. Hier geef ik het uiteindelijke antwoord op al mijn deelvragen en op de hoofdvraag, waarmee het feitelijke onderzoek wordt afgesloten. In hoofdstuk 8 eindig ik met een advies voor de beroepspraktijk en de echte doelgroep van dit onderzoeksrapport, namelijk de huidige en toekomstige journalisten van Nederland. Het laatste hoofdstuk is een evaluatie van het gehele onderzoeksproces. Bij dit onderzoeksrapport zijn vier bijlagen toegevoegd. Deze bestaan uit de deelvragen zoals deze in het Plan van Aanpak zijn opgenomen (I), de volledige uitkomsten van de enquête (II), het Plan van Aanpak (III) en tot slot een bijgevoegde CD-ROM met daarop de audio van alle achttien interviews met de hoofd- en eindredacteuren (IV). De deelvragen (of een selectie hiervan) vormden tevens een leidraad tijdens de interviews.

Deze negen hoofdstukken, bijlagen en de eerder voorbij gekomen management samenvattingen en het voorwoord vormen tezamen mijn onderzoeksrapport. Mijn beroepsproduct is een geschreven reportage, die de bevindingen van dit rapport beschrijft en antwoord geeft op een vraag die zeer relevant is voor de hele journalistieke beroepspraktijk van vandaag.

(13)

13

2 Methoden & Technieken

In dit onderzoeksrapport ga ik op zoek naar het verwachtingspatroon van journalistieke werkgevers in Nederland. Dit onderzoek voer ik uit om toekomstige journalisten te informeren over wat van hen wordt verwacht én om de kwaliteit van de Nederlandse journalistiek te verbeteren door duidelijk te maken hoe een goede journalist zich dient te profileren. In dit hoofdstuk zal ik uitleggen op welke manier ik dit verwachtingspatroon precies ga onderzoeken en welke hulpmiddelen en technieken ik hierbij toe zal passen. In de eerste paragraaf beschrijf ik het onderzoeksontwerp; welke onderzoeksmethoden kies ik om mijn probleemstelling te beantwoorden en waarom juist deze? Ook leg ik in deze paragraaf uit welke middelen ik nodig heb voor deze methoden, hoeveel tijd ik voor alle onderzoeksmethoden nodig heb en wie er bij dit onderzoek betrokken zijn. In de tweede paragraaf van dit hoofdstuk licht ik de

operationalisatie van mijn onderzoek toe. Hier leg ik uit hoe ik, aan de hand van zogenaamde ‘meetbare kenmerken’, het verwachtingspatroon van een grote groep mensen ga meten. Tenslotte beschrijf ik in de derde en laatste paragraaf van dit hoofdstuk hoe ik mijn onderzoeksgegevens zal analyseren om een duidelijk en onderbouwd antwoord te kunnen geven op mijn probleemstelling en alle bijbehorende deelvragen.

2.1 Onderzoeksontwerp

Mijn probleemstelling richt zich op de verwachtingen en daarmee de meningen en het ideaalbeeld van meerdere personen, in dit geval journalistieke werkgevers in Nederland. Het uiteindelijke doel van mijn onderzoek is om het antwoord te vinden op de vraag wat hoofdredacteuren, eindredacteuren en andere verantwoordelijken voor het aannemen van journalisten op redacties en omroepen graag terugzien in solliciterende journalisten. Dit houdt in dat ik de mening van zo veel werkgevers moet peilen, dat het een representatief beeld kan geven van de algemene visie van al deze werkgevers samen. Desalniettemin zullen alleen cijfers van werkgevers geen compleet antwoord kunnen geven op een abstract begrip als een verwachtingspatroon, aangezien dit om persoonlijke meningen en visies gaat van een grote, gevarieerde groep van vele verschillende personen binnen het journalistieke vakgebied. Zowel werkgevers van radio, televisie, internet, tijdschriften en kranten moeten dezelfde vragen gaan beantwoorden. Hier kunnen dus hele verschillende resultaten uit voortkomen. Het is daarom, voor dit onderzoek, een vereiste dat ik ook in persoonlijk gesprek ga met journalistieke werkgevers in Nederland. De manier waarop ik dit onderzoek zal verrichten heeft daarom zowel een kwalitatief (open) als kwantitatief (gesloten) karakter: aan de hand van harde cijfers zal ik de verwachtingen van genoeg werkgevers peilen en aan de hand van diepte-interviews zal ik de achterliggende meningen en verwachtingen van de werkgevers achterhalen. Door middel van literatuuronderzoek zal ik tevens de ontwikkelingen van het verwachtingspatroon voor journalisten sinds het ontstaan van het vakgebied schetsen. Mijn onderzoek zal bestaan uit een totaal van drie onderzoeksmethoden; het literatuuronderzoek (1), een enquête (2) en een interviewreeks (3).

2.1.1 Literatuuronderzoek

Voordat ik aan de hand van een enquête en daaropvolgende diepte-interviews onderzoek welke verwachtingen Nederlandse werkgevers hebben van journalisten, is het nuttig om te weten welke verwachtingen al bekend zijn. Door te onderzoeken welke eigenschappen en kenmerken van belang zijn voor een journalist als gevolg van de grootste ontwikkelingen in de Nederlandse journalistiek vanaf het

(14)

14

beginpunt van het vakgebied tot op de dag van vandaag, is het mogelijk om alvast een redelijk beeld van het huidige verwachtingspatroon voor de ‘ideale’ journalist te schetsen.

Het voornaamste hulpmiddel voor dit gedeelte van mijn onderzoek zal een boek zijn dat ik eerder in Plan van Aanpak heb geraadpleegd; ‘Journalistiek in Nederland: 1850 – 2000’ (2004) van mediahistoricus, hoogleraar en journalist Huub Wijfjes. Dit is de meest complete en gedetailleerde beschrijving van de journalistiek in Nederland vanaf de beginjaren in de negentiende eeuw tot aan het millennium en daarmee een zeer geschikt naslagwerk voor mijn onderzoek. Aan de hand van dit boek kan ik de belangrijkste ontwikkelingen in de journalistiek op een rij zetten tot aan het jaar 2000 en daarmee de eerste beelden van het ideale verwachtingspatroon van werkgevers schetsen. In het tweede deel van mijn literatuuronderzoek zal ik mij meer richten op de periode na 2000, dus de periode van de internetjournalist. Hiervoor zal ik zowel nationale als internationale literatuur over het internettijdperk van de journalistiek raadplegen om te achterhalen hoe de verwachtingen voor een journalist zijn veranderd sinds deze ‘technologische revolutie’. Naast ‘tastbare’ literatuur zullen uiteraard ook essays, digitale boekwerken en wetenschappelijke bronnen van het internet een grote spelen in mijn literatuuronderzoek. Het tijdsbestek voor het

literatuuronderzoek plan ik op één maand, waarvan ik gemiddeld drie dagen per week aan het onderzoek besteed.

