• No results found

IFRS : een onderzoek naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "IFRS : een onderzoek naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

IFRS: Een onderzoek naar de kwaliteit van

de financiële verslaggeving

BSc Accountancy and Control

Universiteit van Amsterdam

Drs. R.W.J. van Loon RA

Naaznien Nafiesa Gatoen Gaffar

10266836

30 juni 2014

(2)

Abstract

In deze studie wordt de kwaliteit van de financiële verslaggeving gemeten als gevolg van de verplichte invoering van IFRS in de Europese Unie. De kwaliteit wordt gemeten op basis van de betrouwbaarheid, de relevantie en de transparantie van de financiële verslaggeving.

Aangezien er uit het onderzoek resulteert dat de betrouwbaarheid en de relevantie niet toenemen en dat, op basis van informatie- omgeving, de transparantie slechts toeneemt in landen met een strenge wet- en regelgeving, kan er worden geconcludeerd dat, slechts in landen met een strenge wet- en regelgeving, de kwaliteit van de financiële verslaggeving zeer miniem is verbeterd als gevolg van de verplichte invoering van IFRS in de Europese Unie.

(3)

Inhoudsopgave

1.0 Inleiding……….……1

2.0 De vrijwillige invoering van IFRS…….………...4

- § 2.1 De kwaliteit van de financiële verslaggeving als gevolg van de vrijwillige invoering……….…...4

- § 2.2 Algemene conclusie omtrent de vrijwillige invoering……….….7

3.0 Meting kwaliteit financiële verslaggeving……….……8

- § 3.1 Betrouwbaarheid………..….8

- § 3.2 Relevantie………..8

- § 3.3 Transparantie……….…9

4.0 Wat is de relatie tussen de verplichte invoering en de kwaliteit van de financiële verslaggeving?...10

- § 4.1 Wat is de relatie tussen de verplichte invoering en de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving?...10

- § 4.1.1 Bevindingen omtrent de betrouwbaarheid………16

- § 4.2 Wat is de relatie tussen de verplichte invoering en de relevantie van de financiële verslaggeving?...17

- § 4.2.1 Bevindingen omtrent de relevantie……….20

- § 4.3 Wat is de relatie tussen de verplichte invoering en de transparantie van de financiële verslaggeving?...20

- § 4.3.1 Bevindingen omtrent de transparantie………25

- § 4.4 Resultaten omtrent de bevindingen..………..26

- § 4.4.1 Betrouwbaarheid……….27

- § 4.4.2 Relevantie………28

- § 4.4.3 Transparantie………...28

5.0 Conclusie……….………30

(4)

1

1.0 Inleiding

Uit een in 2007 uitgevoerd onderzoek van de IFAC is gebleken dat van de 143 leiders uit 91 landen, 90% van deze ondervraagden van mening zijn dat het invoeren van een enkele reeks van internationale standaarden, zoals de International Financial Reporting Standards (IFRS), essentieel is voor de economische groei (AICPA IFRS Resources, 2011). Voorafgaand aan 2005 hanteerden de meeste beursgenoteerde bedrijven in Europa namelijk hun nationale accounting standaarden. Hiermee was de verplichte implementatie van de IFRS op 1 januari 2005 in Europa één van de grootste veranderingen in de geschiedenis van de financiële verslaggeving, wat leidde tot veel controverse. Hierbij draaide het vooral om het feit of de verplichte implementatie van de IFRS wel of niet zou leiden tot het verbeteren van de

kwaliteit van de financiële verslaggeving. Volgens het Europese Reglement 1606/2002 werd de invoering namelijk beschreven als een rooskleurige verandering (Council Regulation, 2002). Het zou voornamelijk moeten leiden tot het bevorderen van de betrouwbaarheid, de transparantie en de relevantie van de financiële verslaggeving.

Márquez- Ramos (2011) deed onderzoek naar de invoering van IFRS. Hierbij werd de assumptie getest of de vrijwillige invoering daadwerkelijk leidt tot een toename van de transparantie en de vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving. Het onderzoek indiceerde dat de verplichte invoering leidt tot een toename van de transparantie en de vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving, aangezien de verplichte invoering zou leiden tot een toename van de buitenlandse investeringen. Daarbij delen Barth, Landsman & Lang (2008) de mening dat IFRS zou moeten leiden tot een kwaliteitsverbetering van de financiële verslaggeving, aangezien uit het onderzoek resulteert dat earnings management1 zou afnemen als gevolg van de vrijwillige invoering. Dit komt onder andere door een afname van de correlatie tussen de accruals2 en cashflows.

Hiertegenover stellen Soderstrom & Sun (2007) dat verschillen in de kwaliteit van de financiële verslaggeving tussen landen niet zullen verdwijnen als gevolg van de invoering,

1

Earnings management is volgens Healy & Wahlen (1999), het manipuleren van de cijfers in de financiële verslaggeving om belanghebbenden te misleiden over de onderliggende

prestaties van het bedrijf door bijvoorbeeld de contractuele resultaten die afhankelijk zijn van gerapporteerde boekhoudkundige cijfers te beïnvloeden.

2

Volgens Dechow & Dichev (2002) zijn accruals, tijdelijke aanpassingen in de financiële verslaggeving, die de erkenning van kasstromen door de tijd verschuiven. Voorbeelden hiervan zijn: crediteuren, debiteuren, goodwill, toekomstige fiscale aansprakelijkheid en toekomstige rentelasten.

(5)

2

aangezien de kwaliteit van de financiële verslaggeving afhankelijk is van de juridische- en politieke systeem van het land waar de onderneming zich bevindt. Ball (2006) deelt deze mening en beargumenteert dit door te stellen dat bedrijven op talloze dimensies verschillen, zoals: de strategie, het beleggings- en financieringsbeleid, de industrie, de technologie, de kapitaalintensiteit, de groei, de grootte, de politieke controle en de geografische locatie. Ook stelt Ball (2006) dat er verschillen zijn tussen landen betreft de arbeids- en productmarkt en hoe zij omgaan met hun kapitaal. Uit het voorgaande blijkt dus dat de invoering niet zal leiden tot een toename van vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving.

Kortom, de voorgaande onderzoeken gaan over het feit of de verplichte implementatie van IFRS wel of niet zou leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de financiële

verslaggeving. Zoals eerder aangekaart, is volgens het Europese Reglement 1606/2002 de verplichte invoering effectief, indien dit heeft geleid tot het bevorderen van de

betrouwbaarheid, de transparantie en de relevantie van de financiële verslaggeving (Council Regulation, 2002). Aangezien de IASB toekomstige plannen heeft om op 1 januari 2018 IFRS verplicht in te voeren in landen over de hele wereld, is het essentieel dat er moet worden onderzocht of de verplichte invoering in Europa wel effectief is. In het bijzonder, of de verplichte invoering wel leidt tot onder andere meer betrouwbaarheid, transparantie en relevantie van de financiële verslaggeving, aldus een verbetering van de kwaliteit. Hierbij is de vraagstelling: “Is de kwaliteit van de financiële verslaggeving verbeterd als gevolg van de verplichte invoering van IFRS in de Europese Unie?”

De onderzoeksvraag zal worden beantwoord door antwoord te geven op de deelvraag: “Wat is de relatie tussen de verplichte invoering en de kwaliteit van de financiële

verslaggeving?” Deze deelvraag zal dan weer worden onderverdeeld in drie sub- deelvragen. Deze luiden: “Wat is de relatie tussen de verplichte invoering en de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving?”, “Wat is de relatie tussen de verplichte invoering en de relevantie van de financiële verslaggeving?” en “Wat is de relatie tussen de verplichte invoering en de transparantie van de financiële verslaggeving?”.

Verder zal er in hoofdstuk 2 van het onderzoek een omschrijving worden gegeven van studies omtrent de vrijwillige invoering van IFRS. In hoofdstuk 3 zullen er drie maatstaven worden geïntroduceerd om de kwaliteit van de financiële verslaggeving te meten, namelijk: de betrouwbaarheid, de transparantie en de relevantie van de financiële verslaggeving. Deze maatstaven zijn relevant, aangezien deze maatstaven doelstellingen zijn die de IASB voor ogen had om de kwaliteit van de financiële verslaggeving te verbeteren. Bovendien staan deze doelstellingen ook centraal in het Europese Reglement 1606/2002 (Council Regulation,

(6)

3

2002). Vervolgens zal er in hoofdstuk 4, met behulp van de drie sub- deelvragen, een relatie worden gelegd tussen de verplichte invoering en de maatstaven uit hoofdstuk 3. Tenslotte zal er in hoofdstuk 5 antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag op basis van de resultaten uit hoofdstuk 4.

