• No results found

De invloed van dispositioneel vertrouwen en meta-percepties van vertrouwen op geloofwaardigheid binnen werkteams

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van dispositioneel vertrouwen en meta-percepties van vertrouwen op geloofwaardigheid binnen werkteams"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De invloed van dispositioneel vertrouwen en meta-percepties van

vertrouwen op geloofwaardigheid binnen werkteams

Naam: Grigori de Jong

Studentnummer: 10202390

Begeleider: Hanneke Grutterink

Vak: Bachelorproject, A&O Psychologie

Datum: 01-02-16

(2)

2

Abstract

In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van dispositioneel vertrouwen en meta-percepties van vertrouwen op de ervaren geloofwaardigheid van teamgenoten.

Verwacht werd dat zowel dispositioneel vertrouwen als meta-percepties van vertrouwen positief gerelateerd waren aan geloofwaardigheid, waarbij de relatie tussen dispositioneel vertrouwen en geloofwaardigheid gemodereerd wordt door

meta-percepties. De drie variabelen werden gemeten door middel van een online vragenlijst bij een steekproef van 107mensen die op dat moment werkzaam waren binnen een werkteam. Er bleek geen hoofdeffect te zijn van dispositioneel vertrouwen

op geloofwaardigheid hoewel er wel sprake was van een positieve correlatie. Meta-percepties bleken positief gerelateerd te zijn aan geloofwaardigheid, maar hadden

geen modererende invloed op de relatie tussen dispositioneel vertrouwen en geloofwaardigheid. Geconcludeerd werd dat meta-percepties van vertrouwen een

belangrijk aspect zijn bij het bevorderen van ervaren geloofwaardigheid binnen werkteams.

(3)

3

Introductie

Vertrouwen wordt vaak gedefinieerd als een bereidheid om kwetsbaarheid te accepteren. Deze bereidheid is gebaseerd op positieve verwachtingen die je hebt over de intenties of het gedrag van de ander (Rousseau et al. 1998). Het accepteren van deze kwetsbaarheid speelt een belangrijke rol bij zowel intieme als zakelijke relaties. Bij de andere partij zullen er namelijk altijd momenten zijn waarbij er sprake is van een conflict tussen persoonlijke en collectieve interesses. Dit vormt een risico dat geaccepteerd dient te worden om een productieve relatie mogelijk te maken. Het hebben van vertrouwen in de andere partij is hierbij van cruciaal belang. In de literatuur over vertrouwen wordt de partij die vertrouwen uit in de ander vaak aangeduid met de term ‘’trustor’’. De partij die vertrouwd wordt door de ander wordt dan ‘’trustee’’ genoemd.

Er is al veel bewijs geleverd voor het belang van vertrouwen binnen een organisationele context. . Zo heeft vertrouwen positieve invloeden op taak-prestaties, organizational citizenship behaviors en vermindert het contraproductief gedrag (Dirks & Ferrin, 2002; G.R. Jones & George, 1998; Williams, 2001). Vertrouwen wordt daarnaast gezien als een belangrijk controlemechanisme om risico’s te verminderen die gepaard gaan met professionele samenwerking zoals ongehoorzaamheid en egoïstische handelingen van werknemers (Meyer, Davis & Schoorman. 1995). Alternatieve controlemechanismen zoals beloningsstructuren, regelgeving en beslissingsprocessen zijn volgens Sitkin en Roth zwak en onpersoonlijk (1993). Hoewel ze voor meer legitimiteit kunnen zorgen, laat onderzoek zien dat ze vaak onsuccesvol zijn (Argyris, 1994; Donaldson & Davis, 1991; Granovetter, 1985; Sitkin & Roth, 1993).

Hoewel er veel kennis beschikbaar is over vertrouwen binnen een organisationele context, is er relatief weinig bekend over vertrouwen specifiek binnen werkteams (Surva, Fuller & Mayer, 2005). Het is belangrijk om hier meer te weten over te komen aangezien er in de laatste jaren steeds meer in werkteams wordt gewerkt.(Lawler, 1992). Toch blijkt het vaak voor te komen dat deze teams mislukken (Hackman, 1990). Onderzoek van Kouyes en Posner liet al zien dat vertrouwen een belangrijke basis is voor coöperatie binnen werkteams (2002). Daarnaast blijkt vertrouwen ook te zorgen voor een grotere voorkeur voor teamwerk bij werknemers (Kiffin-Petersen & Cordery, 2003). Dit wijst er op dat het verkrijgen van meer kennis over vertrouwen binnen werkteams een belangrijke stap zou zijn om de effectiviteit van werkteams te bevorderen.

Het meeste onderzoek over vertrouwen betreft een algemene vorm van vertrouwen. Het zou echter nuttig zijn om te focussen op een specifiekere vorm van vertrouwen, namelijk het vertrouwen dat iemand heeft in de kennis van anderen. Deze vorm van vertrouwen wordt ook wel geloofwaardigheid genoemd (Lewis, 2003). Zoals eerder gezegd wordt er

(4)

4 steeds meer in teams gewerkt. Bovendien is er ook een steeds grotere sprake van

specialisatie binnen werkteams; teamleden beschikken in grotere mate over unieke kennis, waardoor ze ook steeds meer afhankelijk van elkaar zijn. Aan de ene kant is dit een goede ontwikkeling, aangezien een werkteam zo samen over meer unieke informatie kunnen beschikken. Zo’n team kan echter alleen goed functioneren als de kennis die elk teamlid aandraagt ook als geloofwaardig overkomt (Wegner, 1987). Geloofwaardigheid is daarom met uitstek een vorm van vertrouwen dat gebruikt kan worden om effectiviteit in werkteams te bevorderen. Het is daarom belangrijk om te kijken hoe geloofwaardigheid binnen

werkteams functioneert en door welke factoren het wordt beïnvloed.

Een mogelijke factor is het dispositioneel vertrouwen. Dispositioneel vertrouwen wordt gedefinieerd als een stabiele karaktertrek van mensen die bepalend is in hoeverre men geneigd is anderen in het algemeen te vertrouwen (Mayer et al. 1995). In het onderzoek naar de verschillende vormen van betrouwbaarheid, waaronder ook geloofwaardigheid, is in het verleden grotendeels gekeken naar de karakteristieken van de trustee. Het focussen op de karakteristieken van de trustor zou tot nieuwe inzichten kunnen leiden over vertrouwen, zoals in dit geval, de manier waarop het dispositioneel vertrouwen van een persoon een invloed heeft op de ervaren geloofwaardigheid van teamgenoten. Eerder onderzoek heeft al het dispositioneel vertrouwen aangestipt als een belangrijke factor die verantwoordelijk is voor de hoeveelheid vertrouwen die iemand in een ander heeft

(Colquitt, Scott en LePine, 2007). In dit onderzoek wordt de vraag gesteld of deze relatie ook generaliseerbaar is naar meer specifiekere vormen van vertrouwen, zoals in dit geval de geloofwaardigheid in de context van werkteams.