2.1.2 Enquête

De enquête is een doorslaggevende onderzoeksmethode in dit onderzoek. Als ik een representatief antwoord wil kunnen geven op de vraag wat werkgevers in Nederland verwachten van huidige en toekomstige journalisten, moet ik van heel veel verschillende werkgevers weten hoe zij over bepaalde zaken denken. In mijn Plan van Aanpak heb ik het minimale bereik van honderdvijftig werkgevers uitgerekend om middels een vragenlijst een representatief verwachtingspatroon te kunnen schetsen die door te trekken is naar alle journalistieke werkgevers. De snelste en daarom meest logische keuze voor het afnemen van de enquête is via het internet. De website Thesistools.nl is een handige, gebruiksvriendelijke website die gratis enquêtes aanbied met een looptijd van drie maanden. Via deze website zal ik de

vragenlijst aanmaken en vervolgens middels uitnodigingen per e-mail verspreiden aan ruim vierhonderd werkgevers in het journalistieke vakgebied van Nederland. Deze e-mailadressen heb ik enkele maanden geleden verzameld en geordend in een persoonlijke database. Dit is een verzameling van persoonlijke en algemene e-mailadressen van hoofdredacteuren, eindredacteuren, managers en algemene adressen van journalistieke bedrijven in Nederland. Betrokkenen bij dit onderzoek zijn dan ook de werkgevers van veel verschillende bedrijven; van hoofdredacteuren bij grote kranten zoals Het Parool en NRC Handelsblad tot managers bij kleine, lokale radio-omroepen van dorpjes en gemeenten. Voor het bewerkstelligen van de database heb ik enkele maanden lang intensief het internet afgestruind, op tal van websites van kranten, omroepen, tijdschriften en nieuwswebsites. De vierhonderd e-mailadressen, de website Thesistools.nl en de opgestelde vragenlijst (Bijlage I) vormen samen de middelen die ik nodig heb voor deze onderzoeksmethode. Hoe ik de uiteindelijke enquêteresultaten zal analyseren staat beschreven in de derde paragraaf van dit hoofdstuk. Voor de enquête plan ik vier maanden. De looptijd van de enquête op Thesistools.nl duurt drie maanden en ik trek een extra maand uit voor het analyseren en verwoorden van de resultaten.

2.1.3 Interview

De derde en tevens laatste onderzoeksmethode is het diepte-interview. Een enquête geeft een anoniem en algemeen beeld van bepaalde eisen en verwachtingen van de werkgevers, maar alleen via een persoonlijk

(15)

15

gesprek kan ik de respondenten echt ondervragen wat belangrijk is voor een toekomstig journalist en waarom die verwachtingen belangrijk zijn. Zoals eerder gezegd is mijn probleemstelling en daarmee het doel van dit onderzoek voornamelijk gericht op het blootstellen van meningen en ideeën, doelstellingen die bij uitstek zijn te behalen door middel van doorvragen en te gaan zitten met hoofdredacteuren om over hun ideaalbeeld te praten. Net als bij de enquête geldt ook voor deze onderzoeksmethode dat er rekening moet worden gehouden met de uiteenlopende meningen van hoofdredacteuren bij kranten, televisie, radio en tijdschriften. Voor elk van deze verschillende vakgebieden in de journalistiek zal ik daarom een evenredig aantal hoofdredacteuren interviewen om een zo compleet mogelijk beeld te geven van het verwachtingspatroon in de Nederlandse journalistiek. Hierdoor kunnen mijn resultaten en uitkomsten ervoor zorgen dat journalisten van alle genres zich onderscheiden, wat weer als gevolg heeft dat de kwaliteit van de gehele journalistiek in Nederland verstevigt. Voor zowel kranten, tijdschriften, radio als televisie zal ik vier á vijf hoofdredacteuren interviewen. Dit doe ik in persoonlijke gesprekken op de eigen redacties van de hoofdredacteuren. Aangezien ik zowel landelijke, regionale als lokale redacties in mijn onderzoek betrek, zal ik veel kilometers afleggen met de trein. Via e-mail en telefoon maak ik afspraken met de respondenten, waarna ik hen zal opzoeken en met een audiorecorder de gesprekken zal opnemen. Vervolgens verwerk ik de resultaten in dit onderzoeksrapport. Het is lastig om aan te duiden hoe lang deze onderzoeksmethode zal duren, aangezien dit mede afhankelijk is van de bereidheid en de agenda’s van mijn interviewkandidaten. Mijn planning is om totaal drie á vier maanden bezig te zijn met afspreken, reizen, interviewen en uitwerken.

2.2 Operationalisatie

Om daadwerkelijk een beeld te krijgen van alle ideeën, voorstellen, visies, eisen en meningen van alle betrokken werkgevers in dit onderzoek, zal ik een keuze moeten maken wat betreft onderwerpen en thema’s die ik zal aankaarten in zowel de enquête als in het diepte-interview. Met andere woorden: het verwachtingspatroon moet ingedeeld worden in indicatoren die iets zeggen over de verwachtingen van journalistieke werkgevers. Voor een hoge validiteit van dit onderzoek is het van groot belang dat alle indicatoren echt iets zeggen over een verwachtingspatroon dat belangrijk is voor de volgende generatie van journalisten. In de enquête en in de interviews moet ik echt meten wat daadwerkelijk gemeten moet worden om een bruikbaar antwoord te kunnen geven op de probleemstelling. Hieronder volgt het overzicht van de meetbare kenmerken die ik toe ga passen in mijn onderzoek en daarmee de manier waarop ik het verwachtingspatroon operationaliseer:

Schooldiploma

Dit onderzoek moet antwoord geven op de vraag welke kwaliteiten werkgevers in de journalistiek echt belangrijk vinden bij een beginnende journalist. Een schooldiploma is één van die veelzeggende kwaliteiten die aangeeft wat een werkgever wel of niet verwacht van een sollicitant. De vraag is of journalisten mét schooldiploma aantrekkelijker zijn dan werkzoekende journalisten zonder dit diploma. Dit onderwerp leek mij voor dit onderzoek zeer geschikt, omdat journalistiek een erg breed vakgebied is, dat uit zeer uiteenlopende activiteiten bestaat waar heel veel verschillende kenmerken en eigenschappen voor worden gevraagd. Deze kenmerken zijn niet altijd aan te leren. Een voorbeeld hiervan is

nieuwsgierigheid, een eigenschap die elke journalist geacht wordt te bezitten. Het gaat hier om

persoonsgebonden eigenschappen. Mijn doel is om te onderzoeken of deze karaktereigenschappen van groter belang worden geacht dan een schooldiploma. Met andere woorden; vergroot een diploma je kans op een baan in de journalistiek?

