• No results found

Verbeteren van het dierenwelzijn en het gesprek over de godsdienstvrijheid: Een kwalitatieve casestudie naar effectieve voorwaarden die leiden tot verbeteren van het dierenwelzijn met behoud van de godsdienstvrijheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verbeteren van het dierenwelzijn en het gesprek over de godsdienstvrijheid: Een kwalitatieve casestudie naar effectieve voorwaarden die leiden tot verbeteren van het dierenwelzijn met behoud van de godsdienstvrijheid"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthesis

Verbeteren van het dierenwelzijn en het gesprek over de

godsdienstvrijheid

Een kwalitatieve casestudie naar effectieve voorwaarden die leiden tot verbeteren van

het dierenwelzijn met behoud van de godsdienstvrijheid

Naam: Mohammed al-Haddad

Studie: Management in de publieke sector (Strategie, Advisering en Verandermanagement) Studentennummer: s1207687

Begeleider: Dr. Rogier van der Wal Tweede lezer: Dr. Gerard Breeman

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 4 1 Inleiding ... 5 1.1 De probleemstelling en deelvragen ... 5 1.2 Wetenschappelijke relevantie ... 8 1.3 Maatschappelijke relevantie ... 9 1.4 Leeswijzer ... 11 2 Onderzoeksopzet ... 12 2.1 Onderzoeksstrategie ... 12 2.2 Onderzoeksmethode ... 12

2.3 Methode van analyseren ... 13

2.3.1 Onderzoekseenheid... 14 2.3.2 Coderingsschema ... 15 2.4 Betrouwbaarheid en validiteit ... 16 2.5 Verstorende factoren ... 17 2.6 Voorzorgmaatregelen ... 17 3 De analysefase ... 18

3.1 Analyse profiel respondenten ... 19

3.2 Concept beleidsinstrumentie/convenanten ... 20 3.2.1 Empirische analyse... 23 3.2.2 Tussenconclusie deelvragen 1 en 2 ... 27 3.3 Concept effectiviteit ... 28 3.3.1 Empirische analyse... 29 3.3.2 Tussenconclusie deelvraag 3 ... 32 3.4 Concept dierenwelzijn ... 33

(3)

3.4.2 Tussenconclusie deelvragen 4 en 5 ... 39 3.5 Concept godsdienstvrijheid ... 41 3.5.1 Empirische analyse... 43 3.5.2 Tussenconclusie deelvragen 6 en 7 ... 46 4 Conclusie ... 48 5 Discussie ... 50 Literatuurlijst ... 52 Bijlage 1 Selectiestrategie ... 58

Bijlage 2 Profiel onderzoeker t.b.v. bias ... 60

Bijlage 3 Interviewprotocol ... 61

Bijlage 4 uitputtende coderingsschema... 67

Bijlage 5 Onderbouwing documentanalyse ... 70

Bijlage 6 Transcript kwalitatieve data ... 72

(4)

Voorwoord

Waarden kunnen conflicterend lijken, maar hoeven dat niet per se te zijn. Dit onderzoek laat zien welke voorwaarden nodig zijn om ondanks de aanwezigheid van botsende waarden in een complex netwerk toch effectief beleid te maken wat het publiek belang kan dienen.

Zowel de respondenten die aan dit onderzoek mee hebben gedaan als ik zijn ons bewust van de conflicterende belangen tussen het politiek primaat, het ambtelijk apparaat en het maatschappelijk middenveld. Deze belangen interacteren met elkaar om oplossingen te vinden voor het verbeteren van het dierenwelzijn. Tegelijkertijd merk ik op dat deze doelstelling van alles kan betekenen, en degenen die hiermee bezig zijn laten vaak in het vage wat zij hiermee bedoelen. Zij verschillen onderling enorm welke oplossing gekozen moet worden om het dierenwelzijn te verbeteren terwijl tegelijkertijd een convenant als overeenkomst hier soelaas voor kan bieden.

Ik tracht met dit onderzoek een bijdrage te leveren aan dit debat. De resultaten van dit onderzoek zijn gebaseerd op empirisch onderzoek naar effectieve voorwaarden die het dierenwelzijn beogen te verbeteren met behoud van de godsdienstvrijheid. Dat is mogelijk gemaakt met de medewerking van respondenten met ieder hun kenmerken, uitgangspunten en rol. Respectievelijk hebben de religieuze organisaties, dierenwelzijnsorganisaties, de overheid, enkele professionals en de wetenschap een grote bijdrage geleverd. Langs deze weg wil ik hen nogmaals bedanken voor de deelname.

Tot slot richt ik mij in dit voorwoord in het bijzonder naar degene die dicht bij mij staan. Met het schrijven van deze scriptie rond ik een zware studieperiode van meer dan 10 jaar af. De steun en toeverlaat van mijn vriendin Gina, mijn ouders, de familie en vele collega’s heeft bewust en onbewust bijgedragen om de academische berg te beklimmen. Letterlijk: een etappe vanaf het VMBO naar de top, een master!

Ook wil ik Kwalitan bedanken voor het gratis beschikbaar stellen van de analyse software. Deze bijdrage is voor mij van groot belang geweest.

Een voorwoord zonder een dankwoord voor de steun en de kritische blik van de heer Rogier Van der Wal heeft geen bestaansrecht. Zijn adviezen en kritiek waren van grote invloed op de kwaliteit van deze scriptie. Dank u wel!

(5)

1 Inleiding

Op 1 juni 1922 is in Nederland de Vleeschkeuringswet van kracht. Deze wet - die in 1919 tot stand is gekomen – gaf de lokale overheid kaders om onder andere de slacht van dieren in slachthuizen te controleren.1 In het begin van de vorige eeuw was de aanleiding voor de totstandkoming van deze wet het borgen van het dierenwelzijn. De wetgever erkende toen al de morele plicht om het lijden van dieren zoveel mogelijk te beperken. Deze leidde o.a. ertoe dat dieren die werden geslacht eerst bedwelmd moesten worden om zoveel mogelijk pijn te voorkomen tijdens, en na de slacht.2 De bedwelmingsplicht3 uit 1922 vormt een historisch ijkpunt voor de verdere ontwikkeling van de ethische reflectie op het gebruik van dieren.4 Deze morele plicht om dieren te beschermen tegen onnodige pijn, angst en stress heeft de basis gelegd voor de huidige wet- en regelgeving om het dierenwelzijn te verbeteren. Namelijk, de Wet Dieren. Deze wet is het actueel juridische kader die het dierenwelzijn beschermt en biedt kaders voor onbedwelmd slachten van dieren.

Dat dierenwelzijn tot een morele plicht is verheven die de overheid en burger als morele waarde moet nastreven, daar bestaat er geen twijfel over.5 Maar hoe deze plicht uitgevoerd moet worden blijft een spanningsveld vormen tussen de wetenschap, de overheid, het politiek primaat en het maatschappelijk middenveld (CMO, 2011; Ohl, F., 2015; NIK, 2011; Kamerstuk II, 34907, vergaderjaar 2017-2018, nr. 3). Met name enerzijds het verbeteren van het dierenwelzijn, anderzijds het koesteren van religieuze en culturele tradities waar een beroep wordt gedaan op de godsdienstvrijheid. Er lijkt sprake te zijn van botsende waarden waarover de wetgever, de beleidmakers en het maatschappelijk middenveld jarenlang debat voeren in hun zoektocht naar effectief beleid om het dierenwelzijn te verbeteren met behoud van deze godsdienstvrijheid.

Hierover meer in de volgende paragraaf waarbij de aanleiding en de probleemstelling van dit onderzoek wordt beschreven.