Naast dispositionele invloeden, zou geloofwaardigheid ook beïnvloed kunnen worden door de aanwezigheid van wederzijds vertrouwen. Onderzoek heeft uitgewezen dat het ervaren van vertrouwen dat de ander in je heeft positief is

gerelateerd aan het ontwikkelen van vertrouwen voor die persoon (Ferrin et al., 2008). Hierbij is het dus van belang dat je het gevoel hebt dat je door de ander vertrouwd wordt. Deze perceptie van het vertrouwen dat anderen in jou hebben wordt ook wel meta-perceptie van vertrouwen genoemd. Hoewel er in de laatste jaren veel aandacht is geweest voor de invloed van meta-percepties in verschillende domeinen (Butz & Plant, 2006; Murray, Holmes & Collins 2006; Gordijn, Finchilscu, Brix, Wijnants, & Koomen, 2008), is er nog vrij weinig onderzoek gedaan naar meta-percepties van vertrouwen. Aangezien het bekend is dat het vertrouwen wat een ander in je heeft ervoor zorgt dat je hem weer meer gaat vertrouwen, is het nuttig om te kijken of dit ook het geval is bij geloofwaardigheid. Daarom wordt er in dit onderzoek ook gekeken naar de invloed van meta-percepties van vertrouwen op

geloofwaardigheid. De verwachte invloed van dispositioneel vertrouwen op geloofwaardigheid die hierboven is besproken kan gezien worden als een

(5)

5 intuïtie; Je vertrouwd iemand omdat je vanuit je persoonlijkheid de neiging hebt anderen als betrouwbaar te zien, zonder dat hierbij sprake is van rationele afwegingen die gebaseerd zijn op relevante informatie. Op het moment dat er wel relevante informatie in het spel komt, zoals meta-percepties van vertrouwen, zou de relatie tussen het dispositioneel vertrouwen en geloofwaardigheid kunnen veranderen. Je hebt nu namelijk meer dan alleen je intuïties om je oordeel over geloofwaardigheid op te baseren. Dit is een reden om te verwachten dat meta-percepties van vertrouwen een invloed hebben op de relatie tussen dispositioneel vertrouwen en ervaren geloofwaardigheid. Daarom wordt er in dit onderzoek niet alleen gekeken naar de relatie van meta-percepties van vertrouwen en geloofwaardigheid, maar ook naar een mogelijk modererend effect ervan op de relatie tussen dispositioneel

vertrouwen en geloofwaardigheid.

De bijdrage die dit onderzoek aan de theorie van vertrouwen tracht te maken is voornamelijk de focus op geloofwaardigheid als een specifieke vorm van

vertrouwen waar nog niet zo veel over bekend is binnen de context van werkteams. Daarnaast wordt er gekeken naar de relatie tussen het dispositioneel vertrouwen van de trustor en geloofwaardigheid. Verder levert deze studie ook een bijdrage aan de kennis die wij hebben over meta-percepties in de context van vertrouwen door te kijken naar wat voor invloed meta-percepties van vertrouwen hebben op de ervaren geloofwaardigheid. Tot slot wordt ook een mogelijke modererende invloed op de relatie van dispositioneel vertrouwen op de ervaren geloofwaardigheid onderzocht. Doordat er bij deze vragen gefocust wordt op een werkteam setting, zullen er waarschijnlijk duidelijke praktische implicaties naar voren komen om werkteams beter kunnen laten functioneren door het vertrouwen wat teamleden hebben in elkaars kennis te vergroten.

In dit onderzoek worden vragenlijsten afgenomen bij deelnemers die werkzaam zijn binnen een team. Hiermee wordt het dispositioneel vertrouwen, de mate waarin zij hun teamgenoten als geloofwaardig beschouwen, en hun meta-percepties van vertrouwen gemeten. Eerst zal de data worden geanalyseerd om te kijken of er spraken is van een directe invloed van dispositioneel vertrouwen op de ervaren geloofwaardigheid van teamgenoten. Vervolgens zal er gekeken worden naar een mogelijke invloed van meta-percepties die de deelnemers hebben over het vertrouwen van hun collega’s op ervaren geloofwaardigheid. Tot slot zal uit de analyses moeten blijken of meta-percepties van vertrouwen ook een modererende rol zouden kunnen hebben op de verwachte invloed van dispositioneel vertrouwen op ervaren geloofwaardigheid. Hiermee is het de bedoeling dat dit onderzoek een beter beeld zal schetsen van het ontstaan en voortbestaan van

geloofwaardigheid binnen werkteams en mogelijke suggesties bieden voor toekomstig onderzoek.

(6)

6

Theoretisch Kader

Vertrouwen

In dit onderzoek wordt de definitie van vertrouwen van Rousseau et al. aangehouden. Zij definiëren vertrouwen als een psychologische staat die bestaat uit bereidheid om

kwetsbaarheid te accepteren, gebaseerd op positieve verwachtingen over de intenties of het gedrag van de ander(1998). Binnen deze definitie wordt vertrouwen opgesplitst in twee delen, namelijk aan de ene kant het feit dat men positieve verwachtingen heeft over de intenties of gedrag van de ander, en aan de andere kant het feit dat men hierdoor bereid is om kwetsbaarheid te accepteren. Deze bereidheid om kwetsbaarheid te accepteren is een belangrijk punt. Vertrouwen gaat binnen een relatie namelijk pas een rol spelen op het moment dat er sprake is van een vorm van risico dat genomen moet worden, waarbij de ene partij afhankelijk is van de andere (Mayer et al., 1995). Op het moment dat een manager een belangrijke taak wil delegeren naar een werknemer, is er bijvoorbeeld sprake van een risico, aangezien het niet zeker is of de werknemer de taak ook echt goed zal uitvoeren. Voordat de manager die beslissing maakt, oftewel een bepaalde mate van kwetsbaarheid accepteert, moet hij dus het idee hebben dat de werknemer zowel de intentie heeft, als ook in staat is om de opdracht goed uit te voeren. Om te begrijpen hoe vertrouwen tot stand komt is het dus belangrijk om te weten welke factoren er voor zorgen dat men, ondanks de

risico’s, toch bereid is zich kwetsbaar op te stellen.

Er is al veel aandacht besteed aan mogelijke factoren die verantwoordelijk zijn voor vertrouwen, zoals interacties tussen mensen in het verleden (Boyle & Bonacich,1970), openheid, gedeelde waardes en autonomie/feedback (Hart et al., 1986), eerlijkheid

(Larzelere & Huston 1980) en altruïsme (Frost, Stimpson & Maughan, 1978). Mayer, Davis en Schoorman (1995) hebben na een uitgebreide literatuurstudie de belangrijkste en meest voorkomende factoren onderzocht en ze in een model van vertrouwen verwerkt. In dit model wordt vertrouwen beïnvloed door de ervaren betrouwbaarheid van de trustor, oftewel in hoeverre een persoon overkomt als iemand die te vertrouwen is. Deze betrouwbaarheid heeft volgens dit model drie factoren, namelijk bekwaamheid, integriteit en benevolentie. Hierbij is bekwaamheid de mate waarin een persoon de juiste vaardigheden en competenties heeft. Met integriteit wordt bedoeld dat iemand zich houdt aan een aantal normen en

waardes. Benevolentie heeft betrekking op de mate van goede bedoelingen die een bepaalde persoon heeft tegenover de trustor. Dit staat los van integriteit, aangezien dit

(7)

7 betrekking heeft op de persoonlijke relatie van de trustor met de trustee. Zo kan iemand met een lage integriteit alsnog goede bedoelingen hebben met de trustor, om bijvoorbeeld er zelf beter van te worden.