(16)

16

Werkervaring

De tweede indicator om het verwachtingspatroon van werkgevers meetbaar te maken is het belang van werkervaring van journalisten. Vacatures staan er om bekend werkervaring te eisen van de sollicitant. Ik wil onderzoeken in hoeverre dit in de journalistiek belangrijk is en vooral welke eisen werkgevers op dit gebied stellen. Hoe kan een startende journalist zichzelf aantrekkelijker maken voor een werkgever? Bij dit onderwerp betrek ik ook de journalistieke stage en hoe deze wordt beoordeeld door de gemiddelde journalistieke werkgever. Door te onderzoeken welke en hoeveel ervaring de journalistieke werkgever van een journalist verwacht, wordt direct duidelijk welk niveau een startende journalist moet hebben.

Kennis en specialisatie

Het is voor een werkgever natuurlijk belangrijk om te weten wat zijn of haar sollicitant daadwerkelijk allemaal kan en weet. Aan de hand van het onderwerp ‘kennis- en specialisatieniveau’ zal ik in mijn enquête en interviews onderzoeken hoe belangrijk het is voor een journalist om een grote kennis van het relevante onderwerp te hebben voor die werkgever. Aangezien journalisten altijd de keuze hebben zich zowel te specialiseren als te generaliseren, ga ik onder deze indicator ook na hoe belangrijk een

specialisatie is voor een journalist en hoe aantrekkelijk generalisten zijn. Uiteindelijk weeg ik grote kennis van een relevant onderwerp af tegen hoge ambities en motivatie. Welke eigenschap is belangrijker?

Secundaire kenmerken

In de categorie ‘secundair’ deel ik die kenmerken en eigenschappen in die niets zeggen over de kwaliteit van de journalist, maar wel van invloed kunnen zijn voor een werkgever. Denk hierbij aan zaken als de woonplaats, de leeftijd of de al dan niet gehuwde staat van een journalist. Mijn onderzoek moet aantonen welke factoren buiten de gebruikelijke kenmerken om als kennis en ervaring nog meer belangrijk zijn. Door deze eigenschappen op te nemen in dit onderzoek kan een compleet antwoord gegeven worden op de probleemstelling. Hierdoor kunnen journalisten zich beter voorbereiden en eventueel aanpassen.

Freelance versus vast

De journalistieke arbeidsmarkt staat er om bekend veel freelance werk aan te bieden in plaats van vaste banen. Zeker voor toekomstige journalisten kan het erg nuttig zijn om te weten of er verschillen bestaan in de eisen en verwachtingen van hun (toekomstige) werkgevers in hun zoektocht naar freelance werk in verhouding tot een vaste baan. Daarom zal ik in de enquête en tijdens mijn interviews de werkgevers vragen welke van deze contractvormen aantrekkelijker is om aan te bieden en of zij verschillende eisen stellen aan de twee.

2.3 Analysemethode

De laatste stap in het onderzoeksproces is de data-analyse; de verzamelde data uit de enquête, de interviews en het literatuuronderzoek lezen, interpreteren en verwerken tot resultaten. De

onderzoeksresultaten geven de antwoorden op de hoofdvraag en deelvragen, waardoor ik een conclusie kan schrijven over het verwachtingspatroon van werkgevers in de Nederlandse journalistiek.

(17)

17

Aangezien ik verschillende onderzoeksmethoden toepas voor mijn onderzoek, zal ik op verschillende manieren mijn verzamelde data moeten analyseren. Voor het analyseren van de uitkomsten van de enquête pas ik kwantitatieve data-analyse toe; voor het interpreteren en verwerken van de interviewserie hanteer ik kwalitatieve data-analyse.

2.3.1 Kwantitatieve data-analyse

De website waarop ik de enquête maak, Thesistools.nl, heeft een zeer gebruiksvriendelijke interface die de resultaten toonbaar maakt zodra de vragenlijst is ingevuld. Een duidelijk overzicht laat per vraag zien hoe vaak een bepaald antwoord is gegeven op iedere vraag. Deze data is erg eenvoudig te analyseren en te verwerken in directe resultaten. Zo kan ik direct zien of er verbanden bestaan tussen de beoordeling van het schooldiploma en hoeveel journalisten daadwerkelijk in het bezit zijn van een diploma, of de

samenhang tussen de tevredenheid over de stagiaires en de nuttigheid van de journalistieke stage. Aan de hand van de resultaten van Thesistools.nl beschrijf ik in hoofdstuk 5 de onderzoeksresultaten van de enquête.

2.3.2 Kwalitatieve data-analyse

Voor het analyseren van de voortgekomen data uit mijn interviews met de hoofdredacteuren zal ik veel audiomateriaal van de opgenomen gesprekken moeten terugluisteren, ordenen, samenvatten, interpreteren en verwerken. Aangezien de interviews chronologisch gezien mijn tweede onderzoeksmethode wordt, zullen de resultaten van mijn enquête al bekend zijn voor ik begin aan de data-analyse van de interviews. De interviews zijn bedoeld om de achterliggende gedachte van de enquêteresultaten te achterhalen. Dit doe ik door middel van doorvragen en in dieper gesprek te gaan over de ideeën en meningen van de hoofdredacteuren. De argumentatie analyse leent zich daarom uitstekend voor mijn interviews. Hierin ga ik in de afgenomen interviews op zoek naar argumentatie in de gesprekken met de respondenten, om zodoende verbanden te vinden met de eerder behaalde enquêteresultaten. Waarom vinden werkgevers het schooldiploma wel of niet belangrijk en komt dit overeen met de enquêteresultaten? Hier werk ik van groot naar klein; door het terugluisteren van de interviews ga ik op zoek naar de diepere uitleg op de gegeven antwoorden in de enquête.

Aan de hand van de kwalitatieve analysemethode zal ik veelvoorkomende termen noteren tijdens het terugluisteren. Ik ga op zoek naar een samenhang tussen de interviews; komen de gegeven meningen en ideeën overeen met wat de andere respondenten aangeven in de interviews. Door de belangrijke en relevante termen te tellen vind ik op efficiënte wijze de benodigde resultaten, zonder de interviews onnodig vaak te hoeven terugluisteren. Met de gevonden resultaten ga ik op zoek naar de samenhang en de verbanden met de enquêteresultaten. De interviewresultaten die hieruit zijn voortgekomen beschrijf ik in hoofdstuk 6 van dit onderzoeksrapport.

