• No results found

Hoofdstuk III: De erkenning van de ‘Republiek Biafra’

3.2 Verdeeldheid in de oppositie

Tijdens de algemene politieke en financiële beschouwingen op 8 tot en met 10 oktober 1968 werd uitgebreid stilgestaan bij twee oorlogen, te weten de Biafra-oorlog en Vietnamoorlog.147

Henk Lankhorst, fractievoorzitter van de PSP, trapte het debat over Biafra op 8 oktober af. Het Tweede Kamerlid sprak zich uit tegen de handelswijze van het Nigeriaanse regeringsleger tijdens de burgeroorlog. Lankhorst ging zelfs zo ver door de NFR te betichten van ‘genocide’. Hij was hiermee de eerste parlementariër die het predicaat genocide op het conflict plakte.148

In een reactie van de Nigeriaanse ambassadeur in Den Haag I.J.D. Durlong van 20 oktober werden de aantijgingen van Lankorst met klem tegengesproken:

The world at large has been fed with the false propaganda of the rebels. Unfortunately, nothing is ever said of the atrocities and the unjustified cruelties inflicted by the Ibo on other ethnic groups in parts of the Rivers State149

143 Ijalaye, ‘Was “Biafra” at Any Time a State in International Law?’, 554.

144 Pauw & Witteman, ‘Aad van den Heuvel ging voor het eerst sinds 1969 terug naar Biafra’. 145 Ijalaye, ‘Was “Biafra” at Any Time a State in International Law?’, 555.

146 Ibidem, 559.

147 In retrospect was het opvallend dat bijna even vaak naar de Biafra-oorlog werd verwezen dan het Koude Oorlog-conflict in Zuidoost-Azië, namelijk 28 - 32.

148 Algemene politieke en financiële beschouwingen rijksbegroting 1968-1969, 8 oktober 1968. 149 NL-HaNA, 2.05.313, Code-archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken, 1965-1974, inventarisnummer 11248, brief 20 oktober 1968, Nigeriaanse ambassadeur I.J.D. Durlong, Den Haag, aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag.

Tijdens zijn betoog vroeg Lankhorst of de regering ooit had nagedacht over de erkenning van Biafra. Piet Jongeling (GPV) haakte in op deze vraag. Hij was van mening dat zowel Biafra als Nigeria los van elkaar konden slagen.150 Beiden beschikten over een behoorlijk grote

hoeveelheid natuurlijke hulpbronnen. Op die gronden was het zeker mogelijk deze staten onafhankelijk van elkaar te laten bestaan. Jongeling baseerde zich hier niet op conventie van Montevideo, maar bekeek puur of de republiek op economisch vlak levensvatbaar was. Volgens Jongeling was een balkanisering van Afrika verre van ideaal, maar het was onmogelijk deze drie etniciteiten, die niet met elkaar matchten, samen te laten leven.151

Tijdens de beschouwingen spraken de fractievoorzitters van vrijwel alle partijen hun zorgen uit over de situatie in Biafra. Op 8 oktober 1968 leidde dit nog niet tot de presentatie van een motie, want de fractievoorzitters wilden de antwoorden van de minister-president afwachten.

Op 10 oktober 1968 werd verder gedebatteerd over de burgeroorlog. Jongeling stelde dat het onafhankelijkheidsstreven van Biafra te rechtvaardigen viel. In zijn bijdrage schetste Jongeling zijn perspectief op het conflict. Vanaf september 1966 werd een deel van de Ibo’s systematisch uitgemoord in Borno en Yobe (Noord-Nigeria). Deze pogroms resulteerden in 30 duizend doden en 300 duizend ontheemden. De stroom aan vluchtelingen wist een veilig heenkomen te vinden in het stamgebied van de Ibo’s, Biafra.152 Als reactie op het geweld

besloot kolonel Ojukwu een onafhankelijke republiek uit te roepen. De NFR weigerde akkoord te gaan met de eenzijdige afscheiding en bereidde een militaire strafexpeditie voor. Het betoog van Jongeling bleek de opzet tot een motie. Het Friese Kamerlid was van oordeel dat de oostelijke deelstaat van Nigeria, in de gegeven omstandigheden, goede gronden had zich onafhankelijk te verklaren.153 De bevolking van Biafra bezat een eigen identiteit, zoals

bleek uit het verzet tegen het regeringsleger. Het was zaak voor het kabinet het conflict zo spoedig mogelijk tot een einde te brengen, vond Jongeling. De allesbeslissende stemming werd in Nigeria met bijzondere interesse gevolgd, want Nederlandse erkenning van Biafra kon in andere landen tot soortgelijke stemmingen leiden.154

Binnen geledingen van de oppositie en in de publieke opinie bestond sympathie voor de strijd van Biafra. Maar de overgrote meerderheid van het parlement, ook in linkse kringen, besloot tegen de motie-Jongeling te stemmen. Joop den Uyl, politiek leider van de PvdA, was bevreesd dat de volkenrechtelijke erkenning van Biafra de hulpverlening alleen maar bemoeilijkte en evenmin bijdroeg aan een spoedige beëindiging van de oorlogshandelingen.155

Het was volgens Den Uyl in het belang van de Biafraanse bevolking de motie te verwerpen. 150 Algemene politieke en financiële beschouwingen rijksbegroting 1968-1969, 8 oktober 1968. 151 Ibidem.

152 Algemene politieke en financiële beschouwingen rijksbegroting 1968-1969, 10 oktober 1968. 153 Ibidem.

154 In België was eveneens een levendige discussie gaande over de situatie in Biafra. In: W. Dewachter, De mythe van de parlementaire democratie: een Belgische analyse (Leuven 1992) 337. 155 Algemene politieke en financiële beschouwingen rijksbegroting 1968-1969, 10 oktober 1968.

De politieke leider van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) Edzo Toxopeus liet zich in soortgelijke bewoording uit als Den Uyl: ‘Vrijwel ieder Kamerlid is begaan met het lot van de bevolking, maar erkenning zorgt alleen maar voor een averechts effect’.156

Toxopeus stelde dat de verstandhouding met Afrikaanse landen op het spel werd gezet, want in OAE-verband hadden de lidstaten zich vrijwel unaniem uitgesproken tegen de afscheiding van de Republiek Biafra. Bij veel Afrikaanse landen bestond de vrees dat de afscheiding van Biafra resulteerde in een versplintering van het continent. De OAE sprak zich uit tegen iedere vorm van (westerse) bemoeienis. Inmenging in de binnenlandse aangelegenheden druiste in tegen het soevereiniteitsbeginsel. Op basis van Artikel III uit de statuten van de OAE werd het verboden: ‘Non-interference in the internal affairs of States’.157 Het betrof een Afrikaans

probleem dat het continent zelf op moest lossen. De motie werd op 10 oktober ter stemming gebracht en tot opluchting van de regering met een overtuigende meerderheid verworpen. Slechts een aantal fracties, waaronder de Boerenpartij en GPV, stemden vóór erkenning.158