Hoewel er een grote hoeveelheid kennis beschikbaar is over verschillende

antecedenten van vertrouwen, wordt er in eerdere onderzoeken voornamelijk gekeken naar een algemene vorm van vertrouwen. Er is echter weinig bekend over het vertrouwen dat men heeft in de kennis van zijn teamgenoten, oftewel geloofwaardigheid (Lewis, 2003). De term geloofwaardigheid (vertaling van credibility), vindt zijn oorsprong in de literatuur over transactive memory systems (TMS) van Wegner (1987). Hierin beschrijft Wegner het functioneren van werkteams aan de hand van het uitwisselen van informatie. Doordat elk teamlid over unieke informatie beschikt, kan het hele team samen over meer kennis

beschikken. Hierdoor worden werkteams effectiever . TMS staat hierbij voor het systeem van kennisuitwisseling tussen de teamleden. Het goed functioneren van dit systeem is

noodzakelijk voor de effectiviteit van werkteams met een hoge mate van specialisatie. Zo is het bekend dat teamleden goed moeten weten welke kennis bij wie te vinden is en moeten mensen die kennis goed weten te communiceren (Stasser, 1992). Geloofwaardigheid werd hierbij ook aangestipt als een belangrijke factor (Liang et al., 1995). Het is namelijk van belang dat teamleden vertrouwen hebben dat de kennis van hun teamleden ook echt klopt. Op het moment dat je de informatie van je teamgenoot die je nodig hebt niet volledig vertrouwt, ben je geneigd die informatie extra te controleren, wat kostbare tijd in beslag neemt. Daarnaast zorgt het ook voor afleidingen waardoor je jouw eigen taken minder effectief kan uitvoeren (Wegner, 1986). Omdat men in de laatste jaren steeds vaker in teams werkt met een hoge mate van specialisatie, is het van belang om het functioneren van het TMS te bevorderen. Aangezien geloofwaardigheid hier aan ten grondslag ligt, is het nuttig om onderzoek te doen naar de factoren die een rol spelen bij het ontstaan van

geloofwaardigheid binnen werkteams. Eerder onderzoek naar geloofwaardigheid is zeer beperkt en heeft zich voornamelijk gericht op de functie ervan in de context van TMS (Liang et al., 1995; Moreland & Myakovsky, 2000). Onderzoek naar antecedenten van

geloofwaardigheid ontbreekt. Daarom wordt in dit onderzoek gekeken naar geloofwaardigheid en factoren die er een mogelijke invloed op hebben.

Dispositioneel vertrouwen

Een mogelijkheid om meer over aan geloofwaardigheid gerelateerde aspecten te weten te komen is door te kijken naar karakteristieken van de trustor. Dispositioneel

(8)

8 vertrouwen is daar een voorbeeld van. Dispositioneel vertrouwen is een term die als eerste is aangestipt door Rotter (1967). Het gaat hierbij om een stabiele karaktertrek van mensen die bepaald in hoeverre zij de overtuiging hebben dat mensen in het algemeen goede intenties hebben. Deze invloed is intuïtief en niet gebaseerd op rationele afwegingen. Volgens Rotter wordt dispositioneel vertrouwen voornamelijk gevormd door conclusies die worden getrokken uit vroege levenservaringen (1980). Eerder onderzoek toonde aan dat verschillen in

dispositioneel vertrouwen gerelateerd zijn aan verschillende ontwikkelingservaringen, persoonlijkheidstypes en culturele achtergronden (Hofstede, 1980).

In eerder onderzoek is gekeken of het dispositioneel vertrouwen van mensen ook daadwerkelijk voorspelt in hoeverre men anderen als betrouwbaar ervaart (Bigley & Pearce, 1998). In het eerder beschreven model van Mayer et al. is dispositioneel vertrouwen, naast betrouwbaarheid, opgenomen als voorspeller van vertrouwen. Volgens hun wordt vertrouwen dus ook bepaald door het dispositioneel vertrouwen van de trustor en niet alleen door de relevante informatie over de betrouwbaarheid van de trustee. Colquitt, Scott en LePine (2007) onderzochten dit model en concludeerden dat dispositioneel vertrouwen inderdaad een significante voorspeller is van vertrouwen. Aan de hand van deze bevindingen wordt in dit onderzoek verwacht dat dispositioneel vertrouwen ook een invloed zal hebben op geloofwaardigheid, aangezien geloofwaardigheid een vorm van vertrouwen is. Met oog op deze verwachtingen wordt er in dit onderzoek gekeken wat de invloed is van dispositioneel vertrouwen op ervaren geloofwaardigheid van teamgenoten, waarbij de volgende hypothese is opgesteld:

H1: Er bestaat een positieve relatie tussen het dispositioneel vertrouwen van de trustor en de ervaren geloofwaardigheid van teamgenoten.

Meta-percepties

Een andere factor die van invloed zou kunnen zijn op geloofwaardigheid is de mate waarin iemand het gevoel heeft dat hij vertrouwd wordt door de ander. Dit wordt meta-percepties van vertrouwen genoemd. De term meta-meta-percepties betekent hierbij het bewustzijn van hoe je bij anderen overkomt (Kenny, 1994), waarbij het in dit geval dus specifiek om vertrouwen draait.

In dit onderzoek wordt verwacht dat deze meta-percepties van vertrouwen een positieve relatie hebben met geloofwaardigheid. Ten eerste fungeren meta-percepties van vertrouwen als een bron van relevante informatie over de betrouwbaarheid van de trustee. Dit zou vergelijkbaar zijn met de manier waarop bekwaamheid, integriteit en benevolentie in

(9)

9 het model van Mayer et al. een invloed hebben op betrouwbaarheid. Op het moment dat je vertrouwd wordt door een persoon, zal je er ook eerder vanuit gaan dat die ander jou niet zal bedriegen.

Ten tweede is uit het onderzoek van Ferrin et al. (2008) gebleken dat op het moment dat een deelnemer daadwerkelijk werd vertrouwd door een ander, hij ook weer meer

vertrouwen ontwikkelde voor die gene. Dit wijst er op dat het hebben van wederzijds vertrouwen een belangrijke rol speelt bij het ontwikkelen van vertrouwen. Daarbij is het aannemelijk dat de perceptie dat je vertrouwd wordt door de ander cruciaal is.

Het is dus duidelijk dat het hebben van positieve meta-percepties positief gerelateerd is aan vertrouwen. Op basis van deze bevinding wordt er nu verwacht dat het hebben van positieve meta-percepties er niet alleen voor zorgt dat de ander meer wordt vertrouwd, maar ook als geloofwaardiger overkomt, aangezien geloofwaardigheid een vorm van vertrouwen is. Daarom luidt de tweede hypothese als volgt:

H2: Er bestaat een positieve relatie tussen meta-percepties van vertrouwen en de ervaren geloofwaardigheid van teamgenoten.

De eerder besproken positieve invloed die dispositioneel vertrouwen op vertrouwen heeft is het sterkst op het moment dat er nog geen eerdere relevante informatie beschikbaar is over de trustee (Bigley & Pearce, 1998; Rotter, 1980). De trustor kan namelijk geen

rationele afwegingen maken over de betrouwbaarheid en heeft dus alleen maar zijn intuïties om op te vertrouwen. Het is echter aannemelijk dat op het moment dat er wel relevante informatie beschikbaar komt, de invloed van dispositioneel vertrouwen op vertrouwen, en daarmee ook geloofwaardigheid, veranderd. Verwacht wordt dat het hebben van positieve meta-percepties van vertrouwen de relatie tussen dispositioneel vertrouwen en

geloofwaardigheid positief beïnvloed.