Overigens levert deze studie een bijdrage aan de literatuur, aangezien er tot heden geen studie is dat zich focust op alle drie de doelstellingen van de IASB en het Europese Reglement 1606/2002. In deze studie wordt dus de theorie van het Europese Reglement 1606/2002 en de IASB getest, aangezien er wordt onderzocht of de verplichte implementatie van IFRS werkelijk heeft geleid tot het bevorderen van de betrouwbaarheid, de transparantie en de relevantie van de financiële verslaggeving, aldus een verbetering van de kwaliteit. Hierbij is bij het uitvoeren van dit onderzoek niet alleen de IASB gebaat, aangezien de theorie van de IASB wordt getest, maar ook de investeerders, aangezien de besluiten van de

investeerders voornamelijk gebaseerd zijn op de informatie in de financiële verslaggeving (Richardson, Sloan, Soliman & Tuna, 2005).

(7)

4

2.0 De vrijwillige invoering van IFRS

In dit hoofdstuk zullen er in § 2.1 studies worden behandeld die de kwaliteit van de financiële verslaggeving meten. Hierbij ligt de focus op landen waarbij de invoering van IFRS vrijwillig heeft plaatsgevonden. Vervolgens zal er in § 2.2 een algemene conclusie omtrent de

vrijwillige invoering worden gegeven.

§ 2.1 De kwaliteit van de financiële verslaggeving als gevolg van de

vrijwillige invoering

Barth, Landsman & Lang (2008) doen onderzoek naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Hierbij meten ze de kwaliteit door te kijken naar de mate van earnings management en de relevantie van de financiële verslaggeving na de vrijwillige invoering. In het onderzoek van Barth et al. (2008) wordt earnings management op basis van vier

maatstaven gemeten, waarbij de eerste drie maatstaven de mate van earnings smoothing meten en de vierde maatstaf de tijdigheid van het erkennen van verliezen meet. De eerste maatstaf is het analyseren van de volatiliteit van de jaarlijkse nettowinsten, waarbij kleine varianties leiden tot een hoge mate van earnings smoothing3, en dus tot een hoge mate van earnings management.

Daarbij is de tweede maatstaf van Barth et al. (2008), het analyseren van de volatiliteit van de nettowinsten ten opzichte van de volatiliteit van de cashflows, waarbij een lage

volatiliteit tussen de variabelen, leidt tot een hoge mate van earnings smoothing en dus tot een hoge mate van earnings management. De derde maatstaf is het meten van de gelijktijdige correlatie tussen de residuele cashflows en de residuele accruals, waarbij een sterke, negatieve, gelijktijdige correlatie tussen de twee variabelen, leidt tot een toename van earnings smoothing en dus tot een toename van earnings management. De vierde maatstaf

3Earnings smoothing is volgens Kirschenheiter & Melumad (2002), het hanteren van

boekhoudkundige technieken om schommelingen in de nettowinsten tussen periodes te egaliseren. Kirschenheiter & Melumad (2002) stellen dat bedrijven hier gebruik van maken, omdat investeerders over het algemeen bereid zijn een premie te betalen voor aandelen met stabiele en voorspelbare winsten, in vergelijking met aandelen waarvan de winsten zijn onderworpen aan grote fluctuaties. Voorbeelden hiervan zijn het uitstellen van inkomsten tijdens een goed jaar, indien het volgende jaar naar verwachting een moeilijk jaar zal zijn of het uitstellen van het erkennen van kosten in een moeilijk jaar, omdat de prestaties in de toekomst naar verwachting zullen verbeteren.

(8)

5

meet de waarschijnlijkheid van het rapporteren van grote verliezen. Hierbij indiceren Barth et al. (2008) dat een negatieve coëfficiënt van de grote verliezen, tot een toename van earnings management leidt.

Hiernaast meten Barth et al. (2008) de relevantie door een regressie uit te voeren die meet in hoeverre de marktprijs, de book value of equity4 en de winst per aandeel verklaart. Hierbij indiceert een hoge verklarende kracht een toename van de relevantie van de financiële verslaggeving. Uit het onderzoek resulteert dat de mate van earnings management is

afgenomen en de relevantie is toegenomen. Hieruit concluderen Barth et al. (2008) dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving is toegenomen na de vrijwillige invoering van de internationale standaarden.

Daarbij doen Aussenegg, Inwinkl & Schneider (2008) ook, op basis van het meten van earnings management, onderzoek naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Hierbij meten ze earnings management op basis van vijftien schattingen, die vervolgens worden onderverdeeld in vijf groepen. Groep één, twee, drie en vijf komen overeen met de

maatstaven uit de studie van Barth et al. (2008), die earnings management meten. De vierde groep meet earnings management door de relatie tussen de volatiliteit van de ROA5 en de volatiliteit van de cash flows from operations6 te meten, waarbij een hoge relatie tussen de twee variabelen, een hoge mate van earnings management indiceert. Uit het onderzoek van Aussenegg et al. (2008) resulteert een afname van earnings management na de vrijwillige invoering, waaruit er kan worden geconcludeerd dat de kwaliteit van de financiële

verslaggeving toeneemt na de vrijwillige invoering.

Daarnaast doet Márquez- Ramos (2011) onderzoek naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving door te kijken naar de vergelijkbaarheid en de transparantie van de financiële verslaggeving na de invoering van IFRS. Hierbij indiceert een verhoging van de transparantie,

4De book value of equity is volgens Collins, Pincus & Xie (1999) een financiële maatstaf die

de minimale waarde van het eigen vermogen weergeeft. Deze waarde wordt bepaald door het relateren van de oorspronkelijke waarde van de gewone aandelen, aangepast voor eventuele uitstroom (dividend en het terugkopen van aandelen) en instroom (ingehouden winsten), aan het bedrag van de uitstaande aandelen.

5

Volgens Palepu, Healy & Peek (2013) is de ROA, de hoeveelheid winst die een bedrijf in staat is om te genereren voor elke euro aan belegd vermogen.

6

Volgens Drtina & Largay (1985), hebben financiële analisten soms eerder de neiging om te kijken naar cashflowmaatstaven, aangezien deze een duidelijker beeld van de huidige realiteit van de bedrijfsvoering weergeeft. Bijvoorbeeld, het boeken van een grote verkoop levert een grote bijdrage aan de omzet, maar als het bedrijf moeite heeft met het verzamelen van geld, is dit niet echt een economisch voordeel voor de onderneming. Aan de andere kant, kan een bedrijf zeer winstgevend zijn op cashflow basis, terwijl er lage nettowinsten zijn, doordat het bedrijf veel gebruik maakt van de vaste activa en van versnelde afschrijvingen.

(9)

6

een sterke relatie tussen de gerapporteerde financiële informatie en de waarde van de

onderneming en zorgt een toename van de vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving ervoor dat markten efficiënter zullen opereren. Márquez- Ramos (2011) stelt dat de

transparantie en de vergelijkbaarheid elkaar versterken, aangezien beide variabelen ervoor zouden moeten zorgen dat informatieve verschillen in de financiële verslaggeving tussen het binnen- en buitenland verminderen en dat dit fenomeen een positief effect op de buitenlandse investeringen zou moeten hebben.

Hierbij bestaat het onderzoek van Márquez- Ramos (2011) uit verschillende

logaritmische modellen, waarin de transparantie en de vergelijkbaarheid worden gerelateerd aan de foreign direct investments, oftewel de buitenlandse investeringen. Uit het onderzoek resulteert dat het invoeren van de internationale standaarden, de transparantie en de

vergelijkbaarheid verbeterd en dat dit fenomeen te verklaren is door een significante toename van de handel en de buitenlandse investeringen en een afname van de informatie- asymmetrie tussen landen na de invoering. Márquez- Ramos (2011) concludeert hieruit dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving verbeterd na de invoering.

Verder onderzoeken Covrig, Defond & Hung (2007) in hoeverre buitenlandse investeerders worden aangetrokken na de vrijwillige invoering. Dit fenomeen wordt onderzocht door een regressie- analyse uit te voeren, waarbij de afhankelijke variabele het aantal aandelen in handen van buitenlandse beleggingsfondsen weergeeft en de

onafhankelijke variabele een dummy variabele is die aangeeft of het bedrijf gebruik maakt van internationale standaarden. Hierbij resulteert uit het onderzoek dat investeringen in buitenlandse beleggingsfondsen toenemen na de invoering en dat dit effect groter is voor bedrijven die vóór de invoering in een slechte informatie- omgeving verkeerden. Dit resultaat is volgens Covrig et al. (2007) in overeenstemming met de veronderstelling dat bedrijven, internationale standaarden als een middel zien om meer informatie te verstrekken aan buitenlandse investeerders. Covrig et al. (2007) concluderen hieruit dat de vrijwillige invoering tot een verbetering van de kwaliteit van de financiële verslaggeving leidt.

De voorgaande studies indiceren, net zoals andere studies (Barth et al., 2006; Gassen & Sellhorn, 2006; Hung & Subramanyam, 2007), dat de vrijwillige invoering gepaard gaat met een verbetering van de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Verschillende studies stellen dat deze verbetering te verklaren is door het feit dat er bij de vrijwillige invoering sprake is van zelfselectie. Zo stellen Christensen, Lee & Walker (2008) dat een

kwaliteitsverbetering afhangt van de van prikkels die bedrijven hebben om IFRS in te voeren. Christensen et al. (2008) stellen dan ook dat bij bedrijven waarbij er prikkels aanwezig zijn

(10)

7

om IFRS in te voeren, en IFRS dus vrijwillig invoeren, er wel sprake zal zijn van een kwaliteitsverbetering en dat er bij bedrijven waarbij deze prikkels niet aanwezig zijn, en dus afwachten tot de verplichte invoering, er geen sprake zal zijn van een kwaliteitsverbetering.

