• No results found

Goodwill impairment test onderworpen aan een decision usefulness test

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Goodwill impairment test onderworpen aan een decision usefulness test"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Goodwill impairment test

onderworpen aan een

decision usefulness test

Bachelorscriptie Accountancy & Control

Abdullah Çiftçi

6231276

Begeleider:

R.W.J. van Loon RA

(2)

2

“In hoeverre leidt de huidige standaard voor goodwill accounting

onder IFRS 3 tot decision usefulness?”

Amsterdam, juni 2015 Student Abdullah Çiftçi Domela Nieuwenhuisstraat 106 1069 SR Amsterdam Telefoon: 06-36446278 Studentennummer 6231276 Opleiding

Studievariant: Bachelor Accountancy

Universiteit van Amsterdam

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Roetersstraat 11

1018 WB Amsterdam Telefoon: 020-525 52 20

Begeleider

Naam: R.W.J. van Loon Telefoonnummer: 0205258769

(3)

3

Verklaring eigen werk

Verklaring eigen werk

Verklaring eigen werk

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Abdullah Çiftçi, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(4)

4

Inhoudsopgave

Abstract ...5

1. Inleiding ...6

2. De rol van decision usefulness in de financiële verslaggeving ...9

2.1. De vraag naar financiële verslaggeving ... 9

2.2. Decision usefulness en accountingstandaarden ... 10

3. De verantwoording van bedrijfscombinaties onder IFRS 3 ... 12

3.1. Bedrijfscombinaties: fusies en overnames ... 12

3.2. Goodwill accounting: IFRS 3 ... 13

4. Kwaliteitscriteria voor financiële informatie ... 15

5. Informatiekarakteristieken van goodwill impairment. ... 17

5.1. De reactie van de kapitaalmarkt op goodwill impairment ... 17

5.2. De getrouwe weergave van goodwill impairment ... 19

5.3. De erkenning van waardeverlies op goodwill ... 21

6. Discussie ... 24

7. Conclusie ... 27

(5)

5

Abstract

In de snel veranderende wereld, waar vele dingen snel verouderen, is het mogelijk dat de accountingstandaarden verouderen en daardoor niet meer voldoen aan de vereisten van deze tijd. De accounting voor goodwill onder IFRS 3 is al tien jaar oud en vormt hiermee de aanleiding voor dit onderzoek. Dit onderzoek functioneert als monitoring voor de accountingstandaard IFRS3 en bestudeert in hoeverre deze nog relevant is. Vanuit het perspectief van decision usefulness wordt er gekeken in hoeverre de informatieverstrekking onder IFRS 3 nog relevant, betrouwbaar en tijdig is. Dit onderzoek wijst uit dat goodwill accounting onder IFRS 3 minder relevant is geworden dan voorheen. De verklaring hiervoor is dat het management goodwill impairment niet uitvoert, om aan investeerders te signaleren dat de toekomstige kastromen uit synergiën verminderen, maar dat het management goodwill afschrijft naarmate zij er zeker van zijn dat de waarde van goodwill is verminderd.

Keywords: Goodwill impairment, Decision usefulness, IFRS 3, Relevantie, Getrouwe

(6)

6

1.

Inleiding

Tien jaar geleden is de International Financial Reporting Standards (IFRS) voor het eerst gebruikt als de enige regelgeving voor de financiële verslaggeving binnen Europa. Europese, beursgenoteerde ondernemingen die voorheen de mogelijkheden hadden om lokale accountingstandaarden te hanteren, zijn door de Europese commissie verplicht gesteld om de jaarrekeningen alleen volgens de IFRS-standaarden op te stellen (ICAEW, z.d.; Official Journal of the European Communities, 2002). De invoering van IFRS heeft ook voor de goodwill accounting tot een harmonisatie geleid. Onder IFRS 3 Bedrijfscombinaties moeten ondernemingen goodwill periodiek toetsen aan impairment (waardeverminderingstest). Hiermee is de afschrijvingsmethode, zoals de periodieke afschrijving van goodwill (amortization), niet meer toegestaan (IASB, 2005).

Deze “impairment-only regime” zorgt volgens Wines, Dagwell en Windsor (2007) dat goodwill accounting relevanter maakt door de overgang van goodwill amortization naar goodwill impairment. Het tussentijdig toetsen op een waardevermindering van de goodwill vormt immers een betere onderbouwing voor de balanswaarde van goodwill dan wanneer voorafgaand de periodieke afschrijvingen voor de komende 20 jaar wordt berekend. Hierdoor kunnen de investeerders de balanswaarde van goodwill gebruiken als een indicator voor de netto kontante waarde van de toekomstige kastromen uit goodwill, zoals synergiën.

Uit het rapport van KPMG, Who cares about goodwill impairment (2014) blijkt echter dat goodwill impairment test niet veel bijdraagt in de voorziening van relevante financiële informatie. Ondanks het ingewikkelde en tijdrovende proces wordt de balanswaardes van goodwill alleen gebruikt om eerder gedane voorspellingen te bevestigen en wordt het in tegenstelling tot Wines, Dagwell en Windsor (2007) niet gebruikt om de netto kontante waarde van toekomstige kasstromen uit goodwill weer te geven. Analisten maken volgens het rapport voornamelijk gebruik van andere financiële informatie zoals de verdisconteerde waarde van kaststromen, winstverhoudingen en de gebruikte waarderingsmethodes om de toekomstige prestaties van de onderneming te voorspellen. De inspanning die geleverd wordt voor een impairment test is naar verhouding te groot voor enkel een bevestiging (KPMG, 2014).

Dit onderzoek bestudeert in hoeverre goodwill accounting onder IFRS 3 nog bijdraagt aan kwalitatieve informatievoorziening. De huidige accountingstandaard met betrekking tot goodwill accounting is immers al tien jaar oud en vormt daarmee het onderwerp van dit onderzoek. Als criterium voor de kwalitatieve informatievoorziening wordt de decision usefulness approach aangehouden. De decision usefulness approach in een perspectief die het

(7)

7

nut van de financiële verslaggeving definieert. Volgens dit perspectief is de financiële verslaggeving nuttig, wanneer informatie ondersteuning biedt bij het nemen van betere investeringsbeslissingen door de investeerders en kapitaalverschaffers. Hiertoe wordt er gekeken in hoeverre de informatie in de financiële verslaggeving relevant en getrouw gepresenteerd is. Het criterium decision usefulness is bewust gekozen, omdat deze tevens als doelstelling wordt gehanteerd door de beleidsbepalers. International Accounting Standard Board (IASB) en Financial Accounting Standard Board (FASB) hebben het doel om accountingstandaarden samen te stellen, die de investeerders en schuldverleners voorziet van de benodigde financiële informatie om betere investeringsbeslissingen te nemen. Daarom luidt de centrale vraag als volgt:

“In hoeverre leidt de huidige standaard voor goodwill accounting

onder IFRS 3 tot decision usefulness?”

Ter beantwoording van de centrale vraag worden er in dit onderzoek drie deelvragen gesteld die betrekking hebben op de karakteristieken van informatie. Deze deelvragen luiden als volgt:

1. In hoeverre levert goodwill accounting onder IFRS 3 relevante informatie op? 2. In hoeverre levert goodwill accounting onder IFRS 3 betrouwbare informatie op? 3. In hoeverre levert goodwill accounting onder IFRS 3 tijdige informatie op?