(18)

18

3 Journalistiek: een vrij beroep?

Journalistiek wordt regelmatig als een vrij beroep omschreven. De online encyclopedie Ensie (Journalist, 2013) verklaart de term ‘vrij’ in de journalistieke context als volgt: ‘iedereen kan het in principe doen. Hier zijn geen restricties aan verbonden’. Journalistiek is dan ook een vak dat in theorie door iedereen

uitgeoefend kan worden. Beter gezegd; de activiteiten die onder het journalistieke beroep vallen, kunnen door iedereen worden uitgevoerd. Het afnemen van een interview, het schrijven van een nieuwsbericht, het publiceren van teksten, foto’s, video’s en andere media op het internet en ga zo maar even door. Tegenwoordig zijn deze activiteiten tamelijk eenvoudig te verrichten en toegankelijk voor een groot deel van de bevolking, maar dit is niet altijd zo geweest. Dit hoofdstuk bespreekt de ontwikkelingen die het journalistieke vak als vrij beroep heeft doorgemaakt, van oorsprong tot aan het einde van de twintigste eeuw. Centraal in dit hoofdstuk staat hoe deze ontwikkelingen hebben bepaald hoe onze verwachtingen van een goede journalist er tegenwoordig uitzien.

3.1 Journalistiek als roeping

In zijn boek Here Comes Everybody onderzoekt Shirky (2008) het verschil tussen het journalistieke vakgebied van vroeger en nu. Shirky legt uit dat het in voorgaande eeuwen enkel geleerden en intellectuelen waren die journalistieke werken maakten en publiceerden. In hetzelfde onderzoek concludeerd de auteur het verschil tussen nu en de beginjaren van de journalistiek met de volgende constatering; letterlijk iedereen kan zichzelf tegenwoordig een journalist noemen. Als we de hierboven beschreven definitie van journalistiek als vrij beroep terughalen, kunnen we aan de hand van Shirky’s bevindingen stellen dat het journalistieke beroep in de loop van de tijd steeds vrijer is geworden, omdat het vak in de loop der tijd door steeds meer mensen kon worden uitgeoefend. Deze ontwikkeling is voor een groot deel toe te schrijven aan technologische ontwikkelingen, die de drempel voor niet-journalisten om journalistieke activiteiten te verrichten steeds lager hebben gemaakt. Het was in de beginjaren van het journalistieke beroep moeilijker om jezelf journalist te noemen dan in 2014 het geval is. De eisen voor een journalist zullen er in die tijd dan ook heel anders uit hebben gezien dan tegenwoordig het geval is. Toch is het, in het kader van dit onderzoek, belangrijk om te weten welke kenmerken en eigenschappen voor de journalist in deze beginjaren van belang waren, aangezien de essentie van journalistiek toen en nu

ongewijzigd blijft, ondanks de eerder genoemde maatschappelijke en technische ontwikkelingen. Om tot een degelijk antwoord te komen op de vraag welke verwachtingen werkgevers hebben van huidige en toekomstige journalisten, moeten we dus ook een kijkje nemen in het verleden. Eigenschappen die destijds voor een journalist van belang waren, zullen niet geheel verdwenen zijn en nog steeds zwaar wegen voor journalisten van nu en de toekomst.

Om te achterhalen hoe moeilijk het in die beginjaren precies was om jezelf een journalist te noemen, zullen we verder moeten kijken naar de oorsprong van het journalistieke vakgebied in Nederland. Mediahistoricus, hoogleraar en journalist Huub Wijfjes (2004) constateert in zijn breed gewaardeerde werk Journalistiek in Nederland: 1850 – 2000 dat die oorsprong ergens halverwege de negentiende eeuw plaats heeft gevonden. Wijfjes verklaart dat er in de zeventiende en achttiende eeuw al verschillende ‘couranten’ werden uitgegeven in Nederland, maar dit waren eerder ‘prijslijsten, handelsoverzichten en korte gestandaardiseerde berichten’ dan echte kranten zoals wij deze nu kennen. Zelfs in 1870 was journalistiek nog steeds een zeer bescheiden beroep, met ongeveer een totaal van honderd journalisten in

(19)

19

het hele land, die voor een karig salaris werkten (tussen de duizend tot drieduizend gulden per jaar). Wijfjes constateert dat in die tijd de zeldzame journalisten hun bezigheden niet zozeer als een vak zagen, maar als een roeping: ‘Een mens werd journalist omdat hij bevlogen was geraakt door een politiek of religieus ideaal en gefascineerd was door wat er in de wereld gebeurde.’ (p. 18).

Journalistiek werd in deze tijd dus bedreven door een zeer select gezelschap van mensen die gepassioneerd genoeg waren door politiek of religie om daar meer over te weten te komen. Enkele decennia later, in 1900, had de oprichter van de eerste politieke partij in Nederland, Abraham Kuypers, tevens stichter van de Vrije Universiteit, als eerste journalist het idee voor een journalistieke opleiding. Hoofdredacteuren waren positief gestemd, omdat zij hiermee hoopten op een beter niveau en hogere status van hun dagbladen. Het bleef echter (voorlopig) bij een idee. In de derde paragraaf zal verder worden ingegaan hoe en wanneer deze opleiding er uiteindelijk wel kwam.

3.2 Naoorlogse ontwikkelingen

De Eerste (1914-1918) en Tweede Wereldoorlog (1940-1945) hebben volgens Wijfjes een grote invloed gehad op de Nederlandse journalistiek en daarmee op de verantwoordelijkheden van journalisten. De journalisten ná deze oorlogen hadden meer verantwoordelijkheid dan hun voorgangers, oordeelt pershistoricus Gerard Mulder (2004) in hetzelfde boek van Wijfjes: ‘De oorlog en de daarmee gepaard gaande propagandaslag dwong de Nederlandse kranten tot een veel sterkere eigen ordening en interpretatie van de buitenlandse pers en het versterkte de behoefte aan een eigen oordeel.’ (p. 143). Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid waren na deze gebeurtenissen dus belangrijke eigenschappen voor een goede journalist. Een andere ontwikkeling uit deze tijd is de toename van brutaliteit en

assertiviteit bij journalisten, omdat de honger naar primeurs steeds groter werd bij de bevolking. Andere genoemde verwachtingen voor een journalist rond deze tijd zijn lef en originaliteit, zo stelt Wijfjes. Ook Bardoel, Vos en Van Vree (2002) beweren dat er in de decennia tussen 1945 en 1965 sprake is geweest van een fundamentele verandering in de Nederlandse journalistiek; een verzelfstandiging van het

journalistieke beroep, met meer autonomie voor journalisten enerzijds en een breder pakket aan taken en procedures voor deze zelfstandige journalisten anderzijds.

