• No results found

Een wisselend beleid: Een onderzoek naar de reacties uit het Nederlandse parlement en de regering op de Biafra-oorlog

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een wisselend beleid: Een onderzoek naar de reacties uit het Nederlandse parlement en de regering op de Biafra-oorlog"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een wisselend beleid

Een onderzoek naar de reacties uit het Nederlandse parlement en de regering op

de Biafra-oorlog

Tom Ramaker 11154411

Masterscriptie Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen Begeleider: Dhr. dr. Ruud van Dijk

Tweede lezer: Dhr. dr. Rimko van der Maar 30 juni 2017

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Hoofdstuk I: Een militaire confrontatie in Zuidoost-Nigeria 10

1.1 ‘Oorlog van of met betrekking tot burgers’ 10

1.2 De Biafra-oorlog in internationaal verband 15

1.3 Nederland en de Biafra-oorlog 19

Hoofdstuk II: De Nederlandse wapenleveranties 22

2.1 Verdeeldheid in het parlement 22

2.2 Wapenleveranties door overheidsbedrijven 24

2.3 Protesten uit de oppositie 27

2.4 Kritiek op de rol van het buitenland 29

Hoofdstuk III: De erkenning van de ‘Republiek Biafra’ 33

3.1 Kenmerken van een staat 34

3.2 Verdeeldheid in de oppositie 35

3.3 Een eenduidige reactie van de regering 37

3.4 Reacties uit het buitenland 39

Hoofdstuk IV: De Nederlandse humanitaire hulpverlening 41

4.1 Biafraanse en Nigeriaanse voorstellen voor de voedseltoevoer 42

4.2 De bijdrage van de regering 44

4.3 Particuliere initiatieven 48

4.4 De bijdragen van de bondgenoten 51

Conclusie 54

(3)

Inleiding

Na veertig jaar is de [Nigeriaanse] bevolking nog altijd niet in het reine gekomen met de burgeroorlog. De littekens van het gedwongen huwelijk blijven zichtbaar en daar schrik ik best wel een beetje van1

Aad van den Heuvel, oud-verslaggever voor het actualiteitenprogramma KRO Brandpunt, reisde in de zomer van 2011 af naar ‘de Biafra’. Van den Heuvel besloot ruim veertig jaar na zijn eerste bezoek aan deze regio terug te keren om twee vragen te beantwoorden, namelijk: ‘wat hebben we geleerd van de oorlog?’ en ‘wat hebben we geleerd van de hulpverlening?’.2

De conclusie drong zich op dat de massale medemenselijkheid van de Nederlandse bevolking de oorlog met één jaar verlengde.3 De Biafra-oorlog legde voor het eerst bezwaren bloot tegen

het nut van (humanitaire) hulpverlening. Het bleek evenwel een heikele kwestie, want het was inhumaan de Biafranen aan hun lot over te laten en een zekere hongerdood te laten sterven. In een interview bij het praatprogramma Pauw & Witteman op 14 december 2011 benoemde Van den Heuvel drie punten waaruit bleek dat de gevolgen van de oorlog verder reikten dan de Nigeriaanse landsgrenzen. De Franse zendingsarts Bernard Kouchner besloot na afloop van de burgeroorlog Médecins Sans Frontières (Artsen zonder Grenzen) op te richten.4 Het

Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) was als neutrale humanitaire instelling aanwezig in Biafra, maar mocht nooit zonder mandaat van de Nigeriaanse autoriteiten hulpverlenen aan de slachtoffers. Kouchner kon zich niet vereenzelvigen met deze werkwijze en stelde dat alle slachtoffers medische zorg verdienden. Desnoods opereerde de organisatie tegen de wil van de regering. Het tweede aspect dat de aandacht trok, betrof het feit dat de honger op tv werd uitgezonden. De reportages zorgden voor een storm van verontwaardiging en de Nederlandse bevolking besloot en masse geld te storten op giro 400.5 Ten slotte sprong

het dodenaantal in het oog. De combinatie van structurele oorlogsvoering en uithongering leidde de dood van een à drie miljoen mensen in.6 De groeiende vluchtelingstroom maakte de

chaotische situatie compleet. Na Biafra werd door de samenwerkende hulporganisaties gesteld dat deze oorlog als voorbeeld moest dienen dat zoiets nooit meer plaats mocht hebben. 1 Brandpunt, ‘Terug naar Biafra’ (versie 18 december 2011), https://www.npo.nl/brandpunt/18-12-2011/KRO_1495293/WO_KRO_796210 (22 mei 2017).

2 Brandpunt, ‘Terug naar Biafra’.

3 De Nederlandse voedselzendingen zorgden ervoor dat minder mensen stierven. Het Biafraanse leger werd zodoende in staat gesteld de duur van de oorlog te verlengen. Er bleven immers meer mannen in leven die de wapens oppakten tegen het regeringsleger.

4 Pauw & Witteman, ‘Aad van den Heuvel ging voor het eerst sinds 1969 terug naar Biafra’ (versie 14 december 2011), http://programma.vara.nl/pauwenwitteman/media/83416 (22 mei 2017).

5 Pauw & Witteman, ‘Aad van den Heuvel ging voor het eerst sinds 1969 terug naar Biafra’. 6 C. van Baalen en J. van Merriënboer, Polarisatie en hoogconjunctuur. Het kabinet-De Jong

(4)

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog raakte een nationalistisch sentiment in zwang in de ‘Kolonie en Protectoraat Nigeria’.7 In het noorden en zuiden ontstonden bewegingen die

streefden naar een mate van autonomie. Groot-Brittannië besloot de onafhankelijkheidswens op 1 oktober 1960 te honoreren en de Federale Republiek Nigeria (FRN) was met dit besluit een feit.8 In de vroege jaren zestig werd het land gezien als een voorbeeld voor het continent.

De parlementaire democratie vierde hoogtij en de economische vooruitzichten waren gunstig. Het potentieel van het Afrikaanse land werd door buitenlandse multinationals ingezien, want zij wilden investeren in de Nigeriaanse economie en met name in de Nigerdelta. In de delta van de rivier de Niger was de op een na grootste oliereserve van Afrika ontdekt (29 procent).9

Met de inkomsten uit de verkoop van deze grondstof werden de overheidsuitgaven betaald. De economie was sterk afhankelijk van de olieproductie en dat bracht risico’s met zich mee, want het inklappen van de oliemarkt resulteerde in de definitieve doodsteek van de economie. Er speelden binnen- en buitenlandse belangen in de oliehandel. Westerse overheidsbedrijven speelden een substantiële rol in de Nigerdelta, zo ook de Brits-Nederlandse multinational Shell-BP. Het was de vraag of de economische belangen invloed hadden op de stellingname van de Nederlandse oppositie en regering tijdens de burgeroorlog.

In de tweede helft van de jaren zestig stapelden de problemen zich in rap tempo op. Nigeria bleek een ongeorganiseerde mengelmoes met 54 miljoen inwoners, 250 etniciteiten en 5000 dialecten.10 De etnische, religieuze en politieke tegenstellingen bleken onoverkomelijk

en in 1966 bereikten de spanningen tussen de islamitische Hausa-Fulani en christelijke I(g)bo een voorlopig hoogtepunt. Een pogrom in het islamitische noorden resulteerde in de dood van 30 duizend Ibo’s en een vluchtelingenstroom richting het stamgebied Biafra.11 In een reactie

op de vervolgingen besloot de Biafraanse gouverneur op 30 mei 1967 de onafhankelijke ‘Republiek Biafra’ uit te roepen. De Nigeriaanse autoriteiten probeerden de afscheiding ongedaan te maken door het regeringsleger militair in te laten grijpen. Met dit besluit was de Biafra-oorlog een feit. De oppositiepartijen in Nederland maanden de regering op te treden. De binnen- en buitenlandse politiek in de jaren zestig

Nederland werd in de jaren zestig geregeerd door maar liefst vijf centrumrechtse kabinetten,

te weten De Quay (1959-63), Marijnen (1963-65), Cals (1965-66), Zijlstra (1966-67) en De Jong (1967-71). De Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en Katholieke Volkspartij (KVP) vormden het motorblok van deze regeringen. Het kabinet-Cals bestond uit de KVP (50),

7 J.S. Coleman, Nigeria: Background to Nationalism (Los Angeles 1958) 5.

8 J.J. Stremlau, The International Politics of the Nigerian Civil War, 1967-1970 (Princeton 1977) xv. 9 A.A. Kadafa, ‘Oil Exploration and Spillage in the Niger Delta of Nigeria’, Civil and Environmental

Research 23 (2012) 38.

10 Stremlau, The International Politics of the Nigerian Civil War, 56.

(5)

PvdA (43) en ARP (13).12 In eerste instantie trachtte de KVP een regering te formeren met de

ARP en Christelijk-Historische Unie (CHU), maar deze combinatie kwam slechts uit op 76 zetels.13 De KVP wilde meer zekerheid inbouwen en besloot de PvdA uit te nodigen deel te

nemen aan het kabinet. Met de PvdA in de gelederen werd een sociaal beleid gevoerd. De uitwassen van de welvaartsstaat werden zoveel mogelijk tegengegaan (ongelijkheid), maar deze koers had schadelijke effecten voor het financieel-economische beleid. Tijdens de algemene en politieke beschouwingen van 1966 diende een crisis zich aan. In de nacht van 13 op 14 oktober 1966 uitte Norbert Schmelzer (KVP) kritiek op de rijksbegroting voor het jaar 1967.14 Een deel van de KVP-fractie deelde deze zorgen. Het was ongebruikelijk dat een

regeringspartij openlijk kritiek leverde op het kabinetsbeleid. Premier Cals beschouwde de zorgen als een motie van wantrouwen en besloot zijn ontslag in te dienen bij koningin Juliana. Jelle Zijlstra (ARP), demissionair minister van Financiën, werd voorlopig aangesteld als minister-president.15 Het overgangskabinet werd belast met de taak nieuwe verkiezingen uit te

schrijven voor het begin van 1967.