§ 2.2 Algemene conclusie omtrent de vrijwillige invoering

De studies omtrent de vrijwillige invoering indiceren dus dat de vrijwillige invoering gepaard gaat met een verbetering van de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Deze

kwaliteitsverbetering wordt veroorzaakt door een afname van earnings management, een toename van de relevantie, de transparantie, de vergelijkbaarheid en een verbetering van de informatie- omgeving. Hierbij stellen Christensen et al. (2008) dat deze verbetering te

verklaren is door het feit dat er bij de vrijwillige invoering sprake is van zelfselectie en dat er bij bedrijven die dus afwachten tot de verplichte invoering, geen sprake zal zijn van een kwaliteitsverbetering.

Aangezien de IASB toekomstige plannen heeft om IFRS verplicht in te voeren in landen over de hele wereld, zou er eigenlijk eerst onderzocht moeten worden of de verplichte invoering wel effectief is, met name of de verplichte invoering wel leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de financiële verslaggeving. In het vervolg van dit onderzoek zal onderzoek hiernaar worden gedaan en zal de focus liggen op de verplichte invoering in de Europese Unie, aangezien de Europese Unie op 1 januari 2005, IFRS verplicht heeft ingevoerd.

(11)

8

3.0 Meting kwaliteit financiële verslaggeving

In dit hoofdstuk zullen er drie maatstaven worden geïntroduceerd om de kwaliteit van de financiële verslaggeving te meten. De kwaliteit van de financiële verslaggeving wordt gemeten door middel van de betrouwbaarheid, de relevantie en de transparantie van de financiële verslaggeving. Deze maatstaven zullen respectievelijk in § 3.1, § 3.2 en § 3.3 worden behandeld. Daarbij zijn deze maatstaven relevant, aangezien deze drie maatstaven in het Europese Regelement 1606/2002 centraal staan voor het verbeteren van de kwaliteit van de financiële verslaggeving als gevolg van de verplichte invoering (Council Regulation, 2002).

§ 3.1 Betrouwbaarheid

Ijiri & Jaedicke (1966) stellen dat met de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving wordt bedoeld, dat de gebruikers van de financiële verslaggeving ervan uit mogen gaan dat de informatie die de financiële verslaggeving weergeeft, een juiste weergave geeft van de stand van zaken binnen een bedrijf. Volgens Richardson et al. (2005) is dit fenomeen essentieel, aangezien de besluiten van de investeerders voornamelijk gebaseerd zijn op de informatie in de financiële verslaggeving. Daarbij gaan verschillende studies ervanuit dat de mate waarin earnings management mogelijk is, een geschikte maatstaf is om de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving te meten (Peasnell, Pope & Young, 2000; Doyle, Ge & McVay, 2007). Hierbij indiceren de studies dat een afname van earnings management, een toename van de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving indiceert.

§ 3.2 Relevantie

Verschillende studies gaan ervanuit dat er met de relevantie van de financiële verslaggeving wordt bedoeld, in hoeverre de marktwaarde van het bedrijf, de boekwaarde en de nettowinst in de financiële verslaggeving verklaart (Collins, Maydew & Weiss, 1997; Francis &

Schipper, 1999). Dit fenomeen is voornamelijk te meten door gebruik te maken van regressie- analyses, wat overigens ook blijkt uit de studies. Holthausen & Watts (2001) stellen dat de relevantie van de financiële verslaggeving essentieel is, aangezien dit verschijnsel de

(12)

9

investeerders helpt bij het schatten van de waarde van een bedrijf, waardoor investeerders in staat zijn weldoordachte besluiten te nemen. Hierbij stellen de studies dat een toename van de verklarende kracht in de regressies, een toename van de relevantie indiceert.

§ 3.3 Transparantie

Perotti & Thadden (2005) stellen dat met de transparantie van de financiële verslaggeving wordt bedoeld dat alle potentiele gebruikers, zowel in het binnen- en buitenland de

verslaggeving kunnen doorzien. Daarbij stellen Barth & Schipper (2008) dat de transparantie wordt gemeten door middel van het analyseren van de vergelijkbaarheid en de informatie- omgeving. Hierbij leidt een verbetering van de informatie- omgeving (door bijvoorbeeld een afname van de informatie- asymmetrie) en een toename van de vergelijkbaarheid, tot een toename van de transparantie van de financiële verslaggeving.

Volgens het Europese Regelement 1606/2002 resulteert een toename van de betrouwbaarheid, de relevantie en de transparantie als gevolg van de verplichte invoering van IFRS in de

(13)

10

4.0 Wat is de relatie tussen de verplichte invoering en de

kwaliteit van de financiële verslaggeving?

In dit hoofdstuk zal, met behulp van de drie maatstaven, een analyse worden gedaan naar de relatie tussen de verplichte invoering en de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Hierbij zal er in § 4.1 een relatie worden gelegd tussen de verplichte invoering en de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving. Vervolgens zal er in § 4.2 een relatie worden gelegd tussen de verplichte invoering en de transparantie van de financiële verslaggeving. Daaropvolgend zal er in § 4.3 een relatie worden gelegd tussen de verplichte invoering en de transparantie van de financiële verslaggeving.

Na elk van deze paragrafen zal er een sub- paragraaf volgen waarin de conclusies uit de literatuurstudie in tabelvorm worden samengevat. Hierna zal er in § 4.4 een samenvatting worden gegeven van de bevindingen uit de sub- paragrafen en zullen de resultaten omtrent deze bevindingen worden behandeld in de sub- paragrafen § 4.4.1, § 4.4.2 en § 4.4.3.

Hierbij zal de analyse worden uitgevoerd door middel van een literatuuronderzoek, waarbij de studies overigens ook bestaan uit empirisch onderzoek. Deze analyse bevat slechts studies die de verplichte invoering van 1 januari 2005 onderzoeken voor bedrijven die

gevestigd zijn in de Europese Unie. Studies die wel de verplichte invoering onderzoeken, maar waarvan de steekproef niet uitsluitend bestaat uit bedrijven gevestigd in de Europese Unie, zijn in dit onderzoek dus uitgesloten.

§ 4.1 Wat is de relatie tussen de verplichte invoering en de betrouwbaarheid

van de financiële verslaggeving?

Jeanjean & Stolowy (2008) doen onderzoek naar earnings management na de verplichte invoering van IFRS. Hierbij focussen Jeanjean & Stolowy (2008) zich op drie landen die IFRS in 2005 verplicht hebben ingevoerd, namelijk: Australië, de Verenigde koninkrijk en Frankrijk. De reden voor de keuze van deze drie landen heeft te maken met de verschillen in de institutionele en geografische omgeving van de verschillende landen: In tegenstelling tot Australië, bevinden de Verenigde Koninkrijk en Frankrijk zich namelijk in Europa. Daarbij

(14)

11

zijn de Verenigde Koninkrijk en Australië common- lawlanden7 en is Frankrijk een code- lawland8. Door de verschillen tussen de landen in acht te nemen, is het voor Jeanjean & Stolowy (2008) mogelijk om een relatie te leggen tussen earnings management en het soort land.

Jeanjean & Stolowy (2008) introduceren in hun studie drie methodes om earnings management te meten, namelijk: op basis van de discretionary accruals, op basis van de specific accruals en door middel van het bestuderen van de statistische eigenschappen van de winsten om de zogenaamde ‘’drempels’’ te identificeren. Hierbij maken Jeanjean & Stolowy (2008) gebruik van de derde methode, aangezien er beperkingen gepaard gaan met het meten op basis van de accruals, doordat de invoering van IFRS nog te recent is om aan voldoende data te komen. Deze methode meet earnings management door de verdeling van de

gerapporteerde winsten te analyseren door te kijken naar de frequenties van de gerapporteerde winsten. Met name, door te kijken of na de verplichte invoering de mate waarin er grote verliezen worden gerapporteerd, oftewel de frequentie rondom de drempels, opmerkelijk laag is, terwijl de mate waarin er kleine winsten worden gerapporteerd opmerkelijk hoog is.

Hierbij indiceert de voorgaande voorbeeldsituatie dat er sprake zou moeten zijn van earnings management, aangezien bedrijven in deze voorbeeldsituatie proberen te voorkomen dat de winsten onder een bepaalde drempelwaarde zouden komen te liggen. In dit onderzoek wordt dus earnings management van de drie landen, vóór en na de verplichte invoering gemeten door te kijken of er bij de verdeling van de winsten onregelmatigheden rondom de drempels zijn. Uit het onderzoek resulteert dat earnings management niet is veranderd in de Verenigde Koninkrijk en Australië, en in Frankrijk juist is toegenomen. Jeanjean & Stolowy (2008) concluderen hieruit dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving afhankelijk is van de nationale en institutionele factoren, aangezien earnings management namelijk alleen is toegenomen in Frankrijk, het code- lawland.