De beantwoording van de centrale vraag en deelvragen vindt plaats door middel van een literatuuronderzoek. Hiermee levert dit onderzoek een bijdrage aan de literatuur, door te onderzoeken in hoeverre de tien jaar oude goodwill accounting nog relevant is. Het is immers mogelijk dat investeerder van gedrag kunnen veranderen. Ook kunnen recente literatuur tot nieuwe inzichten en bevindingen komen, die aanwijzen dat het impairment-only regime geen optie meer is voor de goodwill accounting. Uit dit onderzoek blijkt dat IFRS 3 verder ontwikkeld kan worden. Hamberg en Beisland (2014) en Li e.a. (2011) tonen aan dat relevantie van goodwill impairment is verzwakt na de invoering van goodwill impairment. Ramanna en Watt (2012) argumenteren dat onder impairment-only regime de mogelijkheden toenemen om goodwill opportunistisch weer te geven. Volgens Scott (2011) zou dit er toe leiden dat de investeerders goodwill impairments gaan wantrouwen, waardoor informatie op den duur zijn

(8)

8

relevantie verliest. In tegenstelling tot Scott (2011) beweren Knauer en Wöhrmann (2015) dat investeerders sterker reageren op aandeelprijzen in gevallen waarbij goodwill impairment onbetrouwbaar is. Investeerders wantrouwen goodwill afschrijvingen en achten dat de werkelijke waardevermindering van goodwill daardoor groter is dan de gepresenteerde goodwill impairment. Li en Sloan (2014) tonen in hun onderzoek aan dat afschrijving van goodwill niet tijdig is vanwege het opportunistisch presenteren van goodwill, maar dat de afschrijving van goodwill niet tijdig is doordat het management voorzichtig handelt in het afschrijven van goodwill. Het management schrijft immers goodwill af wanneer zij er zeker van is dat de waarde van goodwill ook daadwerkelijk verminderd is. Hierdoor is goodwill impairment met twee jaar vertraagd en heeft het een bevestigende functie in plaats van een voorspellende functie, waar de standaardzetters er naar toe streefden. Het onderzoek wijst uit dat goodwill accounting onder IFRS 3 verbeterd kan worden wat betreft de tijdigheid van de goodwill impairment. Zowel de IASB als de FASB kunnen de huidige accountingstandaarden verbeteren door de indicatoren van de waardevermindering op goodwill in de accountingstandaarden nader te beschrijven.

De indeling van deze scriptie is als volgt. In paragraaf twee en drie wordt de begrippenkader beschreven. Hierin wordt nagegaan wat de rol van decision usefulness is in de financiële verslaggeving. Daarnaast wordt een aantal vormen van bedrijfscombinatie beschreven en wordt de accounting voor goodwill behandeld. In de vierde paragraaf wordt de decision usefulness criteria besproken. Paragraaf vijf behandelt de literatuur aan de hand van de deelvragen. Paragraaf zes bespreekt de discussie. Tot slot wordt er in paragraaf zeven de conclusie weergegeven.

(9)

9

2.

De rol van decision usefulness in de financiële verslaggeving

Decision usefulness vormt een leidraad voor de beleidsbepalers zoals de IASB en de FASB bij het ontwikkelen van accounting standaarden. Om de decision usefulness beter te begrijpen, legt deze paragraaf de nadruk op de vraag naar financiële verslaggeving en de manier waarop financiële verslaggeving een antwoordt vormt op de vraag.

2.1.

De vraag naar financiële verslaggeving

De financiële verslaggeving speelt een belangrijke rol in de efficiënte allocatie van middelen in de kapitaalmarkt. Investeerders die rendement als compensatie willen, raken geconfronteerd met de investeringsvraagstukken zoals het kopen van aandelen. Hoewel zij zelf de beslissingen moeten nemen, zijn zij er niet in staat om afzonderlijk van enige informatie een oordeel te vormen over de winstgevendheid van de aankoop/investering. Hiervoor dienen zij informatie te ontvangen over de onderneming. De financiële verslaggeving vormt een van bronnen voor investeerders om informatie te verschaffen over de onderneming (Healy & Palepu, 2001). Hoewel financiële verslaggeving zou moeten leiden tot meer kennis over de onderneming en dus tot betere investeringsbeslissingen, is dat in de realiteit niet altijd het geval. Het management van de onderneming kan bij het verschaffen van informatie de onwetendheid van de investeerder als een gelegenheid zien om de omstandigheden anders voor te stellen. Het management beschikt ten op zichtte van de investeerders tot meer kennis over de onderneming, omdat zij dagelijks bezig zijn met het besturen van de onderneming, terwijl de investeerders alleen met hun investering een passieve betrokkenheid hebben met de onderneming. Deze scheve informatieverhouding tussen het management en de investeerders wordt ook wel de informatieasymmetrie genoemd en kan leiden tot problemen als adverse selection en moral hazard (Healy & Palepu, 2001).

Adverse selection treedt op wanneer het management voordelen exploiteert uit zijn positie in de informatieasymmetrie. Zo kan het management door opportunistisch informatie te verstrekken meer winsten realiseren bij het verkoop van eigen aandelen. Aandelen kunnen voor een hoger bedrag verkocht worden door het slechte nieuws in de informatie verstrekking uit te sluiten, waardoor er een rooskleurig beeld ontstaat over de prestaties van de onderneming. Het nadeel van adverse selection blijft echter niet alleen hierbij. Investeerders die op deze wijze misleidt worden, gaan op den duur ook twijfelen over eenzijdigheid van de informatieverschaffing en zullen uit favoritisme zowel objectieve informatie als opportunistisch weergegeven informatie wantrouwen (Scott, 2011).

(10)

10

Moral hazard treedt op wanneer het management ongecontroleerd naar eigen belangen handelt. Ondernemingen waarbij het bestuur gescheiden is van de eigenaren worden geconfronteerd met het belangenverschil tussen het management en de aandeelhouders. Omdat het praktisch onmogelijk is voor de aandeelhouders om het management voortdurend te controleren, kan het management ten kosten van de aandeelhouders de bezittingen van de ondernemingen exploiteren. Zo kan het management de producten tegen verlies verkopen om compensatie te ontvangen voor het behalen van afzettargets. Het management ontvangt dan compensaties, terwijl er niet efficiënt wordt omgegaan met de middelen die de aandeelhouders ter beschikking hebben gesteld (Scott, 2011).

2.2.

Decision usefulness en accountingstandaarden

Problemen als adverse selection en moral hazard zorgen ervoor, dat investeerders meer gaan twijfelen om in de onderneming te gaan investeren. Althans het risico op opportunistische en incomplete informatieverschaffing weerhoudt investeerders om te gaan investeren in de onderneming. De financiële verslaggeving speelt een belangrijke rol in het reduceren van de informatieasymmetrie. De jaarrekeningen die op grond van accountingstandaarden zijn samengesteld en vervolgens gecontroleerd zijn door een externe accountant, vormen betrouwbare informatiebronnen voor de investeerders. Hierdoor kunnen investeerders de jaarrekening raadplegen om antwoord te vinden op de vragen inzake de prestatie van de onderneming en het efficiënte gebruik van middelen (Beest, 2012).

Echter is er wel enige vorm van kennis over accountingstandaarden noodzakelijk bij het raadplegen van de jaarrekening. Accountingstandaarden functioneren als belangrijke bouwstenen bij het opstellen van jaarrekeningen. Aan de hand van principes, grondslagen, verdragen en regels beschrijven zij hoe specifieke transacties en economische gebeurtenissen in de jaarrekening moeten worden verantwoord en kennen daar de financiële cijfers aan toe. Financiële cijfers kunnen van elkaar verschillen wanneer zij op verschillende methoden worden opgesteld. Verschillen in omstandigheden zoals cultuur en tradities, fiscale beleidsmaatregelen, maatregelen voor financiering, de erkenning van het accountantsberoep en de regulatie van financiële verslagging kunnen er toe leiden dat de accountingstandaarden van elkaar verschillen en daarmee een andere betekenis toewijzen aan financiële cijfers (Stolowy, Lebas, & Ding, 2010).

(11)

11

Zowel de Financial Accounting Standard Board (FASB) als de International Accounting Standard Board (IASB) proberen accountingstandaarden zodanig samen te stellen, zodat financiële informatie de investeerder zoveel mogelijk ondersteunt in het nemen van de juiste investeringsbeslissingen. Hierbij hanteren zij de decision usefulness perspectief als doelstelling voor samenstellen van accountingstandaarden. De decision usefulness is een stroming, die besluitvormingsgedrag van de investeerder bestudeert en daarmee vorm geeft in de voorbereiding van financiële verslaggeving, zodat de aard en de soort van de informatie een ondersteuning vormt in de investeringsvraagstukken (Scott, 2011).

Een voorbeeld kan gegeven worden met Ball en Brown (1986). Zij zijn de eerste die empirisch aantonen, dat investeerders de resultaatcijfers in de jaarrekening gebruiken in hun investeringsbeslissingen. Indien het resultaat hoger (lager) is dan de voorspellingen van de analisten, interpreteren de investeerders dit als een positief (negatief) teken voor de prestaties van de onderneming en waarderen zij de onderneming hoger (lager). Deze bevinding kan door de beleidsbepalers zoals de FASB en de IASB gebruikt worden om een besluit te nemen over de verwerking van goodwill, in hoeverre deze wel of niet via de winst- en verliesrekening verwerkt moet worden.