Ten eerste kan het hebben van meta-percepties van vertrouwen gezien worden als een relevante informatiebron over de betrouwbaarheid van de trustee. In de tweede hypothese wordt verwacht dat deze bron gebruikt wordt om de geloofwaardigheid te beoordelen. Het zou echter ook kunnen worden gebruikt om de correctheid van het eigen dispositioneel vertrouwen te beoordelen. Het kan b.v. zo zijn dat men eerst iemand door zijn hoge mate van dispositioneel vertrouwen als geloofwaardig beschouwt, wat vervolgens aan de hand van verdere informatie niet blijkt te kloppen. Hierdoor komt de trustor tot de

conclusie dat zijn dispositioneel vertrouwen niet betrouwbaar is, waardoor hij zich er minder door laat beïnvloeden. Als aan de andere kant informatie beschikbaar komt dat er op wijst dat de trustee wel geloofwaardig is, beoordeelt de trustor zijn dispositioneel vertrouwen als gerechtvaardigd en zal er juist meer op vertrouwen. In dit geval zorgen positieve meta-percepties dus voor een toename, en negatieve meta-meta-percepties voor een afname van de

(10)

10 invloed van het dispositioneel vertrouwen.

Daarnaast kan dispositioneel vertrouwen gezien worden als een emotionele, intuitieve invloed. Volgens Holms (1991) zorgt wederzijds vertrouwen er voor dat je bij het beoordelen van vertrouwen in de ander minder gebruik gaat maken van rationele afwegingen en juist meer gaat vertrouwen op emotionele invloeden, zoals dispositioneel vertrouwen. Doordat Meta-percepties van vertrouwen voor meer wederzijds vertrouwen zorgen (Ferrin et al., 2008), zorgt het er dus ook voor dat emotionele invloeden, zoals dispositioneel

vertrouwen belangrijker worden. Hoewel het volgens Holms gaat om de beoordeling van vertrouwen, valt te verwachten dat dit ook het geval zal zijn bij geloofwaardigheid.

Aan de hand van deze argumenten wordt er verwacht dat het hebben van meta-percepties van vertrouwen een invloed heeft op de relatie tussen

dispositioneel vertrouwen en geloofwaardigheid waarbij de volgende hypothese wordt verwacht:

H3: De verwachte positieve relatie tussen dispositioneel vertrouwen en ervaren geloofwaardigheid van teamgenoten is sterker bij positieve meta-percepties van vertrouwen vergeleken met negatieve meta-percepties.

De drie hypotheses die hierboven zijn beschreven zijn schematisch weergegeven in het volgende onderzoekmodel (zie figuur 1):

(11)

11

Methode

Procedure

Voor de werving van deelnemers is door het onderzoeksteam gebruik gemaakt van een convenience sample. Kennissen uit persoonlijke sociale netwerken die op dat moment werkzaam waren binnen een team werden gevraagd mee te doen. Hierbij zijn er oproepen geplaatst op sociale netwerksites zoals Facebook om deelnemers te vinden. Mensen die het berichtje zagen konden het ook weer delen met hun netwerk, waardoor er sprake was van een sneeuwbal methode. Van personen die aangaven bereid te zijn mee te doen aan het onderzoek werd hun e-mailadres gevraagd. Vervolgens werd op 3 december naar alle deelnemers een bericht verstuurd met een link naar de online vragenlijst. Ook werd de link op Facebook geplaatst, waardoor het onduidelijk is welk deel van de uiteindelijke

deelnemers op de mail hebben gereageerd en welk deel de vragenlijst via Facebook heeft ingevuld. Deelnemers maakten kans om een prijs te winnen, waarbij gekozen kon worden tussen 100L bier of een cadeaubon van 50 euro.

(12)

12 Uiteindelijk hebben er 107 deelnemers meegedaan aan dit onderzoek, waarvan er twee hebben aangegeven dat ze op dat moment niet in teamverband werkten. De data van deze deelnemers is verwijderd, waardoor er uiteindelijk data van 105 deelnemers is

meegenomen in de analyse. Hiervan waren er 63 man(60%) en 42 vrouw. De deelnemers waren tussen de 18 en de 62 jaar oud met een gemiddelde leeftijd van 25,95 jaar (SD = 9.64). 5 Deelnemers (4,7%) waren niet geboren in Nederland en 7 deelnemers (6,5%) hadden een andere moedertaal dan Nederlands. Op het moment van afname waren 68 (65%)deelnemers student.Verder werkten de deelnemers gemiddeld 19,9 uur per week (SD = 12.54), bestonden hun werkteams uit gemiddeld 15,7 personen (SD = 15.34) en waren ze gemiddeld 19,1 maanden werkzaam binnen dit team (SD = 19.02)

Meetinstrumenten

De verschillende variabelen van dit onderzoek werden door middel van een vragenlijst gemeten. Alle schalen die hierbij werden gebruikt waren 5 punts Likert-schalen waarbij 1 stond voor “volledig mee oneens’’ en 5 voor ‘’Volledig mee eens’’’. Voor alle schalen is ook de betrouwbaarheid berekend aan de hand van de Cronbachs alpha.

Ervaren Geloofwaardigheid werd gemeten met een naar het Nederlands vertaalde versie van de Transactive Memory System scale van Lewis (2003). Hiervoor zijn vier items gebruik uit de sub-schaal voor geloofwaardigheid die een interne consistentie hadden van α = 0,81. Een voorbeelditem is: “Als teamgenoten informatie aandragen, heb ik de neiging deze te dubbel checken’’.

Dispositioneel vertrouwen werd gemeten met een vertaling van de Dispositional Propensity to trust scale van Schuessler (1982) De cronbach’s alpha van deze schaal is α = 0,79. De schaal bestaat uit vijf items. Een voorbeelditem is: ‘’Ik vind het moeilijk te bepalen wie je vandaag de dag echt kan vertrouwen’’.

Meta-percepties van vertrouwen werden gemeten met vier items uit de Organizational Trust Inventory (OTI) van Cummings en Bromiley (1996) vertaald en aangepast om in plaats van vertrouwen, meta-percepties van vertrouwen te meten. Een voorbeelditem zoals wij die gebruikt hebben is: ‘’Mijn teamleden gaan er vanuit dat ik mijn woord hou’’. De Cronbachs alpha van deze schaal was α = 0,88.

Controlevariabelen

Naast geslacht en leeftijd werden ambtstijd en de hoeveelheid uren gewerkt per week meegenomen als controlevariabelen omdat de hoeveelheid ervaring met teamgenoten van invloed zou kunnen zijn op de ervaren geloofwaardigheid (Liang et al., 1995). Verder werd

(13)

13 ook gevraagd naar teamgrootte, aangezien de grootte van een werkteam van invloed zou kunnen zijn op de mate van afhankelijkheid binnen een werkteam. Aangezien

geloofwaardigheid belangrijker wordt naarmate er meer afhankelijkheid is binnen werkteams (Lewis, 2003), is het van belang hier rekening mee te houden.

Data Analyse

Om de invloed van dispositioneel vertrouwen en meta-percepties van vertrouwen op ervaren geloofwaardigheid te toetsen, werd er een hiërarchische regressie uitgevoerd. In de eerste stap van de regressie werden er 5 controle variabelen meegenomen, namelijk

geslacht, leeftijd, teamgrootte, ambtstijd en uren gewerkt per week. Vervolgens werd er in de tweede stap gekeken naar de invloed van dispositioneel vertrouwen en meta-percepties van vertrouwen. Tot slot werd er in de derde stap de verwachte interactie onderzocht tussen dispositioneel vertrouwen en meta-percepties van vertrouwen. Hierbij werden alle variabelen, op ervaren geloofwaardigheid na, gestandaardiseerd.