We zien dus in de loop van de tijd een verandering in het profiel van een goede journalist, waarbij nieuwe eigenschappen en kenmerken van belang worden geacht bij een journalist. Net als in de eerder genoemde beginjaren rond 1850 was journalistiek ook in de naoorlogse periode nog steeds niet het vrije beroep dat wij tegenwoordig kennen. Hoogleraar Nele Beyens (2003) verklaart dat journalistiek in de jaren ’50 van Nederland nog steeds een levenswijze, identiteit of een roeping was, in plaats van een vak of beroep. Journalisten waren vaak experts op het gebied van politiek, religie of een ander maatschappelijk gebied. De jaren ’50 en ’60 staan in het teken van de opkomst van televisiejournalistiek en dus een verbreding van journalistieke werkzaamheden. Wijfjes legt uit dat, onder andere door de popularisering van televisie, een journalist vanaf deze periode de voorheen gescheiden functies van nieuws brengen, achtergronden geven en analyses maken vervloeiden in één journalistieke functie. Het begrip journalist werd door de jaren heen een steeds breder begrip. Mensen die zichzelf journalist noemden moesten steeds breder te werk kunnen gaan. Doordat de televisie-omroepen een steeds groter bereik kregen in de jaren ’60 én doordat de onderlinge concurrentie tussen dagbladen en radiojournalistiek toenamen als gevolg van de Nederlandse ontzuiling, waren er steeds meer en jongere journalisten nodig met een steeds breder gewenst profiel.

(20)

20

3.3 De journalistieke opleiding

De vraag naar nieuwe en vooral kritisch-professionele journalisten als reactie op popularisering van de media werd beantwoord. In 1965 wordt de Stichting Vakopleiding Journalistiek opgericht door een samenwerkingsverband van journalistenorganisaties, scholen en uitgevers. In Utrecht opent de eerste opleiding voor het journalistieke beroep een jaar later haar deuren. Deze School voor Journalistiek uit 1966 is daarmee de oudste journalistieke opleiding van Nederland (SvJ, 2014). Het doel van de journalistieke opleiding was duidelijk, beschrijft Wijfjes:

Inhoudelijk was men het er in de FNJ en bij de werkgevers (...) over eens dat een vakschool op twee poten zou moeten steunen: training in de techniek en vaardigheden van het vak en grondige kennisverwerving over onderwerpen waarmee de journalist te maken zou krijgen, zoals

Nederlandse en internationale politiek, economie en cultuur. (p. 352-353).

De opleiding voor journalistiek is dus in essentie een instrument om de kwaliteit van journalisten te verhogen, door de techniek van journalistieke activiteiten te verfijnen en de algemene kennis van de beoefenaars te vergroten. Met dit doel in het achterhoofd, zou een journalist met een diploma dus in theorie aantrekkelijker moeten zijn dan een ongeschoolde journalist. Of dit in de praktijk ook het geval is, zal mijn veldonderzoek uitwijzen, waarvan de resultaten en conclusies verderop in dit onderzoeksrapport te vinden zijn.

Tegenwoordig kunnen studenten wereldwijd op verschillende niveaus geschoold worden in journalistieke vaardigheden, om na de studietijd een carrière in de journalistiek te realiseren. In Nederland kunnen studenten kiezen uit verschillende MBO, HBO- of universitaire opleidingen Journalistiek. De hogescholen en universiteiten zijn verspreid door het hele land. Nog geen vijftig jaar geleden was het onmogelijk voor journalisten om zich professioneel te scholen, terwijl er in die tijd toch al lang en breed journalistiek werd bedreven. Sinds de eerste journalistieke student van Nederland echter in 1969 afstudeerde (Wijfjes 2004), hebben we in de afgelopen 45 jaar te maken gehad met een mix van zowel geschoolde als ongeschoolde journalisten, elk met hun eigen sterktes en zwaktes. Met andere woorden: de School voor Journalistiek heeft het ‘vrije’ karakter van journalistiek niet doen voorkomen. Het blijft nog altijd een beroep dat door iedereen uitgeoefend kan worden, diploma of geen diploma.

In hoofdstuk 4 ga ik verder met de technologische ontwikkelingen van de afgelopen dertig jaar en hoe deze hebben bijgedragen aan de betekenis van journalistiek als ‘vrij beroep’, om antwoord te kunnen geven op de vraag welke kenmerken en eigenschappen verwacht worden van de huidige en toekomstige journalisten als gevolg van die recente ontwikkelingen.

(21)

21

4 Technologische revolutie

In het voorgaande hoofdstuk is duidelijk geworden dat de Nederlandse journalistiek in veel opzichten is veranderd en ontwikkeld sinds haar prille beginjaren in de negentiende eeuw. Als we echter alleen kijken naar de afgelopen dertig jaar, zien we misschien wel de grootste ontwikkelingen plaatsvinden in de journalistiek.

4.1 Internetjournalistiek

In een vergelijkend onderzoek van Wilson en Stepp (2008) wordt de stadskrant Chattanooga Times als voorbeeld genomen om aan te tonen hoe het digitale tijdperk er voor heeft gezorgd dat journalistiek tegenwoordig op een totaal andere manier wordt bedreven als 28 jaar geleden, in 1986. De onderzoekers concluderen dat er enkele kritieke aspecten zijn veranderd ten opzichte van 28 jaar geleden: de lengte van een journalistiek verhaal, de wijze van lokale verslaggeving, de soorten en types journalistieke verhalen die de krant produceert en de gehele indeling van de krant. Met andere woorden; kranten schrijven over andere onderwerpen, er is sprake van een andere indeling van de krant met andere en nieuwe katernen, rubrieken en thema’s, de berichten en stukken zijn korter dan voorheen en er bestaan andere methodes voor de verslaggeving. Hieruit kunnen we opmaken dat een journalist tegenwoordig dus anders moet worden opgeleid dan 28 jaar geleden, om mee te kunnen gaan met deze maatschappelijke ontwikkelingen. De bovenstaande veranderingen op journalistiek gebied zijn toe te schrijven aan de vele ingrijpende, voornamelijk technologische ontwikkelingen in onze maatschappij sinds de jaren ‘90. Hoogleraar Alexander Pleijter (2010) beschrijft het ontstaan van de internetjournalistiek in Nederland in 1995 en de eerste echte nieuwswebsites die in dat jaar gelanceerd werden op het internet. Het publiek was

aanvankelijk niet enthousiast. Dit verklaart Jager (2001) door de nalatigheid waarmee de eerste serie nieuwswebsites hun berichten vaak overnamen van andere media, zonder enige bronvermelding. Dit zorgde voor veel argwaan bij het publiek, waardoor de internetjournalistiek in haar beginjaren niet een heel populair medium was voor de wereldbevolking. Die populariteit zou nog aardig schommelen voordat mensen hun volle vertrouwen zouden geven aan het internet; in 2000 was het opnieuw opgebouwde enthousiasme voor het internet in één klap verdwenen als gevolg van gekelderde aandelenkoersen van internetondernemingen. De terroristische aanslagen van 11 september 2001 bleek dan weer een positieve ommekeer te zijn op nieuwswebsites, toen bleek dat zij het snelst van alle media de belangrijkste

nieuwsberichten konden verspreiden.