1.1 De probleemstelling en deelvragen

Vanaf de start met het dierenwelzijnsbeleid in 1922 waren er aanvankelijk geen problemen hoe de morele plicht om dieren onnodige stress en pijn te besparen uitgevoerd wordt. Ook niet over de wijze waarop invulling werd gegeven aan de wet. Er gold echter wel vanaf 1922 een

1 Staatsblad 1919, nr. 524

2 Kamerstuk II, 31571, vergaderjaar 2007-2008, nr. 3

3 Bedwelmen betekent volgens de Van Dale (2019) het bewustzijn laten verliezen 4 Kamerstuk II, 34908, vergaderjaar 2017-2018, nr. 3, p. 1-2

(6)

uitzondering op deze wettelijke bepalingen.6 In het besluit van 1922 is namelijk bepaald dat iedereen die dieren slachtte voortaan verplicht was om de dieren voorafgaand aan die slacht te bedwelmen, met uitzondering van Joodse rituele slachters. Deze uitzondering is opgenomen in het besluit van 1919 en later in 1922 omgezet uitvoeringsbeleid.7 Toen al werd duidelijk dat de vrijheid van godsdienst voor een spanningsveld zorgde om het dierenwelzijn te verbeteren met behoud van religieuze riten. Met spanningsveld wordt het politiek en bestuurlijke terrein bedoeld waarop tegengestelde krachten werken die de bedoelde effecten van beleid kunnen vertroebelen: het dier mag geen pijn lijden, behalve als het dier ten behoeve van Joodse religieuze rituelen/praktijken wordt geslacht. Temeer, omdat de Joodse wijze van slachten bepaalde handelingen en voorwaarden kent waarbij het dier geen bedwelming voor de slacht mag krijgen: het dier moet o.a. volledig bij bewustzijn blijven tijdens de slacht zodat met een vloeiende beweging, met behulp van een scherp mes, de halssnede van het dier doorgesneden kan worden (NIK, 2011, p.13). Dit ritueel laat geen ruimte voor bedwelming.

Uit de Tweede Kamerstukken blijkt dat deze uitzondering gedurende tientallen jaren alleen voor de Joodse wijze van rituele slacht is gemaakt. Zo blijkt dat pas (…)” na protesten uit de

islamitische gemeenschap, werd in 1977 bepaald dat ook de islamitische rituele slacht niet hoefde te voldoen aan de beschermingsmaatregel voor slachtdieren” (Kamerstuk II, 34907, vergaderjaar

2017-2018, nr. 3, p.3). Dat is ook de reden geweest dat moslimorganisaties de situatie, waarbij uitsluitend voor de Joodse wijze afwijkende regels waren gesteld, als discriminerend ervaarden.8

De religies, Jodendom en de Islam, lijken in beginsel in de uitvoering van de religieuze voorschriften deels op elkaar, maar dat is niet zo. De religieuze voorschriften of spijswetten die hun basis vinden in respectievelijk de Torah en de Koran, beschrijven welk voedsel genuttigd mag worden en de wijze hoe de dieren geslacht en verbloed moeten worden zodat het vlees geschikt wordt voor menselijke consumptie. Het Joods ritueel kent zijn oorsprong uit de Torah9 en de Islamitische ritueel uit de Koran.10 De religies beschrijven op een verschillende wijze het slachtritueel en de uitvoering hiervan. Ook over het vooraf bedwelmen van dieren kennen zij ongelijke uitgangspunten en interpretaties.

6 Idem

7 Kamerstuk II, 34908, vergaderjaar 2017-2018, nr. 3, p. 2-3

8 Zo blijkt uit de nota van toelichting bij het Besluit van 21 januari 1977 die een wijziging van het Vleeskeuringsbesluit aanbracht. Zie

(7)

De uitzondering op de plicht om dieren voorafgaand aan de slacht te bedwelmen is kennelijk sinds het begin van de vorige eeuw een onderwerp geweest van kritiek, omdat in Nederland een diversiteit aan godsdiensten aanwezig is. We weten ook dat sinds het begin van vorige eeuw de vraag gesteld werd waarom niet alle Nederlanders voor de wet gelijk waren ongeacht hun religies. De kritiek op deze ongelijkheid houdt aan tot op de dag van vandaag, en heeft in de loop der jaren steeds meer maatschappelijke weerstand gekregen. Deze weerstand is tot op zekere hoogte nog niet opgelost, omdat de uitzondering op het verplicht bedwelmd slachten nog steeds bestaat.

Het convenant, ‘Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten’ (hierna: het convenant), vormt anno vandaag een overeenkomst waarin deze uitzonderingen op bedwelmd slachten verwoord zijn. Met dit convenant en de uitwerking hiervan in de wet Dieren middels een Algemene maatregelen van bestuur11 (hierna: AMvB) staat de wet toe dat dieren onbedwelmd geslacht mogen worden ondanks de roep van de wetenschap en het maatschappelijke middenveld om het dierenwelzijn te verbeteren. We weten nu ook dat tegelijkertijd het maatschappelijke middenveld verdeeld is tussen religieuze en niet-religieuze organisaties met verschillende, en soms tegenstrijdige visies, over wat dierenwelzijn is en hoe dat verbeterd kan worden. Ook over hoe de wetgever en de overheid omgaan met de tolerantienorm van de godsdienstvrijheid.12

Het convenant biedt als beleidsinstrument de mogelijkheid om de maatschappelijke discussie tussen belangengroepen over het verbeteren van het dierenwelzijn tijdelijk te beslechten. Dat roept diverse vragen op hoe effectief dit beleidsinstrument als een convenant kan zijn als de verschillen van inzicht over dierenwelzijn tussen de partijen bij voorbaat zo groot lijken te zijn zonder draagvlak bij dierenwelzijnsorganisaties en een deel van de politiek.

Daarom luidt de centrale probleemstelling van dit onderzoek als volgt:

“Onder welke voorwaarden kan het gebruik van het beleidsinstrument ‘Convenant onbedwelmd

slachten volgens religieuze riten’, met behoud van de godsdienstvrijheid, leiden tot het effectief

verbeteren van het dierenwelzijn? “

Om antwoord te kunnen geven op deze probleemstelling maken we onderscheid in deelvragen die de deelstappen van dit onderzoek weerspiegelen. Deze deelvragen kunnen als volgt

11 Staatsblad 326, 2017

(8)

onderscheiden worden en vormen de bouwstenen voor de beantwoording van de probleemstelling;

1. Wat houdt het gebruik van het beleidsinstrument convenanten in? 2. Wie kan al dan niet gezien worden als een convenantspartij, en waarom?

3. Welke voorwaarden gelden er om de effectiviteit van convenanten in kaart te brengen? 4. Wat betekent dierenwelzijn?

5. Welke waarden streven de convenantspartijen na in relatie tot het verbeteren van het dierenwelzijn en welke nastrevingswaardige waarden hanteren zij om het dierenwelzijn te verbeteren?

6. Wat is godsdienstvrijheid?

7. In hoeverre heeft het recht op godsdienstvrijheid invloed op het verbeteren van het dierenwelzijn?

1.2 Wetenschappelijke relevantie

Onderzoek naar de effectiviteit van convenanten is beschikbaar met name in de domeinen waar al een langere periode gewerkt wordt met convenanten, zoals de sectoren milieu en de gezondheidszorg. Diverse onderzoeken merken op dat de effectiviteit sterk gerelateerd is aan de omstandigheid die op dat moment geldt om de convenantsdoelen te halen. Effectiviteit lijkt een begrip te zijn die context afhankelijk is (Van de Peppel, R. en Woltjer, J., 2000; Hartkamp, R. 2012; Dijkgraaf, E., 2009; Van den Heuvel, J. 2017; Verhoest, K., et al., 2003). Deze evaluatieonderzoeken laten zien dat de effectiviteit van convenanten en het succes hiervan grotendeels te maken heeft met het profiel van de betreffende convenantspartijen, onderwerpen en omstandigheden. Het beoogde effect van een convenant kan verschillen afhankelijk van de context waarin het convenant wordt gesloten (Van den Heuvel, 2017, p.72-76). Studies zeggen dus weinig over de effectiviteit van een convenant in het algemeen, maar meer over de effectiviteit van een convenant in een specifieke situatie. Hoe langer convenanten gebruikt worden in een bepaald domein, hoe vaker er onderzoek is gedaan naar de werking en de effectiviteit ervan. Er is, voor zover mij nu bekend, geen bestuurskundig onderzoek verricht naar de voorwaarden die de effectiviteit van convenanten verklaren die botsende waarden als het dierenwelzijn en de godsdienstvrijheid beschrijven.