Daarbij doen Capkun, Cazavan- Jeny, Jeanjean & Weiss (2008) onderzoek naar de aanwezigheid van earnings management na de verplichte invoering van IFRS in Europa. Om te voorkomen dat er sprake is van enige vertekening van de benodigde data, maken Capkun et

7

Volgens La Porta, Lopez-de-Silanes, Schleifer & Vishny (1998) gaan common- lawlanden over het algemeen gepaard met een sterke wettelijke bescherming voor beleggers en een lage mate van de concentratie van het aandelenbezit.

8

Volgens La Porta et al. (1998) gaan code- lawlanden over het algemeen gepaard met een zwakke wettelijke bescherming voor beleggers en een hoge mate van de concentratie van het aandelenbezit.

(15)

12

al. (2008) alleen gebruik van de data van 1722 bedrijven uit negen landen in Europa waar de invoering voor 1 januari 2005 niet mogelijk was, namelijk: de Verenigde Koninkrijk (30%), Frankrijk (25%), Italië (13%), Zweden (11%) en de landen Noorwegen, Spanje, Nederland, Polen en Ierland (21%).

Hierbij meten Capkun et al. (2008) de aanwezigheid van earnings management door te kijken naar de veranderingen in de ROA. Capkun et al. (2008) hebben voor het meten van earnings management bewust voor deze methode gekozen, en niet voor het analyseren van de accruals, wat een veel voorkomender maatstaf is voor het meten van earnings management, aangezien er door het analyseren van de veranderingen in de ROA het direct mogelijk is om de data van de verschillende landen voor dezelfde verslaggevingsperiode, onder zowel de GAAP als de IFRS, te vergelijken.

Capkun et al. (2008) concluderen dat er in alle landen sprake is van een toename van earnings management na de verplichte invoering, aangezien de ROA significant hoger was in de IFRS- verslaggeving in vergelijking met de GAAP- verslaggeving. Ook resulteert uit het onderzoek dat de verschillen in de ROA tussen de GAAP- verslaggeving en de IFRS- verslaggeving groter was, naarmate bedrijven een lage ROA in de GAAP- verslaggeving hadden. Dit kan erop wijzen dat sommige bedrijven de invoering meer zagen als een manier om hun winsten te verbloemen.

Daarbij blijkt uit het onderzoek van Capkun et al. (2008) dat bedrijven met een hoge mate van earnings management vooraf aan de verplichte invoering, meer gebruik maken van earnings management na de verplichte invoering. Hieruit concluderen Capkun et al. (2008) dat earnings management aanwezig is in alle landen, maar het hoogst is in landen met een minder strenge regelgeving en een hoge mate van earnings management vooraf aan de verplichte invoering. (Polen, Frankrijk, Italië vs. De Verenigde Koninkrijk, Noorwegen, Zweden en Nederland.)

Daarnaast onderzoeken Callao & Jarne (2010) of earnings management is toegenomen na de verplichte invoering van IFRS. Hierbij wordt er in het onderzoek data van 1408

bedrijven, gevestigd in EU- lidstaten, gebruikt. Daarbij meten Callao & Jarne (2010) earnings management door de discretionary accruals te analyseren. De reden voor het gebruik van de discretionary accruals heeft te maken met het feit dat de discretionary accruals eenvoudiger te manipuleren en dus gevoeliger voor earnings management zijn, in vergelijking met de niet- discretionaire accruals. Hierbij indiceert een toename van de discretionary accruals, een toename van earnings management. Aangezien uit het onderzoek blijkt dat de discretionary

(16)

13

accruals toenemen na de verplichte invoering, concluderen Callao & Jarne (2010) dat earnings management toeneemt na de verplichte invoering.

Om te onderzoeken of institutionele factoren en bedrijfskarakteristieken een invloed hebben op de financiële verslaggeving en op de discretionay accruals, maken Callao & Jarne (2010) door middel van OLS een schatting van de betreffende variabelen. Deze zijn voor de institutionele factoren: de mate van investeerdersbescherming en de wet- en regelgeving van een land. De variabelen voor de bedrijfskarakteristieken zijn: de grootte van het bedrijf (gemeten door de totale activa), de groei (gemeten door verschillen in de verkoop) en de leverage (gemeten door de omvang van de schulden). Callao & Jarne (2010) verwachten een positieve relatie met de variabelen van de bedrijfskarakteristieken en een negatieve relatie met de variabelen van de institutionele factoren.

Uit de resultaten blijkt dat, zowel voor als na de verplichte invoering, alle

coëfficiënten significant zijn, met uitzondering van de verkopen. Dit indiceert dat hoe groter het bedrijf en hoe groter de omvang van de schulden, des te hoger de discretionary accruals zullen zijn, onder zowel de lokale standaarden als de IFRS- standaarden. Ook blijkt hieruit dat een hoge mate van investeerdersbescherming en een strenge wet- en regelgeving tot een afname van de discretionary accruals en dus tot een afname van earnings management leidt, zowel onder de lokale standaarden als de IFRS- standaarden. Doordat uit de voorgaande bevindingen blijkt dat de coëfficiënten zowel vóór als na de invoering significant zijn, concluderen Callao & Jarne (2010), dat de prikkels van managers om de winsten te

manipuleren geen effect hebben op de toename van earnings management, maar dat earnings management na de verplichte invoering slechts toeneemt, doordat er door het gebruik van de internationale standaarden meer ruimte is om winsten te manipuleren in vergelijking met de lokale standaarden.

Verder bestuderen Capkun, Collins & Jeanjean (2012) het effect van earnings management na de verplichte invoering voor 3 groepen bedrijven, namelijk: de Early Adopters, de Late Adopters en de Mandatory Adopters. De Early Adopters zijn bedrijven gevestigd in EU- landen, waar het toegestaan was om IFRS in te voeren vóór de verplichte invoerdatum. Bij deze groep bedrijven vond de invoering plaats tussen de jaren 1994 en 2004. De Late Adopters zijn bedrijven die besloten te wachten tot de verplichte invoerdatum, terwijl deze bedrijven gevestigd waren in landen waar het was toegestaan om IFRS in te voeren vóór de verplichte invoerdatum. De Mandatory Adopters zijn bedrijven gevestigd in landen waarbij de invoering van IFRS slechts was toegestaan na de verplichte invoerdatum (Capkun et al., 2012).

(17)

14

Om earnings management te meten, gebruiken Capkun et al. (2012) vijf maatstaven. De eerste maatstaf is het analyseren van de volatiliteit van de jaarlijkse nettowinsten, met uitzondering van andere factoren die van invloed zouden zijn op de volatiliteit, waarbij kleine varianties leiden tot een hoge mate van earnings smoothing, en dus tot een hoge mate van earnings management. De tweede maatstaf is het analyseren van de volatiliteit van de nettowinsten ten opzichte van de volatiliteit van de cashflows, waarbij een lage volatiliteit tussen de variabelen, leidt tot een hoge mate van earnings smoothing en dus tot een hoge mate van earnings management (Capkun et al., 2012).

Daarbij meet de derde maatstaf de gelijktijdige correlatie tussen de residuele cashflows en de residuele accruals, waarbij Capkun et al. (2012) stellen dat een sterke, negatieve,

gelijktijdige correlatie tussen de twee variabelen, leidt tot een toename van earnings smoothing en dus tot een toename van earnings management. De vierde maatstaf meet de waarschijnlijkheid van het rapporteren van kleine positieve winsten en de vijfde maatstaf meet de waarschijnlijkheid van het rapporteren van grote negatieve inkomsten. Hierbij stellen Capkun et al. (2012) dat een positieve coëfficiënt van de kleine positieve winsten en een negatieve coëfficiënt van de grote negatieve inkomsten, een toename van earnings management indiceert.

Overigens maken Capkun et al. (2012) gebruik van de voorgaande maatstaven, omdat zij hun bevindingen willen vergelijken met andere studies (Barth et al., 2008; Christensen, Lee & Walker, 2008; Ahmed, Neel & Wang, 2013), die ervanuit gaan dat verschillen tussen de verplichte en vrijwillige invoering worden veroorzaakt door de prikkels van bedrijven die streven naar transparantie en zelfselectie. De vijf maatstaven die in de betreffende studies worden gebruikt, gebruiken Capkun et al. (2012) dan ook in hun eigen onderzoek.

Ondanks dat earnings management afneemt na de vrijwillige invoering van IFRS, resulteert uit het onderzoek dat earnings management voor zowel de Early Adopters en de Late Adopters toeneemt, als voor de Mandatory Adopters toeneemt na de verplichte invoering. Mede door de voorgaande resultaten concluderen Capkun et al. (2012) dat de verschillen tussen de vrijwillige en de verplichte invoering niet te verklaren zijn door zelfselectie, zoals voorgaande studies beamen, maar doordat de IFRS- standaarden zijn aangepast na de verplichte invoering en hierdoor meer flexibel van aard zijn.