Sindsdien is internetjournalistiek niet meer uit onze maatschappij weg te denken. Deze relatief jonge vorm van journalistiek vergt andere kwaliteiten van een journalist dan van bijvoorbeeld een journalist in de jaren ’80. Volgens Harper (2003) hebben de ontwikkelingen sinds het ontstaan van het internet de belangrijkste eigenschap voor de journalist van vandaag gecreëerd: veelzijdigheid. Nieuwswebsites zijn volgens Harper niet gebonden aan één bepaalde vorm van journalistiek, zoals geschreven artikelen of televisiebeelden, maar juist een combinatie hiervan. Journalisten van tegenwoordig moeten daarom veelzijdiger kunnen optreden en breder inzetbaar zijn dan hun collega’s van honderd of zelfs twintig jaar geleden;

Online journalism opens up new ways of storytelling, primarily through the technical

(22)

media--22

text, audio, video, and photographs—unlike other media. Data searching provides a means to access information unable in other media. (p. 1)

Naast veelzijdigheid is er nog één journalistieke eigenschap die zeer sterk verbonden is met de komst van het internet; de zogenaamde onmiddellijkheid, afgeleid van het Engelse immediacy. De snelheid waarop nieuws op het internet geplaatst kan worden heeft in de afgelopen vijftien jaar voor de enorme stijging in populariteit gezorgd onder nieuwswebsites. In een onderzoek naar onmiddellijkheid en transparantie van online nieuws, vat Karlsson (2011) kernachtig samen hoe belangrijk snelheid is voor online nieuws ten opzichte van haar ‘analoge’ concurrenten als de krant en televisie:

Studies on the producers of news have focused on immediacy, self-perception and the normative frame within which online journalists work and their preferences in relation to their analogue counterparts (O’Sullivan, 2005; Quandt et al., 2006; Robinson, 2007) reaching to the conclusion that immediacy is a key and valued feature of online news. (p. 286).

Voor journalisten heeft deze kerneigenschap van online nieuws natuurlijk veel gevolgen. Het nieuws moet, soms ten koste van de kwaliteit ervan, sneller dan ooit gepubliceerd worden. Natuurlijk is nieuws altijd pas nieuws geweest als het snel aan het daglicht werd gebracht, maar met internetsites die 24 uur per dag draaien in plaats van een krant die één keer per dag wordt gepubliceerd of een radio- of

televisieprogramma dat een paar uur per dag zendtijd heeft, moeten journalisten in het internettijdperk hun nieuws constant publiceren. De journalisten van tegenwoordig moeten daarom nog sneller werken dan in de tijd vóór internetjournalistiek. Karlsson spreekt van een nieuwe, belangrijke eigenschap van een journalist:

Other research (Bivens, 2008; O’Sullivan and Heinonen, 2008) indicates that journalists

acknowledge the impact of immediacy but feel that immediacy threatens the quality of journalism. A somewhat divided conclusion from these studies is that immediacy is an important and sometimes esteemed trait of the online journalist. (p. 286).

4.2 Journalistiek wordt nog ‘vrijer’

In mijn eerste hoofdstuk beschrijf ik journalistiek als vrij beroep. Een groot gevolg van de hierboven beschreven ontwikkelingen van de laatste jaren, is een versterking van het vrije karakter van journalistieke activiteiten. Door de opkomst van het internet in de jaren ’90 van de vorige eeuw is het nog makkelijker en toegankelijker geworden om zelfstandig journalistieke items te produceren en publiceren. Met behulp van het internet, een PC, een camera met filmfuncties, budget microfoontjes en ga zo maar door, ligt de drempel om journalistieke items te publiceren heel laag. Shirky (2008) legt uit dat iedereen in staat is om via e-mail, Facebook of een online petitie een groot publiek te bereiken met nieuwswaardige berichten, waar dit eerder alleen kon via een samenwerking tussen instellingen en organisaties. Met het wegvallen van deze benodigde samenwerkingsverbanden, is iedereen op het internet grotendeels vrij om te doen en laten wat hij wil.

Journalisten komen door deze ontwikkeling in gevaar. Ineens hebben zij niet alleen concurrentie van elkaar, maar van iedereen met een internetverbinding. Voor werkgevers in de journalistiek heeft dit ook gevolgen; als iedereen zich journalist noemt, hoe weten zij dan nog of zij goede, gedegen journalisten in dienst nemen? Een journalist van nu en in de toekomst zal aan steeds strengere eisen moeten voldoen om in het verwilderde landschap van journalisten een goede kans te maken op een baan. In hoofdstuk 5 en 6

(23)

23

zet ik achtereenvolgens de resultaten van mijn veldonderzoek uiteen, waarbij ik journalistieke werkgevers door het hele land heb gevraagd naar hun verwachtingen van huidige en toekomstige journalisten.

(24)

24

5 Onderzoeksresultaten: enquête

Het veldonderzoek van dit rapport bestaat uit een enquête en een interviewreeks met achttien

hoofdredacteuren. De resultaten geven een beeld van de verwachtingen van hoofdredacteuren van een gevarieerde selectie van bedrijven in de Nederlandstalige journalistiek, op het gebied van toekomstige journalisten. In dit hoofdstuk bespreek ik hoe de enquête is ingevuld, door wie deze is ingevuld en wanneer dit precies is gedaan. Deze gegevens vormen de kwantitatieve resultaten van mijn onderzoek.

5.1 Dataverzameling en respons

Een jaar geleden, in mei 2013, heb ik op de website Thesistools.nl een eerste versie van een digitale vragenlijst aangemaakt. Deze vragenlijst is te vinden in de bijlage van dit onderzoeksrapport. Het maken van de enquête was geen moeilijke opgave, omdat ik in mijn Plan van Aanpak al veel deelvragen had geformuleerd die bijna direct in de enquête gezet konden worden. De uiteindelijke enquête is tot stand gekomen met hulp en feedback van mijn sparringpartner, Alexander Pleijter. De eerste versie ging op 29 mei 2013 online en is vervolgens in totaal 47 keer afgenomen, gedurende een periode van drie maanden. Na dit tijdsbestek verloopt een enquête op Thesistools.nl. Hierna maakte ik een tweede versie, waarbij vraag 15 van een extra antwoordmogelijkheid is voorzien en enkele kleine wijzigingen zijn doorgevoerd, zoals spelling en volgorde. Ook deze versie heeft drie maanden online gestaan. Deze tweede versie vindt u tevens in de tweede bijlage van dit onderzoeksrapport.