Resultaten

Correlaties

In Tabel 1 staan de gemiddeldes, standaarddeviaties en Pearson correlaties. Geloofwaardigheid bleek zoals verwacht positief te correleren met meta-percepties van vertrouwen (r = .58, p < .01) en in mindere mate met dispositioneel vertrouwen (r = .22, p < .05). Een hogere mate van geloofwaardigheid hing dus samen met positievere meta-percepties van vertrouwen en meer dispositioneel vertrouwen. Verder was er sprake van een zwakke, positieve correlatie tussen dispositioneel vertrouwen en meta-percepties van

vertrouwen (r = .28, p < .01). Mensen met meer dispositioneel vertrouwen ervaarden dus ook vaker positieve meta-percepties van vertrouwen. Van de controlevariabelen bleek alleen ambtstijd significant te correleren met geloofwaardigheid (r = .22, p < .05), dus hoe langer mensen samenwerken hoe meer ze elkaars kennis vertrouwen. Daarnaast correleerde ambtstijd ook positief met meta-percepties (r = .21, p < .05). Mensen die langer samen werkten voelden zich dus ook meer vertrouwd door collega’s. Tot slot bleken sommige controlevariabelen met elkaar te correleren. Naast de verwachte positieve correlatie met

(14)

14 leeftijd (r = .51, p < .01) correleerde ambtstijd ook positief met geslacht (r = .22, p < .05) en teamgrootte (r = .27, p < .01). Mensen die langer in teams werkten waren dus ouder, vaker man en werkten in grotere teams. Tot slot bleek teamgrootte en geslacht ook positief te correleren (r = .19, p < .05), wat er op wijst dat vrouwen vaker in grotere teams werkten.

Tabel 1. Correlaties Variables Mean SD 1 2 3 4 5 6 7 1. Geslacht 1.40 0.49 2. Leeftijd 25.95 9.64 .13 3. Teamgrootte 15.7 15.34 .19* .15 4. Ambtstijd 19.1 19.02 .22* .51** .27**

5. Uren per week 19.9 12.54 .04 .16 .75 .06

6. Dispositioneel vertrouwen 0.48 0.74 -.05 .04 .06 .09 .06 7. Meta-percepties 4.3 0.623 .16 .18 .05 .21* .1 .28** 8. Geloofwaardigheid 3.76 0.74 -.05 .1 .18 .21* .11 .22* .58** * p < 0.05, ** p < 0.01

N = 105, geslacht werd hierbij gecodeerd als 1 = man en 2 = vrouw

Hypothese toetsing

De resultaten van de hiërarchische regressie staan weergegeven in tabel 2. De eerste stap bleek niet significant bij te dragen aan het voorspellen van ervaren

geloofwaardigheid (delta R2 = .076, delta F = 1.63, p = n.s.)

In stap 2 blijkt dat na controle voor leeftijd, geslacht, teamgrootte, ambtstijd en uren per week dispositioneel vertrouwen en meta-percepties van vertrouwen samen een

significante bijdrage leveren aan het voorspellen van geloofwaardigheid (delta R2 = .31 delta F = 24.9, p < .01 ). Uit de analyse komt naar voren dat meta-percepties van vertrouwen een significante voorspeller is van geloofwaardigheid (b = .42, t = 6.65,p < .01). Dit betekent dat hoe meer positieve meta-percepties men ervaarde, hoe geloofwaardiger zijn teamgenoten overkwamen. Hiermee werd Hypothese 1 bevestigd.

(15)

15 In tegenstelling tot onze verwachting bleek dispositioneel vertrouwen

geloofwaardigheid in dit model echter niet significant te voorspellen (B = .03, p = n.s.). Voor hypothese 2 is dus geen ondersteuning gevonden.

Vervolgens werd in de derde stap het product van dispositioneel vertrouwen en meta-percepties van vertrouwen aan het model toegevoegd om de verwachte modererende invloed van meta-percepties van vertrouwen op de relatie tussen dispositioneel vertrouwen en geloofwaardigheid te toetsen. Deze stap bleek echter niet significant bij te dragen aan de voorspelling van geloofwaardigheid (delta R2 = .01, delta F = .76, p = n.s.). De interactie bleek ook niet significant te zijn (B = -.06, p =. n.s.). In figuur 3 is te zien hoe het effect van dispositioneel vertrouwen er uit ziet bij zowel positieve als negatieve meta-percepties van vertrouwen. De twee lijnen lopen nagenoeg parallel, wat er inderdaad op wijst dat er geen sprake is van een interactie. Hypothese 3 is hiermee niet bevestigd.

De data van deze regressie laten dus enkel een hoofdeffect voor meta-percepties van vertrouwen zien. Dispositioneel vertrouwen had tegen de verwachtingen in geen significant hoofdeffect, hoewel het wel met geloofwaardigheid correleerde. Gezien de correlatie tussen enkele controlevariabelen werd er ook een regressie uitgevoerd zonder de controlevariabelen om te kijken of het hoofdeffect van dispositioneel vertrouwen niet wegviel door een afnamen in Power. Hierbij bleek de relatie tussen dispositioneel vertrouwen sterker te zijn dan wanneer er wel gecontroleerd werd voor leeftijd, geslacht, ambtstijd, teamgrootte en uren per week, maar was er nog steeds geen sprake van een significant hoofd effect (B = .05, t = .84,p = n.s.).

Tabel 2.

Resultaten van de regressie-analyse

Creativiteit

Stappen en Variabelen 1 2 3

(16)

16

Leeftijd -.02 -.05 -.06

Teamgrootte .09 .11 .10

Ambtstijd .15 .09 .10

Uren per week .06 .03 .04

2. Dispositioneel vertrouwen .03 .04 Meta-Percepties .42** .40** 3. Disp. Vertrouwen X Meta-percepties -.06 ΔR² .08 .31** .01 Adjusted R² .03 .35 .35 * p < 0.05, ** p < 0.01 N = 105 Figuur 3. Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de manier waarop de ervaren geloofwaardigheid wordt beïnvloed door het dispositioneel vertrouwen van teamgenoten en hun meta-percepties van vertrouwen. Voor de eerste hypothese, waarin verwacht werd dat het dispositioneel vertrouwen van teamgenoten positief gerelateerd is aan de ervaren

1

1,5

2

2,5

3

3,5

4

4,5

5

Low Dispositioneel

vertrouwen

High Dispositioneel

vertrouwen

G

el

oof

w

aar

d

igh

ei

d

Low Meta-percepties

(17)

17 geloofwaardigheid van teamgenoten, is geen ondersteuning gevonden, aangezien

dispositioneel vertrouwen geen unieke variantie verklaarde boven op meta-percepties. Dit is echter geen bewijs voor de afwezigheid van een relatie tussen dispositioneel vertrouwen en geloofwaardigheid. Er bleek namelijk wel sprake te zijn van een positieve correlatie. Dit wijst er op dat dispositioneel vertrouwen wel gerelateerd is aan geloofwaardigheid, maar dat de variantie die het verklaart voor een deel overlapt met die van meta-percepties. Dispositioneel vertrouwen bleek dan ook te correleren met meta-percepties van vertrouwen.