Daarnaast doen Ahmed, Neel & Wang (2013) onderzoek naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving na de verplichte invoering. Hierbij richt de studie zich vooral op de mate van earnings management na de verplichte invoering. De steekproef bestaat uit 3262 bedrijven uit 20 landen die IFRS in 2005 hebben ingevoerd. Voor het meten van earnings

(18)

15

management worden de volgende twee maatstaven gebruikt, namelijk: de mate van earnings smoothing en de mate van de agressiviteit van de accruals. Hierbij worden de bedrijven waar IFRS verplicht is ingevoerd vergeleken met benchmark- bedrijven waar IFRS niet is

ingevoerd.

Daarbij wordt de mate van earnings smoothing gemeten door middel van de volgende maatstaven: de volatiliteit van de nettowinsten, de relatie tussen de volatiliteit van de

nettowinsten ten opzichte van de volatiliteit van de cashflows en de correlatie tussen de cashflows en de accruals. De agressiviteit in de accruals wordt gemeten door de omvang van de signed accruals en de tijdigheid van de verlieserkenning te analyseren. Deze maatstaven zijn tevens de maatstaven die in de voorgaande studie van Capkun et al. (2012) worden gebruikt en uitgebreid zijn toegelicht.

Uit het onderzoek resulteert dat er na de verplichte invoering sprake is van een

significante toename van de mate van earnings smoothing en de agressiviteit van de accruals. Deze toename is te verklaren door een significante afname van de volatiliteit van de

nettowinsten, een significante afname van de volatiliteit van de nettowinsten ten opzichte van de volatiliteit van de cashflows en een significante afname van de correlatie tussen de

accruals en de cashflows ten opzichte van de benchmark- bedrijven. Ook blijkt dat er na de verplichte invoering sprake is van een afname van de tijdigheid van het erkennen van verliezen. Mede door de voorgaande resultaten concluderen Ahmed et al. (2013), dat de verplichte invoering van IFRS leidt tot een toename van earnings management en dus tot een afname van de kwaliteit van de financiële verslaggeving.

Ook doen Christensen, Lee & Walker (2008) onderzoek naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving door earnings management te onderzoeken na de verplichte

invoering. Christensen et al. (2008) gebruiken hierbij de maatstaven: earnings smoothing en de mate van de tijdigheid van het erkennen van de verliezen. Earnings smoothing en de tijdigheid van het erkennen van verliezen worden op dezelfde manier gemeten als in de voorgaande studie. In het onderzoek worden de bedrijven in twee groepen verdeeld, namelijk bedrijven die baat hebben bij de invoering van IFRS en bedrijven die geen prikkels hebben om IFRS in te voeren.

Hierbij komen Christensen et al. (2008) tot de conclusie dat de vrijwillige invoering van IFRS tot een verbetering van de kwaliteit van de financiële verslaggeving leidt, door een afname van earnings smoothing en een toename van de tijdigheid van het erkennen van de verliezen, wat in overeenstemming is met studies die de vrijwillige invoering van IFRS bestuderen (Barth et al., 2008; Aussenegg et al., 2008). Aan de ander kant stellen Christensen

(19)

16

et al. (2008) dat er bij de bedrijven die IFRS verplicht hebben ingevoerd, geen sprake is van een kwaliteitsverbetering.

Christensen et al. (2008) concluderen hieruit dat het invoeren van IFRS niet

noodzakelijkwijs leidt tot een kwaliteitsverbetering en dat een kwaliteitsverbetering afhangt van de van prikkels die bedrijven hebben om IFRS in te voeren. Hierbij stellen Christensen et al. (2008) dat bij bedrijven waarbij er prikkels aanwezig zijn om IFRS in te voeren er wel sprake zal zijn van een kwaliteitsverbetering en dat er bij bedrijven waarbij deze prikkels niet aanwezig zijn, en dus afwachten tot de verplichte invoering, er geen sprake zal zijn van een kwaliteitsverbetering. Overigens worden de resultaten uit dit onderzoek beaamd door meerdere studies, aangezien de meeste studies die de vrijwillige invoering van IFRS

onderzoeken gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering (Barth et al., 2008; Aussenegg et al., 2008).

§ 4.1.1 Bevindingen omtrent de betrouwbaarheid

Auteur(s) Conclusies

Jeanjean & Stolowy (2008) De aanwezigheid van earnings management

van is afhankelijk van de nationale en institutionele factoren.

Capkun et al. (2008) Earnings management neemt toe, maar deze

is het hoogst in landen met een minder strenge wet- en regelgeving en een hoge mate van earnings management vooraf aan de verplichte invoering.

Callao & Jarne (2010) Earnings management neemt toe en wordt

veroorzaakt door: 1) bedrijfskarakteristieken, 2) institutionele factoren, 3) het gebruik van de internationale standaarden is er meer ruimte om winsten te manipuleren in vergelijking met de lokale standaarden.

Capkun et al. (2012) Earnings management neemt af na de

vrijwillige invoering, maar neemt toe na de verplichte invoering, doordat de IFRS- standaarden zijn aangepast na de verplichte invoering en hierdoor meer flexibel van aard zijn.

Ahmed et al. (2013) Earnings management neemt toe na de

verplichte invoering

Christensen et al. (2008) Earnings management neemt af na de

vrijwillige invoering, maar neemt toe na de verplichte invoering, doordat een

(20)

17

prikkels van bedrijven om IFRS in te voeren.

§ 4.2 Wat is de relatie tussen de verplichte invoering en de relevantie van de

financiële verslaggeving?

Devalle, Onali & Magarini (2010) doen onderzoek naar de relevantie van de financiële verslaggeving na de verplichte invoering. Hierbij wordt er een regressie uitgevoerd die meet in hoeverre de marktprijs, de book value of equity en de nettowinst per aandeel verklaart. Devalle et al. (2010) voeren door middel van een Chow- test de regressie per land uit. Het onderzoek wordt uitgevoerd voor 3721 bedrijven uit vijf Europese landen, namelijk: Duitsland, Spanje, Italië, Frankrijk en de Verenigde Koninkrijk. Hierbij zijn Duitsland, Spanje, Italië en Frankrijk, code- lawlanden en is de Verenigde Koninkrijk een common- lawland.

Uit het onderzoek van Devalle et al. (2010) resulteert dat de verplichte invoering in Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Koninkrijk tot een toename van de relevantie van de winsten leidt, en in Spanje en Italië tot een afname van de relevantie van de winsten leidt. Uit het onderzoek blijkt dat de verplichte invoering in Duitsland, Spanje, Italië en Frankrijk tot een afname van de relevantie van de book value of equity leidt en in de Verenigde Koninkrijk tot een toename van de relevantie van de book value of equity leidt. Hierbij resulteert uit het onderzoek van Devalle et al. (2010) dat in Duitsland, Spanje en Italië de relevantie afneemt en in Frankrijk en de Verenigde Koninkrijk de relevantie toeneemt. Hieruit kan men concluderen dat, behalve dat er verschillen zijn tussen common- en code- lawlanden, er ook verschillen zijn binnen code- lawlanden en binnen common- lawlanden afzonderlijk.

Daarnaast gebruiken Capkun et al. (2008) dezelfde maatstaven als Devalle et al. (2010) om de relevantie na de verplichte invoering te meten. Hierbij bestaat de steekproef uit 1722 landen, gevestigd in Europese landen waar de invoering van IFRS niet was toegestaan vóór de verplichte invoerdatum. Uit het onderzoek resulteert dat de relevantie gemiddeld significant is toegenomen. Daarbij bleek dat er geen relevantie van de book value of equity aanwezig is in Zweden, Italië en de Verenigde Koninkrijk en dat de relevantie van de book value of equity juist significant toeneemt in Frankrijk.

Ondanks het gebruik van dezelfde maatstaf, is het voorgaande resultaat niet in lijn met het onderzoek van Devalle et al. (2010), aangezien er in dat onderzoek juist wordt

(21)

18

en afneemt in Frankrijk. Hieruit kan men concluderen dat de verschillen in de relevantie van de financiële verslaggeving niet noodzakelijkerwijs afhangt van het soort maatstaf en het soort land, maar ook van de bedrijven in de steekproef, aangezien dezelfde maatstaf is gebruikt voor dezelfde landen. De relevantie van de financiële verslaggeving is dus ook afhankelijk van bedrijfsfactoren.

Morais & Curto (2009) doen ook onderzoek naar de relevantie van de financiële verslaggeving na de verplichte invoering. De steekproef bestaat uit 6977 Europese bedrijven, gevestigd in 14 landen. Om de relevantie na de verplichte invoering te meten voerden Morais & Curto (2009) een regressie uit om te analyseren in hoeverre de marktwaarde per aandeel, de book value of equity per share en de nettowinsten per aandeel verklaren. Ook werd er, door middel van het uitvoeren van een tweede regressie, onderzoek gedaan naar in hoeverre specifieke factoren in een land van invloed zijn op de relevantie. De factoren die Morais & Curto (2009) hierbij hanteerden zijn: het financiële systeem in een land, de juridische – en publieke handhaving, de rol van het accountantsberoep, de belastingwetgeving, de

concentratie van eigendom, en de verschillen tussen de lokale accounting standaarden en de IFRS- standaarden.