De uitnodiging om de vragenlijst in te vullen verliep via de e-mail, waarin ik aan de hand van een

begeleidende brief de hoofdredacteuren persoonlijk uitnodigde om deel te nemen aan mijn onderzoek en op de link naar mijn enquête te klikken. Voordat ik de uitnodigingen per e-mail opstuurde, heb ik getracht om zoveel mogelijk hoofdredacteuren telefonisch te bereiken, om zo de kans dat de enquête ingevuld zou worden te vergroten. Het verzamelen van de e-mailadressen en telefoonnummers van de respondenten was een tijdrovende opgave. Tussen november 2012 en mei 2013 heb ik gemiddeld twee dagen per week het internet afgestruind voor namen, e-mailadressen en telefoonnummers van hoofdredacteuren in Nederland. Via de zoekmachine van Google belandde ik al snel op enkele handige websites die een groot overzicht aanbieden van Nederlandse media, zoals B9.nl en Kranten.startpagina.nl. Nadat ik een

behoorlijke database had opgebouwd van contactgegevens en de enquête eenmaal klaar had in mei 2013, ben ik aan de slag gegaan met het verspreiden.

Gedurende zes maanden in totaal, tussen mei 2013 en november 2013, hebben de eerste en tweede versie van mijn enquête online gestaan. In dit halfjaar heb ik, met regelmatige onderbreking, gemiddeld één á twee dagen per week de gehele dag achter de telefoon gezeten en uitnodigingen verstuurd naar

hoofdredacteuren door het hele land. Vaker niet dan wel lukte het om een hoofdredacteur direct aan de lijn te krijgen. Als dit het geval was, vroeg ik deze persoon of ik mijn enquête op mocht sturen. In de gevallen dat ik een hoofdredacteur telefonisch te pakken kreeg, werd de enquête bijna altijd daadwerkelijk ingevuld. Dit gold niet voor de hoofdredacteuren die ik niet telefonisch wist te bereiken. In zo’n acht van de tien gevallen kreeg ik dezelfde reacties te horen; niet aanwezig, te druk of liever via de e-mail. Hierna stuurde ik toch altijd de uitnodigingen naar de hoofdredacteur en waar mogelijk naar zijn of haar

persoonlijke e-mailadres, met de naam van de hoofdredacteur bovenaan de uitnodiging. Tevens noteerde ik welke hoofdredacteuren ik wel en niet had gesproken en, indien het de eerste keer niet lukte, probeerde

(25)

25

ik het op een andere dag een tweede keer. Op één dag belde ik gemiddeld tussen de zeventig en tachtig telefoonnummers van kranten, tijdschriften, radio- en televisieomroepen, websites, weekbladen en vakbladen, van zowel nationaal, regionaal als lokaal niveau. In totaal heb ik tussen de vijfhonderd en zevenhonderd telefoonnummers gebeld. Alle media zijn in mijn benadering redelijk evenredig verdeeld, hoewel de tijdschriften en kranten in grotere getale zijn vertegenwoordigd dan radio- en

televisieomroepen. Deze media zijn dus logischerwijs ook meer vertegenwoordigd in mijn enquêteresultaten dan de radio- en televisieomroepen.

De enquête (de eerste en tweede versie samen) is in totaal 179 keer ingevuld. Van dit aantal respondenten zijn er 97 hoofdredacteur en 26 adjunct-hoofdredacteur. Ook managers of supervisors (34),

eindredacteuren (12) en P&O-medewerkers (9) van journalistieke bedrijven zijn vertegenwoordigd bij de respondenten. Mijn gestelde voorwaarde om de enquête in te vullen hield in dat de respondent

zeggenschap moest hebben over het wel of niet aannemen en ontslaan van journalisten. Alleen hierdoor zou de uitslag van mijn enquête representatief zijn voor mijn onderzoek. Van alle 179 respondenten is het grootste gedeelte werkzaam bij een tijdschrift; 98. Een kleiner deel werkt bij een krant (55) en de overige respondenten werken bij een televisieomroep (8), radio-omroep (5) of een ander journalistiek bedrijf (13). Een groot deel van de respondenten (74) combineert al deze genoemde media met werkzaamheden voor een website, hoogstwaarschijnlijk die van hetzelfde bedrijf. De vragenlijst is bij elke vraag zo goed als volledig ingevuld. De volgende tabel geeft de variatie in de media van de respondenten aan die de enquête hebben ingevuld.

5.2 Kwantitatieve resultaten

De enquête bestaat uit 26 meerkeuzevragen, waarbij afwisselend één of meerdere antwoorden mogelijk zijn, en een open vraag. Verder is de vragenlijst opgedeeld in de volgende categorieën: schooldiploma, werkervaring, kennis- en specialisatieniveau, secundaire kenmerken, freelance versus vaste medewerkers

Mediavariatie respondenten

Totaal: 179

Tijdschrift (55%) Krant (31%) TV-omroep (4%) Radio-omroep 3%) Anders (7%)

(26)

26

en achtergrondvragen. De resultaten die uit de ingevulde gegevens naar voren zijn gekomen volgen in de volgende zeven deelparagrafen.

5.2.1 Schooldiploma

Het eerste onderwerp dat ik aankaart in de enquête is het belang van het schooldiploma binnen de journalistiek. Door vragen te stellen over hoeveel journalisten in het bezit zijn van een schooldiploma, het verschil tussen een journalistiek diploma en diploma’s met andere specialisaties en het belang van een diploma voor de kans op een baan, kan er een beeld geschetst worden van de verwachtingen die werkgevers hebben op dit gebied. De volgende grafiek geeft aan hoeveel journalisten in Nederland daadwerkelijk in het bezit zijn van een journalistiek diploma. De vraag is in totaal 179 keer beantwoord, dus door alle respondenten.

Uit de antwoorden van de respondenten blijkt dat bij 59% van alle redacties de helft of minder van de journalisten een schooldiploma uit de journalistiek in hun bezit hebben. Ongeveer 38% van de respondenten hebben op hun redactie wel een merendeel aan journalisten met een journalistiek

schooldiploma in dienst. Slechts in 18,44% van alle gevallen hebben echt alle journalisten een journalistiek diploma.

Bij de tweede vraag moet de respondent aangeven hoe belangrijk hij of zij een journalistiek schooldiploma voor een journalist vindt. Uit de antwoorden blijkt dat het merendeel van de respondenten (52.8%) een journalistiek schooldiploma wel belangrijk vindt, maar niet essentieel. Zie de grafiek hieronder, waar het belang van een schooldiploma op een schaal van 1 tot 10 (op de X-axis) wordt afgebeeld tegen de frequentie van het gegeven antwoord (op de Y-axis).