De verkiezingen van 1967 zorgden voor een aardverschuiving in Den Haag. De KVP (-8) en PvdA (-6) werden afgestraft door de kiezer. De Boerenpartij van Hendrik Koekoek en D66 van Hans van Mierlo profiteerden van dit verlies. Beide partijen wisten uit het niets zeven zetels te pakken.16 De verkiezingen wezen evenwel uit dat de KVP de grootste bleef.

Het was aan de KVP een poging te wagen een kabinet te formeren. Jelle Zijlstra werd als kanshebber getipt voor het premierschap, maar hij werd president van de Nederlandsche Bank (DNB).17 De minister van Defensie, Piet de Jong (KVP), kwam in het vervolg in beeld. Na

een korte formatie werd het kabinet-De Jong op 5 april beëdigd.18 De KVP, ARP, CHU en

VVD stonden voor het lastige karwij binnen- en buitenlandse problemen het hoofd te bieden. Inflatie, een democratisering van het universiteitsbestuur van de UvA en talloze brandhaarden liepen als een rode draad door de periode 1967-71. Het was een uiterst turbulente periode, maar het kabinet wist zonder grote crises de eindstreep te halen. De PvdA probeerde als leidende oppositiepartij de stabiliteit van de regering aan het wankelen te brengen (partijen tegen elkaar uitspelen), maar slaagde hier niet in.19 De verkiezingen van 1971 zorgden voor

12 J. Bosmans en A. van Kessel, Parlementaire geschiedenis van Nederland (Nijmegen 2010) 113. 13 Bosmans en Van Kessel, Parlementaire geschiedenis van Nederland, 113.

14 Nederlands Dagblad, ‘”De Nacht” was in 1966 onvermijdelijk’ (versie 13 oktober 1976),

http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572208:mpeg21:a0118 (19 juni 2017). 15 Bosmans en Van Kessel, Parlementaire geschiedenis van Nederland, 116.

16 J.W. Brouwer, ‘Hergroepering der partijen’, in: Van Baalen en Van Merriënboer, Polarisatie en

hoogconjunctuur, 59.

17 P. de Hen, ‘DNB-president Zijlstra: Politiek niet altijd probleemloos’ (versie 7 juli 2015),

http://www.elsevierweekblad.nl/Economie/blogs/2015/7/DNB-president-Zijlstra-politiek-niet-altijd-probleemloos-1788320W/ (19 juni 2017).

18 Nieuwsblad van het Noorden, ‘”Mijnheer Biesheuvel, u geeft het te vlug op”, zei Juliana’ (versie 30 mei 1994), http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011005097:mpeg21:a0357 (19 juni 2017). 19Bosmans en Van Kessel, Parlementaire geschiedenis van Nederland, 122.

(6)

het opschudden van het politieke bestel. De KVP verloor nog eens zeven zetels en kwam op het historisch lage zetelaantal van 35 uit.20 Het politieke landschap was in een tijdsbestek van

vijftien jaar compleet veranderd. In 1971 namen veertien partijen zitting in de Tweede Kamer (tegenover zeven in 1956). Deze uitslag symboliseerde het hoogtepunt van de polarisatie.21

De Nederlandse positie op het wereldtoneel was in dit decennium aan verandering onderhevig. Het land kende een lange koloniale traditie die terugliep tot de zeventiende eeuw, maar met de officiële soevereiniteitsoverdracht van Nederlands-Nieuw-Guinea in 1962 kwam een abrupt einde aan de betrokkenheid in Zuidoost-Azië.22 De middelgrote mogendheid van

weleer bleef achter zonder noemenswaardige koloniale inboedel. Historicus James Kennedy schrijft in Nieuw Babylon in aanbouw dat Nederland een identiteitscrisis te voorduren kreeg.23

Het kabinet-De Quay probeerde in het decennium van omvangrijke culturele veranderingen een aanpassing teweeg te brengen in de buitenlandpolitiek. Minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns (KVP) gaf te kennen dat de regering een brugfunctie wenste te vertolken tussen arme en rijke landen, maar het eerste initiatief verandering teweeg te brengen kwam voort uit de bevolking.24 In de jaren zestig schoten actiegroepen en landencomités als paddenstoelen uit

de grond. De morele wil humanitaire hulp te verlenen aan de derde wereld was groot, want rondvraag wees in 1965 uit dat 94 procent van de Nederlandse bevolking voorstander was van ontwikkelingssamenwerking.25 De centrumrechtse kabinetten bleven aanvankelijk achter,

maar na enige aansturing vanuit de Tweede Kamer bestond hier de notie dat een koers richting een rechtvaardige politiek ten aanzien van de derde wereld gewenst was. Peter Malcontent bepleit in Op kruistocht in de derde wereld dat Nederland vanaf de tweede helft van de jaren zestig langzaam maar zeker een actievere rol op het terrein van mensenrechten speelde.26 In de parlementaire beraadslagingen werd voortaan ruchtbaarheid gegeven aan een

thema als ontwikkelingshulp, vredesoperaties of wapenbeheersing. In deze scriptie wordt onder meer vastgesteld of de economische belangen van het bedrijfsleven zwaarder wogen in de debatten of dat juist het humanitaire aspect de boventoon ging voeren in de politiek. Hoofdvraag

20 Bosmans en Van Kessel, Parlementaire geschiedenis van Nederland, 123.

21 M. Swaan, ‘Tussen Doorbraak en Polarisering: Een analyse van de verkiezingsstrijd tussen de KVP en de PvdA in 1956 en 1967’ (versie onbekend), http://odur.let.rug.nl/avalon/Politieke

%20Partijen/Resultaten/Partijen/kvp-pvda56/KVP-PVDA56.htm (19 juni 2017).

22 Het Vrije Volk, ‘Indonesiërs maken in Nieuw-Guinea een goede indruk’ (versie 30 oktober 1962),

http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010953980:mpeg21:a0209 (19 juni 2017).

23 J. Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw: Nederland in de jaren zestig (Amsterdam 1995). 24 S. Keulen, Monumenten van beleid: De wisselwerking tussen Nederlands rijksoverheidsbeleid,

sociale wetenschappen en politieke cultuur, 1945-2002 (Hilversum 2014) 105.

25 M. Kuitenbrouwer, De ontdekking van de derde wereld: Beeldvorming en beleid in Nederland,

1950-1990 (Den Haag 1994) 129.

26 P.A.M. Malcontent, Op kruistocht in de derde wereld: De reacties van de Nederlandse regering op

ernstige en stelselmatige schendingen van fundamentele mensenrechten in ontwikkelingslanden, 1973-1981 (Utrecht 1998) 38.

(7)

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt als volgt: Hoe werd door het Nederlandse parlement en de regering gereageerd op de Biafra-oorlog? In de periode 6 juli 1967 tot 15 januari 1970 werd een burgeroorlog uitgevochten in Nigeria. In deze scriptie wordt het onderzoeksgebied grotendeels beperkt tot deze periode, maar in het eerste hoofdstuk wordt kort stilgestaan bij de voorgeschiedenis en in het vierde hoofdstuk wordt de nasleep van het conflict beschreven. In de oorlogsjaren 1968 en 1969 bereikten de gevechtshandelingen een ongekende intensiteit. Dagelijks stierven duizenden mensen als gevolg van de constante golf aan bombardementen en chronische honger. Om tot een antwoord te komen op de hoofdvraag is dit onderzoek onderverdeeld in vier hoofdstukken. In het theoretisch kader wordt het historiografische debat in kaart gebracht en in de inhoudelijke hoofdstukken wordt in chronologische volgorde stilgestaan bij de wapenleveranties, het erkenningsvraagstuk en ten slotte de hulpverlening. De diverse reacties uit het Nederlandse parlement en de regering lopen als een rode draad door de scriptie, maar hierbij kan niet voorbijgegaan worden aan de reacties van de bevolking en de bondgenoten. Beide actoren hadden invloed op het besluitvormingsproces. Op basis van zowel primair als secundair bronnenmateriaal wordt het mogelijk een antwoord te geven op de hoofdvraag.

Deze scriptie is tot stand gekomen omdat in Nederland weinig historisch onderzoek is uitgevoerd naar de parlementaire reacties op de Biafra-oorlog. Op basis van primaire bronnen uit het Nationaal Archief en van de Staten-Generaal wordt een beeld geschetst van de reacties van de oppositie en regering. De substantiële bijdragen in zowel positieve als negatieve zin springen in het oog. De wapenleveranties en omvangrijke hulpacties vormden de pijlers van het overheidsbeleid, maar worden in de secundaire literatuur slechts zijdelings aangestipt. In de literatuur wordt het conflict voornamelijk in verband gebracht met het ondraaglijke lijden van de Biafranen en de kenmerken van de oorlog, te weten het dodenaantal en de (militaire) strategieën van het regeringsleger. Op basis van deze bevindingen is het gerechtvaardigd onderzoek uit te voeren naar de verschillende reacties uit het parlement op de oorlog.

Hoofdstukken

Om tot een antwoord te komen op de hoofdvraag is deze scriptie onderverdeeld in maar liefst vier hoofdstukken. In het theoretisch kader wordt het debat over de minimale voorwaarden en oorzaken van een burgeroorlog in kaart gebracht. Er wordt beoordeeld of het militaire conflict in Biafra het predicaat burgeroorlog verdient en welke oorzaken een doorslaggevende rol speelden bij het ontstaan van het conflict. De bijdrage van de internationale gemeenschap wordt eveneens behandeld: hoe werd in internationaal verband tegen het conflict aangekeken? De Sovjet-Unie (S-U) wilde de communistische invloedssferen in de jaren zestig en zeventig uitbreiden naar Afrika. De Russen hoopten met deze strategie de Amerikanen dwars te zitten. In de bondgenootschappen werd intussen onderhandeld over het associatievraagstuk. De

(8)

vraag drong zich op of de Nederlandse stellingname op trans-Atlantische volgzaamheid duidde of een eigen visie.