Verder zou een mogelijke verklaring voor de afwezigheid van het verwachte

hoofdeffect van dispositioneel vertrouwen mogelijk de gemiddelde tijd die de deelnemers in hun team werkten zijn. Onderzoek heeft namelijk laten zien dat de invloed van dispositioneel vertrouwen toeneemt naarmate de situatie waarin iemand zich bevind onbekender is (Bigley & Pearce, 1998; Rotter, 1980). In dit onderzoek werkten de deelnemers gemiddeld al 19 maanden in hun team en slechts 9 procent waren twee maanden of minder werkzaam. De invloed van dispositioneel vertrouwen zou dus kunnen zijn verzwakt doordat de deelnemers te veel ervaring met elkaar hadden, waardoor zij over genoeg relevante informatie

beschikten om hun beoordeling van geloofwaardigheid daar van af te laten hangen. Het zou daarom nuttig zijn om in vervolg onderzoek te kijken naar de invloed van dispositioneel vertrouwen op geloofwaardigheid bij uitsluitend mensen die sinds kort binnen een team werken. Een andere mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat

geloofwaardigheid toch op een andere manier functioneert dan algemeen vertrouwen. Zo maakt McAllister onderscheid tussen cognitief gebaseerd vertrouwen, dat vooral afhangt van rationele afwegingen van vertrouwen en affectief gebaseerd vertrouwen, dat meer te maken heeft met een emotionele band tussen personen en het oprecht zorgen maken over het welzijn van de ander (1995). Volgens McAllister worden beide soorten van vertrouwen beïnvloed door verschillende factoren. Aangezien geloofwaardigheid gaat over het beoordelen van de kennis van iemand, kan worden beargumenteerd dat die eerder in de categorie cognitief vertrouwen past dan affectief vertrouwen. Dit onderscheid zou kunnen verklaren waarom het, in eerder onderzoek, gevonden verband van dispositioneel

vertrouwen op algemeen vertrouwen (Meyer et al., 1995; Colquitt, Scott & LePine, 2007) niet goed generaliseert naar geloofwaardigheid. Een suggestie voor vervolgonderzoek is daarom het onderzoeken van geloofwaardigheid in het licht van bekende antecedenten van cognitief gebaseerd vertrouwen zoals betrouwbare prestaties van teamleden (McAllister 1995).

Voor de tweede hypothese werd wel ondersteuning gevonden. Meta-percepties bleken een goede voorspeller van ervaren geloofwaardigheid. Mensen hebben meer vertrouwen in de kennis van hun teamgenoten naarmate hun meta-percepties positiever zijn. Hiermee bouwt dit onderzoek voort op de bevinding van Ferrin et al. (2008) dat een persoon eerder geneigd is de ander te vertrouwen

(18)

18 als diegene ook vertrouwen in hem heeft. Een belangrijk onderscheid tussen dat onderzoek en het huidig onderzoek is dat het bij Ferrin et al. om algemeen vertrouwen ging. Uit dit onderzoek is gebleken dat de invloed van wederzijds vertrouwen ook te generaliseren valt naar geloofwaardigheid. Daarnaast werd er in het onderzoek van Ferrin et al. het

daadwerkelijke vertrouwen gemeten van beide partijen. In het huidig onderzoek wordt beargumenteerd dat meta-percepties van vertrouwen hierbij een belangrijke rol spelen. Uit dit onderzoek valt te concluderen dat dit het geval is voor geloofwaardigheid. Het zou nuttig zijn om met vervolgonderzoek te kijken of dit ook het geval is voor algemeen vertrouwen.

Verder is ook bij deze hypothese interessant om te kijken naar de tijd die mensen al in hun team werken. Dit zou namelijk een mogelijke alternatieve verklaring zijn voor het gevonden verband tussen meta-percepties van vertrouwen en geloofwaardigheid. De tijd die men in het team werkte bleek namelijk gecorreleerd te zijn met zowel meta-percepties van vertrouwen als

geloofwaardigheid. Het is dus mogelijk dat beide variabelen beïnvloed worden door de tijd die mensen in hun teams werken, wat (deels) het gevonden verband zou kunnen verklaren. Het is echter onwaarschijnlijk dat dit verantwoordelijk is voor het volledige verband tussen meta-percepties van vertrouwen en geloofwaardigheid, aangezien beide correlaties niet heel sterk waren en meta-percepties van vertrouwen unieke variantie blijken te verklaren op het moment dat er gecontroleerd wordt voor de tijd die mensen in hun team werken. Tot slot werd er geen ondersteuning gevonden voor een interactie effect tussen dispositioneel vertrouwen en percepties. De redenering voor dit verwachte effect was dat meta-percepties voor vertrouwen er voor zorgt dat men meer of minder vertrouwen krijgt in zijn dispositioneel vertrouwen. Daarnaast zijn mensen die wederzijds vertrouwen ervaren eerder geneigd gebruik te maken van emotionele en onbewuste gevoelens in plaats van rationele en berekenende afwegingen bij het beoordelen van iemands betrouwbaarheid (Holmes, 2011). Het eerder genoemde onderscheid tussen cognitief en affectief gebaseerd vertrouwen zou ook hierbij een verklaring kunnen zijn voor het niet vinden van een interactie effect. Holmes had het in zijn redenering namelijk over algemeen vertrouwen, wat wellicht niet goed te generaliseren valt naar geloofwaardigheid, aangezien het eerder naar cognitief gebaseerd vertrouwen neigt. Het zou daarom nuttig zijn om in vervolg onderzoek de bevinding van Holmes te repliceren met specifiek geloofwaardigheid als vorm van vertrouwen.

Een andere potentiele verklaring is de bevinding van Reinhard en Sporer(2008). Zij concludeerden dat het wel of niet beoordelen van geloofwaardigheid op een rationele manier afhankelijk is van de cognitieve capaciteit en de mate waarin iemand betrokken is bij zijn taak. Aan de hand van dual-process theorie (Chaiken & Trope, 1999) beredeneerden zij dat mensen eerder geneigd zijn rationele en berekenende processen te gebruiken bij het beoordelen van

(19)

19 geloofwaardigheid als zij beschikken over een grotere cognitieve capaciteit. Daarnaast zou ook taak betrokkenheid positief zijn gerelateerd aan het gebruiken van rationele processen. Aangezien er in dit onderzoek geen rekening is gehouden met verschillen in cognitieve capaciteit en taak betrokkenheid, zou dit de data kunnen hebben verstoord een potentieel effect van dispositioneel vertrouwen op geloofwaardigheid of een modererend effect van meta-percepties daarop hebben onderdrukt. Het zou daarom voor vervolgonderzoek interessant zijn om deze resultaten te repliceren waarbij er gecontroleerd wordt voor de cognitieve capaciteit en taak betrokkenheid van de deelnemers.

Beperkingen

In dit onderzoek zijn nog een aantal verdere beperkingen aan te stippen. Ten eerste is het belangrijk om bewust te zijn van het feit dat het hier gaat om correlationeel onderzoek. Op basis van deze resultaten kunnen er dus geen harde uitspraken worden gedaan over causaliteit van de besproken verbanden. In het geval van dispositioneel vertrouwen wordt er vanuit gegaan dat het een causaal verband heeft op vertrouwen en geloofwaardigheid, aangezien het in de literatuur wordt gezien als kenmerk dat grotendeels gevormd wordt door vroege levenservaringen (Rotter, 1980). Het zou echter ook kunnen zijn dat het

dispositionele vertrouwen flexibeler is dan wij denken en van dag tot dag beïnvloed wordt door de ervaringen met andere personen. Het is daarom mogelijk dat de scores op de schaal voor dispositioneel vertrouwen voor een deel werden beïnvloed door het vertrouwen wat deelnemers hadden in hun teamgenoten. Verder zouden de gevonden relaties tussen

variabelen in dit onderzoek ook mogelijk kunnen worden verklaard door derde variabelen. De eerder besproken invloed van de tijd die mensen in teams werken op geloofwaardigheid en meta-percepties is hier een voorbeeld van. Het zou daarom nuttig zijn om geloofwaardigheid in de toekomst te onderzoeken door experimentele manipulaties van de variabelen te

introduceren. Zo zouden meta-percepties in een experiment kunnen worden gemanipuleerd door deelnemers valse informatie te presenteren over het vertrouwen dat teamgenoten wel of niet in hen hebben.