Uit het onderzoek van Morais & Curto (2009) resulteert dat de relevantie van de marktprijzen hoger is voor landen die IFRS verplicht hebben ingevoerd ten opzichte van de landen die IFRS al eerder vrijwillig hadden ingevoerd. Ook resulteert uit het onderzoek dat de relevantie hoger is in landen waar de boekhouding en de belasting minder verwant met elkaar zijn. Daarbij is de relevantie hoger in landen waar er een gebrek was aan bepaalde

boekhoudkundige kwesties onder de lokale standaarden. Verder resulteerde uit het onderzoek dat de relevantie van de boekhoudkundige informatie lager is in landen met een strenge wet- en regelgeving. Het onderzoek van Morais & Curto (2009) concludeert dus dat de relevantie van de boekhoudkundige informatie toeneemt na de verplichte invoering en dat de relevantie afhankelijk is van specifieke factoren die aanwezig zijn in een land.

De veronderstelling dat de relevantie afhankelijk is van specifieke factoren die

aanwezig zijn in een land wordt ondersteund door de studie van Lourenço & Curto (2009). De steekproef bestaat uit 1270 bedrijven gevestigd in zes Europese landen, namelijk: Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje, Nederland en de Verenigde Koninkrijk. De relevantie meten ze door met behulp van een regressie te analyseren in hoeverre de marktwaarde, de book value of equity per share en de nettowinst per aandeel verklaren.

Ook doen Lourenço & Curto (2009) onderzoek naar de mate van

(22)

19

heeft op de relevantie van de boekhoudkundige informatie in een land. De mate van

aandeelhoudersbescherming meten Lourenço & Curto (2009) met behulp van de antidirector rights index, die aangeeft hoe eenvoudig aandeelhouders hun stemrecht kunnen uitvoeren en varieert van nul tot vijf, waar nul en één, een lage mate van aandeelhoudersbescherming indiceert; twee en drie, een gemiddelde mate van aandeelhoudersbescherming indiceert; en vier en vijf, een hoge mate van aandeelhoudersbescherming indiceert.

Uit het onderzoek van Lourenço & Curto (2009) resulteert dat de relevantie

afhankelijk is van de mate van aandeelhoudersbescherming. De relatie tussen de relevantie en mate van aandeelhoudersbescherming is als volgt: De boekhoudkundige informatie is

relevanter voor bedrijven met een hoge mate van aandeelhoudersbescherming dan voor bedrijven met een gemiddelde mate van aandeelhoudersbescherming. Daarbij is de boekhoudkundige informatie relevanter voor bedrijven met een gemiddelde mate van aandeelhoudersbescherming ten opzichte van bedrijven met een lage mate van

aandeelhoudersbescherming. Lourenço & Curto (2009) concluderen dus dat, naarmate de mate van aandeelhoudersbescherming toeneemt, de relevantie ook toeneemt. De studie van Lourenço & Curto (2009) beaamt dus de studie van Morais & Curto (2009), waarin wordt geconcludeerd dat de relevantie van de boekhoudkundige informatie afhankelijk is van specifieke factoren die aanwezig zijn in een land. In dit geval is de specifieke factor de aandeelhoudersbescherming.

Aharony, Barniv & Falk (2010) doen ook onderzoek naar de relevantie. De steekproef bestaat uit 3910 bedrijven uit veertien EU- landen. De relevantie meten Aharony et al. (2010) op dezelfde wijze als de voorgaande studies, namelijk door middel van een regressie- analyse. Echter, betrekken Aharony et al. (2010) in hun regressie ook de mate waarin de voorgaande lokale standaarden overeenkomen met de IFRS- standaarden. Dit wordt gedaan, doordat er in het jaar voorafgaand aan de verplichte invoering gebruik wordt gemaakt van een

comparability index, die bestaat uit twee representatieve boekhoudmaatstaven, namelijk: de nettowinst en de book value of equity.

Uit het onderzoek resulteert dat, naarmate de voormalig lokale standaarden meer gelijkenissen vertoonden met de IFRS- standaarden, de relevantie na de verplichte invoering afneemt. Het omgekeerde is waar voor de vrijwillige invoering van IFRS. Deze studie is dus in lijn met de voorgaande studies van Lourenco & Curto (2009) en Morais & Curto (2009), waarin er wordt geconcludeerd dat de relevantie van de boekhoudkundige informatie afhankelijk is van specifieke factoren die aanwezig zijn in een land. In dit geval is dit de associatie met de voorgaande lokale standaarden.

(23)

20

Hiernaast meten Clarkson, Richardson, Hanna & Thompson (2011) de relevantie door een regressie uit te voeren, waarin er zowel voor als na de verplichte invoering, wordt

geanalyseerd in hoeverre de marktprijs, de book value of equity en de nettowinsten verklaren. De steekproef bestaat uit 3488 bedrijven uit veertien EU- landen. Hierbij wordt er een

onderscheid gemaakt tussen common- en code- lawlanden. Uit het onderzoek resulteert dat er geen significante verandering met betrekking tot de relevantie is na de verplichte invoering, voor zowel de code- law als de common- lawlanden. Clarkson et al. (2011) concluderen hieruit dat de relevantie gelijk blijft na de verplichte invoering.

§ 4.2.1 Bevindingen omtrent de relevantie

Auteur(s) Conclusies

Devalle et al. (2010) Betreft de relevantie, zijn er behalve

verschillen tussen common- en code- lawlanden, er ook verschillen binnen code- lawlanden en binnen common- lawlanden afzonderlijk.

Capkun et al. (2008) De relevantie van de financiële

verslaggeving is afhankelijk van bedrijfsfactoren.

Morais & Curto (2009) De relevantie van de boekhoudkundige

informatie neemt toe na de verplichte invoering, maar deze toename is afhankelijk van specifieke factoren die aanwezig zijn in een land.

Lourenço & Curto (2009) Naarmate de mate van

aandeelhoudersbescherming toeneemt, neemt de relevantie ook toe.

Aharony et al. (2010) Naarmate de voormalig lokale standaarden

meer gelijkenissen vertoonden met de IFRS- standaarden, neemt de relevantie na de verplichte invoering af.

Clarkson et al. (2011) De relevantie blijft gelijk na de verplichte

invoering.

§ 4.3 Wat is de relatie tussen de verplichte invoering en de transparantie

van de financiële verslaggeving?

Byard, Li & Yu (2011) doen onderzoek naar de informatie- omgeving van financiële analisten na de verplichte invoering. De steekproef bestaat uit 1168 bedrijven gevestigd in Europa.

(24)

21

Byard et al. (2011) verdelen hun onderzoek in drie delen, namelijk: een analyse van het gemiddelde effect als gevolg van de verplichte invoering, een analyse op basis van de

institutionele kenmerken van een land en een analyse op basis van de verslaggevingsprikkels van bedrijven. Hierbij wordt de informatie- omgeving gemeten door de volgende maatstaven, namelijk: de voorspellingsfouten van de analisten, de spreiding van de prognose van de analisten en het aantal analisten dat jaarlijks een prognose uitgeeft.

Uit het eerste deel van het onderzoek resulteert dat er in alle drie maatstaven geen significante verandering is als gevolg van de verplichte invoering, waaruit er geconcludeerd kan worden dat er geen verandering is in de informatie- omgeving na de verplichte invoering. In het tweede gedeelte van de analyse worden landen waar de verplichte invoering heeft plaatsgevonden onderverdeeld op basis van de sterkte van de handhaving in het land en de mate waarin de lokale standaarden verschillen van de IFRS- standaarden. Uit het onderzoek resulteert dat voor bedrijven gevestigd in landen met een sterke handhaving en waar de lokale standaarden in grote mate verschillen van de IFRS- standaarden, zowel de

voorspellingsfouten als de spreiding van de prognoses significant afnemen. Hieruit concluderen Byard et al. (2011) dat de informatie- omgeving verbeterd voor bedrijven gevestigd in de betreffende landen.

Daarbij blijkt uit het derde gedeelte van het onderzoek dat voor bedrijven gevestigd in landen met een minder sterke handhaving en waar de lokale standaarden in grote mate

verschillen van de IFRS- standaarden, zowel de voorspellingsfouten als de spreiding van de prognoses significant meer afnemen voor bedrijven met sterkere prikkels voor transparantie in de financiële verslaggeving. Uit het onderzoek van Byard et al. (2011) kan dus geconcludeerd worden dat een verbetering van de informatie- omgeving afhankelijk is van de handhaving in een land en de prikkels van bedrijven voor de transparantie van de financiële verslaggeving en niet noodzakelijkerwijs een gevolg is van een verbetering van de kwaliteit van de standaarden die gepaard gaan met de verplichte invoering van IFRS.