Het doel van dit onderzoek is om daarom ook deze witte vlek in de wetenschap verder aan te vullen ondersteund met empirische kwalitatieve data. Vooral ook omdat zo beter begrepen kan worden of het beleidsinstrument convenanten in het beleidsdomein dierenwelzijn ook een

(9)

1.3 Maatschappelijke relevantie

Zoals betoogd heeft het verbeteren van het dierenwelzijn geleid tot discussie over de toelaatbaarheid van o.a. het onbedwelmd slachten. Internationaal is in een toenemende aantal landen een algeheel verbod ingesteld op het onbedwelmd slachten. Zo geldt er in Denemarken (sinds 2014), Nieuw-Zeeland (sinds 2010), Zweden (sinds 1937), Noorwegen (sinds 1929), Zwitserland (sinds 1897), IJsland en Finland een verbod op het onbedwelmd slachten. In Oostenrijk, Estland en Slowakije is bedwelming direct na de halssnede verplicht gesteld. In Duitsland, Polen, Litouwen en Frankrijk is nog geen verbod ingesteld. In België is met ingang van januari 2019 het onbedwelmd slachten geheel verboden.13 Onlangs is door het dagblad NRC uitgebreid gepubliceerd over de effecten van dit verbod in Vlaanderen nadat het verbod van kracht is.14 Hieruit blijkt dat zowel de Joodse als de moslimgemeenschap massaal via Polen, Frankrijk en Litouwen vlees importeren dat voldoet aan hun voorschriften.

Het onderwerp over de effectiviteit van convenanten in het dierenwelzijnsdomein is zeer actueel en maatschappelijk relevant om de effectiviteit van dergelijke afspraken te onderzoeken. Ook om te begrijpen onder welke voorwaarden convenanten effectief kunnen zijn. In de afgelopen 12 jaar speelt in het Nederlandse politieke debat dit vraagstuk ook. Een illustratie hiervan volgt nu om de maatschappelijke relevantie verder te onderbouwen.

In de Nota Dierenwelzijn (Ministerie van LNV, 2007) kondigde de voormalig Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: Min. LNV) aan te willen onderzoeken wat de mogelijkheden waren om te komen tot meer bedwelmingen bij de religieuze slacht met als doel om het onnodig lijden van dieren tegen te gaan. Later in 2008 werd het initiatiefwetsvoorstel van de Partij voor de Dieren (hierna: PvdD) ingediend. Dit wetsvoorstel had de strekking van een algeheel verbod op het onbedwelmd slachten.15 Op 28 juni 2011 werd dit wetsvoorstel met een ruime meerderheid van 116 stemmen voor en 30 stemmen tegen aangenomen door de Tweede Kamer. Hiermee gaf de Tweede Kamer aan dat het welzijn van dieren onaanvaardbaar wordt aangetast bij het onbedwelmd slachten en dat hier een verbod op moet komen. Een overgrote meerderheid van de Tweede Kamer heeft dus toen voor het wetsvoorstel van de partij gestemd.16 Later is in de Eerste Kamer het voorstel alsnog verworpen. Dat was voornamelijk nadat de Staatssecretaris Bleker van Economische Zaken (hierna: EZ) tijdens de plenaire

13 Kamerstuk II, 34 908, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3, p. 13

14 Kampen, A., NRC, 4-2-2019, geraadpleegd op 11-3-2019 via URL: https://www.nrc.nl/nieuws/2019/02/04/aan-de-overkant-van-de-grens-mag-ritueel-slachten-nog-wel-a3652776

15 Kamerstuk II, 31571, vergaderjaar 2007-2008, nr 1 16 Kamerstuk I, 31571, vergaderjaar 2010-2011, nr. 1A

(10)

behandeling beloofde om een convenant af te sluiten met het maatschappelijke middenveld als alternatief voor een wetswijziging.17

In 2012 is het convenant door vier convenantspartijen ondertekend, waaronder De Vereniging van Slachterijen (hierna: VSV), Het contactorgaan Moslims en Overheid (hierna: CMO), het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (hierna: NIK) en de staatssecretaris van EZ. De dierenwelzijnsorganisaties hebben het convenant niet ondertekend omdat bezwaar was, en is, over de effectiviteit hiervan. Een convenant zou volgens hen het dierenleed niet helpen verminderen. Sterker nog: het convenant staat het toe. Dat blijkt ook later gegrond te zijn door diverse wetenschappelijke metingen, nadat in 2012 het convenant in werking is getreden.

De Staatssecretaris van EZ stelde in 2016 op basis van wetenschappelijke onderzoeken (Holleben, K. von et al., 2010; Brooman, S, 2016; Gerritzen, M. et al. 2014; Vanthemsche, P. et al. 2015; Kijlstra, A. & Lambooij, B., 2008) dat de huidige uitvoeringspraktijk onacceptabel is.18 Zo zou het vlees van onbedwelmd geslachte dieren in de reguliere verkoopkanalen terecht kunnen komen. Ook is besloten om over te gaan naar permanent toezicht door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) in slachterijen waar de onbedwelmde slacht wordt uitgevoerd. Het is interessant op te merken dat ondanks het advies van de Wetenschappelijke Adviescommissie (hierna: WAC) toch in het oorspronkelijk convenant werd besloten de 40 seconden regel te handhaven (Ohl, F. 2015, WAC, p. 8-9). Deze regel houdt in dat het dier na 40 seconden van bewustzijn alsnog bedwelming moet krijgen om verder lijden te voorkomen. De WAC heeft vervolgens aanvullend advies gegeven over de mogelijkheden tot het verbeteren van de uitvoeringspraktijk. Deze aanvulling is recent vertaald in een addendum welke in juli 2017 door de voormalige staatssecretaris van EZ en de convenantspartijen is vastgesteld.19 Deze maatregel geeft wettelijke uitvoerings- en handhavingsregels aan de overheid via een AMvB die het convenant voorwaardelijk benoemt.20

Resumé: nu bijna een eeuw later, blijft het maatschappelijk debat actueel over hoe het verbeteren van dierenwelzijn vorm dient te krijgen. Daarom tracht dit onderzoek, met ondersteuning van empirische kwalitatieve data, bij te dragen aan dit maatschappelijk relevante debat.

(11)

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 presenteert de onderzoeksopzet. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de bouwstenen gevormd door vanuit de literatuur de concepten eerst te beschrijven om die vervolgens op basis van empirische data verder te analyseren. Deze bouwstenen vertalen zich in een conclusie die in hoofdstuk 5 wordt beschreven, en tot slot bediscussieer ik in hoofdstuk 6 de resultaten van dit onderzoek. Ook geef ik advies hoe vervolgonderzoek vorm kan krijgen.

(12)

2 Onderzoeksopzet

Dit hoofdstuk beschrijft de onderzoeksopzet. Dat wil zeggen de gekozen onderzoeksstrategie, onderzoeksmethoden, welke onderzoekseenheden geselecteerd worden, hoe de data geanalyseerd wordt en op welke manier dat gebeurt (Van Thiel, 2015, p.68).

2.1 Onderzoeksstrategie

Simpel gesteld heeft het convenant als doel het toestaan van onbedwelmd slachten van dieren met behoud van religieuze riten. Hiermee zou het vrij kunnen belijden van de godsdienst mogelijk blijven. Het bestaan van dit convenant vormt in beginsel de te onderzoeken casus om de effectieve voorwaarden te formuleren die het dierenwelzijn beogen te verbeteren met behoud van de godsdienstvrijheid. Daarom spreken we hier van één case study (n=1).

Volgens Van Thiel (2015, p. 106) zijn (…)”de karakteristieken van een case study een actueel

onderwerp met maatschappelijke relevantie in een natuurlijke situatie (het veld) waarbij een geringe aantal factoren de situatie beschrijven of vormgeven”. Dit onderzoek laat andere

convenanten en hun onderlinge relaties buiten beschouwing. Temeer, omdat dit onderwerp uniek lijkt te zijn om te onderzoeken waarbij verschillende concepten behandeld worden binnen één casus: beleidsinstrument/convenanten, dierenwelzijn, effectiviteit en godsdienstvrijheid. Zoals in de wetenschappelijke relevantie betoogd is vaker onderzoek gedaan over de effectiviteit van convenanten, maar niet specifiek over deze concepten.

We spreken binnen dit onderzoek van een casestudyonderzoek.

2.2 Onderzoeksmethode

Volgens Van Thiel (2015, p. 52) leidt inductie tot theorie. De probleemstelling binnen dit onderzoek is descriptief en verklarend opgesteld. Dit onderzoek hanteert geen theoretisch kader met een toetsbaar causaal model. Op basis van een kwalitatief inductieve onderzoeksmethode wordt eerst kwalitatieve data verzameld om vervolgens een verklaring te bieden door de probleemstelling te behandelen.

Dat betekent dat dit onderzoek eerst start met empirische waarnemingen in verschillende documenten. Ook aan de hand van interviewtranscripten worden tussenconclusies gevormd die samen antwoord geven op de probleemstelling.