Decision usefulness is een perspectief die waarde toekent aan financiële verslaggeving naar mate het informatie verstrekt die de investeerders ondersteunt in het nemen van betere investeringsbeslissingen. Doormiddel van accountingstandaarden wordt er beschreven op welk wijze de economische gebeurtenissen en transacties in de financiële verslaggeving verantwoord moeten worden, zodat de investeerders een duidelijk beeld kunnen vormen over de onderneming.

(12)

12

3.

De verantwoording van bedrijfscombinaties onder IFRS 3

Deze paragraaf gaat in op de economische achtergrond van bedrijfscombinaties. In deze paragraaf worden de verschillen in de mogelijke bedrijfscombinaties en de motivaties om een bedrijfscombinatie uit te voeren besproken. Daarnaast behandelt deze paragraaf de accounting regels voor goodwill onder standaard IFRS 3.

3.1.

Bedrijfscombinaties: fusies en overnames

In 2014 hebben wereldwijd 40400 bedrijfscombinaties plaatsgevonden met een totale waarde van 3,5 biljoen dollar (McDermid, 2015). Ondernemingen proberen door middel van fusies en overnames operationele en strategische doelen te realiseren. Fusies worden voornamelijk uitgevoerd vanuit defensieve redenen. Twee of meerdere ondernemingen gaan over tot één onderneming om samen als geheel sterker te staan tegen de concurrenten in de markt. Overnames worden daarentegen gerealiseerd vanuit offensieve redenen, zoals de intentie om de marktpositie van de onderneming te vergroten of om uit te breiden naar nieuwe markten. Het is echter niet mogelijk om de motivatie van de onderneming te achterhalen door alleen te kijken of de bedrijfscombinatie een fusie of een overname is. Informatie over de bedrijfspositie in de productieketen verduidelijkt de motivatie van de onderneming(en) (van den Eyden, 2007).

Bedrijfscombinaties kunnen gecategoriseerd worden in horizontale bedrijfscombinaties en verticale bedrijfscombinaties. Horizontale bedrijfscombinaties vinden plaats tussen ondernemingen die op dezelfde niveau van de productieketen bevinden en daardoor soortgelijk producten produceren. Ondernemingen die horizontale bedrijfscombinaties verrichten streven ernaar om schaalvoordelen te realiseren in de productie, het optimale gebruik van de distributiekanalen en het vergroten van marktaandeel. Tevens maakt horizontale bedrijfscombinatie het mogelijk om productiekosten te verminderen door de productie te verplaatsen naar de vestiging met de laagste productiekosten, om de geografische markt te vergroten door gebruik te maken van de distributiekanalen en om grotere invloed te hebben met de contracten die worden afgesloten. Verticale bedrijfscombinaties vinden plaats tussen onderneming die op verschillende niveaus bevinden in de productieketen en verschillende onderdelen van de product produceren. Ondernemingen gaan verticale bedrijfscombinaties aan om de efficiëntie in de productie te vergroten. De productieketens worden dan beter op elkaar aangesloten zodat de productie sneller en efficiënter verloopt (van den Eyden, 2007). Bedrijfscombinaties worden echter niet altijd toegepast met het motief om waarde te creëren voor de onderneming. Het management kan ook uit eigen belang een bedrijfscombinatie

(13)

13

uitvoeren. Hierbij kan het management de intentie hebben om indruk te creëren door een groot imperium op te bouwen, korte termijn prestatie-ratio’s te verhogen en de overgewaardeerde aandelen te exploiteren door de bedrijfscombinatie te financieren met aandelen (Haleblian, Devers, McNamara, Carpenter, & Davison, 2009).

3.2.

Goodwill accounting: IFRS 3

IFRS 3 bevat de accountingstandaard voor bedrijfscombinaties. De accountingstandaard streeft naar de bevordering in de informatievoorziening over bedrijfscombinaties en de effecten ervan. Ondernemingen die bedrijfscombinaties aangaan, dienen volgens de standaard als fusie of overname te verantwoorden volgens het “acquisition method”. Met de acquisition method worden alle activa en passiva van de overgenomen onderneming samengevoegd in de jaarrekening van de overnemende onderneming. De overnemende onderneming dient hiervoor vier stappen te ondernemen. In de eerste twee stappen wordt de overnemende onderneming geïdentificeerd en de tijdstip van de bedrijfscombinatie bepaald. In stap drie worden de overgenomen activa en passiva geherwaardeerd volgens het fair value principe. De overgenomen activa en passiva worden dan gewaardeerd tegen de marktwaarde. In situaties waarbij er geen actieve markt aanwezig is, wordt er gekeken naar de marktwaarde van een soort gelijk product. Mocht dat ook niet aanwezig zijn, dan kan het management zelf een model opstellen om de waarde van de activa/passiva te bepalen. Nadat alle activa en passiva zijn berekend wordt in stap vier de goodwill berekend. Goodwill is het verschil tussen het aankoopbedrag van de onderneming en de balanswaarde van de overgenomen onderneming. De overnemende onderneming dient bij een hoger aankoopbedrag goodwill op te nemen in de balans (IASB, 2005).

Echter zijn er ook situaties mogelijk waarbij de goodwill negatief is. Dit kan gebeuren wanneer het aankoopbedrag lager is dan de balanswaarde van de overgenomen onderneming, zoals bij faillissementen. In zulke gevallen wordt de “negatieve goodwill” niet opgenomen in de balans, maar verwerkt via de winst en verlies rekening als een gain on a bargain purchase (IASB, 2005).

(14)

14

Goodwill wordt onder standaard IFRS 3 gedefinieerd als toekomstige, economische inkomsten die voortvloeien uit de activa van onderneming en die niet afzonderlijk geïdentificeerd kunnen worden. Hierdoor wordt goodwill bij het activeren toegedeeld aan kastroom genererende eenheden (KGE). KGE’s zijn de kleinste identificeerbare groepen van activa die afzonderlijk van elkaar kastromen genereren voor de onderneming. Na activering van goodwill op de balans, dient deze jaarlijks te worden getoetst aan een impairment test. Hierbij wordt gekeken in hoeverre de waarde van de toegewezen goodwill is verminderd. Indien goodwill in waarde is verminderd, moet de waardevermindering in de boekhouding opgenomen worden als een impairment charge. Eventuele waardevermindering wordt aangenomen, wanneer de recoverable ammount lager is dan de boekwaarde, dat is de hoogste waarde die voor de KGE verkregen kan woorden bij verkoop of bij gebruik. Met deze impairment test streeft de accountingstandaard ernaar om de verwachte toekomstige kastromen uit synergiën op de balans weer te geven als goodwill (IAS 36, 2015).

Ondernemingen voeren bedrijfscombinaties uit om sterker te opereren tegenover de concurrenten in de markt. Zowel fusies als overnames op horizontale- en verticale niveau maken het voor de ondernemingen mogelijk om meer waarde te creëren dan wanneer de ondernemingen dat individueel doen. Deze extra waarde wordt onder standaard IFRS 3 weergegeven als goodwill. Goodwill wordt eerst opgenomen in de balans waarna het management jaarlijks de goodwill aan impairment test toetst. Hierbij controleert het management in hoeverre de balanswaarde overeenkomt met de toekomstige kastromen uit synergiën.

(15)

15

4.

Kwaliteitscriteria voor financiële informatie

Financiële verslaggeving dient ondersteunend te zijn voor investeringsbeslissingen en de accountingstandaarden dienen ervoor te zorgen dat de juiste informatie in de financiële verslaggeving terecht komt. Maar welke informatie hoort nou in de financiële verslaggeving geopenbaard te worden? En op welke wijze dient de informatie gepubliceerd te worden? Volgens het criterium decision usefulness dient informatie invloedrijk te zijn. Informatie is invloedrijk, ofwel relevant, wanneer het potentie heeft om een verschil te maken in de investeringsbeslissingen van de investeerders. Zoals eerder beschreven, zijn investeerders geïnteresseerd in de toekomstige kasstromen van de ondernemingen. Een toename in de kasstromen van de ondernemingen zorgt er voor dat de investeerder meer winst realiseert in de vorm van dividend en bij verkoop van het aandeel (stock return). Hierdoor vormt de voorspellende waarde van informatie een belangrijk karakteristiek voor de relevantie van informatie. De bevestigende waarde van informatie kan de informatie soms ook relevant maken. Als de informatie een bevestiging geeft van de prestatie die in het verleden zijn gerealiseerd en ook een indicatie vormt voor de toekomstige prestaties, kan deze informatie ook relevant zijn. Zo kan bevestigende waarde van informatie ook tegelijkertijd een voorspellende waarde zijn (IASB, 2008).