In het tweede hoofdstuk wordt de (in)directe militaire bijdrage van de Nederlandse regering onder de aandacht gebracht. In eerste instantie wordt de vraag opgeworpen met welke factie het parlement zich associeerde. Op 6 juli 1967 ging de burgeroorlog van start en de oppositie en regering spraken zich uit over de factie die zij steunden. Het was de vraag of het parlement zich eenduidig achter een van de strijdende partijen opstelde. In het vervolg wordt bekeken hoe in internationaal verband stelling werd genomen. Kwamen de westerse bondgenoten tot een gemeenschappelijke koers of bestond hier een duidelijke tegenstelling? Het tweede hoofdstuk loopt door tot 6 juni 1968. Op die dag vond een stemming plaats over het opschorten van nieuwe wapenleveranties aan het Nigeriaanse regeringsleger. De stemming had belangrijke implicaties voor het vervolg van het intrastatelijke conflict. In dit hoofdstuk wordt gebruikgemaakt van het bronnenmateriaal uit het Nationaal Archief. Het code-archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt over een overzicht van de Nederlandse export richting Lagos en interne memo’s tussen de betrokken bewindslieden. Een analyse van de primaire bronnen maakt het mogelijk een antwoord te formuleren op bovenstaande vragen.

Het derde hoofdstuk staat in het teken van de (eventuele) erkenning van Biafra door het Nederlandse parlement. In juni 1968 kwam het erkenningsvraagstuk op de agenda te staan in het parlement. Aan de hand van de Handelingen van de Staten-Generaal wordt het mogelijk een beeld naar voren te brengen van de parlementaire beraadslagingen. In dit hoofdstuk wordt de vraag gesteld of de oppositie en regering op een lijn zaten wat betreft de erkenning van de Republiek Biafra. De kwestie bereikte een hoogtepunt op 10 oktober 1968, want op die dag vond een stemming plaats in de Tweede Kamer die in binnen- en buitenland met interesse werd gevolgd. De stemming had mogelijk grote gevolgen voor het vervolg van het conflict. Tevens wordt gekeken naar de discussie in het buitenland over erkenning. Dit hoofdstuk is grotendeels tot stand gekomen met Kamerverslagen, want tijdens de politieke en financiële beschouwingen van 1968 werd uitgebreid stilgestaan bij de burgeroorlog.

In het vierde en laatste hoofdstuk wordt de bijdrage van het Nederlandse parlement aan de humanitaire hulpverlening in kaart gebracht. De Biafraanse en Nigeriaanse autoriteiten bleken niet in staat een duurzame oplossing te vinden voor de hulpverlening. In de periode oktober 1968 tot januari 1970 werd een beroep gedaan op de internationale gemeenschap. In dit hoofdstuk worden een aantal vragen opgeworpen over het optreden van het parlement. Welke positie nam het parlement in ten aanzien van de hulpverlening? Het was de vraag of oppositie en regering tot overeenstemming kwamen over de te volgen koers. In dit hoofdstuk worden de particuliere initiatieven (ter voorkoming van de hongerdood van de bevolking) eveneens onder de loep genomen. Wie was verantwoordelijk voor het particuliere initiatief en

(9)

stonden deze acties los van de inspanningen in het parlement? Ten slotte worden de bijdragen van de bondgenoten bekeken. Hoe werd de hulpverlening in deze landen vormgegeven? Aan de hand van deze bevindingen kan een vergelijking tussen de bondgenoten worden gemaakt. In dit hoofdstuk wordt veel gebruikgemaakt van primair bronnenmateriaal. In de documenten van het Nationaal Archief is het briefverkeer tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en ministerie van Ontwikkelingssamenwerking ondergebracht.

Bronnen

In dit onderzoek wordt veelvuldig gebruikgemaakt van het primaire bronnenmateriaal van het Nationaal Archief in Den Haag. Een deel van het archiefmateriaal van respectievelijk de Nederlandse ambassade in Lagos, het ministerie van Buitenlandse Zaken, de ministerraad en het kabinet van de minister-president is hier ondergebracht. In het Nationaal Archief wordt informatie vergaard over de wapenleveranties, de exacte bedragen van de hulpverlening en de betrekkingen met de Nigeriaanse autoriteiten. Een van de bezwaren tegen het gebruik van deze bron is het feit dat nauwelijks sprake is van context. De memo’s vormen in veel gevallen een reactie op eerder verzonden berichten, maar die berichten bleken in lang niet alle gevallen opgenomen in dezelfde archiefmap. Tevens wordt in deze scriptie verwezen naar de verslagen van de vergaderingen in de Eerste en Tweede Kamer (ofwel de Handelingen). Het digitale archief van de Staten-Generaal geeft toegang tot het parlementaire besluitvormingsproces aangaande ‘de Biafra’. Alle Kamerstukken, Kamervragen en Kamerverslagen in de periode 1814-1995 zijn toegankelijk. In de scriptie worden vooral de Handelingen in kaart gebracht, want deze primaire bronnen vormen een gedetailleerde weergave van het parlementaire debat. Ter aanvulling van bovenstaande bronnen worden enige standaardwerken over de oorlog en het kabinet-De Jong geraadpleegd. In Polarisatie en hoogconjunctuur van Carla van Baalen en Johan van Merriënboer wordt de positie van het kabinet-De Jong tijdens het conflict kritisch tegen het licht gehouden.27 Wat betreft Nederlandse secundaire bronnen is het aanbod

beperkt. In de autobiografieën van de betrokken bewindslieden wordt met geen woord gerept over de burgeroorlog, maar met de aanvulling van een boek als The International Politics of the Nigerian Civil War van John Stremlau wordt het mogelijk tot een volledig antwoord te komen op de hoofdvraag.28

27 Van Baalen en Van Merriënboer, Polarisatie en hoogconjunctuur, 187-195. 28 Stremlau, The International Politics of the Nigerian Civil War.

(10)

Hoofdstuk I: Een militaire confrontatie in Zuidoost-Nigeria

In deze scriptie staat de reactie van het Nederlandse parlement op de Biafra-oorlog centraal, maar alvorens aangevangen wordt met deze schets, breng ik de historiografie nader in kaart. In eerste instantie gaat de aandacht uit naar de term ‘burgeroorlog’. Er is sprake van een semantische discussie wat betreft de minimale voorwaarden waar een intrastatelijk conflict, zoals de Biafra-oorlog, aan dient te voldoen om aangemerkt te worden als een burgeroorlog. Vervolgens verleg ik de focus naar het Afrikaanse continent. Militaire conflicten vinden daar veelal plaats volgens vaste patronen, maar omtrent de oorzaken van intrastatelijke conflicten in Sub-Sahara Afrika (SSA) bestaat een levendige discussie onder wetenschappers. Ten slotte gaat de aandacht uit naar de Biafra-oorlog. Past de Nigeriaanse casus in het algemene beeld van Afrikaanse burgeroorlogen in de twintigste eeuw of had dit conflict een ander verloop? Het vervolg van het theoretisch kader staat in het teken van het bredere internationale verband van de Biafra-oorlog. De bipolaire machtsbalans werd stevig aan het wankelen gebracht, want zowel het communistische Oosten als het kapitalistische Westen dienden kleur te bekennen. In de conclusie wordt het mogelijk het Nederlandse beleid (inzake de kwestie-Biafra) in verband te brengen met de reactie van respectievelijk de Amerikanen en Russen. Het kader wordt gecomplementeerd met een schets van de historiografie van de Biafra-oorlog in relatie met de reacties uit de Nederlandse politiek.

1.1 ‘Oorlog van of met betrekking tot burgers’

Het woord burgeroorlog is afgeleid van het Latijnse bellum civile en dateert uit de 1e eeuw v.

Chr.29 Aanvankelijk duidde de term op een lange serie conflicten in de Romeinse Republiek.

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd de betekenis van het woord verder uitgewerkt. Tijdens de Vierde Geneefse Conventie (1949) werd het fundament gelegd. Destijds sprak men over ‘cases of armed conflict’.30 Deze terminologie bleek in een vroeg stadium ontoereikend.

Het ICRC poneerde in de jaren zestig voorwaarden waar een militair conflict, binnen de eigen landsgrenzen, aan moest voldoen om aangemerkt te worden als een burgeroorlog. Ten eerste dienen de onderlinge schermutselingen een minimale intensiteit te hebben. Het leger wordt ingezet door de regering om de opstandelingen tot overgave te dwingen. Ten tweede behoort de niet-statelijke actor te beschikken over een legermacht die de mogelijkheid heeft militaire 29 Civil War Trust, ‘What is a Civil War? Seven frequently asked Questions about Civil Wars’ (versie 30 april 2014), http://www.civilwar.org/education/history/what-is-a-civil-war/what-is-a-civil-war.html (6 maart 2017).

30 International Committee of the Red Cross, ‘Non-international armed conflict’ (versie onbekend),

(11)

operaties uit te voeren. Na de jaren zestig is de bovenstaande omschrijving veranderd. Met enige regelmaat worden aanvullende eisen gesteld aan het gebruik van het etiket burgeroorlog.

1.1-1 Burgeroorlogen

De economen Mark Gersovitz en Norma Kriger stellen in het artikel ‘What is a Civil War?’ vast dat in het onderzoek naar burgeroorlogen nauwelijks sprake is van consensus. Zelfs een abstracte definitie van de term roept veel weerstand op. Slechts op één punt bestaat onderlinge overeenstemming: een intrastatelijk conflict wordt binnen de landsgrenzen uitgevochten.31

Deze uiterst pessimistische zienswijze wordt in de geesteswetenschappen niet breed gedragen. De politicologen Michael Doyle en Nicholas Sambanis hebben met hun standaardwerk Making War and Building Peace een bijdrage geleverd aan het doorbreken van de patstelling. Doyle en Sambanis beschrijven vijf kernpunten waar een intrastatelijk conflict aan dient te voldoen om als zodanig erkend te worden.32 Een burgeroorlog leidt tot meer dan duizend

doden (op het slagveld per jaar); zorgt voor een wezenlijke bedreiging van de continuïteit van de staatssoevereiniteit; vindt plaats binnen de eigen landsgrenzen; de staat is zelf deelnemer en ten slotte komt de staat tegenover een rebellenleger te staan dat militaire operaties uitvoert. Paul Collier, auteur van het boek Understanding Civil War, stelt voor deze (incomplete) lijst aan te vullen: ‘A civil war involved parties concerned with the prospect of living together in the same political unit after the war’.33 De bijdrage van Doyle en Sambanis is recentelijk

kritisch tegen het licht gehouden. De eerste voorwaarde, duizend doden op het slagveld, levert kritiek op. Een kleinschalige burgeroorlog voldoet maar zelden aan dit criterium.