(13)

bouwsteen start met het analytisch verkennen en beschrijven van verschillende concepten die de deelvragen behandelen. De onderzoeksaanpak voor het verzamelen en ordenen van empirische data, is daarom kwalitatief van aard (Van Thiel, 2015, p. 166). Op basis van deze aanpak wordt binnen dit onderzoek geen relatie gelegd met bestaande theoretische definities of causale modellen. Maar vormen de concepten in de probleemstelling de leidraad om een verklaring te vinden. Dat wordt ook wel sensitizing concepts genoemd (Van Thiel, 2015, p. 168). Deze concepten kunnen als volgt worden onderscheiden; beleidsinstrumenten/convenanten, effectiviteit, dierenwelzijn en godsdienstvrijheid. Deze concepten vormen tegelijkertijd een topic

list ten behoeve van de semigestructureerd interviews die afgenomen worden. Volgens Van

Thiel (2015, p. 115) geeft een topic list de leidraad voor het kwalitatieve onderzoek die weer afgeleid is van de sensitizing concepts vanuit de probleemstelling.21

2.3 Methode van analyseren

De bovengenoemde concepten worden gekoppeld aan de deelvragen zodat de data-eenheden verdeeld worden in kleinere eenheden voor nadere analyse (Van Thiel, 2015, p. 168). Tabel 1 geeft een weergave hoe de deelvragen gekoppeld worden aan de concepten.

Concepten Deelvragen Beleidsinstrument 1,2 Convenanten 1,2 Effectiviteit 3 Dierenwelzijn 4,5 Godsdienstvrijheid 6,7

Tabel 1: categoriseren van concepten (topic list) gekoppeld aan deelvragen

(14)

Op twee manieren wordt binnen dit onderzoek getracht data te verzamelen voor de kwalitatieve analyse. Namelijk, afname van 9 semigestructureerde interviews en een inhoudelijke documentanalyse van 10 verschillende bronnen.22

2.3.1 Onderzoekseenheid

Dit onderzoek is afgebakend op de concepten beleidsinstrumenten/convenanten, effectiviteit, dierenwelzijn en godsdienstvrijheid. Alle andere concepten, zoals bijvoorbeeld integriteit, ethiek, theologie, religie, legitimiteit en anderszins worden niet onderzocht, omdat het onderzoek haalbaar moet zijn binnen het tijdsbestek waarin het onderzoek plaatsvindt. Dat is tussen maart 2019 en juni 2019.

Bijlage 1 biedt inzage welke onderzoekseenheden relevant zijn. De selectie hiervan is niet willekeurig gebeurd. Volgens Van Thiel (2015, p.168) kan op basis van een quick scan de relevante onderzoekseenheden gevonden worden zodat deze gebruikt kunnen worden als databron ten behoeve van de kwalitatieve analyse. Tabel 2 biedt inzage welke randvoorwaarden gebruikt zijn om de quick scan uit te voeren.

Randvoorwaarden data-eenheden Type bron

Afbakening jaartal vaststelling document het

convenant, de onderliggende rapporten,

wetgeving of proces: 2006-2018

Documenten, betrokken respondenten, wetgeving

Heeft directe relatie met 1 of meerdere concepten: beleidsinstrumenten, convenanten,

effectiviteit, dierenwelzijn en godsdienstvrijheid

Respondenten, documenten

Wettelijke normen of kaders, nationaal of internationaal

Europese wetgeving, Nationale wetgeving, Grondwet, het convenant

Religieuze voorschriften: Islam, Jodendom De Torah, de Koran, documenten, respondenten

(15)

Tabel 2: randvoorwaarden quick scan + type bron 2.3.2 Coderingsschema

Om de hoeveelheid beoogde kwalitatieve data die wordt gegeneerd enigszins met elkaar later te kunnen vergelijken wordt een codeschema gehanteerd.

Dit onderzoek zal gebruik maken van de software Kwalitan. Deze software biedt op een systematische wijze de mogelijkheid om kwalitatieve data op basis van situationele en inhoudelijke codes te vergelijken. Het proces van coderen start eerst met open coderen en tijdens de analysefase zullen er steeds nieuwe codes bij komen en ontstaat zo een uitputtend coderingsschema. Dat wil dus zeggen dat in inductief onderzoek codes geleidelijk ontwikkeld en verfijnd worden gedurende de analyse (Van Thiel, 2015, p. 170).

Het proces van open coderen maakt onderscheid tussen situationele en inhoudelijke codes. Volgens Van Thiel (2015, p. 169) zeggen situationele codes iets over het type onderzoekseenheid en de interviewsituatie, en inhoudelijke codes iets over de verschillende motieven of voorwaarden die worden genoemd over een concept die wordt onderzocht. Tabel 3 geeft een beknopte weergave waar de code betrekking op heeft.

Situationele codes Inhoudelijke thematische codes

Omgevingsvoorwaarden interviewprotocol, zie bijlage 3

Beleidsinstrumentatie

Toegang tot informatie, rol of functie Convenanten

Kennisniveau Effectiviteit

Actieve bemiddelende rol Dierenwelzijn Godsdienstvrijheid Tabel 3: onderscheid in type codes als uitgangspunt

(16)

Bijlage 1 bevat een uitgebreide tabel op basis van deze type codes een weergave welke concepten gekoppeld zijn aan welke deelvraag, en zo ook welke type indicator vanuit dat concept een startcode vormt voor nadere kwalitatieve analyse.

Dit startpunt is gedurende de analysefase verfijnd. Het resultaat in bijgevoegd in bijlage 6. Deze bijlage is het resultaat van het uitputtende codeschema die Kwalitan heeft gegenereerd, nadat de inhoud door mij is gecontroleerd en verfijnd door de thematische codes te interpreteren en te koppelen aan tekstfragmenten.

2.4 Betrouwbaarheid en validiteit

De betrouwbaarheid en validiteit van een case study, en vooral bij enkelvoudige studie vormen vaak een aandachtspunt. Volgens Van Thiel (2015, p. 112) is de reden hiervoor het geringe aantal onderzoekseenheden. Onder betrouwbaarheid wordt de consistentie van de onderzoekstappen verstaan die leiden tot betrouwbare metingen: vrij van fouten. En bij validiteit de mate van het verkrijgen van data die overeenkomt met het doel van dit onderzoek. Met andere woorden: meet het onderzoek wat het moet meten?

Dit onderzoek bestudeert meer dan één relatie tussen de concepten. Concreet bedoel ik hiermee de verbanden ontdekken tussen effectiviteit van beleidsinstrumenten in relatie tot dierenwelzijn en de godsdienstvrijheid. Ook worden twee soorten selectiestrategieën van onderzoekseenheden toegepast om de betrouwbaarheid en de validiteit zoveel mogelijk te verhogen. Dat zijn de quatomsteekproef-strategie, waarbij de data-eenheden aan bepaalde criteria moeten voldoen, en de selectiestrategie snowball sample, waarbij potentiële respondenten andere geschikte respondenten aanwijzen (Van Thiel, 2015, p. 58).

Met name helpen deze strategieën om de interne validiteit te verhogen, omdat de respondenten en de documenten specifiek geselecteerd zijn op basis van hun directe betrokkenheid. De interne validiteit betekent de geldigheid van het onderzoek (Van Thiel, 2015, p. 61). De externe validiteit is lastiger te verhogen. Dat is de mate van generaliseerbaarheid van de beoogde theorievorming naar het gehele speelveld: effectiviteit van convenanten. Dat komt mede door de situationele afhankelijkheden van convenanten. Wel beoogt dit onderzoek vanuit de verschillende concepten een bijdrage te leveren aan een verklaring hoe convenanten effectief kunnen zijn. Feit blijft dat de resultaten van dit onderzoek niet gegeneraliseerd kunnen worden. De betrouwbaarheid van dit onderzoek wordt zoveel mogelijk geborgd door gebruik te maken

(17)

selectiecriteria te hanteren. In de volgende subparagrafen beschrijf ik de verstorende factoren die kunnen optreden en de bijbehorende voorzorgmaatregelen.