Relevantie alleen is echter niet voldoende voor decision usefulness. Relevante informatie is een karakteristiek die aangeeft dat informatie invloedrijk is voor investeerders. Maar het geeft niet aan dat informatie nuttig is voor de investeerder. Relevante informatie kan immers invloedrijk en misleidend zijn waardoor met deze informatie verkeerde investeringsbeslissingen genomen worden. Met earningsmanagement vertekent het management de financiële cijfers, zodat een rooskleurig beeld ontstaat over de prestatie van de onderneming. Investeerders worden dan misleid door vertekende informatie en nemen verkeerde beslissingen (Healy & Wahlen, 1999). Het getrouw rapporteren van informatie vormt naast relevantie van de informatie ook een belangrijk onderdeel bij het nemen van investeringsbesluiten. Het onderscheidt de betrouwbare informatie van de misleidende informatie, waardoor investeerders de juiste beslissingen kunnen nemen in hun investeringsvraagstukken. Het getrouw rapporteren van informatie wordt bereikt door informatie te voorzien die compleet, neutraal en vrij van materiële afwijkingen zijn. Het zorgt ervoor dat de economische gebeurtenis, die op verschillende wijze gerapporteerd kan worden, beperkt wordt tot de wijze van rapportage dat tot een juiste weergave leidt (IASB, 2008).

(16)

16

Naast de twee fundamentele informatie karakteristieken, de relevantie van de informatie en de getrouwe weergaven van informatie, speelt de tijdigheid van informatie een complementaire rol bij het bepalen van de nuttigheid van de informatie volgens de decision usefulness. De tijdigheid van informatie geeft aan dat de informatie gepubliceerd wordt voordat het door de kapitaalmarkt is geanticipeerd. Indien de financiële verslaggeving informatie niet tijdig weergeeft, kunnen andere informatiebronnen deze eerder vrijgeven. Investeerders anticiperen dan op informatie uit andere informatiebronnen, waardoor de informatie vanuit de financiële verslaggeving zijn toegevoegde waarde verliest en minder nuttig wordt volgens de decision usefulness (IASB, 2008). Ball en Brown (1986) merken op dat de rol van de jaarrekening in de informatie voorziening niet al te groot is. Andere informatiebronnen, zoals het nieuws en de kapitaalmarktvoorspellingen, geven 90% van de informatie eerder vrij, waardoor de “oude nieuws” in de jaarrekening geen toegevoegde waarde heeft in de investeringsbesluiten. Factoren als het niet tijdig vrijgeven van de informatie, maken de jaarrekening volgens de Decision usefulness minder nuttig.

Volgens het decision usefulness perspectief heeft de financiële verslaggeving toegevoegde waarde wanneer het relevante informatie op een getrouwe wijze tijdig presenteert. Informatie dient hiervoor de potentie te hebben om een verschil te maken in de investeringsbeslissingen, de economische gebeurtenissen juist weer te geven en tijdig te zijn.

(17)

17

5.

Informatiekarakteristieken van goodwill impairment.

In deze paragraaf worden de deelvragen beantwoord aan de hand van de literatuur. Eerst wordt onderzocht in hoeverre het goodwill impairment regime nog relevant is. Vervolgens wordt besproken in hoeverre goodwill impairment op een getrouwe wijze gepresenteerd wordt. Tot slot bestudeert deze paragraaf in hoeverre de goodwill impairment tijdig wordt uitgevoerd.

5.1.

De reactie van de kapitaalmarkt op goodwill impairment

Relevantie van informatie vormt een belangrijk karakteristiek voor de decision usefulness. Indien informatie niet relevant is, heeft het weinig toegevoegde waarde in het beoordelen van de prestatie van een onderneming en is het volgens decision usefulness niet nuttig. Wines, Dagwell en Windsor (2007) beredeneren dat de invoering van standaard IFRS 3, de relevantie van goodwill accounting versterkt. Het impairment-only regime onder IFRS 3 biedt in vergelijking tot lokale accountingstandaarden, welk goodwill amortization toestaan, een betere theoretische onderbouwing voor de afschrijving van goodwill. Bij goodwill amortization ontbreekt immers de theoretische onderbouwing voor bepalen van de levensduur van goodwill en de reële economische gebeurtenis om goodwill af te schrijven. In tegenstelling tot de goodwill amortization vindt de impairment van goodwill onder IFRS op een gegronde wijze plaats. Op het moment dat er een vermindering in de toekomstige kastromen uit synergiën wordt waargenomen, dient het management goodwill af te schrijven. Hiermee signaleert het management aan de investeerders dat de toekomstige kastromen uit synergiën zullen dalen. Hoewel Wines et al. (2007) op theoretische wijze beredeneren dat relevantie in goodwill onder IFRS 3 toeneemt, leveren zij echter geen empirische bewijzen.

Empirische bewijs wordt geleverd door Ahmed en Guler (2007). Zij geven aan dat relevantie van goodwill accounting in de Verenigde Staten is toegenomen na de invoering van standaard SFAS 142. SFAS 142 is een vergelijkbaar accountingstandaard als de IFRS 3 standaard. Beide accountingstandaarden stellen goodwill op gelijke wijze vast en verplichten de ondernemingen om jaarlijks de goodwill te toetsen aan impairment test. Ahmed en Guler (2007) hebben een associatieonderzoek uitgevoerd, waarbij de associatie tussen het jaarlijks gemiddelde stock return en het jaarlijks goodwill afschrijvingen werden vergeleken tussen goodwill amortization en goodwill impairment. Het onderzoek geeft aan dat er in de eerste periode een negatieve associatie aanwezig is tussen stock return en goodwill amortization. Deze associatie wordt sterker in de periode van SFAS 142 en duidt aan dat goodwill accounting onder impairment-only regime relevanter is geworden.

(18)

18

Hamberg en Beisland (2014) onderzoeken de ontwikkelingen in relevantie van goodwill accounting onder standaard IFRS 3. Zij voeren net als Ahmet en Guler (2007) ook een associatieonderzoek uit tussen de stock return en goodwill impairment. Hamberg en Beisland (2014) verschillen echter door het onderzoek bij Zweedse ondernemingen te verrichten. Zwitserland hanteerde voor de invoering van IFRS, de Swedish GAAP als accountingstandaard. Onder Swedish GAAP mochten ondernemingen bij het afschrijven van goodwill zowel gebruik maken van goodwill amortization als goodwill impairment. In 2005 is met de invoering van standaard IFRS 3 goodwill amortization uitgesloten en mogen ondernemingen alleen nog goodwill impairment toepassen.

Voor het associatieonderzoek gebruiken Hamberg en Beisland (2014) drie verschillende regressiemodellen om het verschil tussen de totale goodwill afschrijvingen, goodwill amortization en goodwill impairment te onderzoeken. Hierbij werd in het eerste model de stock return in een standaardvergelijking weergegeven als earnings plus de verandering in earnings. Het tweede model was gelijk aan het eerste model, alleen werden de totale goodwill afschrijvingen apart van de earnings vermeld. Dit herhaalde zich in de derde vergelijking, waarbij dit keer de totale afschrijvingen gesplitst werd in goodwill amortization en goodwill impairment. Het onderzoek geeft aan dat de stock return in de periode van Swedish GAAP, 2001 t/m 2004, een negatieve relatie heeft met de goodwill afschrijvingen. Wanneer echter de totale goodwill afschrijvingen worden gesplitst in goodwill amortization en goodwill impairment, blijkt dat goodwill amortization niet significant geassocieerd is met de stock return. Daarentegen heeft goodwill impairment een negatieve relatie met stocks return, wat sterker is dan de totale goodwill afschrijvingen. Voor de IFRS-periode 2005 t/m 2010 geeft het onderzoek aan, dat de totale goodwill afschrijvingen, dus alleen goodwill impairment, niet meer significant geassocieerd zijn met de stock return. Hieruit is te concluderen dat goodwill impairment zijn relevantie heeft verloren.