Een ander discussiepunt aan dit onderzoek is dat er geen rekening is gehouden met het soort teamverband waarin mensen werkten. Zolang men binnen een werkteam

functioneerde, voldeed men aan de inclusiecriteria. Variantie hierin zou echter verstorend kunnen werken op de resultaten. Het is namelijk aannemelijk dat een werkteam in een horecabedrijf op een andere manier functioneert dan een werkteam dat samen

hersenoperaties verricht. Aangezien het beoordelen van de geloofwaardigheid van

(20)

20 het minder beïnvloed wordt door intuïties zoals dispositioneel vertrouwen en meer door rationele afwegingen. Daarom is het een goed idee om in vervolgonderzoek te controleren voor het soort werkteam waar de deelnemers in werken.

Wat ook als een beperking kan worden gezien aan dit onderzoek is het feit dat het meten van meta-percepties en geloofwaardigheid niet werd gelinkt aan specifieke teamleden. Het zou nuttig zijn om in vervolgonderzoek te kijken hoe meta-percepties van het vertrouwen dat een specifiek teamlid in je heeft gerelateerd is aan de ervaren betrouwbaarheid van datzelfde teamlid. Hiermee zou mogelijk een nog sterker effect kunnen worden gevonden van meta-percepties van vertrouwen. Bovendien zou dit ook een verklaring kunnen zijn voor het niet uitkomen van de interactie hypothese.

Aan de andere kant kan het feit dat in dit onderzoek zowel meta-percepties van vertrouwen als geloofwaardigheid van teamgenoten zijn gemeten binnen hetzelfde werkteam gezien worden als een sterk punt van dit onderzoek, aangezien het ons in staat stelt om conclusies te trekken over de invloed van meta-percepties van vertrouwen op

geloofwaardigheid binnen één werkteam als geheel.

Wetenschappelijke relevantie

Dit onderzoek leverteen bijdrage aan het onderzoeksveld van vertrouwen binnen een organisationele setting. Hoewel dit in de laatste decennia een populair onderwerp is in de organisationele psychologie, was er nog maar weinig bekend hoe vertrouwen werkt binnen werkteams (Surva, Fuller & Mayer, 2005). Met dit onderzoek is nu een link gelegd tussen het onderzoeksveld van vertrouwen binnen werkteams en geloofwaardigheid; een term die afkomstig is uit het onderzoek naar transactive memory systems (Wegner, 1987). De belangrijkste wetenschappelijke contributie die dit artikel levert is de bevinding dat meta-percepties van vertrouwen positief gerelateerd zijn aan de ervaren geloofwaardigheid van teamgenoten. Tot nu toe was er nog maar nauwelijks aandacht voor de manier waarop meta-percepties van vertrouwen functioneren, met uitzondering van Brion en Doyle (2015). Zij onderzochten het verschil tussen kloppende en niet kloppende meta-percepties van vertrouwen. Hieruit bleek dat het hebben van kloppende meta-percepties van vertrouwen een positievere invloed heeft op de ontwikkeling van vertrouwen, waarbij het overschatten van vertrouwen een negatiever effect blijkt te hebben dan het onderschatten van vertrouwen. Aangezien in dit onderzoek meta-percepties van vertrouwen gezien worden als een

belangrijke informatie bron, zou het interessant zijn om in vervolgonderzoek te kijken in hoeverre het voor de ervaren geloofwaardigheid uitmaakt of de meta-percepties van vertrouwen wel of niet kloppen.

Verder wordt er een bijdrage geleverd aan het onderzoeksveld door te kijken wat voor rol het dispositioneel vertrouwen speelt binnen werkteams, wat betreft het ervaren van

(21)

21 geloofwaardigheid. Hoewel het voorspelde hoofdeffect van dispositioneel vertrouwen niet is gevonden, bleek het wel te correleren met ervaren geloofwaardigheid, wat om meer

aandacht vraagt in vervolgonderzoek. Zo zou het interessant zijn om dit te onderzoeken in het licht van recente ontwikkelingen binnen het onderzoeksveld naar vertrouwen waarbij er steeds meer consensus is dat vertrouwen en wantrouwen twee verschillende concepten zijn in plaats van twee uitersten op één dimensie (Jones and George, 1998; Sitkin and Roth, 1993, Lewicki et al., 1998). Het onderzoek van McKnight, Kacmar en Ghoudhury (2004) is vooral interessant, aangezien daarin het onderscheid wordt gemaakt tussen dispositioneel vertrouwen en dispositioneel wantrouwen. Volgens hun zou het hier om verschillende

concepten gaan doordat er andere emoties aan ten grondslag liggen. Waar er bij vertrouwen vooral sprake is van gevoelens van kalmte, veiligheid en comfort, is wantrouwen vooral gerelateerd aan gevoelens van angst, woede, paniek en twijfel. Het zou dus kunnen dat vervolgonderzoek uit zou kunnen wijzen dat geloofwaardigheid anders beïnvloed wordt door disposities als er onderscheid wordt gemaakt tussen dispositioneel vertrouwen en

dispositioneel wantrouwen.

Maatschappelijke relevantie

Naast de theoretische implicaties van dit onderzoek, zijn er ook een aantal praktische implicaties aan te stippen. Het was al bekend dat voor het goed functioneren van

gespecialiseerde werkteams geloofwaardigheid een belangrijke factor is en dat het bevorderen ervan nuttig zou zijn om communicatie van relevante informatie te verbeteren (Wegner, 1987; Liang et al., 1995; Moreland & Myakovsky, 2000). De resultaten van dit onderzoek hebben nu laten zien dat meta-percepties van vertrouwen een belangrijke rol spelen bij geloofwaardigheid. Managers van werkteams zouden dus bijvoorbeeld het belang van goede communicatie van wederzijds vertrouwen onder aandacht kunnen brengen bij het werkteam om zo de geloofwaardigheid tussen de teamleden te bevorderen. Daarnaast is er met dit artikel een beginslag gemaakt naar een beter begrip van dispositioneel vertrouwen op geloofwaardigheid. Verder onderzoek zou dit beter moeten uitwerken, maar het begint er op te wijzen dat het nuttig is om ook rekening te houden met de disposities van teamleden om te vertrouwen op het moment dat er gekeken wordt naar de geloofwaardigheid binnen een werkteam.

(22)

22

Literatuurlijst

Argyris, C. (1994). Good communication that blocks learning. Harvard Business Review, 72(4), 77-85.

Bianchi, E. C., & Brockner, J. (2012). In the eyes of the beholder? The role of dispositional trust in judgments of procedural and interactional fairness. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 118(1), 46-59.

Bigley, G. A., & Pearce, J. L. (1998). Straining for shared meaning in organization science: Problems of trust and distrust. Academy of management review, 23(3), 405-421.

Brion, S., Lount, R. B., & Doyle, S. P. (2015). Knowing if you are trusted: Does meta-accuracy promote trust development? Social Psychological and Personality Science, 6(7), 823-830

Boyle, R., & Bonacich, P. (1970). The development of trust and mistrust in mixed-motive games. Sociometry, 33(2), 123-139.

Butz, D. A., & Plant, E. A. (2006). Perceiving outgroup members as unresponsive:

Implications for approach-related emotions, intentions, and behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 91(6), 1066-1079.

Colquitt, J. A., Scott, B. A., Judge, T. A., & Shaw, J. C. (2006). Justice and personality: Using integrative theories to derive moderators of justice effects. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 100(1), 110-127.

Colquitt, J. A., Scott, B. A., & LePine, J. A. (2007). Trust, trustworthiness, and trust propensity: a meta-analytic test of their unique relationships with risk taking and job performance. Journal of Applied Psychology, 92(4), 909.

Cummings, L. L., & Bromiley, P. (1996). The organizational trust inventory (OTI). Trust in Organizations: Frontiers of Theory and Research, 302-330.