2.5 Verstorende factoren

Verstorende factoren zijn alle interne en externe invloeden die verstorend kunnen werken op de onderzoekseenheid. Binnen dit onderzoek maken we onderscheid in twee varianten die aanwezig zijn. Namelijk, 1) bias, waarbij de achtergrond van de onderzoeker onbedoeld tot selectieve interpretatie kan leiden.23 En 2), de externe situationele factoren die de afname van interviews kunnen verstoren. Denk hierbij aan tijdstip en plaats waarop het interview afgenomen wordt, de gemoedstoestand van de respondent en de medewerking aan het onderzoek.

2.6 Voorzorgmaatregelen

Om de verstorende factoren zoveel mogelijk te beperken worden de volgende maatregelen gehanteerd:

• Bias: De analyse geschiedt met behulp van Kwalitan. Op basis van eenduidige onderzoeksaanpak tracht ik de navolgbaarheid te borgen (Van Thiel, 2015, p. 113). Dat gebeurt op basis van interviewprotocollering (Van Thiel, 2015, p. 64). Dit protocol is gecontroleerd door de respondent zelf en de inhoud op basis van extern feedback verfijnd. Die bevindingen zijn systematisch gelogd in Kwalitan. Ook wordt het interview woordelijk getranscribeerd en door de respondent zelf op inhoud gecontroleerd. Hiermee tracht ik zoveel mogelijk anderen de naleving van het protocol op fouten te controleren. Bijlage 3 bevat een beknopte weergave van het interviewprotocol. En bijlage 6 biedt inzage in alle geanonimiseerde transcripten.

• Externe situationele factoren: Om de externe situationele factoren tegen te gaan wordt gebruik gemaakt van standaarden die nagelezen kunnen worden in het interviewprotocol. Zie hiervoor bijlage 3.

Triangulatie: Ik tracht zoveel mogelijk empirische data te verzamelen uit verschillende bronnen. Zie bijlage 1 voor een overzicht. Deze maatregel van dataverzameling reduceert de problemen die kunnen ontstaan ten aanzien van betrouwbaarheid en de validiteit (Van Thiel, 2015, p. 113).

23

(18)

3 De analysefase

De concepten die binnen dit onderzoek aanbod komen vergen een inhoudelijke theoretische behandeling, zodat deze concepten in het juiste perspectief geplaatst kunnen worden bij het beantwoorden van de deelvragen. Deze concepten zijn nog niet tastbaar gemaakt (geoperationaliseerd) en op dit moment nog algemeen van aard.

Omdat de opzet van dit onderzoek inductief is dient dit hoofdstuk niet gelezen te worden als een theoretisch kader. Op basis van bestaande onderzoeken, literatuur en documenten komen de concepten verder tot uiting in het beantwoorden van de deelvragen met behulp van de kwalitatieve data (Van Thiel, 2015, p. 40). Dit hoofdstuk wordt daarom als volgt opgebouwd. De deelvragen vormen het uitgangspunt om de concepten te behandelen. De concepten krijgen ieder een aparte paragraaf die op basis van een literatuur- en documentreview inzicht geeft wat de concepten kunnen betekenen. Vervolgens volgen twee subparagrafen die hierop voortbouwen op basis van de empirische analyse. Namelijk, een subparagraaf die de resultaten van de empirische analyse weergeeft en een subparagraaf waar een tussenconclusie gevormd wordt om antwoord te geven op de deelvragen. Deze tussenconclusies vormen samen de bouwstenen voor het beantwoorden van de probleemstelling.

De onderzoekgegevens kunnen als volgt ingedeeld worden:

Onderzoeksgegevens Aantal

Interviews 9

Documenten 10

Tabel 4: onderzoeksgegevens

Bijlage 5 geeft een overzicht welke documenten inhoudelijk geanalyseerd zijn ten behoeve van welke deelvragen.

Ik start met een analyse over het profiel van de 9 respondenten die samen met de 10 documenten de onderzoekseenheden vormen.

(19)

3.1 Analyse profiel respondenten

In totaal zijn 23 respondenten op basis van geschiktheid benaderd. Dat betekent dat zij direct of indirect een relatie hebben (gehad) met de totstandkoming van het convenant. De 23 respondenten hebben op basis van een standaardbericht een uitnodiging gekregen voor een interview.24

Uiteindelijk zijn voor het interview 9 respondenten geselecteerd die samen met 10 documenten de onderzoekseenheid vormen. Zij vertegenwoordigen samen het brede spectrum aan belangen en expertises die direct en indirect impact hebben gehad op de totstandkoming van het convenant. Het profiel van de onderzoekseenheid is respectievelijk als volgt te onderscheiden: het religieus-, wetenschappelijke, economische, beleids-, handhavings-, politicologische en het dierenwelzijnsperspectief.

Het is belangrijk deze uitkomsten te delen om te verantwoorden dat de selectie van de onderzoekseenheden relevant zijn voor van dit onderzoek. Bijlage 7 geeft een overzicht welke respondenten in relatie tot welke organisatie/perspectief vertegenwoordigd zijn.

Het interviewprotocol bevat controle vragen om vooraf bij deze respondenten te toetsen wat het opleidingsniveau van de respondent is, of deze kennis heeft van het bestaan van het convenant en al dan niet een actieve rol heeft in relatie tot de inhoud van het convenant.

De resultaten uit Kwalitan kunnen als volgt gepresenteerd worden:

#Code Frequentie Fragmenten Situationele code Concept

63. 0 0 controle vraag - weet niet van het bestaan van 'convenant' controle 64. 7 7 controle vraag - beroep onderzoekseenheid controle 65. 2 2 controle vraag - opleidingsniveau HBO controle 66. 0 0 controle vraag - opleidingsniveau MBO controle 67. 2 2 controle vraag - opleidingsniveau PhD controle 68. 5 5 controle vraag - opleidingsniveau WO controle 69. 6 6 controle vraag - onderzoekseenheid heeft actieve rol controle 70. 3 3 controle vraag - onderzoekseenheid heeft geen actieve rol controle 71. 9 9 controle vraag - weet van bestaand 'convenant' controle

Tabel 5: resultaten uit Kwalitan ten aanzien de situationele codes

(20)

Hieruit blijkt dat alle 9 respondenten kennis hebben over het bestaan van het convenant en 6 van hen nog steeds een actieve rol hebben. Deze actieve rol wordt door de respondenten verwoord als het voeren van campagne voor het verbeteren van het dierenwelzijn waarbij zij ook tegen het bestaan van het convenant zijn. Ook het evalueren van de effectiviteit van de afspraken in het convenant wordt genoemd als rolbeschrijving, omdat de organisatie die zij vertegenwoordigen het convenant heeft ondertekend.

Ook laat de data zien dat 3 respondenten geen actieve rol hebben in relatie tot het convenant. Hoofdargument is omdat zij geen betrokkenheid meer hebben, maar wel hadden in het verleden. Alle respondenten die mee hebben gedaan hebben hoog onderwijs genoten, waarvan twee gepromoveerd. De respondenten zijn voornamelijk werkzaam bij NGO’s, overheidsinstellingen en diverse belangenbehartigingsorganisaties die direct betrokken zijn bij onderwerpen als dierenwelzijn, godsdienstvrijheid en beleid.

De conclusie die hieruit getrokken kan worden is dat de respondenten geschikt zijn om hun visie te delen over de probleemstelling waar dit onderzoek zich over buigt.

De concepten die de volgende paragrafen behandelen zijn ook op een chronologische wijze behandeld tijdens de interviews, zoals het interviewprotocol in bijlage 3 beschrijft. Alle interviews starten inhoudelijk met de concepten beleidsinstrumentatie/convenanten en eindigden met het concept godsdienstvrijheid.

3.2 Concept beleidsinstrumentie/convenanten

De overheid gebruikt vele middelen in haar beleidsvoering om maatschappelijke doelstellingen te behalen (Van Den Heuvel, 2017, p. 5). Deze middelen helpen de overheid met het verminderen of oplossen van maatschappelijke problemen. Met middelen bedoel ik min of meer de samenhang van instrumenten zoals subsidies, wetten, voorlichting, convenanten, lobby of anderszins die bijdragen aan het oplossen van een maatschappelijk probleem. Het oplossen van maatschappelijke problemen is echter niet het enige doel. Overheidsbeleid kan zich namelijk richten op allerlei doelen. De overheid kan beleid ontwikkelen ter bevordering van o.a. cultuur, taal of sport. Ook kan beleid ontwikkeld worden ter preventie van een probleem, zoals bosbranden of onheil tijdens grote evenementen (Van Den Heuvel, 2017, p. 16). In de bestuurskunde worden deze instrumenten vaak samengevat als beleidsinstrumentatie (Bovens et al. 2007, p. 116; Van Den Heuvel, 2017; Hupe, 2007).