Ook Li, Shroff, Venkataraman en Zhang (2011) nemen een afname in de relevantie van goodwill impairment waar, na de invoering van standaard SFAS 142. De onderzoeksmethode van Li et al. (2011) verschilt echter met die van Hamberg en Beisland (2014). Li et al. (2014) voeren een onderzoek uit, waarbij de relatie tussen goodwill impairment en kapitaalmarkt reactie op korte termijn wordt onderzocht. De abnormal return op de dag van goodwill impairment, de dag er voor en de dag er na wordt samen opgeteld en in vergelijking gebracht met de totale waarde van de goodwill afschrijving. Deze vorm van onderzoek geeft een causale verband aan tussen de kapitaalmarkt reacties en de goodwill impairment. Het vormt een beter bewijs in vergelijking tot de associatieonderzoeken. Associatieonderzoeken bestuderen de

(19)

19

relatie op lange termijn, waardoor de mogelijkheid op een invloed uit factoren die niet in het model zijn opgenomen groter zijn. Li et al. (2011) komen tot bevindingen dat de relevantie van goodwill afschrijvingen in zowel voor de invoering van standaard SFAF 142 als na de invoering van standaard SFAS 142 in Zwitserland relevant zijn, maar dat de relevantie van goodwill impairment afzwakt na de invoering van standaard SFAS 142.

5.2. De getrouwe weergave van goodwill impairment

De relevante karakter van informatie is op zichzelf niet voldoende om volgens decision usefulness nuttig te zijn. Relevante informatie kan immers misleidend zijn, waardoor het de investeerder in zijn investeringsvraagstukken niet ondersteunt om juiste investeringsbeslissingen te nemen. Informatie dient daarom ook op een getrouwe wijze weergegeven te zijn. Wines, Dagwell en Windsor (2007) beredeneren dat standaard IFRS 3 meer professionele oordeelvorming vereist van het management, wat ook grote subjectiviteit met zich kan meebrengen. Zo dient het management goodwill toe te wijzen aan de juiste KGE´s, om er voor te zorgen dat dervingen in inkomsten uit synergiën tijdig worden gedetecteerd en de goodwill in waarde wordt verminderd. Met goodwill impairment signaleert het management dat de toekomstige kastromen uit synergiën zullen verminderen. Het management heef echter de mogelijkheid om goodwill toe te wijzen aan specifieke KGE´s waardoor goodwill impairment uitgesteld kan worden.

In hoeverre het toewijzen van goodwill op een subjectieve wijze plaatsvindt wordt onderzocht door Ramanna en Watts (2012). Zij onderzoeken of bedrijfskarakteristieken, zoals het aantal KGE´s en de ratio van KGE´s die moeilijk verifieerbaar zijn, invloed hebben bij het uitstellen van goodwill impairment. Zij redeneren dat het beschikken over een grotere aantal KGE’s, de mogelijkheid voor de subjectieve selectie vergoot. Tevens geven zij aan dat KGE’s die moeilijk verifieerbaar zijn, KGE’s waar geen actieve markt voor beschikbaar is om de waarde van de KGE te bepalen, het management zelf een model moet opstellen om de waarde van de KGE te bepalen. Hierbij kan het management op eigen initiatieven de waarde van het KGE verhogen of verlagen, zodat goodwill impairment eerder plaatsvindt of wordt uitgesteld. De ratio van het aantal moeilijk verifieerbare KGE’s vergroot dan ook volgens Ramanna en Watts (2012) de mogelijkheid om subjectief te handelen met goodwill.

Voor het onderzoek selecteren Ramanna en Watts ondernemingen, die in de situatie terecht gekomen zijn waar de onderneming een goodwill afschrijving had moeten verrichten. Dat zijn ondernemingen met een marktwaarde die groter is dan de boekwaarde en die goodwill

(20)

20

op de balans hebben. Vervolgens selecteren zij de ondernemingen die in de afgelopen twee jaar een boekwaarde hadden die groter was dan de marktwaarde. Ramanna en Watts (2012) redeneren dat deze ondernemingen goodwill hebben moeten afschrijven en nemen aan dat de ondernemingen die dat niet hebben gedaan, het afschrijven van goodwill uitstellen. Zij vergelijken ondernemingen die goodwill afschrijving hebben uitgevoerd met de ondernemingen die dat niet hebben gedaan. Het onderzoek wijst er op dat de geselecteerde ondernemingen die goodwill niet hebben afgeschreven over het algemeen tot meer KGE´s beschikken. Daarnaast is ook de ratio van KGE´s die moeilijk te verifiëren zijn, groter bij ondernemingen die geen goodwill impairment hebben uitgevoerd. Het geen wijst er op uit dat goodwill opportunistisch wordt gepresenteerd wanneer de situaties daarvoor ook toegankelijker zijn.

Bewijs op het subjectief toewijzen van goodwill wordt compleet wanneer er ook een motivatie aanwezig is om de cijfers te manipuleren. De agency theorie veronderstelt dat het management baat bij heeft om goodwill impairment te vermijden, om zo de activa en de resultaten hoger weer te geven in de jaarrekening. Schuldverleners gebruiken debt ratio’s als een indicator voor risico. Wanneer het vreemd vermogen in verhouding tot het totale vermogen groter wordt, nemen zij waar dat als een toename in de risico en eisen een hogere rente op de leningen. Compensaties voor het management worden bepaald op basis van de resultaten in de winst- en verliesrekening. Goodwill impairments worden via de winst- en verliesrekening verwerkt, waarbij de resultaat in vermindering wordt gebracht met de goodwill afschrijving en daarmee de compensatie van het management verlaagt. Tot slot behoud het management zijn reputatie door de gegenereerde goodwill bij bedrijfscombinaties niet te laten verdwijnen. CEO´s die een lange ambtsperiode achter de rug hebben, zijn vaker betrokken geweest bij bedrijfscombinaties. De goodwill die zij hebben gecreëerd vormt een teken voor succes en waarde creatie. Wanneer een goodwill impairment wordt uitgevoerd, daalt de goodwill en weerspiegelt dit zich in een verslechtering in de prestaties van de CEO’s. CEO’s zullen er dan wat voor over hebben om een goodwill te vermijden. Ramanna en Watts (2012) onderzoeken of het uitstellen van goodwill gerelateerd is aan de hoeveelheid schuld die de onderneming heeft, de compensatie voor het management en de ambtsperiode van de CEO. Het onderzoek geeft aan dat alle vier de variabelen positief gecorreleerd zijn met het uitstellen van goodwill impairment.

Knauer en Wöhrmann (2015) voegen aan de literatuur over de getrouwe presentatie van goodwill afschrijvingen toe, dat investeerders elk goodwill impairment niet zomaar aannemen, maar dat zij aan de hand van verificatie van informatie een reactie vertonen in de kapitaalmarkt. Het goodwill impairment vormt een signaal naar de kapitaalmarkt waarbij het management zijn

(21)

21

privé-informatie over de toekomstige kastomen uit synergiën, meedeelt aan de investeerders. Hierbij geeft het management ook aan wat de oorzaak voor goodwill impairment is geweest. Knauer en Wöhrmann (2015) redeneren dat goodwill impairment verklaringen waarbij interne factoren de oorzaak vormen, minder betrouwbaar zijn, omdat het voor de investeerders en analisten haast niet te verifiëren is. Daarentegen zijn goodwill impairment verklaringen waarbij externe factoren de oorzaak hebben gevormd, beter verifieerbaar en worden ze door de investeerders en analisten betrouwbaarder, minder optimistischer, geacht. Knauer en Wöhrmann (2015) voorspellen dan ook dat de kapitaalmarkt reacties voor goodwill impairment sterker zal zijn dan wanneer er verklaard wordt dat de oorzaak van de goodwill impairment intern gebonden is. Goodwill impairment die verklaard wordt aan de hand van interne factoren wordt door de investeerders optimistisch geacht, wat aanduidt dat het waardeverlies van de goodwill groter is dan wat is gepresenteerd. Uit het onderzoek blijkt dat de investeerders werkelijk sterker reageren op goodwill impairments die verklaard worden door interne factoren. Knauer en Wöhrmann (2015) onderzoeken ook in hoeverre de marktreactie op het getrouwe weergaven van informatie te merken is tussen common-law countries en civil-law countries. Common-law countries staan er bekend om dat zij de rechten van de investeerders beter beschermen dan civil-law countries. Tevens wordt er in common-law countries meer aandacht besteed aan de tijdigheid van de informatie en beschikken zij over meer liquide markten, waardoor de mogelijkheid om goodwill impairment te vermijden kleiner wordt. Knauer en Wöhrmann (2015) verwachten dat goodwill impairment in civil-law countries opportunistischer zijn en dus de gepresenteerde afname in de waarde van goodwill veel kleiner is dan de werkelijkheid. Investeerders zullen dan ook volgens Knauer en Wöhrmann (2015) sterker reageren op goodwill impairment in civil-law countries dan in common-law countries. Deze beweringen worden ook ondersteund door het onderzoek.