Bartle Bull en John Keegan bepleitten dat het predicaat ‘burger’ en ‘oorlog’ voortaan strenger in acht wordt genomen.34 De gevechtshandelingen worden uitsluitend door de

inwoners van het desbetreffende land uitgevoerd (geen vorm van buitenlandse interventie) en het rebellenleger dient een gewelddadige machtsovername na te streven. Bull en Keegan zijn van mening dat met deze aanvulling een groot aantal intrastatelijke conflicten niet langer het predicaat burgeroorlog verdienen, maar eerder die van ‘gewapende opstand’ (insurgency). In de moderne wereldgeschiedenis vonden volgens beide historici vijf burgeroorlogen plaats. In de periode 1945-1999 betrof het slechts één geval, namelijk een langslepend conflict in Libanon. Met deze input wordt een radicaal ander beeld naar voren gebracht dan in de studie van Doyle en Sambanis. Zij kwamen tot een totaalaantal van maar liefst 150 burgeroorlogen 31 M. Gersovitz en N. Kriger, ‘What is a Civil War? A Critical Review of its Definition and

(Econometric) Consequences’, The World Bank Research Observer 282 (2013) 161.

32 M.W. Doyle en N. Sambanis, Making War and Building Peace: United Nations Peace Operations (Princeton 2006) 25-27.

33 P. Collier en N. Sambanis, Understanding Civil War: Evidence and Analysis (Washington 2005) 5. 34 B. Bull en J. Keegan, ‘What is a Civil War? Are we witnessing one in Iraq?’, World Politics

(12)

in de periode 1945-1999. Chris Blattman en Edward Miguel stellen in het artikel ‘Civil War’ dat juist meer gewapende opstanden in aanmerking komen voor het predicaat burgeroorlog.35

Hierbij wordt het voorbeeld van The Troubles in Noord-Ierland aangehaald. Deze periode van onrust en geweld heeft de karakteristieken van een burgeroorlog volgens Blattman en Miguel, maar het aantal slachtoffers op jaarbasis bleef achter bij andere intrastatelijke conflicten. Blattman en Miguel besloten hierop het aantal dodelijke slachtoffers bij te stellen naar 25. Volgens deze uitleg heeft de helft van alle landen ter wereld in de periode sinds de Tweede Wereldoorlog tot de eeuwenwisseling een kortstondige burgeroorlog doorgemaakt.

1.1-2 Burgeroorlogen in Afrika

In de voorbije vijftig jaar heeft zeker veertig procent van SSA te kampen gehad met een of meerdere burgeroorlogen.36 Dergelijke conflicten hebben doorgaans twee kenmerken,

namelijk een korte tijdspanne en bloedige afloop. De kwestie van de oorzaken van een burgeroorlog staat in veel gevallen centraal in Afrika. Er bestaat een levendige discussie omtrent de kwestie welke motieven een bijdrage leveren om naar de wapens te grijpen. Johnson Aremu wijst vijf redenen aan waarom Afrikaanse landen in intrastatelijke conflicten verwikkeld raken. Aremu betoogt dat arbitraire grenzen door de koloniale grootmachten; etnische verschillen; inadequaat leiderschap; corruptie en ten slotte armoede de aanstichters zijn van de geweldsgolf in Afrika.37 Het probleem is dat niet al het geweld in deze sterk

afgebakende profielen past. Collier en Hoeffler hebben in ‘Greed and Grievance in Civil War’ een grote stap voorwaarts gezet in het onderzoek naar de oorzaken.

Het baanbrekende model van Collier en Hoeffler werd geïntroduceerd in het artikel ‘Justice-seeking and Loot-seeking in Civil War’ (1999). In deze studie, uitgevoerd in opdracht van de Wereldbank, bepleitten de Britse economen dat de oorzaken van een burgeroorlog onder te verdelen zijn in twee tegengestelde categorieën, namelijk justice seeking en looting.38

In 2004 werd een vervolg gegeven aan deze studie. Sindsdien wordt in het model steevast gerefereerd aan de termen grievance en greed.39 Volgens Collier en Hoeffler zijn de oorzaken

van alle intrastatelijke conflicten in Afrika terug te redeneren naar deze twee categorieën. Greed (of hebzucht) is doorgaans een van de belangrijkste pijlers van een burgeroorlog. Financieel gewin staat veelal centraal bij de opstandelingen. Een militante groepering probeert een bepaald gebied in handen te krijgen om de grondstoffen aldaar te exploiteren. 35 C. Blattman en E. Miguel, ‘Civil War’, Journal of Economic Literature 481 (2010) 7.

36 I. Elbadawi en N. Sambanis, ‘Why are there so many Civil Wars in Africa? Understanding and preventing violent conflict’, Journal of African Economies 93 (2000) 244-245.

37 J.O. Aremu, ‘Conflicts in Africa: Meaning, Causes, Impact and Solution’, African Research Review 417 (2010) 551-554.

38 P. Collier en A. Hoeffler, Justice-Seeking and Loot-Seeking in Civil War (Washington 1999) 1-18. 39 P. Collier en A. Hoeffler, ‘Greed and grievance in civil war’, Oxford Economic Papers 56 (2004) 563-595.

(13)

De motieven om in opstand te komen tegen de federale regering zijn in dit geval niet zuiver. In de conclusie van het artikel wordt bepleit dat greed in de meerderheid van de gevallen aan de basis staat van Afrikaanse burgeroorlogen. Grievance (of grief) wordt in verband gebracht met structurele maatschappelijke problemen. Het betreffen militaire conflicten met een sterke etnische, politieke en/of religieuze noemer.

Sinds het verschijnen van het model heeft het onderzoek naar de oorzaken van intrastatelijke conflicten een vlucht genomen, maar het artikel is niet gevrijwaard van kritiek. Greed was volgens Collier en Hoeffler de voornaamste veroorzaker van burgeroorlogen in Afrika. Deze conclusie onderschrijft econoom David Keen niet in zijn review van het artikel. Keen is van mening dat tussen greed en grievance een zekere mate van overlapping bestaat.40

De onderzoekers stellen tevens vast dat een burgeroorlog eerder in de derde wereld tot stand komt, maar voor deze bewering wordt in de ogen van Keen geen adequate argumentatie aangedragen. De conclusie dringt zich op dat het model weliswaar de nodige gebreken heeft, maar dat tot nog toe geen alternatief geboden is. In het vervolg van het theoretisch kader tracht ik de Biafra-oorlog in het model te plaatsen. De conclusie van Collier en Hoeffler laat zien dat burgeroorlogen in Afrika doorgaans tot stand komen door greed. De vraag luidt of dit het geval was in Nigeria.

1.1-3 De Biafra-oorlog

Het gewapende conflict dat eind jaren zestig in Nigeria woedde was een van de bloedigste conflicten in Afrika ooit. Nigeria werd, na de vrijwillige onafhankelijkheidsoverdracht door Groot-Brittannië, gezien als een baken van hoop voor opkomende democratieën in Afrika, maar algauw namen de spanningen toe in het West-Afrikaanse land.41 Na pogroms in

Noord-Nigeria werd de eenzijdige afscheiding van de Republiek Biafra uitgeroepen door I(g)bo-kolonel Chukwuemeka Ojukwu. De pogroms resulteerden in een grote vluchtelingenstroom (figuur 1).42 In 1966 was het land vervallen in een diepe crisis en was een militaire aanvaring

met Biafra onontkoombaar. De directe oorzaak voor het wapengekletter waren de pogroms, maar daarnaast was nog eens sprake van een economische, etnische en religieuze component. Op economisch vlak was sprake van een diepe kloof. De Nigerdelta, gesitueerd in het zuidoosten van het land, werd geëxploiteerd door de Ibo (inwoners van de Republiek Biafra). Noord-Nigeria stelde voor de baten gelijkelijk te verdelen, maar de Ibo hadden hier geen behoefte aan. Op etnisch vlak was sprake van een driedeling. Het land werd bewoond door de Hausa-Fulani, Ibo en Yoruba. Tussen deze stammen bestond weinig overeenstemming. 40 D. Keen, ‘Incentives and disincentives for violence’, in: M. Berdal en D. Malone, Greed and

Grievance: Economic Agendas in Civil Wars (Boulder 2000) 19-43.

41 Stremlau, The International Politics of the Nigerian Civil War, xi.

42Department for International Development / M.G. Marshall, Conflict Trends in Africa, 1946-2004:

(14)

Ten slotte was nog een religieuze bron van spanningen aan te wijzen. Er was sprake van een religieuze tegenstelling tussen het noorden en het zuiden van Nigeria. De Hausa-Fulani waren overwegend islamitisch en de Ibo en Yoruba christen.43 Ojukwu wenste Biafra op basis van

deze onoplosbare tegenstellingen los te maken uit de FRN.