(21)

Van Den Heuvel (2017, p. 25-32) benoemt beleidsinstrumentatie als (…)”sturingsinstrumenten

die het overheidsbeleid helpen realiseren”. Een andere benadering van beleidsinstrumentatie is

die van Fenger en Klok (2003, p. 242) waarin zij aangegeven dat beleidsinstrumentatie (…)”al

datgene is wat een actor gebruikt of kan gebruiken om een bepaald doel te behalen”.

Belangrijke noot is dat beleidsinstrumentie vaak in de literatuur eenzijdig worden bezien. Veelal vanuit de bestuurlijke werkelijkheid: welke sturingsstrategie wordt gehanteerd om output te kunnen sturen (Korsten, 2005, p. 1-3)? Dat is wat anders dan de politiek-bestuurlijke werkelijkheid of de maatschappelijke werkelijkheid. De politiek-bestuurlijke werkelijkheid kan intern gericht zijn tussen de politiek en ambtelijke verhoudingen en de belangen die dan spelen waar de politiek een prominente rol heeft. De maatschappelijke werkelijkheid is datgene waar de samenleving of een deel van de samenleving eigen waarde aan toekent, zoals veelal genormeerd vanuit ideologische, religieuze of culturele kaders. De onderling relatie in uitvoering van beleid wordt vaak beperkt meegenomen (Korsten, 2005).

Het overheidsbeleid wordt volgens Van Den Heuvel (2017, p. 17) in tegenstelling tot bijvoorbeeld de jaren zeventig en tachtig in een andere context gevoerd. Er is een verschuiving gaande tussen het gebruik van de klassieke instrumenten, zoals wetten en subsidies, naar een meer complexe toepassing van netwerkinstrumenten, zoals convenanten en akkoorden waar netwerken prominentere rol spelen, zoals bijvoorbeeld het klimaatakkoord.

Hupe (2007, p. 137-138) geeft aan dat het aantal artikelen of wetenschappelijke werkstukken over beleidsinstrumentatie die deze complexe samenwerkingsverbanden bezien vooralsnog schaars zijn. Het denken in beleidsinstrumenten lijkt vooral functioneel van aard in de literatuur. Hupe (2007) beschrijft via Howlett en Ramesch (2003, p. 113) dat beleidsvoerders voornamelijk de beslissingen verhelderen en die plaatsen in relatie tot hun beleidsdoel zonder ons te vertellen waarom zulke keuzen worden gemaakt. Het lijkt er dan op dat het gekozen beleidsinstrument legitimiteit geeft voor uitvoering van een transactie, zoals een afspraak, contract of een overeenkomst (Van Den Heuvel, 2017, p.27). Dat heeft alles te maken met dat overheidsbeleid mede door inzet van beleidsinstrumentie rekening dient te houden met morele waarden en normen die in de maatschappij leven (Van Den Heuvel, 2017, p. 7-8). Beleid moet niet alleen legitiem zijn, maar ook maatschappelijk en politiek draagvlak hebben in relatie tot wat op dat moment in de samenleving geaccepteerd wordt. Daarom is de verschuiving naar een netwerkbenadering steeds zichtbaarder doordat zowel de overheid, de politiek als het maatschappelijk middenveld direct beleid samen vormgeven. Van Den Heuvel (2017, p. 52) geeft aan dat de nadruk daarom steeds ligt op (…)”de vermaatschappelijkende staat”. Dat wil zeggen een horizontaal bestuur waar meerdere actoren deel aannemen dan louter de overheid zelf. Het

(22)

doel is een breed draagvlak vormen voor een gezamenlijke visie. Subdoel is ook het vormen van een krachtenveld waarin verwachtingen, spelregels, (deel)belangen en vertrouwen samenkomen (Van Den Heuvel, 2017, p. 53).

Korsten (2015) en Van Den Heuvel (2017, p.51) geven diverse voor- en nadelen van de moderne benadering. Korsten (2005) benoemt de term (…)”interveniërende staat” die hij formuleert als: (…)“kies geen zwaar sturingsmiddel als je het ook met een licht middel afkunt”. Een wet is een zwaar middel en voorlichting een licht middel. Beide kunnen het beleidsdoel niet halen als niet de uitkomst eerst getoetst wordt. Een voordeel van de moderne benadering is dat een modern beleidsinstrument een mix bevat van haalbare beïnvloedbare variabelen (interactie, betrokkenheid en vertrouwen) die complexe maatschappelijke problemen kunnen sturen, zonder deze gelijk te verhelpen (Korsten, 2005; Van Der Heuvel, 2017, p.51). Tegelijkertijd vormen moderne beleidsinstrumenten een risico: diffuse bevoegdheden van actoren, weinig openheid en winstmaximalisatie versus waardemaximalisatie. Een moderne vorm van toepassing van beleidsinstrumentaria is een convenant.

Convenanten zijn een gebruikelijk instrument om bepaalde doelen te behalen en samenwerking tussen verschillende actoren te bevorderen. Lokale en centrale overheden beschouwen convenanten als een waardevol beleidsinstrument. Zo blijkt dat aan het einde van het vorige eeuw steeds vaker en meer convenanten werden afgesloten (Hartkamp, 2012). Het ging dan om bijvoorbeeld een provincie of gemeente die een convenant sloot met een waterschap of een projectontwikkelaar ten behoeve van bescherming van het milieu.

Convenant als beleidsinstrument werden steeds populairder. Vooral aan het eind van de vorige eeuw. In het jaar 1997 werden voor het eerst, door het Ministerie van VWS, 24 convenanten afgesloten met voornamelijk bloedbanken.25 Daarmee was het gebruik van convenanten ook in de gezondheidszorg doorgedrongen. Ook heeft de rijksoverheid convenanten afgesloten met lagere overheden op het gebied van openbaar vervoer, bodemsanering en welke locaties toegewezen worden voor kantoren en bedrijven (Van Den Heuvel, 2017, p. 75). Op basis hiervan kunnen we een onderscheid maken in convenanten met voornamelijk publieke partijen, en convenanten met publiek-private partijen.

De bestuurskundige definities van een convenant lopen nogal uiteen. De Bruijn en Ten Heuvel (2007) stellen dat (…) “een convenant een document is met afspraken dat door twee of meer

partijen is ondertekend”. Bovens et al. (2007, p. 355) zijn van mening dat (…)”bij een convenant één van de convenantspartijen altijd een overheid dient te zijn die onderlinge overeenkomsten

(23)

afsluiten”. Hier lijkt dat overheidstoezicht een voorwaarde vormt. Van Den Heuvel (2017, p. 71)

definieert een convenant als (…)”een afspraak tussen bestuursorganen onderling of tussen de

overheid en maatschappelijke organisaties, zoals beroepsgroepen en bedrijven en bedrijfsverenigingen, ter verwezenlijking van het beleid van de overheid”. Het is strikt genomen

dus geen opgelegde norm vanuit de wetgever, maar een overeenkomst tussen partijen die gezien kan worden als horizontale samenwerkingsverband (Van Den Heuvel, 2017, p. 72).

Het convenant, ook in het buitenland een veel geprezen Nederlands beleidsinstrument, is een langlopende afspraak over het bereiken van een bepaalde doelstelling binnen een overeengekomen termijn om tijdelijke uitkomsten te borgen. Een dergelijke toepassing geeft dan ook blijk van aanzienlijk onderling vertrouwen (Van Den Heuvel, 2017, p.74), omdat naleving van de afspraken veelal een vrijwillig karakter kent. Er is geen sprake van dwang met voorspelbare consequenties. Vertrouwen vormt veelal een voorwaarde, want zonder onderling vertrouwen krijgt een convenant minder draagvlak en vervalt de functie van een overeenkomst om gezamenlijke doelen effectief te halen en worden de doelen daarna diffuus (Van Den Heuvel, 2017, p.72-74).