5.3.

De erkenning van waardeverlies op goodwill

De tijdigheid van de informatie geeft aan in hoeverre het nuttige informatie, nog steeds nuttig is. Het publiceren van relevante informatie in de financiële verslaggeving dat op een getrouwe wijze is weergegeven, verliest zijn toegevoegde waarde wanneer deze informatie al eerder geopenbaard is door andere informatiebronnen. De informatie is immers oud nieuws en door de kapitaalmarkt geanticipeerd. Hayn en Hughes (2006) onderzoeken in hoeverre goodwill impairment te voorspellen is. Zij ontwerpen als eerst een model om een goodwill impairment te voorspellen. Het model dat zij opstellen bestaat uit twee aspecten, waarbij het eerste aspect

(22)

22

refereert naar de karakteristieken van de bedrijfscombinatie en het tweede aspect refereert naar prestatie gebonden karakteristieken.

Het eerste aspect van het model betreft karakteristieken van het bedrijfscombinatie. Hierbij wordt gekeken naar de aankoop-premium, het aantal bieders, de verhouding van goodwill ten op zichtte van het aankoopbedrag en de manier van betaling. Hayn en Hughes (2006) beargumenteren dat een toename in de aankoop-premium het optimisme van het management weergeeft over de toekomstige kaststromen. Indien de aankoop-premium hoger is, is de subjectiviteit en onzekerheid in het waarderen van de toekomstige kasstromen groter, wat leidt tot een grotere kans op een goodwill impairment. De kans op een goodwill impairment wordt ook groter wanneer er meer bieders aanwezig zijn bij de bedrijfscombinatie. De hoogste bieder betaalt dan een bedrag voor het recht om de bedrijfscombinatie uit te voeren. Dit bedrag zal in de toekomst terug te zien zijn als een goodwill impairment. Een andere indicatie is de verhouding van de goodwill ten op zichtte van het totale aankoopbedrag. Goodwill impairments komen vaker voor bij bedrijfscombinaties waarbij de verhouding van goodwill ten op zichtte van het aankoopbedrag hoog is. Tot slot geven Hayn en Hughes (2006) aan dat de betalingsvorm ook een indicatie is voor de toekomstige goodwill impairments. Ondernemingen zijn immers gevoeliger voor verliezen in geldeenheden dan in aandelen. Hierdoor zullen ondernemingen die een bedrijfscombinatie met aandelen financieren een grotere neiging hebben om meer te betalen dan wanneer zij de bedrijfscombinatie financieren met geldeenheden. Het teveel betaalde bedrag zal dan ook afgeschreven moeten worden.

Voor het opstellen van het tweede component van het model laten Hayn en Hughes (2006) zich inspireren door de going-concern literatuur. Bij controle van de jaarrekening dient de accountant volgens de controlestandaard SAS 59 een uitspraak te doen over de continuïteit van de onderneming voor komend jaar. De going-concern literatuur geeft aan dat de winstgevendheid, de liquiditeit en de schuld van de onderneming kunnen wijzen op eventuele continuïteitsproblemen. De totale activa, omzet, werkkapitaal, assets-to-sales, return-to-assets en debt-to-total assets zijn een aantal van de meeteenheden die als indicatoren gebruikt kunnen worden om de continuïteitsproblemen bij ondernemingen te kunnen voorspellen. Hayn en Hughes (2006) proberen in hun model de winstgevendheid en de liquiditeit van de KGE’s te gebruiken als indicatie om een eventuele waardevermindering in goodwill te gebruiken. Wegens de beperkte beschikbare informatie, gebruiken Hayn en Hughes (2006) alleen de rentabiliteit op de activa (ROA), de verandering in ROA over de jaren heen, operationele verliezen en de verandering in de omzet om een goodwill impairment te voorspellen. De resultaten van het onderzoek geven aan dat de hoogte van het aankoop-premium, de verhouding

(23)

23

van goodwill ten op zichtte van de aankoopbedrag en het financieren op basis van aandelen positief gecorreleerd zijn met de goodwill impairment. Ook prestatie gebonden karakteristieken van de onderneming vormen een indicator voor goodwill impairment. Echter vormen de karakteristieken van de bedrijfscombinatie een betere indicator dan de meeteenheden voor de bedrijfsprestaties. Deze bevinding geeft aan dat het management al na de bedrijfscombinatie over indicatoren beschikt om goodwill impairment te voorspellen.

Andere indicatoren zoals de operating income before after depreciation (OIADP), geschaald door de omzet, worden ook gebruikt om goodwill impairment te voorspellen. Deze indicator geeft de bedrijfsresultaat weer zonder dat het beïnvloed raakt door de goodwill impairment. Li en Sloan (2014) redeneren dat goodwill impairment niet wordt gebruikt om verminderingen in de toekomstige kasstromen uit synergiën weer te geven, maar dat goodwill impairment pas wordt uitgevoerd wanneer het management er zeker van is dat de kasstromen uit synergiën zijn uitgeput. Hierdoor voorspellen de boekhoudkundige cijfer de werkelijke gebeurtenissen niet, maar achtervolgen de boekhoudkundige cijfers de economische gebeurtenissen. Een vertraging van 24 maanden wordt waargenomen voor goodwill impairments. Li en Sloan (2014) onderzoeken de tijdigheid van goodwill impairments aan de hand van stock return. Stock return geeft de anticipatie van de investeerders op de gepubliceerde informatie weer. Indien goodwill tijdig zou zijn, zouden investeerders op hetzelfde tijdstip de vermindering in de toekomstige kastromen uit synergiën anticiperen in de aandeelkoers, Wanneer echter goodwill impairment uitgesteld wordt, kunnen investeerders alsnog vanuit andere informatiebronnen de anticipatie op een vermindering in toekomstige kastromen uit synergiën doorvoeren, waardoor de stock return voor de publicatie van de goodwill impairment al afneemt. Li en Sloan (2014) nemen waar dat de anticipatie op goodwill impairment al 24 maanden voor de goodwill impairment plaatsvindt. Het geen geeft aan dat goodwill impairment gemiddeld 24 maanden vertraagd is.

Het literatuur geeft aan dat informatiekarakteristieken onder goodwill impairment-only regime zijn verslechterd. De reactie van de kapitaalmarkt is na de invoering van goodwill impairment afgenomen. Er zijn mogelijkheden ontstaan om de winsten aan te sturen door goodwill impairment te vervroegen of uit te stellen. Gemiddeld heeft het goodwill impairment een vertraging van twee jaar.

(24)

24

6.

Discussie

In deze paragraaf wordt de hoofdvraag van dit onderzoek, de vraag die luidt als In hoeverre leidt de huidige standaard voor goodwill accounting onder IFRS 3 tot decision usefulness?, beantwoordt. Hiervoor worden de criteria, die uitgeschreven zijn in deelvragen, één voor één doorgenomen. Per deelvraag worden de besproken onderzoeken geanalyseerd in hoeverre deze betekenis kunnen geven aan de totale beeld van decision usefulness. De literatuur maakt duidelijk dat de criteria onderling afhankelijk kunnen zijn.

De eerste deelvraag werpt zich in de relevantie van de goodwill accounting onder standaard IFRS 3. De relevantie vormt een belangrijk criterium voor decision usefulness, omdat het aangeeft in hoeverre informatie daadwerkelijk gebruikt wordt in de investeringsbeslissingen. Wines et al. (2007) beargumenteren dat de relevantie voor goodwill accounting toeneemt, omdat met goodwill accounting onder standaard IFRS 3 de afschrijving van goodwill op een economisch onderbouwde manier plaatsvindt.. Ahmed en Guler (2007) vinden empirische resultaten die overeenstemmen met de argumenten van Wines et al. (2007) voor de goodwill accounting onder US GAAP. Recentere onderzoeken geven echter aan dat de relevantie van goodwill accounting op impairment methode afzwakt. Zowel Hamberg en Beisland (2014) en Li et al. (2011) zien een verzwakking in kapitaalmarktreactie bij goodwill impairment. De verklaring voor de afname in de relevantie wordt duidelijker wanneer de tweede en de derde deelvragen worden beantwoord.