Palea (2007) doet onderzoek naar de informatie- asymmetrie na de verplichte invoering van IFRS. Hierbij analyseert Palea (2007) de informatie- asymmetrie met behulp van de cost of capital9, aangezien er uit verscheidene studies (Diamond & Verrecchia, 1991;

9

De cost of capital is volgens Modigliani & Miller (1958), de kosten die worden gebruikt voor het financieren van een bedrijf. Hierbij is de cost of capital afhankelijk van de wijze van financiering die er wordt gebruikt: Indien het bedrijf alleen gefinancierd wordt door middel van het eigen vermogen verwijst de cost of capital naar de cost of equity, oftewel de kosten van het eigen vermogen en indien het bedrijf wordt gefinancierd door middel van een schuld, verwijst dit naar de cost of debt, oftewel de kosten van de schuld. Hierbij maken de meeste

(25)

22

Healy & Palepu, 2001) is gebleken dat de cost of capital een betrouwbare maatstaf is om de mate van informatie- asymmetrie te meten, waarbij een afname van de cost of capital een afname van de informatie- asymmetrie en een toename van de informatie in de financiële verslaggeving indiceert. Hierbij bestaat de steekproef uit banken gevestigd in de Europese Unie, die IFRS ook op 1 januari 2005 verplicht hebben moeten invoeren. Palea’s (2007) keuze voor het onderzoeken van uitzonderlijk de bankenindustrie in de Europese Unie, heeft te maken met het feit dat banken gepaard gaan met een lage mate van diversificatie van de activiteiten van bedrijven, waardoor de cost of capital nauwkeuriger kan worden gemeten. Daarbij bevat de bankenindustrie vele beursgenoteerde bedrijven, waardoor de steekproef vrij groot is vergeleken met andere industrieën.

Om de cost of capital te berekenen, wordt er gebruik gemaakt van de Gordon Growth Model10. De cost of capital wordt dan berekend door de contante waarde achteruit te

berekenen, aangezien de contante waarde wel bekend is. Daarbij resulteert uit het onderzoek dat de cost of capital is afgenomen, wat een afname van de informatie- asymmetrie indiceert. Palea (2007) concludeert dat de afname van de informatie- asymmetrie wordt veroorzaakt, doordat er meer informatie wordt weergegeven in de financiële verslaggeving onder IFRS.

Li (2010) doet net als Palea (2007) ook onderzoek naar de cost of capital. Hierbij bestaat de steekproef uit 1084 bedrijven gevestigd in de Europese Unie. Li (2010) gebruikt voor het meten van de cost of capital vier methodes, namelijk: het ROE- model, het economy- wide growth model, het unrestricted abnormal earnings growth model en het restricted abnormal earnings growth model. Om de cost of capital te schatten wordt het gemiddelde genomen van deze vier modellen. Vervolgens doet Li (2010) met behulp van een regressie- analyse ook onderzoek naar het effect dat de juridische handhaving heeft op de cost of capital.

Uit het onderzoek resulteert dat de cost of capital afneemt na de verplichte invoering. Daarbij blijkt uit het onderzoek ook dat deze afname alleen significant is voor bedrijven met een sterke juridische handhaving en dat deze afname wordt veroorzaakt door een toename van de vergelijkbaarheid en de informatie die wordt weergegeven in de financiële verslaggeving.

bedrijven gebruik van een combinatie hiervan, ook wel bekend als de Weighted Average Cost of Capital (WACC).

10

De Gordon Growth Model is volgens Berk & DeMarzo (2011), een model voor het bepalen van de intrinsieke waarde van een aandeel, op basis van een toekomstige reeks dividenden die groeien met een constante snelheid. Gegeven een dividend per aandeel dat wordt betaald in een jaar, en de aanname dat het dividend groeit met een constante snelheid in de eeuwigheid, kan met behulp van het model de contante waarde van de oneindige reeks van de toekomstige dividenden worden berekend (Berk & DeMarzo, 2011).

(26)

23

Uit het onderzoek van Li (2010) kan dus geconcludeerd worden dat de verbetering van de informatie- omgeving en een toename van de vergelijkbaarheid na de verplichte invoering afhankelijk is van de juridische omgeving in een land en niet noodzakelijkerwijs te maken heeft met de standaarden die de verplichte invoering met zich meebrengt.

Het voorgaande sluit aan bij de studie van Yip & Young (2012), waarin onderzoek wordt gedaan naar de vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving. Hierbij bestaat de steekproef uit zeventien Europese landen. De vergelijkbaarheid meten Yip & Young (2012) door onder andere te kijken naar de mate van gelijkenissen tussen de boekhoudkundige

functies van bedrijven, de mate van informatie- overdracht, wat wordt gemeten door de relatie tussen de bewegingen in de winst als gevolg van een aankondiging van de onderneming en de gelijktijdige beurskoersbewegingen van andere bedrijven, en de gelijkenis van de informatie- inhoud van de winst en van de book value of equity, wat wordt gemeten door de relatie tussen de aandelenkoers en de winst en de book value of equity.

Yip & Young (2012) concluderen dat de vergelijkbaarheid van de boekhoudkundige gegevens van gelijksoortige ondernemingen uit verschillende lidstaten significant groter is in de post-IFRS-periode (2005-2007) dan in de pre-IFRS-periode (2002-2004) en dus leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Daarbij verrichten Yip & Young (2012) ook een aanvullend onderzoek, waarin er wordt nagegaan in hoeverre de institutionele omgeving van een land een effect heeft gehad op de toename van de

vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving. Yip & Young (2012) classificeren daarbij de institutionele omgeving in bedrijven die gevestigd zijn in code- lawlanden en bedrijven die gevestigd zijn in common- lawlanden. Hierbij komen Yip & Young (2012) tot de conclusie dat bij vergelijkbare bedrijven uit landen met dezelfde wet- en regelgeving de

vergelijkbaarheid significant toeneemt.

Echter, bij vergelijkbare bedrijven uit landen met een verschillende wet- en

regelgeving, neemt de vergelijkbaarheid slechts toe op basis van één van de drie maatstaven die de vergelijkbaarheid meten. Dit onderzoek indiceert dus dat de vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving grotendeels afhankelijk is van de wet- en regelgeving in een land en niet noodzakelijkerwijs te maken heeft met de kwaliteit van de IFRS- standaarden. De kwaliteitsverbetering van de financiële verslaggeving, als gevolg van een toename van de vergelijkbaarheid, had dus meer te maken met de wet- en regelgeving dan met de kwaliteit van de accountingstandaarden die de invoering met zich meebracht.

Een verklaring voor het feit dat de voorgaande studies geen eenduidige conclusie geven, zou te maken kunnen hebben met de literatuurstudie van Soderstrom & Sun (2007). In

(27)

24

deze studie worden zowel de gevolgen met betrekking tot het veranderen van de GAAP, als de gevolgen met betrekking tot het vrijwillig en verplicht invoeren van de IFRS toegelicht. Soderstrom & Sun (2007) komen tot de conclusie dat de invoering niet zal leiden tot een toename van de vergelijkbaarheid, aangezien verschillen in de kwaliteit van de financiële verslaggeving tussen landen niet zullen verdwijnen na de verplichte invoering.

Dit effect wordt volgens Soderstrom & Sun (2007) veroorzaakt door het feit dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving afhankelijk is van de juridische- en politieke

systeem in het land waar de onderneming zich bevindt. Soderstrom & Sun (2007) behandelen in de studie dan ook verschillenden factoren met betrekking tot de juridische- en politieke systeem in een land en lichten vervolgens toe hoe deze factoren een invloed hebben op de kwaliteit van de financiële verslaggeving. In het onderstaande figuur zijn de relaties tussen de betreffende factoren en de kwaliteit van de financiële verslaggeving weergeven.

Figuur 1: Determinants of accounting quality: Uit ‘’IFRS Adoption and Accounting Quality: A Review,’’ door N.S. Soderstrom en K.J. Sun, 2007, European Accounting Review, 16, p. 688.

Hieruit blijkt dus dat de invoering niet noodzakelijkerwijs tot een verbetering van de kwaliteit van de financiële verslaggeving leidt en dus afhankelijk is van verschillende factoren en omstandigheden in het land waar de onderneming zich bevindt.

Daarbij blijkt uit de studie van Carmona & Trombetta (2008) dat de verplichte invoering van IFRS niet zal leiden tot een toename van de vergelijkbaarheid, aangezien de IFRS-

standaarden principle- based zijn. Dit houdt in dat de standaarden uitgaan van een aantal principes en dat de betreffende accountant in een land zelf invulling mag geven aan deze principes bij het hanteren van de standaarden. Hierdoor zal de handhaving van deze

(28)

25

standaarden per land, per bedrijf en zelfs per accountant kunnen verschillen, aangezien volgens Carmona & Trombetta (2008) de interpretatie van de principle- based standaarden onder IFRS, afhankelijk is van de wet- en regelgeving in een land, het soort bedrijf en de kennis en vaardigheden van de accountants.

Carmona & Trombetta (2008) verklaren dit verschijnsel doordat de principle- based standaarden geen specifieke regels, criteria, beperkingen, bepaalde jurisprudentie en geen begeleiding bij de implementatie bieden, waardoor de betreffende accountants bij de

interpretatie van de standaarden, gedwongen zijn zich te richten op hun persoonlijke kennis en vaardigheden en de wet- en regelgeving in een land.

