• No results found

Hoofdstuk IV: De Nederlandse humanitaire hulpverlening

4.2 De bijdrage van de regering

Het menselijk leed, veroorzaakt door de burgeroorlog in Nigeria, doet de regering zoeken naar wegen ter leniging van de nood aldaar190

Koningin Juliana stond in de troonrede van 1968 kortstondig stil bij de humanitaire crisis in delen van Nigeria. Minister Luns wilde de hongerdood van zes miljoen Biafranen voorkomen, maar bij oud-KVP’er Jacques Aarden beklijfde het gevoel dat de regering machteloos stond tegenover het oorlogsgeweld.191 Het intrastatelijke conflict duurde inmiddels anderhalf jaar en

nog altijd was geen eenduidige koers over de hulpverlening tot stand gekomen. De kritiek van Aarden werd onderschreven door drie parlementariërs van de KVP, te weten Cor Kleisterlee, Joep Mommersteeg en Tjerk Westerterp.192 Op 14 februari 1969 diende het drietal een motie

in waarin zij opperden een landcorridor te forceren tussen de twee strijdende partijen. In deze safe area konden de diverse hulporganisaties ongehinderd hun werkzaamheden voortzetten. Het plan bleek onuitvoerbaar, want zowel de NFR als de Biafraanse autoriteiten vreesden dat de corridor niet gerespecteerd zou worden door de vijand en zodoende verdween dit voorstel van de tekentafel. De oppositie bleef gedurende 1969 hameren op een blijvende oplossing. PvdA-parlementariër Dankert legde zowel de minister van Buitenlandse Zaken als minister van Ontwikkelingssamenwerking Udink het vuur aan de schenen. Dankert stelde in het eerste kwartaal van 1969 zeven vragen over de humanitaire hulp verleend door beide ministeries. Deze vragen liepen uiteen van ‘hoe wilde de Nederlandse regering voorzien in de aanvoer van eiwitrijk voedsel’ tot ‘hoe dacht de minister de capaciteit van de bestaande luchtbrug verder uit te breiden’.193

De oppositiepartijen waren van mening dat de regering zich te laks opstelde, maar de internationale gemeenschap roemde de ‘Nederlandse voortrekkersrol’. Secretaris-generaal Thant liet zich in een open brief aan de Tweede Kamer op 24 oktober 1968 positief uit over de hulpverlening door het kabinet.194 Thant had in het bijzonder respect voor de particuliere

189 NL-HaNA, 2.05.313, Code-archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken, 1965-1974, inventarisnummer 9007, ongeadresseerd memorandum 5 augustus 1969.

190 Algemene politieke en financiële beschouwingen rijksbegroting 1967-1968, 8 oktober 1968. 191 Ibidem.

192 Aanhangsel Tweede Kamer 1968-1969, 14 februari 1969. 193 HTK (Kamerverslag) 1968-1969, 27 maart 1969.

initiatieven om menslievende hulp te verlenen aan de onschuldige slachtoffers van de burgeroorlog. In de Europese Economische Gemeenschap (EEG) ontpopte de regering zich eveneens tot een initiatiefnemer om noodhulp te verlenen aan de getroffen republiek.195

Aanvankelijk lag de focus van de regering op het leveren van voedsel. De financiële tegoeden werden ter beschikking gesteld aan het Rode Kruis, Unicef, Oecumenische Hulp aan Kerken en Vluchtelingen en andere niet-gouvernementele organisaties (ngo’s). De hulpverlening was in het restant van 1969 echter op volle gang gekomen en zodoende verschoof de aandacht richting de instandhouding van de luchtbrug. Een voorzichtige raming van JCA wees uit dat op jaarlijkse basis veertig miljoen dollar gemoeid was met de bekostiging van de luchtbrug.196

De initiatieven van ngo’s en regering hingen nauw met elkaar samen. Beide partijen spraken met enige regelmaat over manieren ter verbetering van de hulpverlening.

4.2-1 Humanitaire hulp in cijfers

De regering gebruikte in totaal 17.1 miljoen (gulden) om de Biafraanse bevolking te behoeden voor de hongerdood.197 Het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking gaf, na vragen uit

het parlement, openheid van zaken over de exacte verdeling van dit geld. In eerste instantie werd een bedrag van ruim 1.3 miljoen uitgetrokken voor het uitzenden van een medisch team. Veertien vrijwilligers van de Nederlandse tak van het Rode Kruis werden op kosten van de regering richting het oorlogsgebied gestuurd. Voorts besloot het ministerie 9.1 miljoen als volgt te verdelen over vier goede doelen: 3.7 miljoen voor het Rode Kruis; 2 miljoen voor Stichting Mensen in Nood; en een bedrag van 2 miljoen werd ter beschikking gesteld aan Stichting Oecumenische Hulp aan Kerken en Vluchtelingen. Ten slotte ontving ‘Stichting Nederlands Committee Unicef’ 1.4 miljoen.198 De regering besloot deze bedragen af te dragen