Het tweede deelvraag buigt zich over de getrouwe weergave van goodwill accounting onder standaard IFRS 3. Informatie die relevant is voor investeringsbeslissingen, kan zijn relevantie verliezen wanneer de investeerders de informatie gaan wantrouwen. Knauer en Wöhrmann (2015) voegen daaraan toe dat investeerders ook anticiperen door voorzichtiger te handelen en de gepubliceerde waardevermindering veel kleiner te achten dan de werkelijke waardevermindering van goodwill. Wines et al. (2007) beargumenteerden dat onder standaard IFRS 3 de mogelijkheden voor creatieve boekhouding toenemen, omdat het haast niet te verifiëren is in hoeverre de toewijzing van goodwill aan KGE´s objectief of subjectief plaatsvindt. Ramanna en Watts (2012) concluderen dat ondernemingen die goodwill hebben uitgesteld over meer KGE´s beschikken. Ook de percentages van KGE’s die moeilijk te verifiëren zijn bij deze ondernemingen veel hoger. Daarnaast komen agency motieven vaker voor bij ondernemingen die goodwill uitstellen. Motieven als het laaghouden van de kosten voor schuldcontracten, het hoog houden van de compensatie van het management en bescherming vormen voor de status van de CEO, komen vaker voor bij ondernemingen die

(25)

25

goodwill uitstellen. Ramanna en Watts (2012) tonen hiermee aan dat creatieve boekhouding onder goodwill accounting toegepast wordt. Knauer en Wöhrmann (2015) anticiperen op de onbetrouwbare goodwill impairments door voorzichtiger te handelen. Goodwill impairments die een interne verklaring hebben en goodwill impairments die afkomstig zijn van civil-law countries zijn minder betrouwbaar en worden door de investeerders geanticipeerd als opportunistische afschrijvingen. Alle onderzoeken wijzen er op uit dat goodwill accounting op een subjectieve wijze plaatsvindt, maar dit geldt niet voor alle ondernemingen.

De derde deelvraag werpt zich aan de tijdigheid van goodwill impairment. Indien de economische gebeurtenissen voor waardevermindering van goodwill eerder optreden dan wanneer in de financiële verslaggeving goodwill impairment wordt uitgevoerd, kunnen de investeerders vanuit andere informatiebronnen zich anticiperen op de waardevermindering van goodwill. Dit leidt er toe dat de informatie in de financiële verslaggeving zijn relevante karakter verliest, omdat de informatie al bekend nieuws is voor investeerders. Li en Sloan (2014) tonen aan dat goodwill impairment 24 maanden vertraagd is. Ze merken echter op dat dit niet wordt veroorzaakt omdat het management de goodwill op een opportunistische wijze herwaardeerd, maar dat het management voorzichtig handelt met het afschrijven van goodwill en afschrijving uitvoert wanneer zij er zeker van is dat goodwill in waarde is verminderd. Ook Hayn en Hughes (2006) tonen aan dat de karakteristieken van de bedrijfscombinatie een betere indicatie vormen voor goodwill impairment dan de prestatie gebonden indicatoren. Beide ondernemingen wijzen er op aan dat het management de meest voor de hand liggende indicatoren voor goodwill impairment al na de bedrijfscombinatie beschikken, maar goodwill impairment uitstellen tot wanneer het zeker is dat goodwill in waarde is verminderd. Kortom, goodwill accounting onder standaard IFRS 3 leidt niet tot tijdige goodwill impairments.

Deelvragen twee en drie geven twee mogelijke verklaringen voor de verlies in relevantie van goodwill impairment. De eerste verklaring geeft aan dat het opportunistisch presenteren van goodwill op balans leidt tot vertrouwensbreuk bij de investeerders bij een eventueel goodwill impairments. Deze verklaring is echter ongeldig, omdat Knauer en Wöhrmann (2015) aantonen dat investeerders zorgvuldiger en dus sterker reageren op de goodwill impairment in geval van wantrouwen. De tweede verklaring geeft aan dat het management goodwill niet tijdig presenteert omdat het management er zeker van wilt zijn dat de waarde van goodwill daadwerkelijk is verminderd. Hierdoor luidt het antwoord op de centrale vraag, In hoeverre leidt de huidige standaard voor goodwill accounting onder IFRS 3 tot met decision usefulness?, als volgt: De goodwill accounting onder standaard IFRS 3 biedt richtlijnen aan voor relevante informatievoorziening, alleen vertoont het gebreken in het stimuleren van het management om

(26)

26

goodwill impairment te presenteren als voorspelling van waardeverlies op toekomstige kastromen uit synergiën.

Tabel 1: Samenvatting van het literatuur

Onderzoek Onderzoek gedaan naar… Onderzoeksmethode Resultaten Voldoet aan criteria

decision usefulness

Wines et al. (2007) de voordelen en nadelen van goodwill impairment ten opzichte van goodwill amortization

Theoretische argumentering toename in relevantie, maar ook meer mogelijkheden voor creatief boekhouden

Relevantie: ( + ) en

Getrouwen weergave van informatie: ( - )

Ahmed en Guler (2007)

de relevantie van goodwill afschrijvingen in de periode voor- en na standaard SFAS 142

Associatieonderzoek tussen de stock return en goodwill afschrijvingen

Een negatieve relatie tussen stock return dat sterker wordt na de invoering van SFAS 142

Relevantie: ( + )

Hamberg en Beisland (2014)

de ontwikkeling in de relevantie van goodwill afschrijvingen bij de overgang van Swedish GAAP naar IFRS

Associatieonderzoek tussen de stock return en goodwill afschrijvingen

De negatieve relatie tussen stock return en goodwill afschrijvingen onder Swedish GAAP dat niet meer significant is onder IFRS

Relevantie: ( - )

Li et al. (2011) de relevantie van goodwill afschrijvingen in de periode voor- en na SFAS 142

Causale onderzoek tussen abnormal return en de goodwill afschrijving

De relatie tussen goodwill impairment en abnormale return zwakt af na de invoering van SFAS 142

Relevantie: ( - )

Ramanna en Watts (2012)

de mogelijkheid om goodwill impairment uit te stellen ook daadwerkelijk leidt tot het uitstellen van goodwill impairment

Onderzoek waarbij

bedrijfskarakteristieken, zoals het aantal beschikbare KGE's en de ratio van KGE's die moeilijk te verifiëren zijn, onderzocht worden bij ondernemingen die goodwill impairment uitstellen

Ondernemingen die beschikken over meer KGE's en een hogere ratio van KGE's hebben die moeilijk verifieerbaar zijn, stellen vaker een goodwill impairment uit

Getrouwe weergave van informatie: ( - )

Ramanna en Watts (2012)

de agency theorieën of deze gepaard gaan met het uitstellen van goodwill impairment

Associatieonderzoek tussen goodwill impairment en agency motieven ( Debt-ratio,

management compensation, CEO turnover,

De hoogte van de debt-ratio, management compensation en CEO turnover zijn negatief gecorreleerd aan goodwill impairment

Getrouwe weergave van informatie: ( - )

Knauwer en Wöhrmann (2015)

de kapitaalmarktreacties tussen betrouwbare en minder

betrouwbare goodwill impairments

Vergelijking in de kapitaalmarkt reactie tussen interne verklaringen voor goodwill en externe verklaringen en een Vergelijking in de kapitaalmarkt reactie tussen common-law countries en civil-law countries

De kapitaalmarkt reageert sterker op goodwill impairment wanneer de goodwill impairment minder betrouwbaar is

Als relevantie: + dan

getrouwen weergave van informatie: ( - )

Hayn en Hughes (2006)

de voorspelbaarheid van een goodwill impairment

Associatieonderzoek tussen enerzijds goodwill impairment en anderzijds de karakteristieken van de bedrijfscombinatie en prestatie gebonden karakteristieken

Zowel karakteristieken van de bedrijfscombinatie als de prestatie gebonden karakteristieken zijn

voorspellen voor de goodwill impairment

Tijdigheid van goodwill impairment: ( - )

Li en Sloan (2014) de tijdigheid van goodwill

impairment

onderzoek naar het niveau van operating income before after depreciation (OIADP) geschaald door de omzet

goodwill impairments zijn gemiddeld met 24 maanden vertraagd

Tijdigheid van goodwill impairment: ( - )

(27)

27

In dit onderzoek is geconstateerd dat goodwill accounting onder standaard IFRS 3 nog relevant is, maar dat het een groot gebrek toont in de tijdigheid van de goodwill impairments. Bij het constateren is er echter alleen gebruik gemaakt van kwantitatieve onderzoeken. Hoewel het onderzoek Who cares about goodwill impairment (KPMG, 2014) door middel van interview op dezelfde conclusie komt, maken kwalitatieve onderzoeken het mogelijk om tot diverse bevindingen te komen die niet mogelijk zijn met kwantitatieve onderzoeken. Daarnaast maakt goodwill literatuur geen onderscheid tussen fusies en overnames. Zoals in de begrippenkader is besproken, verschillen fusies en overnames in de motieven en de synergiën die tot goodwill leiden. Onderscheid hiervan maakt het mogelijk om nog gespecifieerde bevindingen te vormen. Voor het vervolgonderzoek wordt daarom aangeraden om de goodwill accounting te specifiëren tot alleen fusies of overnames.