Bovengenoemde schets maakt duidelijk dat sprake was van een verdeeld land wiens problemen begonnen bij de opdeling van het continent tijdens de Conferentie van Berlijn.44

Twee vragen blijven echter onbeantwoord, namelijk was de Biafra-oorlog een burgeroorlog en welke positie nam het intrastatelijke conflict in op het model van Collier en Hoeffler? De Biafra-oorlog wordt, zoals de naam reeds verklapt, aangeduid als een burgeroorlog, maar is deze claim terecht? Er is sprake van een hoge mate van consensus wat betreft deze kwestie. In het boek The International Politics of the Nigerian Civil War van John Stremlau wordt vastgesteld dat zeker vijf tot zesduizend mensen op dagelijkse basis om het leven kwamen. De overige criteria voldeden eveneens aan de (vijf) voorwaarden van Doyle en Sambanis. Wat betreft het tweede vraagstuk was vanuit de Nigeriaanse Federale Regering (NFR) sprake van greed. De NFR was bevreesd voor het verlies van olie-inkomsten en zag geen heil in een opdeling van Nigeria, want dit duidde op het verlies van een grondstofrijk deel van het land. De Ibo streefden op hun beurt naar secessie vanwege een etnische en religieuze achterstelling, maar de economische component vormde ook een rode draad. Volgens Ojukwu was de NFR onvoldoende in staat de veiligheid van de Ibo te garanderen en mede daarom werd de onafhankelijkheid uitgeroepen. Grievance lijkt in dit geval toepasbaar op de situatie in Biafra, maar greed was eveneens aanwezig in de persoon van Ojukwu. Hij wilde de oliebronnen in de Nigerdelta zelf uitbaten en was geenszins bereid de baten te delen met de NFR. Het bleek een gecompliceerd conflict waarbij het lastig was de beide kampen in te delen in het model.

Figuur 1: Door geweld ontheemde populaties, 1964-2004

43 In het (hoogontwikkelde) zuiden van Nigeria probeerden Britse missionarissen de bevolking te bekeren tot het christendom. De Ierse geestelijken bleven in grote getalen in deze regio wonen. In Ierland werd mede daarom opvallend veel geschreven over de Biafra-oorlog.

44 Rond 1880 was de ‘Wedloop om Afrika’ losgebarsten. De Europese mogendheden probeerden een zo groot mogelijk deel van Afrika onder hun gezag te brengen. Tijdens de Conferentie van Berlijn (1884-1885) werden onder andere de landsgrenzen in Afrika getekend.

(15)

1.2 De Biafra-oorlog in internationaal verband

Na het uitbreken van de Biafra-oorlog richtte de wereld zijn blik op de twee supermachten. De Verenigde Staten (VS) lieten zich bij monde van president Lyndon B. Johnson ontvallen dat het een Afrikaans probleem betrof.45 Het was de taak van de Organisatie van Afrikaanse

Eenheid (OAE) te interveniëren in het zuiden van Nigeria om de crisissituatie te bezweren. De Amerikaanse afzijdigheid in Afrika liet de weg open voor de Sovjet-Unie (S-U), maar Nigeria zat aanvankelijk helemaal niet te wachten op de bemoeizucht van het Warschaupact. Het West-Afrikaanse land had zich in 1964 aangesloten bij de Niet-Gebonden Landen (NGL). De lidstaten van deze beweging spraken de wil uit de Afro-Aziatische relatie te verbeteren en het (neo-)kolonialisme uit te bannen. In de praktijk werd alsnog een keuze gemaakt voor het Oosten of Westen.46 Het viel op dat binnen de beide bondgenootschappen sprake was van

ernstige verdeeldheid omtrent de in te nemen positie in de kwestie-Biafra. Binnen de kaders van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) sprak Frankrijk zich openlijk uit voor een onafhankelijk Biafra. Groot-Brittannië besloot zijn onvoorwaardelijke steun te verlenen aan de NFR. Hoe werden de keuzes van de bondgenoten door de historici geïnterpreteerd? Het was duidelijk dat het intrastatelijke conflict pijnlijke tegenstellingen aan het licht bracht. Aan het einde van deze scriptie wordt het mogelijk de Nederlandse positie uiteen te zetten. 1.2-1 Verdeeldheid binnen het Warschaupact

De Biafra-oorlog vond weliswaar plaats tijdens de Koude Oorlog, maar het wordt niet tot de Koude Oorlog-conflicten gerekend. De traditionele rivaliteit tussen het Oosten en Westen speelde nauwelijks een rol tijdens de burgeroorlog. Onder het bevel van secretaris-generaal van de Communistische Partij Leonid Brezjnev werden wapens vanuit satellietstaat Tsjecho-Slowakije richting het oorlogsgebied gestuurd.47 De S-U speelde in eerste instantie slechts een

marginale rol op de achtergrond. Zij waren bevreesd voor een militaire respons van de VS. Het was voor de Russen geen optie toe te geven aan de onafhankelijkheidswens van Biafra. De beleidsmakers stelden vast dat militaire of politieke steun aan de Republiek Biafra in strijd was met de eigen ideologie. De implicaties van een eventuele erkenning waren groot, want de Oekraïense Sovjetrepubliek kon zich op basis van deze uitleg losmaken uit de Unie.48

45 B.D. Porter, The USSR in Third World Conflicts: Soviet Arms and Diplomacy in Local Wars,

1945-1980 (Cambridge 1984) 107.

46 Ministry of External Affairs of India, ‘History and Evolution of Non-Aligned Movement’ (versie 22 augustus 2012), http://mea.gov.in/in-focus-article.htm?20349/

History+and+Evolution+of+NonAligned+Movement (6 maart 2017).

47 S.E. Orobator, ‘The Nigerian Civil War and the Invasion of Czechoslovakia’, African Affairs 82327 (1983) 201.

48 Een aantal satellietstaten, waaronder Polen en Tsjecho-Slowakije, streefden naar onafhankelijkheid (of een meer gematigde koers vanuit Moskou). Bewegingen als Solidarnosc en Charta 77 probeerden vanaf de jaren zeventig het verzet in eigen land te orkestreren. De eventuele erkenning van de

(16)

Binnen de kaders van het Warschaupact borrelden structurele problemen op de achtergrond. Alexander Dubcek, politiek leider van Tsjecho-Slowakije, sprak in een radio-uitzending zijn lof uit over de erkenning van Biafra door Tanzania.49 Het maoïstische China, al geruime tijd

in onmin levend met de S-U ( het zogeheten Rode Schisma), sprak zijn bewondering uit voor de vechtlust van de Ibo. Het bleek schier onmogelijk tot een eenduidig communistisch antwoord te komen op de burgeroorlog. Deze crisissituatie werd verder aangewakkerd toen bleek dat de Tsjecho-Slowaken en Chinezen samenwerkten om de positie van de Russen in Afrika te ondermijnen.50 De diepe verdeeldheid binnen de communistische wereld zorgde

ervoor dat de kracht van het machtsblok aan het wankelen werd gebracht.

In het onderzoek naar de reactie(s) vanuit het communistische blok is sprake van onenigheid. De discussie heeft betrekking op de vermeende afzijdigheidspolitiek van de S-U. In het artikel ‘Nigeria and the Great Powers’ bepleit Oye Ogunbadejo dat geenszins sprake was van een afzijdigheidspolitiek in Nigeria.51 De Russen waren bang een militaire respons

vanuit het Amerikaanse kamp te ontlokken. Brezjnev wilde, net als zijn Amerikaanse collega, een Koude Oorlog-conflict in Afrika voorkomen. Dit beeld van Russische terughoudendheid strookt niet met de bevindingen van Oost-Europadeskundige Angela Stent. Zij schetst in het artikel ‘The Soviet Union and the Nigerian Civil War’ een radicaal ander beeld dan Ogunbadejo.52 President Johnson voelde niet de behoefte het strijdveld te betreden in Afrika,

want de Amerikaanse regering had zijn handen reeds vol aan de impopulaire Vietnamoorlog. De Amerikaanse afzijdigheid zorgde ervoor dat de S-U zijn pijlen op Afrika richtte in de jaren zestig en zeventig.53 Tijdens talloze Afrikaanse proxyoorlogen werd invloed uitgeoefend door

de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (CPSU). Stent spreekt in dit verband over een Russisch realisme dat hun internationale betrekkingen kenmerkte.54 De politieke situatie in

een land werd geduid en op basis van de bevindingen werd stellinggenomen. Dit beeld wordt ondersteund door analist Bruce Porter. In het boek The USSR in Third World Conflicts stelt Porter dat grote hoeveelheden wapentuig van Russische makelij de haven van Lagos binnenkwamen.55 De zendingen kwamen direct na het uitbreken van de oorlog tot stand en

lieten zien dat de S-U van meet af aan inzette op de NFR. 1.2-2 Trans-Atlantische onverschilligheid

na te streven. De casus van Oekraïne heb ik in dit geval alleen als voorbeeld aangedragen. 49 Orobator, ‘The Nigerian Civil War and the Invasion of Czechoslovakia’, 203.

50 Ibidem, 210.

51 O. Ogunbadejo, ‘Nigeria and the Great Powers: The Impact of the Civil War on Nigerian Foreign Relations’, African Affairs 75298 (1976) 15.

52 A. Stent, ‘The Soviet Union and the Nigerian Civil War: A Triumph of Realism’, Issue: A Journal

of Opinion 32 (1973) 43-48.

53 J.J. Bryne, ‘Africa’s Cold War’, in: R.J. McMahon, The Cold War in the Third World (Oxford 2013) 117-118.

54 Stent, ‘The Soviet Union and the Nigerian Civil War’, 46. 55 Porter, The USSR in Third World Conflicts, 90-112.

(17)

De vijftien NAVO-lidstaten keken allen op een andere wijze naar hun rol in de Biafra-oorlog. De Amerikaanse koers was gericht op afzijdigheid. De belangen van de VS waren marginaal, want het land bezat geen kolonies (in Afrika) en de Britten behartigden de belangen namens de Amerikanen.56 President Johnson had zich eindeloos vastgedraaid in de Vietnamoorlog.