aan goede doelen, want de NFR ging niet akkoord met (in)directe steun van de regering aan de Republiek Biafra. Tijdens de oorlog besloot het kabinet-De Jong enige malen schenkingen te verlenen in de vorm van goederen. Met de zending van melkpoeder, granen of meel en medicamenten was een bedrag van 6.7 miljoen gemoeid. De voedselhulp werd voornamelijk ingezet in de door het regeringsleger heroverde gebied; en het geld van de goede doelen kwam ten goede aan de door Biafra bezette gebieden. Op 20 december 1969 gaf het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking al te kennen dat de grens van de financiële mogelijkheden

195 Handelingen van de vaste commissie voor Landbouw en Visserij van de Tweede Kamer der

Staten-Generaal 1968-1969, 30 januari 1969.

196 Kamerstuk Tweede Kamer 1968-1969, 7 februari 1969.

197 NL-HaNA, 2.03.01, Archieven van de Ministeries voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en Algemene Zaken (AZ), 1952-1979, inventarisnummer 3535, ongeadresseerd memorandum 2 januari 1970.

inmiddels bereikt was. In de vergadering van de ministerraad gaf minister Udink er blijk van dat de beschikbare fondsen van zijn departement uitgeput waren.199

4.2-2 Een veranderende koers

De Nederlandse regering hield zich in het begin van het intrastatelijke conflict vrijwel uitsluitend bezig met het leveren van voedsel. Biafra had dagelijks 2000 ton voedsel nodig om de bevolking in leven te houden.200 De internationale gemeenschap moest hier in voorzien. In

de minsisterraad werd overeengekomen dat Nederland zou meebetalen aan de bekostiging van stokvis, melkpoeder en graanproducten.Dit voedsel was rijk aan eiwitten en hield op korte termijn de allerzwaksten in leven. Eind 1968 was de humanitaire hulpverlening op gang gekomen en zodoende was niet langer sprake van een chronisch voedseltekort. Het volgende probleem diende zich echter aan, want het kostte veel geld voor zowel het ICRC als JCA om de luchtbrug in stand te houden. In het vervolg van het conflict besloot de regering de focus te verleggen naar de instandhouding van de luchtbrug. Het ministerie van Buitenlandse Zaken trachtte de talloze particuliere initiatieven te betrekken bij de zoektocht naar een oplossing voor de voedseltoevoer. De voorzitter van Stichting Vluchtelingenhulp Biafra-conflict, Gerard Ewout van Walsum, deed in de vergadering van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken zijn beklag over de exorbitante kosten voor de instandhouding van de luchtbrug:

Het Nederlandse volk heeft, middels een tv-actie, een bedrag van dertien miljoen gulden bijeengebracht voor de slachtoffers van de oorlog in Nigeria. Het blijkt nu dat het in stand houden van deze bevoorradingslijn een zeer dure zaak is en dan is nog geen enkel mensenleven gered201

Tevens besloot het kabinet-De Jong permanent een vrachtschip ter beschikking te stellen voor het transport van medicijnen en voedsel. Dit initiatief bracht niet het gewenste effect, want het schip werd bij aankomst in Port Harcourt tegengehouden door de Nigeriaanse marine.202

Het papierwerk bleek niet in orde en het duurde dagen voordat de lading werd vrijgegeven door de autoriteiten.

4.2-3 Nederlandse initiatieven ter verlichting van de noodsituatie

199 Ministerraad van het Koninkrijk, ‘Nieuwe bijdrage voor de hulp aan Biafra’ (versie 20 december 1968), https://www.historici.nl/pdf/europa/B00101.pdf (26 juni 2017).

200 Kamerstuk Tweede Kamer 1968-1969, 7 februari 1969. 201 Ibidem.

202 Handelingen van de vaste commissie voor Landbouw en Visserij van de Tweede Kamer der

In Europees verband werd naarstig gezocht naar mogelijke oplossingen voor de problemen met de aanvoer van hulpgoederen. De Nederlandse regering nam spoedig het voortouw en opperde periodiek samen te komen in een raadgevende groep.203 Dertien landen, waaronder

Canada en West-Duitsland, spraken in groepsverband over de slechte humanitaire situatie, alternatieve aanvoerlijnen en ten slotte de actuele stand van zaken van de burgeroorlog. De

raadgevende groep, inmiddels omgedoopt tot de ‘Haagse Groep’, wilde een oplossing bieden voor een aantal langslepende problemen, maar het bleek lastig met alleen politieke middelen oplossingen te forceren. De gesprekken, die op initiatief van minister Luns plaatsvonden in de Zwitserse stad Genève, gingen veelal over de zoektocht naar een alternatieve aanvoerlijn.204

Het ministerie van Buitenlandse zaken presenteerde tijdens bijeenkomsten van de Haagse Groep een waterrouteplan en een hernieuwd voorstel voor dagvluchten op de landingsbaan in Uli. Uit al deze voorstellen bleek dat de regering zich bereid toonde mee te denken over mogelijke oplossingen voor een aantal structurele problemen in Biafra.