7.

Conclusie

Ondernemingen zijn in 2005 voor het eerst verplicht gesteld om onder het accountingstandaard IFRS 3 goodwill af te schrijven. Het tienjarige bestaan van deze accountingstandaard is onderwerp van dit onderzoek. Het is immers mogelijk dat de investeerders over de tijd heen anders reageren op de goodwill impairments. Tevens duiden recente onderzoeken aan dat goodwill impairment helemaal niet gunstig is. Daarom is er voor gekozen om de goodwill accounting onder standaard IFRS 3 te toetsen aan de decision usefulness test. De decision usefulness is een perspectief dat financiële verslaggeving waardeert aan de hand van zijn ondersteuning in de investeringsbesluiten. Hierdoor acht decision usefulness dat het informatie relevant, getrouw en tijdig is weergegeven.

Zowel de FASB als de IASB streefden met het invoeren van goodwill impairment-only regime ernaar om de goodwill accounting relevanter te maken. Het management zou bij enige kennis van een vermindering in de toekomstige kastromen uit synergiën goodwill impairment uitvoeren, waardoor de kapitaalmarkt tijdig kan anticiperen. Er is echter kritiek vanuit het literatuur dat goodwill impairment onder de standaarden IFRS 3 en SFAF 142 openstaat voor creatief boekhouden. Het toewijzen van goodwill aan KGE’s is moeilijk verifieerbaar en biedt het management de mogelijkheid om naar eigen wil goodwill toe te wijzen, zodat het goodwill impairment door het management van bedrijven kan worden vervroegd of uitgesteld. Agency theorieën geven aan dat het management wegens schuldcontracten, zijn compensatie en zijn status overwegen om vermindering op activa en resultaat te vermijden door goodwill

(28)

28

impairment uit te stellen. Ook blijkt dat bij het toewijzen van goodwill impairment de mogelijkheid om goodwill uit te stellen groter is. Een tegenreactie op de kritiek wordt geleverd door aan te geven dat investeerders voorzichtiger handelen bij onbetrouwbare goodwill impairment en dat daarom de kapitaalmarkt sterker reageert op onbetrouwbare goodwill impairments dan bij betrouwbare goodwill impairments. Recente onderzoeken laten zien dat de kapitaalmarkt reacties afzwakken bij goodwill impairment-only regime. Het geen duidt dat de betrouwbaarheid van goodwill impairment niet afneemt. Een ander verklaring voor dit verschijnsel is dat het management goodwill impairment pas uitvoert wanneer zij er zeker van zijn dan goodwill van waarde is verminderd. Al na de uitvoering van de bedrijfscombinatie beschikt het management over indicatoren om goodwill impairment te voorspellen. Kortom, goodwill impairment-only regime onder standaard IFRS 3 biedt relevante informatie voorziening aan. Er is echter een gebrek in het tijdig rapporteren. De goodwill impairment signaleert toekomstige verminderingen in synergiën niet, maar in plaats daarvan bevestigt het alleen de waardeverminderingen.

Bibliografie

Ahmed, A. S., & Guler, L. (2007). Evidence on the effects of SFAS 142 on the reliability of goodwill write-offs. Available at SSRN 989056,

Beest, v. F. (2012). Toezicht heeft nut! Finance & Control, , 12-15.

Haleblian, J., Devers, C. E., McNamara, G., Carpenter, M. A., & Davison, R. B. (2009). Taking stock of what we know about mergers and acquisitions: A review and research agenda. Journal of Management,

Hayn, C., & Hughes, P. J. (2006). Leading indicators of goodwill impairment. Journal of Accounting, Auditing & Finance, 21(3), 223-265.

Healy, P. M., & Palepu, K. G. (2001). Information asymmetry, corporate disclosure, and the capital markets: A review of the empirical disclosure literature. Journal of Accounting and Economics, 31(1), 405-440.

Healy, P. M., & Wahlen, J. M. (1999). A review of the earnings management literature and its implications for standard setting. Accounting Horizons, 13(4), 365-383.

IAS 36. (2015). Impairment of assets. Retrieved from http://www.ifrs.org/IFRSs/IFRS-technical-summaries/Documents/IAS36-English.pdf

(29)

29

IASB. (2008). Exposure draft of an improved conceptual framework for financial reporting. ICAEW. (z.d.). Worldwide adoption of IFRS. Retrieved from

http://www.icaew.com/en/library/subject-gateways/accounting-standards/worldwide-adoption-of-ifrs

Knauer, T., & Wöhrmann, A. (2015). Market reaction to goodwill impairments. European Accounting Review, (ahead-of-print), 1-29.

KPMG. (2014). Who cares about goodwill impairment., 07-05-2015. Retrieved from

http://www.kpmg.com/CN/en/IssuesAndInsights/ArticlesPublications/Documents/Who-cares-about-goodwill-impairment-O-201404.pdf

Li, K. K., & Sloan, R. G. (2014). Has goodwill accounting gone bad? Available at SSRN 1466271,

Li, Z., Shroff, P. K., Venkataraman, R., & Zhang, I. X. (2011). Causes and consequences of goodwill impairment losses. Review of Accounting Studies, 16(4), 745-778.

McDermid, B. (2015). Mergers & acquisitions review, full year 2014. ().Reuters.

Official Journal of the European Communities. (2002). Regulation (EC) no 1606/2002 on the application of international accounting standards., 07-05-15.

Ramanna, K., & Watts, R. L. (2012). Evidence on the use of unverifiable estimates in required goodwill impairment. Review of Accounting Studies, 17(4), 749-780. Scott, W. R. (2011). Financial accounting theory (sixth edition ed.). Canada: Pearson. Stolowy, H., Lebas, M., & Ding, Y. (2010). Financial accounting and reporting: A global

perspective South-Western Cengage Learning.

van den Eyden, K. (2007). Goodwill en fusies in het kader van IFRS 3.

Wines, G., Dagwell, R., & Windsor, C. (2007). Implications of the IFRS goodwill accounting treatment. Managerial Auditing Journal, 22(9), 862-880.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien de realiseerbare waarde van een van deze KGEs (Groepen van KGEs) zijn gebaseerd op dezelfde belangrijke veronderstellingen en de totale boekwaarde van goodwill of

In de sectoren transport en staal productie hebben alle ondernemingen een goodwill impairment verantwoord.. boekwaarde van goodwill het laagste. Daarnaast is

(1998) and Bugeja and Gallery (2006) it is expect that recent goodwill creates significantly more negative abnormal returns upon accounting impairment announcement

Thus, it is considered an office space, yet, with public interventions - such as the Ubuntu Stadstuin community garden, which will be discussed at length in the following section -

In deze studie werd de invloed van stress en dissociatie op het mentaliserend vermogen van BPS-patiënten onderzocht in vergelijking met Cluster-C patiënten en niet- patiënten

Vincent Boschma stelt verder dat hij weinig maatschappijkritische kunst in de commerciële kunstsector tegenkomt: “Ik moet je eerlijk bekennen dat ik in Amsterdam, ook niet, ik ga

[r]

Omdat uit de interviews met de focusgroepen naar voren kwam dat een aantal deelnemers bewust de privacyinstellingen hadden veranderd, maar een aantal deelnemers