Hoe anders was de rol van respectievelijk Groot-Brittannië en Frankrijk. De Britten hadden de kant gekozen van de NFR als voormalig kolonisator van Nigeria. Zij wilden hun eigen commerciële en politieke belangen in het land beschermen.57 De Fransen kozen de kant van

de Republiek Biafra. President Charles de Gaulle probeerde de Franse positie in Afrika te verstevigen en zag een opening zich aandienen. Een verzwakt Nigeria zou gunstig zijn voor het Franstalige Afrika. De Franse aanpak was zodoende niet van een humanitaire aard.58

Realisme kenmerkte het optreden van het West-Europese land. De koppige houding van zowel Groot-Brittannië als Frankrijk zorgde ervoor dat de burgeroorlog verder intensiveerde, want de Britten verkochten op grote schaal wapens aan de NFR en de Fransen aan Biafra. De Amerikanen reageerden niet op de toenadering van de S-U tot de NFR. Zolang Groot-Brittannië de kant koos van de NFR was er weinig aan de hand. De publieke opinie begon in de westerse landen lucht te krijgen van het optreden van de NFR.59 De Angelsaksische landen

kregen vanuit de eigen achterban veel kritiek op het ingenomen standpunt. Het werd voortaan onmogelijk blindelings vast te houden aan een koers van afzijdigheid.

Groot-Brittannië en Frankrijk lieten weinig twijfel bestaan over de vraag welke factie zij steunden, maar dit deed de VS niet. Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken sprak in 1967 uit dat het strikt neutraal bleef en dat het een Afrikaanse aangelegenheid betrof. Dit beeld is niet in overeenstemming met de interpretatie van Levi Nwachuku. Hij spreekt over openlijke sympathie van Amerikaanse politieke leiders voor de ‘fledgling republic’.60

President Richard Nixon gaf in 1968 zelfs te kennen dat de NFR zich schuldig maakte aan moord door uithongering. De president was huiverig de term ‘genocide’ hardop uit te spreken, want de relatie met de NFR zou een forse knauw krijgen.61 Het beeld dringt zich op dat de VS

steun verleende aan ‘de opstandelingen’, maar volgens Porter was dit geenszins het geval. Hij stelt dat de uitgezette koers van de NFR juist op steun kon rekenen van de Amerikanen. ‘The wish of the American government reads that this Federal Republic of Twelve States remains a united and indivisible country’.62 Joseph Palmer II, de Amerikaanse ambassadeur in

56 Ogunbadejo, ‘Nigeria and the Great Powers’, 18.

57 C. Uche, ‘Oil, British Interests and the Nigerian Civil War’, The Journal of African History 491 (2008) 113.

58 Ogunbadejo, ‘Nigeria and the Great Powers’, 28. 59 Porter, The USSR in Third World Conflicts, 108.

60 L.A. Nwachuku, ‘The United States and Nigeria, 1960 to 1987: Anatomy of a Pragmatic Relationship’, Journal of Black Studies 285 (1998) 579.

61 K. Lindijer, ‘Honger was hét wapen in Biafra’ (versie 4 januari 2013),

https://www.nrc.nl/nieuws/2013/01/04/honger-was-het-wapen-in-biafra-1191984-a228102 (6 maart 2017).

(18)

Lagos, liet in een een-op-eengesprek met Yakubu Gowon blijken dat de loyaliteit van de VS bij de NFR lag. De uitspraak van Palmer vormde een klap in het gezicht van Ojukwu. President Nixon was tevens de eerste wereldleider die generaal Gowon feliciteerde na de onvoorwaardelijke overgave van de Republiek Biafra. Nwachuku en Porter kwamen op basis van dezelfde bevindingen tot een andere lezing van de feiten. Het blijkt lastig een eenduidige koers van de NAVO-lidstaten te ontwarren.

1.2-3 Het eenduidige Afrikaanse antwoord

Nigeria sloot zich in 1964 aan bij de Beweging van NGL.63 De lidstaten van deze organisatie

spraken onderling de wens uit de samenwerking tussen Afro-Aziatische landen te intensiveren De landen die zich niet aangetrokken voelden tot het communistische of kapitalistische blok verenigden zich in dit derde machtsblok, maar in de praktijk werd alsnog een kamp gekozen door de derde wereld. De NGL waren faliekant tegen de secessie van de Republiek Biafra.64

‘De opstandelingen’ mochten de koloniale landsgrenzen uit 1884 niet zomaar herscheppen. Het was volgens de NGL de taak van Nigeria dit intrastatelijke conflict tot een (vreedzaam) einde te brengen. De OAE speelde, in tegenstelling tot de NGL, een substantiële rol in de alsmaar voortdurende burgeroorlog. Het supranationale orgaan stond pal achter de NFR.65

Ojukwu wenste onder geen beding mee te werken aan de vredesbesprekingen van de OAE. Zelfs met de hulp van de VN bleek het schier onmogelijk met Ojukwu in conclaaf te treden. Ojukwu gaf zelf de voorkeur aan het hervatten van de oorlogshandelingen. De militaire leider was zich ten volle bewust van de aanstaande nederlaag, maar wilde onder geen beding toegeven. Het dodenaantal liep in rap tempo op en de populariteit van de Biafraanse leider liep in grote delen van het Westen een deuk op.

De Nigeriaanse leider Gowon bleef vasthouden aan het lidmaatschap van de NGL, maar Douglas Anglin stelt dat nauwelijks sprake was van niet-gebondenheid. Op politiek vlak hield Gowon weliswaar vast aan de lijn van de NGL, maar op economisch gebied onderhield Nigeria banden met het Westen vanwege de gemeenschappelijke belangen in de oliehandel.66

Nwachuku stelt tevens vast dat Nigeria op ideologisch vlak dicht bij de VS stond. In de jaren zestig heerste een prowesters sentiment dat bijval kreeg in delen van het welvarende zuiden. In 1964 werd de NFR vriendelijk doch dringend verzocht een strikt niet-gebonden positie in te nemen (die in lijn was met de koers van de NGL). Na het uitbreken van de burgeroorlog, en het uitblijven van Amerikaans wapentuig, werd alsnog een neutrale positie gehandhaafd. De VS vond het lastig stelling te nemen. Het land had enerzijds zorgen van een grotere aard 63 D.G. Anglin, ‘Nigeria: Political Non-Alignment and Economic Alignment’, The Journal of Modern

African Studies 22 (1964) 247.

64 O.O. Mailafia, Europe and Economic Reform in Africa: Structural Adjustment and Economic

Development (Londen 1997) 149.

65 Porter, The USSR in Third World Conflicts, 92. 66 Anglin, Nigeria, 257.

(19)

(de Vietnamoorlog), maar anderzijds mocht het niet voorbijgaan aan de uithongering van miljoenen onschuldige mensen. In de VS was een hardnekkig pro-Biafra sentiment ontstaan.67

De VS besloot noodhulp naar het gebied te sturen die onder controle stond van de opstandelingen. Mede hierdoor staken sterke antiwesterse sentimenten de kop op in Nigeria. De koers van de VS ging ten koste van de relatie met de NFR, maar dat nam de Amerikaanse president voor lief. Nixon stelde namelijk dat onschuldige kinderen het slachtoffer werden van het wapengekletter tussen de strijdende partijen.68 Het was de taak van de Amerikanen om

hier tegen op te treden.

1.3 Nederland en de Biafra-oorlog

In de jaren zestig werd de basis gelegd voor een Nederlands Afrikabeleid. Het ministerie van Buitenlandse Zaken besloot, op basis van recente ontwikkelingen, een strategie uit te werken voor de betrekkingen met het Afrikaanse continent.69 Ontwikkelingshulp, vredesoperaties en

wapenbeheersing kwamen onder invloed van de uitwassen van het intrastatelijke conflict in Nigeria op de parlementaire agenda te staan.70 Carla van Baalen en Johan van Merriënboer

bepleitten in Polarisatie en hoogconjunctuur dat de burgeroorlog een aantal structurele problemen van het kabinet-De Jong blootlegde, namelijk een weinig coöperatieve houding van de media, een activistisch parlement (die moties indiende en voortdurend vragen stelde), een kritische opstelling van leden van de regering en ten slotte een polariserende oppositie.71

In het vervolg van deze paragraaf wordt de historiografie nader geanalyseerd. Wat is zoal geschreven over de Biafra-oorlog in relatie met de Nederlandse politiek? Het is de vraag of de thema’s wapenleveranties, erkenning en hulpverlening al uitgebreid in kaart zijn gebracht. Deze onderwerpen staan immers centraal in de scriptie.

In Het Nederlandse Wapenexportbeleid, 1963-1988 van Ko Colijn en Paul Rosman wordt de wapenrelatie die het kabinet-De Jong onderhield met het Nigeriaanse regeringsleger nader in kaart gebracht. In hun proefschrift stellen Colijn en Rosman dat de wapenleveranties van Nederland aan de NFR tot een nationale discussie leidde. De oorlog zorgde voor ophef nadat de schokkende beelden (van bombardementen) in huiskamers door het land verschenen. Een deel van de oppositie diende zelfs het verstrekkende verzoek in de export van wapentuig (tijdelijk) aan banden te leggen.72 Het ministerie van Buitenlandse Zaken zag geen aanleiding

67 Nwachuku, ‘The United States and Nigeria’, 577.

68 C. Campbell, ‘Starvation was the policy’ (versie 29 maart 1987),

http://www.nytimes.com/1987/03/29/books/starvation-was-the-policy.html?pagewanted=all (8 maart 2017).

69 De eerste dekolonisatiegolf in 1960 zorgde ervoor dat zeventien Afrikaanse landen onafhankelijk werden.

70 Malcontent, Op kruistocht in de derde wereld, 38.

71 Van Baalen en Van Merriënboer, Polarisatie en hoogconjunctuur, 195.

(20)

in te stemmen met het voorstel, want het merendeel van de wapenleveranties verliep zonder noemenswaardige problemen. De verkoop van wapentuig bracht stabiliteit in een groot aantal conflictgebieden. In het geval van Nigeria, zo bleek achteraf, werd een inschattingsfout gemaakt door de autoriteiten. In de laatste alinea werd de vraag geponeerd of politieke overwegingen het laatste woord hadden of dat de economische belagen gelijkelijk meewogen in het debat. Deze discussie werd niet alleen in Nederland gevoerd, want Frederick Forsyth stelt dat de regeringen van België, Italië en Tsjecho-Slowakije debatten voerden over het opschorten van uitvoervergunningen voor wapentuig naar Lagos.73 Tobe Nnamani stipt in

Between Ethics and Politics aan dat ‘public outrage’ bijdroeg aan de definitieve stopzetting van hernieuwde leveranties.74 In bovengenoemde bronnen wordt sterk de nadruk gelegd op

de doorslaggevende rol van de oppositie en publieke opinie als aanjagers van een humaan buitenlandbeleid.