McKnight, D. H., & Chervany, N. L. (1996). The meanings of trust.

Dirks, K. T., & Ferrin, D. L. (2002). Trust in leadership: meta-analytic findings and implications for research and practice. Journal of Applied Psychology, 87(4), 611.

(23)

23 Donaldson, L., & Davis, J. H. (1991). Stewardship theory or agency theory: CEO governance and shareholder returns. Australian Journal of Management, 16(1), 49-64.

Ferrin, D. L., Bligh, M. C., & Kohles, J. C. (2008). It takes two to tango: An interdependence analysis of the spiraling of perceived trustworthiness and cooperation in interpersonal and intergroup relationships. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 107(2), 161-178.

Frost, T., Stimpson, D. V., & Maughan, M. R. (1978). Some correlates of trust.The Journal of Psychology: Interdisciplinary and Applied, 99(1), 103-108

Gill, H., Boies, K., Finegan, J. E., & McNally, J. (2005). Antecedents of trust: Establishing a boundary condition for the relation between propensity to trust and intention to trust. Journal of Business and Psychology, 19(3), 287-302.

Gordijn, E., Finchilescu, G., Brix, L., Wijnants, N., & Koomen, W. (2008). The influence of prejudice and stereotypes on anticipated affect: Feelings about a potentially negative interaction with another ethnic group. South African Journal of Psychology, 38(4), 589-601. Granovetter, M. (1985). Economic action and social structure: the problem of embeddedness. American Journal of Sociology, 91(3), 481-510.

Hackman, J. R. (1990). Groups that work (and those that don't). San Francisco: Jossey-Bass; 1990.

Hart, K. M., Capps, H. R., Cangemi, J. P., & Caillouet, L. M. (1986). Exploring organizational trust and its multiple dimensions: A case study of General Motors. Organization Development Journal. 4(2), 31-39.

Hofstede, G. (1980). Motivation, leadership, and organization: Do american theories apply abroad?. Organizational Dynamics, 9(1), 42-63.

Holmes, J. G. (1991) . Trust and the appraisal process in close relationships. Advances in personal relationships, vol. 2, 57-104. London: Jessica Kingsley.

Jones, G. R., & George, J. M. (1998). The experience and evolution of trust: Implications for cooperation and teamwork. Academy of Management Review, 23(3), 531-546.

(24)

24 Kiffin-Petersen, S., & Cordery, J. (2003). Trust, individualism and job characteristics as predictors of employee preference for teamwork. International Journal of Human Resource Management, 14(1), 93-116.

Kouzes, J. M., & Posner, B. Z. (2002). The leadership practices inventory: Theory and evidence behind the five practices of exemplary leaders. Unpublished document. Retrieved February, 12, 2010.

Larzelere, R. E., & Huston, T. L. (1980). The dyadic trust scale: Toward understanding interpersonal trust in close relationships. Journal of Marriage and the Family, 42(3), 595-604. Lawler, E. E. (1992). The ultimate advantage: Creating the high-involvement organization. Jossey-Bass Inc Pub.

Lewicki, R. J., McAllister, D. J., and Bies, R. J. (1998). Trust and distrust: new relationships and realities. Academy of Management Review, 23(3), 438–458.

Lewis, K. (2003). Measuring transactive memory systems in the field: scale development and validation. Journal of Applied Psychology, 88(4), 587-604.

Liang, D. W., Moreland, R., & Argote, L. (1995). Group versus individual training and group performance: The mediating role of transactive memory. Personality and Social Psychology Bulletin, 21(4), 384-393.

Mayer, R. C., Davis, J. H., & Schoorman, F. D. (1995). An integrative model of organizational trust. Academy of Management Review, 20(3), 709-734.

McAllister, D. J.. (1995). Affect- and cognition-based trust as foundations for interpersonal cooperation in organizations. The Academy of Management Journal, 38(1), 24–59.

McKnight, D. H., Kacmar, C. J., & Choudhury, V. (2004). Dispositional trust and distrust distinctions in predicting high-and low-risk internet expert advice site perceptions. E-Service, 3(2), 35-58.

McFall, L. (1987). Integrity. Ethics, 98(1), 5-20.

Moreland, R. L., & Myaskovsky, L. (2000). Exploring the performance benefits of group training: Transactive memory or improved communication?. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 82(1), 117-133.

(25)

25 Murray, S. L., Holmes, J. G., & Collins, N. L. (2006). Optimizing assurance: the risk

regulation system in relationships. Psychological Bulletin, 132(5), 641-666.

Reinhard, M. A., & Sporer, S. L. (2008). Verbal and nonverbal behaviour as a basis for credibility attribution: The impact of task involvement and cognitive capacity. Journal of Experimental Social Psychology, 44(3), 477-488.

Rotter, J. (1967). A new scale for the measurement of interpersonal trust. Journal of Personality. 35(4), 651-665

Rotter, J. B. (1980). Interpersonal trust, trustworthiness, and gullibility. American psychologist, 35(1), 1-7.

Rousseau, D. M., Sitkin, S. B., Burt, R. S., & Camerer, C.. (1998). Introduction to special topic forum: not so different after all: A cross-discipline view of trust. The Academy of Management Review, 23(3), 393–404.

Sitkin, S. B., & Roth, N. L. (1993). Explaining the limited effectiveness of legalistic “remedies” for trust/distrust. Organization Science, 4(3), 367-392.

Schuessler, K. F. (1982). Measuring social life feelings. Jossey-Bass Inc Pub.

Stasser, G., Vaughan, S. I., & Stewart, D. D. (2000). Pooling unshared information: The benefits of knowing how access to information is distributed among group

members. Organizational behavior and human decision processes, 82(1), 102-116. Surva, M. A., Fuller, M. A., & Mayer, R. C. (2005). The reciprocal nature of trust: A longitudinal study of interacting teams. Journal of Organizational Behavior, 26, 625-648.

Wegner, D. M. (1987). Transactive memory: A contemporary analysis of the group mind. In Theories of Group Behavior (pp. 185-208). Springer New York.

Williams, M. (2001). In whom we trust: Group membership as an affective context for trust development. Academy of Management Review, 26(3), 377-396.

Williams, M.. (2007). Building genuine trust through interpersonal emotion management: A threat regulation model of trust and collaboration across boundaries. The Academy of Management Review, 32(2), 595–621.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vooraf was de veronderstelling dat bij een hoge mate van calculated trust en een lage mate van relationeel vertrouwen dit zou leiden tot een lage vorm van ketensamenwerking,

Is de (toezicht)relatie MinJus-COA vastgelegd in een contract? Onzekerheid, H1, 2.. De toezichtsrelatie is vastgelegd in het ‘Integraal document 2005’ en de instellingswet

Door het sterkste vertrouwenwekkende argument (claim, data en backing) en de zwakste variant (claim only) op een afrekenpagina te gebruiken en deze vervolgens voor te leggen aan

Om dit op adequate wijze vorm te kunnen geven, moet de JGZ meer inzicht hebben in wat jongeren bezighoudt, op welke manier zij met gezondheid bezig willen zijn en hoe zij

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

waar veel zorg nodig is, bijvoorbeeld omdat er een of meer kinderen zijn met een beperking die 35.. extra aandacht

Daarom is het goed als kinderen zo lang mogelijk bij hun ouders (kunnen) blijven en door hen worden opgevoed totdat ze naar school

Relaties op basis van vrijwilligheid zijn relaties tussen: - Fortis en aandeelhouders (VEB) - Fortis en het management Relaties die gezien kunnen worden als gedwongen relaties