Convenanten kunnen als beleidsinstrument ingezet worden om zo effectief mogelijk de gestelde doelen te behalen die passen binnen de context van een probleem. Ook als weinig kennis en informatie bekend is over het onderwerp c.q. probleem, dan wel wetgeving (nog) niet mogelijk is, is het convenant een aantrekkelijk instrument (Van Den Heuvel, 2017, p.71-74). Ook worden convenanten door beleidmakers ingezet om een breder speelveld van actoren te betrekken daar waar de overheid vanuit haar rol geen draagvlak heeft voor een zwaarder middel als wetgeving. Het maatschappelijk middenveld heeft invloed hierop. Het maatschappelijk middenveld vormen samen een netwerk van convenantspartijen om gezamenlijk met de politiek en de overheid afspraken te maken.

3.2.1 Empirische analyse

Het convenant en de bijhorend addendum spreken over een overeenkomst die is aangegaan tussen verschillende partijen die een gezamenlijk doel delen. In beide documenten wordt gesproken over de inhoud van de afspraak, wie de convenantspartijen zijn en welke voorwaarden zij onderling afspreken over het te behalen doel. Het doel wordt als volgt geformuleerd:

(24)

“Convenantspartijen willen komen tot een verbetering van het dierenwelzijn bij het proces van het onbedwelmd slachten volgens religieuze riten” (Document 4, p.1)

De manier waarop respondenten vervolgens spreken over beleidsinstrumentatie en convenanten verschilt enorm. Wat de maatschappelijke meerwaarde van een beleidsinstrument is en wat een convenant vervolgens volgens hen blijkt te zijn wordt verschillend beleefd. Een convenant is een politiek middel om het parlementaire proces te beïnvloeden. De meerderheid van de respondenten benoemen dat in essentie deze beïnvloeding de voorwaarde is geweest om in gezamenlijkheid afspraken te maken over het verbeteren van het dierenwelzijn. Ook vormen drie uitgangspunten belangrijke pijlers in de totstandkoming van het convenant. Namelijk, het verbeteren van het dierenwelzijn, het behoud van onbedwelmd slachten en het economische uitgangspunt. Het economische uitgangspunt is vooral in het belang van het bedrijfsleven en de toezichthoudende overheidsinstelling, het NVWA. Hiermee borgen stakeholders dat de afspraken in een convenant ook efficiënt uitvoerbaar zijn.

In de interviews komen verschillende motieven aan bod waarom het convenant als beleidsinstrument ingezet is en hoe dat ervaren wordt. Er wordt gesproken over een gedwongen politiekmiddel. Een politiek middel dat een horizontale samenwerking met het maatschappelijk middenveld mogelijk maakt zonder dat de wetgever via een formele wetswijziging een doel zoals het verbeteren van het dierenwelzijn probeert te bereiken. Zoals één van de respondenten treffend opmerkt:

“Dat convenant is alleen maar gebruikt om de Eerste Kamer een excuus te geven om toch tegen de beslissing van de Tweede Kamer in te gaan” (…) “Voor ons was het absoluut alleen maar een politiek middel om een verbod te voorkomen” (RES 05, professional)

In het verlengde hiervan geven respondenten aan dat de inzet van een convenant als beleidsinstrument ook ruimte biedt de voorwaarden van de overeenkomst vooraf op haalbaarheid te toetsen bij de achterban. Uit de verschillende documenten die geanalyseerd zijn kunnen we opmerken dat een draagvlakproces van 5 jaar nodig is geweest om in 2012, en later in 2017, het convenant met het addendum als overeenkomst vast te stellen (Documenten 1 t/m 9).

(25)

Dit draagvlakproces wordt volgens de respondenten cruciaal gevonden om duidelijkheid te creëren wie als convenantspartij benoemd wordt in de overeenkomst, hoe gezamenlijk bijgedragen wordt aan de doelstellingen die geformuleerd worden en vooral invloed uit te oefenen op hoe later de afspraken geëvalueerd worden. Het draagvlakproces wordt door de respondenten gezien als belangrijk voorwaarde die gelijkwaardigheid creëert onder de convenantspartijen.

Gelijkwaardigheid is een opmerkelijke uitkomst. Temeer, omdat de respondenten ondubbelzinnig aangeven dat er geenszins sprake is geweest van vrijwillige deelname aan het convenant. Ook blijkt dat wantrouwen een factor heeft gespeeld in de totstandkoming van het convenant door een starre en beleidsmatige houding van de overheidsvertegenwoordiging. De onderliggende motivatie voor deelname aan het convenant is om een verbod op onbedwelmde slacht te voorkomen. Dus wantrouwen leidt tot het starten van een draagvlakproces dat gelijkwaardigheid creëert wat de basis weer legt voor vertrouwen. Om deze analyse te onderbouwen geef ik een illustratie van twee fragmenten waaruit dat blijkt:

“Beide partijen moeten zich gehoord voelen. Anders denk ik dat de grondslag onder een convenant weg is. Er moet sprake zijn wat mij betreft van gelijkwaardigheid van partijen, en dat moet groeien” (RES 03, NVWA/DAD)

“Toen zijn wij natuurlijk die gelijkwaardigheid gaan vormen. Weet je wel, wij waren een van de 4 convenantspartijen en wij moesten ons tot elkaar gelijkwaardig verhouden. Het was wat ons betreft niet aan de orde dat de staatssecretaris ons overruled of andersom. Dat noemen we in overeenstemming-gericht overleg. Dus voor ons was de meest basale voorwaarde dat niemand meer zeggenschap had over de anderen. Terwijl dat wel aanvankelijk zo voelde en gaandeweg wel veranderde” (RES 04, CMO)

Hoewel tijdens de interviews met de respondenten gesproken is over gelijkwaardigheid, werd meestal aangegeven dat niet alle convenantspartijen de beschikking hebben over de juiste kennis. Er is vaak geen gedeelde visie en definitie over wat dierenwelzijn is, hoe de religie beleden kan worden en welke alternatieven voor het onbedwelmd slachten acceptabel zijn. De respondenten geven aan dat om deze fundamentele reden een convenant bestaat om elkaar op basis hiervan beter te begrijpen. Met andere woorden: de respondenten geven ieder vanuit hun eigen belang aan wat de maatschappelijke meerwaarde vanuit hun positie is en hoe die in relatie

(26)

tot het verbeteren van de dierenwelzijnsdoelstelling te bereiken is (Document 1, CMO, p. 4-5; Document 2, NIK, p. 3-9).

In zekere zin kan gesteld worden dat vooral de uitkomsten van wat in het convenant als afspraak wordt verwoord de effectieve meerwaarde van het beleidsinstrument is en niet de feitelijke criteria die daadwerkelijk dierenwelzijn verbeteren. Omdat niet alle convenantspartijen over dezelfde kennis beschikken. Daarom wordt op het moment van totstandkoming van het convenant een tijdelijke uitkomst geborgd teneinde een duurzame uitkomst die het tegenovergestelde effect zou hebben, te voorkomen. Om duidelijk te maken wat hiermee wordt bedoeld worden enkele respondenten geciteerd:

“Een convenant is een overeenkomst vanuit de overheid waarin afspraken worden vastgelegd met alle betrokken stakeholders ten behoeve van het realiseren van tijdelijk beleid” (RES 07, Dierenwelzijnsorganisatie)

“Het betrekken van wetenschappers, zowel biologen als ethologen, in het opstellen van dergelijke convenanten is essentieel. Als deze wetenschappelijke inzichten aantonen dat het onverdoofd aansnijden per definitie gepaard gaat met het extreem lijden van een dier, dan kan de uitkomst van het huidige convenant nooit een verbetering opleveren in het dierenwelzijn. Binnen de afspraken van dit convenant wordt het dier namelijk nog steeds bij volle bewustzijn aangesneden. Daarbij zegt artikel 1.12 Houders van dieren. ‘Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden bespaard.’ Met verdoving zou de pijn vermeden en het lijden verminderd worden” (RES 08, Dierenwelzijnsorganisatie)

“Verbinding zoeken tussen de moslimgemeenschap in Nederland en de situatie over onverdoofd slachten vormt een belangrijk drijfveer om het convenant vanuit ons met de overheid af te sluiten. En via het convenant kunnen wij contacten leggen en overleg voeren met de overheid, de regering, de Kamers en de Kamerleden. Dat vind ik nog veel belangrijker dan het over het onbedwelmd slachten hebben” (RES 04, CMO)

(27)

3.2.2 Tussenconclusie deelvragen 1 en 2

Op basis van de empirische analyse worden nu de eerste twee deelvragen beantwoord. De deelvragen luiden als volgt:

1. Wat houdt het gebruik van het beleidsinstrument convenanten in? 2. Wie kan al dan niet gezien worden als een convenantspartij, en waarom?