De (eventuele) erkenning van de Republiek Biafra door de Nederlandse regering is nauwelijks beschreven. In Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2003: Emotie in de politiek verscheen een ‘in memoriam’ van de in 2002 overleden oud-minister van Buitenlandse Zaken Luns.75 In de bijdrage van Jan Willem Brouwer wordt de schaduwzijde van de minister

belicht. Het viel op dat Luns zich op verschillende gelegenheden nogal laatdunkend uitliet over collega-Kamerleden en buitenlandse kwesties.76 De minister sprak de verwachting uit dat

Biafra over een aantal dagen niet meer bestond. Op basis van deze bevindingen trok Brouwer de conclusie dat het kabinet weinig sympathie kon opbrengen voor de Biafraanse strijd voor een onafhankelijke staat. Han van der Horst komt tot een soortgelijke strekking in het boek De mooiste jaren van Nederland. Ojukwu en de zijnen genoten wereldwijd veel sympathie, maar slechts weinig landen durfden de afscheidingsbeweging daadwerkelijk te ondersteunen (behoudens een aantal kleine landen in Afrika en Midden-Amerika).77 In het standaardwerk

van John Stremlau wordt de hechte (economische) band tussen de beide landen aangewezen als voornaamste reden voor de regering niet toe te geven aan de protesten uit het parlement en de publieke opinie.78

In de biografie van oud-premier Piet de Jong werd vastgesteld dat op het terrein van ontwikkelingshulp in de jaren zestig een mijlpaal werd bereikt.79 Het explosieve karakter van

de oorlog in Biafra droeg eraan bij dat het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking meer 73 Forsyth, The Biafra Story, 154.

74 T. Nnamani en B. Uhde, Between Ethics and Politics: Lessons from Biafra. The Role of the

International Community and its Sociopolitical Implications (Bloomington 2004).

75 J.W. Brouwer, ‘De neerbuigende minzaamheid van Joseph Luns’, in: C. van Baalen e.a., Jaarboek

Parlementaire Geschiedenis 2003: Emotie in de politiek (Nijmegen 2003) 145-149.

76 Brouwer, ‘De neerbuigende minzaamheid van Joseph Luns’, in: Van Baalen e.a., Jaarboek

Parlementaire Geschiedenis 2003, 147.

77 H. van der Horst, De mooiste jaren van Nederland, 1950-2000 (Soest 2013). 78 Stremlau, The International Politics of the Nigerian Civil War, 296.

79 J.W. Brouwer en J. van Merriënboer, Van buitengaats naar Binnenhof: P.J.S. de Jong, een

(21)

budget tot de beschikking kreeg. Maar liefst één procent van het bruto nationaal product werd voortaan aangewend om de structurele problemen in de derde wereld het hoofd te bieden.80

Kim van der Wijngaart stelt in Bondgenootschap onder spanning dat sprake was van een ‘very Dutch phenomenon’. De bevolking uitte kritiek op het afzijdige beleid van het kabinet-De Jong en betoogde dat de humanitaire situatie inmiddels onhoudbaar was in de republiek. De regering werd gepusht ‘iets te doen’ aan de oorlog en hongersnood die de bevolking van Biafra tot wanhoop dreef.81 De strijd mocht volgens Van der Wijngaart minder nobel zijn dan

wij dachten in Nederland, maar de kwestie droeg bij aan een groeiende belangstelling voor de noden van derdewereldlanden. Het beeld drong zich op dat de regering, onder druk van de oppositie en publieke opinie, een substantiële bijdrage leverde aan de hulpverlening.

Op basis van het verzamelde secundaire bronnenmateriaal dien ik vast te stellen dat de nadruk op de rol van de publieke opinie lag. Er werd in sommige bronnen weliswaar stilgestaan bij de economische belangen van het Nederlandse bedrijfsleven in de Nigerdelta, maar over het algemeen viel de productie ietwat tegen. Het koste de nodige moeite bronnen te vinden die de thematieken uit deze scriptie überhaupt behandelden. De Biafra-oorlog had niet alleen grote gevolgen voor de politieke situatie in Afrika, maar bracht ook een schokgolf teweeg in Europa. De machtsblokken raakten zelfs hopeloos verdeeld door stelling te nemen in het conflict. Het is in dat kader opmerkelijk dat in diverse standaardwerken alleen aandacht werd ingeruimd voor de uitwassen van de strijd (uithongeringspolitiek en bombardementen) en de protesten van diverse comités. De reacties uit de Nederlandse politiek blijven tot op de dag van vandaag een welhaast onontgonnen gebied.

80 Brouwer en Van Merriënboer, Van buitengaats naar Binnenhof, 228.

81 K. van der Wijngaart, Bondgenootschap onder spanning: Nederlands-Amerikaanse betrekkingen,

(22)

Hoofdstuk II: De Nederlandse wapenleveranties

In dit hoofdstuk wordt de (in)directe militaire bijdrage van de Nederlandse regering aan de Biafra-oorlog kritisch beschouwd. Aanvankelijk wordt de vraag opgeworpen met welke factie de regering zich associeerde. Nederland onderhield sinds de onafhankelijkheid van Nigeria een diplomatieke band met het Afrikaanse land, maar in de oppositie bestond juist sympathie voor de afscheiding van Biafra. Verder gaat de aandacht uit naar de wapenleveranties van overheidsbedrijven aan de NFR. Sinds 1966 werden granaathulzen van Nederlandse makelij naar Lagos verscheept. Tevens verdient de zienswijze van de oppositie een nadere reflectie. Diverse partijen wilden dat het intrastatelijke conflict zo spoedig mogelijk beëindigd werd. Tjerk Westerterp (KVP) wenste directe inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van Nigeria. De parlementariër was een voorstander van de inzet van Blauwhelmen, maar het was zeer de vraag of de regering mee wilde werken aan dit verstrekkende verzoek van Westerterp. Ten slotte volgt een analyse van het buitenlandse optreden tijdens de burgeroorlog in Nigeria. In de beginmaanden van het conflict namen zowel Frankrijk als Groot-Brittannië stelling op militair vlak. Was het optreden van de bovengenoemde NAVO-lidstaten in overeenstemming met het Nederlandse standpunt of viel een andersoortige koers te ontwarren?

Stand van zaken op het slagveld

Het opstarten van een politiemissie door het Nigeriaanse regeringsleger leidde op 6 juli 1967 de Biafra-oorlog in. Een kleinschalige militaire missie moest een einde maken aan het verzet van de Biafraanse rebellen. Met de verovering van Ogoja door de ‘(Federal) First Dvision’ op 10 juli werd de Biafranen een eerste slag toegebracht.82 Op 25 juli werd de aanvoerroute van

voedsel en wapens doorgeknipt door de ‘Third Marine Commando Division’. De marine had de haven van Port Harcourt van de buitenwereld afgesloten en het was onmogelijk gebleken de blokkade te omzeilen.83 De tegenslagen resulteerden niet in een capitulatie, want Ojukwu

geloofde dat het tij kon keren. Op 9 augustus leek zijn gelijk bevestigd met de inname van Benin City. De NFR zag in dat het verzet van Biafra niet eenvoudig werd gebroken en mede daarom besloot het Nigeriaanse staatshoofd Gowon de ‘totale oorlog’ uit te roepen.84

2.1 Verdeeldheid in het parlement

82 Stremlau, The International Politics of the Nigerian Civil War, xv. 83 Ibidem, xv-xvi.

(23)

Op 11 juli 1967, vijf dagen na het uitbreken van de Biafra-oorlog, stelde Tweede Kamerlid Harm van Riel (VVD) de vraag of Nederland een relatie onderhield met het oostelijk deel van Nigeria.85 Het kabinet was op dat moment in afwachting van een reactie van de NAVO, want

de regering hechtte waarde aan de stellingname van de lidstaten. Een reactie bleef uit, maar een uitspraak van Luns van 12 juni 1968 typeerde de aanvankelijke koers van de regering:

De Nederlandse regering onderhoudt een warme diplomatieke band met het Nigeriaanse staatshoofd Yakubu Gowon. De onafhankelijkheidsclaim van de zogenaamde ‘Republiek Biafra’ is onwetmatig. Niettemin ben ik van mening dat redenen aan te wijzen zijn de situatie in het land extra te monitoren86

Het bleek voor de NAVO-lidstaten onmogelijk tot een eenduidige koers te komen ten aanzien van de burgeroorlog. Groot-Brittannië en Frankrijk verschilden radicaal van mening en de VS probeerde afzijdig te blijven. Het was de taak van de regering een beleid tot stand te brengen dat breed in het parlement werd gedragen. De nadruk lag sterk op de economische belangen, want het Nederlandse bedrijfsleven had twee miljard dollar aan investeringen openstaan en importeerde Nigeriaanse grondstoffen.87 Er was sprake van een wederzijdse afhankelijkheid.

Op de achtergrond waren het respectievelijk Shell en Unilever die druk op de regering zetten. Deze multinationals speelden een belangrijke rol in de oliewinning in de Nigerdelta en waren niet gebaat bij een militair conflict dat het werk in potentie zou bemoeilijken. Op basis van deze bevindingen besloot het kabinet aanvankelijk kant te kiezen voor de NFR. Het was maar de vraag of de oppositie dit besluit ondersteunde.