De directie Sub-Sahara-Afrika (SSA) legde de basis voor een waterrouteplan.205

Een beknopte versie van dit voorstel is in het Nationaal Archief ondergebracht. Het plan werd grofweg onderverdeeld in vier stadia. Ten eerste werd een doorkruising van de frontlijn voorgesteld waar de strijdende partijen geen strategisch of tactisch voordeel uit kon putten. Ten tweede diende de regeling aanvaardbaar te zijn voor Ojukwu. De president sprak tijdens de beraadslagingen veelal een veto uit tegen de voorstellen, maar door de toezegging te doen dat de hulpgoederen niet onder controle van de Nigeriaanse autoriteiten kwamen te staan, hoopte de directie SSA van het ministerie van Buitenlandse Zaken Ojukwu mee te krijgen. Het was eveneens van belang tegemoet te komen aan de eisen van de NFR en daarom kwamen de goederen onder een vorm van internationale inspectie te staan. Deze inspecteurs boden de zekerheid dat de hulptoevoer geen wapens bevatte. Ten slotte was een gedeeltelijke voorzetting van de nachtelijke luchtbrug op de landingsbaan in Uli een vereiste. Het was riskant de voedselvoorziening volledig af te laten hangen van één waterroute.

De internationale gemeenschap maakte zich anno 1969 in toenemende mate zorgen over de stokkende hulpverlening aan Biafra. Gowon en Ojukwu discussieerden over de vraag hoe het voedsel op de plaats van bestemming moest komen. Op 29 juli 1969 probeerde minister Luns de patstelling te doorbreken met de presentatie van een dagvluchtenvoorstel op de landingsbaan in Uli. Het ICRC had in 1968 al een opzet gegeven voor dagvluchten op Uli, maar destijds besloot Ojukwu het voorstel naast zich neer te leggen. De minister hoopte met een aantal aanpassingen de Biafraanse president over te halen met het Nederlandse voorstel in 203 A. Jansen, ‘Uithongering als wapen: Somalië, Bosnië en Biafra’ (versie 28 november 1992),

http://www.digibron.nl/search/detail/012df8d6e343e3643029ba81/uithongering-als-wapen-somali- bosni-biafra (4 mei 2017).

204 Jansen, ‘Uithongering als wapen’.

205 NL-HaNA, 2.05.313, Code-archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken, 1965-1974, inventarisnummer 17489, ongeadresseerd memorandum 27 februari 1969.

te stemmen. De minister stelde voor een vrachtvliegtuig van het ICRC te lenen in Dahomey. Het laadruim werd volgepakt met eiwitrijk voedsel, bij voorkeur het eenvoudig te distribueren stokvis. Het was in eerste instantie de bedoeling dat naar Lagos werd gevlogen voor inspectie. De NFR wilde de harde garantie hebben dat geen wapentuig verstopt was in het laadruim. Pas als de waarnemers het groene licht gaven, mocht het vliegtuig opstijgen richting Biafra. Het was vervolgens de bedoeling de stokvis zo spoedig mogelijk richting Uli te vervoeren. Het was in dit stadium niet langer mogelijk de overdracht te frustreren, want Ojukwu had de toezegging gekregen dat de vracht in orde was. Het zou schadelijke gevolgen hebben voor de geloofwaardigheid van Biafra als Ojukwu alsnog besloot de lading tegen te houden. De Biafraanse autoriteiten gingen evenwel niet akkoord met het ‘Plan-Luns’.206 Ojukwu sprak

de vrees uit dat in het voorstel onvoldoende nagedacht was over de controle van de luchtbrug. Biafra wenste alleen akkoord te gaan als een derde regering (of internationale organisatie met politiek karakter) toezag op de instandhouding van de luchtbrug. Er was sprake van een nogal opvallend detail aan het plan van Luns, namelijk het meesturen van een aantal Kamerleden die alom bekend waren vanwege hun bezorgdheid over de situatie in het conflictgebied. Luns geloofde namelijk dat de aanwezigheid van een aantal parlementariërs ervoor zorgde dat de Nigeriaanse luchtmacht niet in de buurt kwam van de hulpvlucht.