§ 4.3.1 Bevindingen omtrent de transparantie

Auteur(s) Conclusies

Byard et al. (2011) Een verbetering van de informatie- omgeving

is afhankelijk van de handhaving in een land en de prikkels van bedrijven voor de

transparantie van de financiële verslaggeving.

Palea (2007) De cost of capital is afgenomen, wat een

afname van de informatie- asymmetrie indiceert. Deze afname wordt veroorzaakt, doordat er meer informatie wordt

weergegeven in de financiële verslaggeving onder IFRS.

Li (2010) Cost of capital neemt alleen significant af

voor bedrijven met een sterke juridische handhaving. afname wordt veroorzaakt door een toename van de vergelijkbaarheid en de informatie die wordt weergegeven in de financiële verslaggeving.

Yip & Young (2012) De vergelijkbaarheid van de financiële

verslaggeving is grotendeels afhankelijk van de wet- en regelgeving in een land.

Soderstrom & Sun (2007) De vergelijkbaarheid zal niet toenemen,

aangezien de kwaliteit van de financiële verslaggeving afhankelijk is van de

juridische- en politieke systeem in het land waar de onderneming zich bevindt.

Carmona & Trombetta (2008) De vergelijkbaarheid zal niet toenemen,

aangezien door het handhaven van de

principle- based standaarden onder IFRS, de financiële verslaggeving per land, per bedrijf en zelfs per accountant kan verschillen.

(29)

26

§ 4.4 Resultaten omtrent de bevindingen

Betrouwbaarheid Relevantie Transparantie

Auteur(s) Conclusies Auteur(s) Conclusies Auteur(s) Conclusies

Jeanjean & Stolowy (2008)

De aanwezigheid van earnings management is afhankelijk van de nationale en institutionele factoren.

Devalle et al. (2010)

Betreft de relevantie, zijn er behalve verschillen tussen common- en code- lawlanden, er ook verschillen binnen code- lawlanden en binnen common- lawlanden afzonderlijk.

Byard et al. (2011)

Een verbetering van de informatie- omgeving is afhankelijk van de handhaving in een land en de prikkels van bedrijven voor de transparantie van de financiële verslaggeving. Capkun et al. (2008)

Earnings management neemt toe, maar deze is het hoogst in landen met een minder strenge wet- en regelgeving en een hoge mate van earnings management vooraf aan de verplichte invoering.

Capkun et al. (2008) De relevantie van de financiële verslaggeving is afhankelijk van bedrijfsfactoren.

Palea (2007) De cost of capital is afgenomen, wat een afname van de informatie- asymmetrie indiceert. Deze afname wordt veroorzaakt, doordat er meer informatie wordt weergegeven in de financiële verslaggeving onder IFRS.

Callao & Jarne (2010)

Earnings management neemt toe en wordt veroorzaakt door: 1)

bedrijfskarakteristieken, 2) institutionele factoren, 3) het gebruik van de internationale standaarden is er meer ruimte om winsten te manipuleren. Morais & Curto (2009) De relevantie van de boekhoudkundige informatie neemt toe na de verplichte invoering, maar deze toename is

afhankelijk van specifieke factoren die aanwezig zijn in een land.

Li (2010) Cost of capital neemt alleen significant af voor bedrijven met een sterke juridische handhaving. afname wordt veroorzaakt door een toename van de vergelijkbaarheid en de informatie die wordt weergegeven in de financiële verslaggeving. Capkun et al.

(2012)

Earnings management neemt af na de vrijwillige invoering, maar neemt toe na de verplichte invoering, doordat de IFRS- standaarden zijn aangepast na de verplichte invoering en hierdoor meer flexibel van aard zijn.

Lourenço & Curto (2009)

Naarmate de mate van aandeelhoudersbeschermi ng toeneemt, neemt de relevantie ook toe.

Yip & Young (2012) De vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving is grotendeels afhankelijk van de wet- en

regelgeving in een land.

Ahmed et al. (2013)

Earnings management neemt toe na de verplichte invoering

Aharony et al. (2010)

Naarmate de voormalig lokale standaarden meer gelijkenissen vertoonden met de IFRS- standaarden, neemt de relevantie na de verplichte invoering af.

Soderstrom & Sun (2007)

De vergelijkbaarheid zal niet toenemen, aangezien de kwaliteit van de financiële verslaggeving afhankelijk is van de juridische- en politieke systeem in het land waar de onderneming zich bevindt.

Christensen et al. (2008)

Earnings management neemt af na de vrijwillige invoering, maar neemt toe na de verplichte invoering, doordat een kwaliteitsverbetering afhankelijk is van prikkels van bedrijven om IFRS in te voeren.

Clarkson et al. (2011)

De relevantie blijft gelijk na de verplichte invoering.

Carmona & Trombetta (2008)

De vergelijkbaarheid zal niet toenemen, aangezien door het handhaven van de principle- based standaarden onder IFRS, de financiële

verslaggeving per land, per bedrijf en zelfs per accountant kan verschillen.

(30)

27

§ 4.4.1 Betrouwbaarheid

Uit de behandelde studies resulteren verschillende uitkomsten, maar uit geen van de studies blijkt dat de verplichte invoering van IFRS leidt tot een toename van de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving. Bij het meten van de betrouwbaarheid blijkt uit het overgrote deel van de studies dat er sprake is van een toename van earnings management. Slechts uit twee van de studies blijkt dat earnings management gelijk is gebleven na de verplichte invoering (Jeanjean & Stolowy, 2008; Christensen et al., 2008). Op basis van de studies, kan dus geconcludeerd worden dat de betrouwbaarheid niet is toegenomen na de verplichte invoering.

Uit de studie van Capkun et al. (2008) resulteert dat een verklaring hiervoor is, dat bedrijven de verplichte invoering meer zagen als een manier om hun winsten te verbloemen. Daarbij blijkt uit de studie van Callao & Jarne (2010) en Capkun et al. (2012) dat de toename van earnings management te verklaren is door het feit dat er bij het hanteren van de

internationale standaarden meer ruimte is om winsten te manipuleren in vergelijking met de lokale standaarden. Capkun et al. (2012) geven als reden hiervoor dat de IFRS- standaarden na de verplichte invoering opnieuw zijn aangepast, waardoor deze meer flexibel van aard zijn. Op basis van de voorgaande studies, kan er dus worden geconcludeerd dat de

betrouwbaarheid ook is afgenomen als gevolg van de verplichte invoering, en niet alleen na de verplichte invoering, aangezien de afname van de betrouwbaarheid kan worden verklaard door de kwaliteit van de nieuwe IFRS- standaarden.

Daarbij blijkt uit verschillende studies dat de mate van de toename van earnings management afhankelijk is van specifieke factoren in een land en in een bedrijf. Voorbeelden van deze factoren zijn: de nationale en institutionele factoren, zoals de wet- en regelgeving in een land (Jeanjean & Stolowy, 2008; Capkun et al., 2008; Callao & Jarne, 2010), bepaalde bedrijfskarakteristieken, zoals bijvoorbeeld: de grootte van het bedrijf, de groei van de verkoop of de omvang van de schulden (Callao & Jarne, 2010) en prikkels die bedrijven hebben om IFRS in te voeren (Callao & Jarne, 2010; Christensen et al., 2008).

Ook blijkt uit de studie van Callao & Jarne (2010) dat, ondanks dat earnings

management van de steekproef gemiddeld significant toeneemt, earnings management binnen deze steekproef, voor landen met een strenge wet- en regelgeving, juist significant afneemt. Daarbij blijkt uit de studie van Capkun et al. (2011) dat de toename van earnings management minder hoog is in landen met een strenge wet- en regelgeving. Hieruit kan dus geconcludeerd dat, ondanks dat earnings management gemiddeld toeneemt als gevolg van de verplichte

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De illusie van transparantie: een onderzoek naar het gebruik van eigen medische gegevens onder chirurgische patiënten.. van den Broek, Elmira; Sergeeva, A.;

Ondanks het feit dat het bij de verplichte toepassing van de IFRS in de Europese Unie in beginsel uitslui- tend beursgenoteerde ondernemingen betreft, zal hun externe

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er meer resultaatsturing plaatsvindt bij ondernemingen in code law landen en private ondernemingen, en dat verplichte

Doordat rapporteringvereisten niet zijn gewijzigd heeft dit verder geen invloed op de uitkomsten van mijn onderzoek en zijn er geen ondernemingen in de steekproef opgenomen

Volgens het Van Dale Groot woordenboek (editie 14) betekent een discussie een gedachtewisseling, redetwist, bespreking of beraadslaging. Wij hebben een discussie over het beleid

In het onderzoek van het Limperg Instituut ‘Kwaliteit van de Externe Financiële Verslaggeving in Nederland’, dat de aanleiding vormt voor dit artikel, wordt dit ‘empi-

Wij zijn van mening dat toepassing van IAS leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de financiële verslaggeving in Nederland, vooral omdat hierdoor een betere vergelijkbaarheid

Het ontwikkelen van een coherent raamwerk is nuttig omdat hiermee het onderzoek op het gebied van accounting in kaart wordt gebracht, omdat de onderliggende relaties