De oppositie mengde zich nauwelijks in de discussie over de Nederlandse associatie. Cees Berkhouwer (VVD) stipte op 7 juni 1967 aan dat de regering een associatieverdrag was overeengekomen met de NFR, maar in het vervolg van 1967 werd amper meer aan dit besluit gerefereerd.88 De kwestie werd naar de achtergrond verdrongen door de oorlog in Vietnam.89

Het duurde enige maanden voordat het parlement de ernst van de situatie inzag. Reportages uit het oorlogsgebied van onder andere Brandpunt zorgden voor een mentaliteitsverandering.90

John Jansen van Galen schetst in Afscheid van de koloniën dat de (linkse) oppositie stelling nam tegen het kabinetsbesluit. Zij verleenden juist hun steun aan de separatistische beweging 85 Buitengewone zitting Eerste Kamer 1966-1967, 11 juli 1967.

86 Verslag der handelingen van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (HEK) 1966-1967, 12 juni 1968.

87 HEK (Kamerverslag) 1967-1968, 11 juni 1968.

88 Het associatieverdrag betrof een overeenkomst waarin werd vastgelegd dat beide landen de intentie hadden nauwer samen te werken (op het gebied van handel).

89 Op 11 juli en 12 juli 1967 werd het associatieverdrag aangehaald door Harm van Riel (VVD) en Maarten de Niet (PvdA). Een reactie van het kabinet bleef uit. In: Buitengewone zitting Eerste Kamer 1966-1967, 11 juli 1967. en Buitengewone zitting Eerste Kamer 1966-1967, 12 juli 1967.

90 De Tijd, ‘Bericht uit Biafra’ (versie 19 september 1968), http://resolver.kb.nl/resolve? urn=ddd:011238622:mpeg21:a0074 (22 juni 2017).

(24)

in Biafra.91 De oppositie liet zich vooral leiden door de huiveringwekkende beelden op de tv.

De gerichte bombardementen zorgden voor een storm van verontwaardiging. De wig tussen regering en oppositie werd alsmaar groter. Deze tegenstellingen werden versterkt door overheidsbedrijven. Het Nederlandse bedrijf ‘Artillerie-Inrichtingen’ verkocht 5000 105 mm houwitsers aan het Nigeriaanse regeringsleger.92 In de officiële boekhouding werden deze

bedragen omschreven als inkomsten uit de verkoop van ‘blank ammunition’, maar in de praktijk betrof het artillerie die ingezet werd tegen onschuldige burgers in het oorlogsgebied.93

In het najaar van 1966 kwam deze artillerie aan in de haven van Lagos. Op dat moment waren de spanningen in Nigeria groeiende, maar slechts weinigen hielden voor mogelijk dat het land op de rand van een burgeroorlog stond. De economische en humanitaire belangen botsten. Het is interessant na te gaan hoe regering en oppositie stellingnamen in de loop van de oorlog.

2.2 Wapenleveranties door overheidsbedrijven

Op 11 juni 1968 stelde het Kamerlid Maarten de Niet (PvdA) dat de regering verdiend had aan de burgeroorlog.94 Data van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI)

onderschreef de uitspraken van De Niet.95 De militaire uitgaven van West-Afrika stegen rond

1966 naar recordhoogtes. Een substantieel deel van deze groei kon op het conto van de NFR worden geschreven. Nederlandse overheidsbedrijven, waaronder de eerder gememoreerde Artillerie-Inrichtingen, speelden in op de toegenomen vraag naar wapens in delen van Afrika. Het Kamerlid Otto Boetes van de Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP) had zijdelings kritiek geuit op dit omstreden kabinetsbesluit, maar Luns had hier geen boodschap aan. Hij stelde dat overheidsbedrijven wapens verkocht aan landen die de eigen landsgrenzen wilden beschermen. In de beginfase was weinig duidelijk omtrent de uitwassen van de strijd en zodoende zag de minister voorlopig geen reden de export naar Nigeria op te schorten. Daarnaast werd de staatskas aangevuld door de verkoop van wapentuig. Op buitenlands vlak mengde de Nederlandse regering zich niet in de binnenlandse aangelegenheden van een land. In het geval van de Biafra-oorlog werd de autoriteit van de NFR over het gehele grondgebied

91 J. Jansen van Galen, Afscheid van de koloniën: Het Nederlandse dekolonisatiebeleid, 1942-2012 (Amsterdam 2013) 36.

92 Nationaal Archief, Den Haag, (hierna: NL-HaNA), 2.05.216, Nederlandse ambassade in Nigeria (Lagos), 1959-1974, inventarisnummer 192, brief 12 oktober 1966, buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur M.J. Rosenberg Polak, Lagos, aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag. 93 NL-HaNA, 2.05.216, Nederlandse ambassade in Nigeria (Lagos), 1959-1974, inventarisnummer 192, brief 12 oktober 1966, buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur M.J. Rosenberg Polak, Lagos, aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag.

94 HEK (Kamerverslag) 1967-1968, 11 juni 1968.

95 S. Perlo-Freeman, ‘65 years of military spending: Trends in SIPRI’s data’ (versie 21 november 2016), https://www.sipri.org/commentary/blog/2016/65-years-military-spending (31 maart 2017).

(25)

onverkort gesteund.96 De uitvoer van wapens werd tot juni 1968 telkens weer uitgebouwd

door diverse overheidsbedrijven.

Journalist Wilfried Koomen stelt dat Nederland sinds de vroege jaren zeventig ieder jaar in de top tien staat van grootste wapenexporteurs ter wereld.97 De basis voor deze status

werd in de late jaren zestig gelegd door en masse wapens naar oorlogsgebieden te sturen. Op 30 oktober 1967 werd een rekening van 77.253,50 gulden naar het Nigeriaanse ministerie van Financiën gestuurd.98 Het betrof een nota voor de zending van 200 Cartridge 76 mm hulzen.

De NFR gaf te kennen dat het moeite had de transportkosten op te brengen. De hulzen kostten 30 duizend gulden, maar het vervoer per vrachtvliegtuig bedroeg maar liefst zestig procent van het uiteindelijke totaalbedrag. Een tweede leverantie vond op 22 december 1967 plaats.99

Ditmaal vervoerde de regering 200 granaten middels een vrachtvliegtuig van de Nederlandse luchtvaartmaatschappij Martinair. In het vliegtuig waren gangbare handelswaren aanwezig, zoals voedsel en medicamenten, maar het leeuwendeel van de lading betrof de 200 granaten. De regering was niet open over de export van granaten en probeerde in de luwte te opereren, maar dit werd bemoeilijkt door het Nigeriaanse staatshoofd Gowon. Hij sprak meermaals zijn dank uit voor de Nederlandse bijdrage in het conflict tegen het Biafraanse rebellenleger.100

De relatie met de NFR werd aan het begin van 1968 danig op de proef gesteld. Ondanks het feit dat de eerste wapenleveranties reeds plaatsvonden, had het Nigeriaanse ministerie van Financiën nog altijd niet betaald. De NFR was nog een bedrag van om en nabij de 150 duizend gulden verschuldigd.101Dit geld bleef uit vanwege het niet op orde hebben van

de boekhouding in het door oorlog geteisterde land. Het Nederlandse ministerie van Defensie had hier geen boodschap aan. Herhaalde verzoeken van de NFR om granaathulzen te sturen, werden in het vervolg in de wind geslagen. De overheidsbedrijven wilden eerst een deel van het verschuldigde bedrag ontvangen alvorens gesproken werd over een nieuwe leverantie. In maart 1968, ruim een half jaar na de eerste zending, werd het bedrag van 143.507.00 gulden bijgeschreven op de rekening van het ministerie van Defensie. Tijdelijk zaakgelastigde te Lagos Gerrit Willem ‘Guy’ van Barneveld Kooy maakte uiteindelijk de weg vrij voor een 96 HEK (Kamerverslag) 1967-1968, 12 juni 1968.

97 W. Koomen, ‘Wij moeten een bedrijf draaiende houden’ (versie 7 augustus 2013),

https://www.groene.nl/artikel/wij-moeten-een-bedrijf-draaiende-houden (4 april 2017).

98 NL-HaNA, 2.05.216, Nederlandse ambassade in Nigeria (Lagos), 1959-1974, inventarisnummer 192, ongeadresseerd memorandum 30 oktober 1967.

99 NL-HaNA, 2.05.216, Nederlandse ambassade in Nigeria (Lagos), 1959-1974, inventarisnummer 192, memorandum 22 december 1967, minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns, Den Haag, aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag.

100 Op verschillende gelegenheden sprak Gowon zijn dank uit: ‘You are well aware how grateful I have been (…)’. In: NL-HaNA, 2.05.216, Nederlandse ambassade in Nigeria (Lagos), 1959-1974, inventarisnummer 192, brief 11 december 1967, buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur M.J. Rosenberg Polak, Lagos, aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag.

101 NL-HaNA, 2.05.216, Nederlandse ambassade in Nigeria (Lagos), 1959-1974, inventarisnummer 192, brief 19 januari 1968, tijdelijk zaakgelastigde G.W. van Barneveld Kooy, Lagos, aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarnaast worden nog zaken genoemd als: men voelt zich veilig, serieus genomen, medewerkers gaan mee naar andere instanties, zeker daar waar conflict is en wanneer het iemand zelf

Ouders gaven aan zelf niet altijd te weten hoe ze hun kinderen kunnen helpen en ondersteunen bij het leerproces en diverse basisscholen gaven aan op zoek te zijn naar een

Sources include textbooks, papers, abstracts and reports, journals, theses and dissertations or documents focusing on the topic such as the Hyogo Framework for Action, Views

Bij de getopte en ongetopte planten in de tweede teelt is het verschil tussen deze behandelingen opgevangen door bij de getopte planten 2 druppelaars per plant te gebruiken..

Klaas beaamt dit en gaat even later door op het thema ‘liefde’, wat een brug blijkt naar vertellen over zijn relatie met zijn vrouw en, via het benoemen van de impact van

When various wine yeast strains ferment- ed Beaujolais grape juice under static conditions, the highest glycerol levels were found at 20°C, whereas under agitated

Een ding dat uit deze analyse bleek was dat alle dagbladen ten opzichte van de burqa (tijdens de periode van de discussie rond het voorgestelde burqaverbod van Rita Verdonk)