Bezit journalistiek diploma

(Bijna) allemaal (18.44%) Een meerderheid (19.55%) De helft (18.44%) Een minderheid (26.26%) (Bijna) niemand (14.53) Geen idee (2.79%)

(27)

27

Een kwart van alle redacties (25.84%) vindt een journalistiek schooldiploma van gematigd belang, dus ‘niet nodig maar wel handig’. De overige 21.35% van alle respondenten vindt een schooldiploma in de journalistiek onbelangrijk.

Uit de antwoorden van de vragen die hierop volgen blijkt dat bij het grootste deel van de respondenten (32.96 %) een journalistiek schooldiploma soms het verschil maakt bij een sollicitatie. Voor een kwart van alle respondenten maakt een sollicitant met een schooldiploma niet meer kans op een baan en voor nog een kwart is dit ‘vaak wel’ het geval. Op een minderheid van de Nederlandse redacties (16.2%) maakt een journalistiek schooldiploma ‘altijd’ het verschil. Meer dan de helft (51.96%) van de respondenten geeft de voorkeur aan een diploma journalistiek ten opzichte van andere schooldiploma’s. 36.31% geeft aan dat de voorkeur uitgaat naar een schooldiploma in een specialisme, zoals economie, politiek of sport.. Een redelijk groot deel van de respondenten(15.08%) heeft geen voorkeur.

In de volgende vragen worden de respondenten aan de tand gevoeld over hun verwachtingen op het gebied van het opleidingsniveau van journalisten. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de meeste respondenten een voorkeur uitspreken voor journalistieke studenten op HBO-niveau (64.08%).

Daarnaast neemt meer dan de helft (53.07%) ook graag universitaire studenten in dienst. Slechts 1.12 % van alle respondenten spreekt een voorkeur uit voor sollicitanten met een schooldiploma op MBO-niveau. De overige 6.15% van de respondenten hebben geen mening over het niveau van de diploma’s. De meeste respondenten in Nederland hebben geen voorkeur voor studenten van een bepaalde hogeschool (78.77%). De overige redacties hebben een verdeelde mening; Hogeschool Utrecht (11.73 %), Hogeschool Windesheim (7.26%) en de Fontys Hogeschool Journalistiek (6.15%) genieten een hele kleine voorkeur ten opzichte van de Hogeschool van Amsterdam (3.35%) en de Christelijke Hogeschool Ede (2.79%). Uit de resultaten blijkt verder dat de meeste respondenten géén bepaalde voorkeur hebben voor studenten van een bepaalde universiteit (83.24%). De overige stemmen zijn wederom vrij evenredig verdeeld. De PDOJ Erasmus Universiteit Rotterdam (5.59%), de Universiteit van Amsterdam (5.59%) en

0 10 20 30 40 50 60 70 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Belang schooldiploma [schaal 1 tot 10]

Frequentie

(28)

28

de Rijksuniversiteit Groningen (5.03%) krijgen iets meer stemmen dan de Universiteit Leiden (3.35%), de Vrije Universiteit van Amsterdam (1.68%) en de Radboud Universiteit Nijmegen (ook 1.68%).

5.2.2 Werkervaring

Het tweede onderwerp van de enquête behandelt het belang van werkervaring. De respondenten die deze vraag hebben beantwoord zijn in drie categorieën op te delen; een derde (28.09%) van de respondenten vereist altijd werkervaring van een nieuwe sollicitant, een derde (34.83%) eist niet altijd werkervaring, maar wel vaak en de andere 34.27% van alle respondenten zegt ‘soms’ werkervaring te eisen, vaker niet dan wel. Een kleine 2.81% zegt ‘nooit’ werkervaring te eisen van solliciterende journalisten. In de volgende grafiek staat het belang van werkervaring op een schaal van 1 tot 10, waarbij 10 gelijk staat aan ‘heel belangrijk’ en 1 gelijk staat aan ‘totaal onbelangrijk’, afgetekend tegen de frequente waarmee dit getal is geantwoord door de 178 respondenten die deze vraag hebben beantwoord.

Op een schaal van 1 tot 10 geven de meeste respondenten met een 8 (25%), een 7 (23.3%), een 9 (17.61%) en zelfs een 10 (10.8%) aan dat zij werkervaring bij een sollicitant erg belangrijk vinden. Een klein deel van de respondenten (11.36%) geeft met een 6 aan dat werkervaring niet heel belangrijk is. De frequentielijn is dalende naarmate het cijfer lager wordt; dat wil zeggen dat de lage cijfers het minste zijn beantwoord. De minste stemmen zijn voor de getallen onder de 5 (samen 11.94%).

Op het gebied van stages heb ik onder de noemer ‘werkervaring’ ook een aantal vragen gesteld in de enquête. Bijna alle redacties in Nederland werken met stagiaires; een overtuigende 83.52%. De overige 16.48% van redacties hebben nog nooit een stagiaire aangenomen. De respondenten geven hun stagiaires over het algemeen prima cijfers, voornamelijk een 7 (46.62%) of een 8 (29.73%). Verder is 11.42% van de hoofdredacteuren net tevreden met een 6 en scoort een klein aantal stagiaires een 5 of lager (samen 9.46%). Een totaal van vier van de 148 respondenten geeft hun stagiaires een 9 of een 10 voor hun stageperiode, beiden 1.35% van het totaal.

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Belang werkervaring [schaal 1 tot 10]

Frequentie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In periode een en twee mogen alleen de leerlingen die voldoende scoren voor de dia- gnostische toets de week erna op voor de echte toets.. Zij moeten bij de echte toets weer

∆ΕΛ. Αυτό σηµαίνει ότι µόνο µια ιστοσελίδα µε το συγκεκριµένο όνοµα µπορεί να υπάρχει στο ∆ΕΛ. Βέβαια, καθώς διάφορα σχέδια καλύπτουν διάφορες πλευρές

1.7 De kandidaat kan de wettelijke regelgeving met betrekking tot de overige administratieve verplichtingen van de werkgever en de werknemer toepassen in een concrete situatie.*). 2

Diploma’s/getuigschriften van de volgende beroepsopleidingen kwalificeren voor de functie van pedagogisch medewerker in de dagopvang en BSO/NSO, indien dit diploma/getuigschrift

Tot nu toe is duidelijk geworden dat werkgevers in hun vacatures niet of nauwelijks differentiëren tussen bachelor en master, en hun opleidingseisen blijven formuleren in termen

1.9 De kandidaat weet wat projectmatig werken inhoudt. *) x 1.10 De kandidaat kan het belang van projectmatig werken toelichten. x 1.11 De kandidaat kan de samenhang tussen

Figuur 7.4: Sector Techniek: percentage behaalde diploma’s (herinschrijvers) na nominale studieduur plus één jaar, in bekostigde voltijd hbo-bacheloropleidingen, naar

Vanaf de groep die in 2009 begon met de opleiding tot en met de groep van 2011 was er bij de studenten met een niet-westerse achtergrond, zowel in de ulo's als in het gehele