Om deze vragen te beantwoorden gebruik ik de cijfers uit tabel 5 als onderbouwing. De resultaten uit Kwalitan over de concepten beleidsinstrumentatie en convenanten laten de volgende cijfers zien:

#Code Frequentie Fragmenten Inhoudelijke code Concept

1. 10 10 # - bijdrage aan doelstelling convenanten

2. 3 3 # - controleren convenanten

3. 7 7 # - creëren van een overeenkomst convenanten

4. 4 4 # - hebben van vertrouwen convenanten

5. 13 13 # - houden van evaluaties convenanten

6. 4 4 # - middel om balans te creëren convenanten

7. 12 12 # - middel om gelijkwaardigheid te creëren convenanten 8. 1 1 # - middel om integriteit te borgen convenanten 9. 15 15 # - middel om stakeholders te benoemen convenanten 10. 7 7 # - middel om tegenstrijdigheden samen te brengen convenanten 11. 7 7 # - middel om toegang te krijgen tot kennis convenanten 12. 2 2 # - middel om wetgeving te voorkomen convenanten

13. 4 4 # - verbindende karakter convenanten

14. 11 11 # - vormen van een afspraak convenanten

15. 5 5 $ - beleidsuitvoering beleidsinstrument

16. 2 2 $ - bestuurlijke haalbaarheid beleidsinstrument

17. 4 4 $ - draagvlak beleidsinstrument

18. 4 4 $ - juridisch middel beleidsinstrument

19. 12 12 $ - politiek middel beleidsinstrument

20. 2 2 $ - politieke haalbaarheid beleidsinstrument

21. 9 9 $ - proces van draagvlaktoetsing beleidsinstrument

Tabel 6: Resultaten kwalitatieve analyse uit Kwalitan concepten beleidsinstrumentatie/convenanten

In totaal zijn 138 fragmenten door 21 inhoudelijke codes gecodeerd. Het frequentiegemiddeld van ieder inhoudelijke code is 6,57. In tabel 6 zijn de relevante inhoudelijke codes op basis van deze onderbouwing geel gearceerd en vormen de basis voor deze tussenconclusie.

(28)

- Het gebruik van het beleidsinstrument convenanten is een middel dat gelijkwaardige horizontale samenwerking tussen de overheid en het maatschappelijke middenveld mogelijk maakt. De overheid heeft een bemiddelende rol tussen de ambtelijke en politieke verhoudingen om maatschappelijke doelen met het maatschappelijk middenveld te verwezenlijken. Vooral als uit een proces van draagvlaktoetsing blijkt dat er geen draagvlak is voor een formele wetswijziging, dan kan de inzet van een beleidsinstrument als een convenant effectief soelaas bieden draagvlak te creëren om tot een overeenkomst te komen.

- Tijdens het proces van draagvlaktoetsing ontstaat dynamiek wat leidt tot een selectie van convenantspartijen. Deze partijen zijn stakeholders die gelijkwaardige verantwoordelijkheid moeten hebben wat leidt tot het formuleren van afspraken en doelstellingen, zoals het verbeteren van het dierenwelzijn. Een belangrijke voorwaarde is dat te allen tijde convenantspartijen een evaluatiemoment moeten definiëren, definities met elkaar moeten afspreken en dat de tussentijdse resultaten over de voortgang onafhankelijk door wetenschappers getoetst moeten worden. Ook mag er tijdens het aangaan van de overeenkomst geen sprake zijn van vrijwilligheid, zodat convenantspartijen resultaatverantwoordelijk gesteld kunnen worden.

3.3 Concept effectiviteit

Hoe weten we wanneer een convenant ook daadwerkelijk effectief is? De effectiviteit van convenanten kan getoetst worden nadat heldere voorwaarden tussen de convenantspartijen worden afgesproken (Van Den Heuvel, 2017, p. 7; Anderson, R. & Klaasen, H. 2012, p. 35). Naast de goede intenties van het bestuur, politiek en het maatschappelijk middenveld om maatschappelijke problemen op een horizontale manier op te lossen is het interessant een overzicht te bieden wat bekend is over de effectiviteit van convenanten en welke voorwaarden in de literatuur benoemd worden.

De Van Dale (2019) beschrijft effectiviteit als (…)”Iets is effectief als het doel wordt bereikt”. Bressers en Hoogerwerf (1991, p. 24) omschrijven effectiviteit als (…)”de mate waarin een

bepaald beleid of beleidsmiddel bijdraagt aan het bereiken van een bepaald doel”. Zo formuleren

Bovens et al. (2007, p. 30) dat de effectiviteit van schriftelijke afspraken tussen publieke partijen te achterhalen is als (…)”de mate waarin de vooraf geformuleerde doelstellingen van het beleid

daadwerkelijk worden nageleefd”. Dat duidt op een controlemoment als voorwaarde zodat de

(29)

bereiken van een bepaald doel”. Deze definitie geeft het beschrijven van een doel als een

voorwaarde om iets over effectiviteit later te kunnen concluderen. Deze definities verwijzen enigszins ook naar een samenwerkingsverband. Dat betekent een gezamenlijke actie vanuit strategische relaties die een netwerk vormen om doelen te behalen. Het behalen van die doelen kan binnen het werk als effectief worden bevonden, maar buiten het netwerk als ineffectief (Korsten, 2005). Daarom is het van belang continu te evalueren of het doel door contextuele ontwikkelingen en tijd verandert.

Volgens Whelan (2012) verschilt de effectiviteit afhankelijk van het type actoren die verbonden zijn door de gedeelde belangen. Whelan (2012) beschrijft vijf onderling afhankelijke niveaus van dynamische factoren die de effectiviteit van het netwerk vormgeven (Whelan, 2012, p.7). Die zijn onderling verbonden met ieder een eigen waarde: structuur, cultuur, beleid, informatiesysteem/informatievoorziening en het onderlinge vertrouwen. Voorwaarden als vertrouwen, continue evalueren en controle op het resultaat zeggen iets over de effectiviteit van convenanten (Verhoest, K. et al., 2003, p. 101-104).

De resultaten van praktijkonderzoeken over de effectiviteit van convenanten zijn sterk gerelateerd aan de omstandigheid waarin een convenant is afgesloten. Volgens De Vries (1992, p. 207) kan het effect van een convenant al naar gelang van de context waarin het convenant wordt gesloten, verschillen. Zo geven Van de Peppel en Woltjer (2000, p.6) in hun onderzoek aan dat (…)”de effectiviteit van het convenant Glastuinbouw en Milieu te wijten is aan een ongunstige

ontwikkeling in de markt in termen van vraag en aanbod”. Niet alleen de condities van de markt

speelde toen een rol, maar de trage uitvoering van het convenant Glastuinbouw en Milieu werd grotendeels geweten aan de verschillende belangen van de overheid versus het bedrijfsleven (Van De Peppel en Woltjer, 2000, p.17-19). De lage effectiviteit van convenanten in samenwerkingsverbanden kan impliciet toegeschreven worden aan de verschillen van (denk)niveaus, structuur en cultuur tussen de convenantspartijen (Cranenburgh, 1992, p.281-282).

3.3.1 Empirische analyse

Uit de documentanalyse wordt duidelijk dat organisaties met een publiek doel zich onderscheiden in het definiëren van effectiviteit van de organisaties met een privaat doel (Document 6, p. 11). De wetgever en het ambtelijk apparaat dienen bij de totstandkoming van nieuwe wetgeving rekening te houden met de kwetsbare waarden in de maatschappij zoals gelijkheid, vrijheid, dierenwelzijn. Deze dienen beschermd te worden.

(30)

Effectiviteit is voornamelijk het behalen van de beoogde doelstelling (Document 8, p. 4-6). Ondanks dat het evident is dat afspraken moeten leiden tot het behalen van beoogde resultaten is het opmerkelijk hoe complex het is om duidelijke definities vast te stellen. Zo blijkt uit een evaluatieonderzoek naar de Joodse rituele slacht dat het convenant 3 jaar na vaststelling niet toepasbaar en werkbaar is in de praktijk (Document 7, p. 19). Dat komt met name omdat de convenantspartijen eerder een overeenkomst hebben ondertekend om primair een verbod te voorkomen. Vanuit het private belang, wat zich door de respondenten vertaalt in behoud van onbedwelmd slachten als doel, is het convenant effectief zolang er geen verbod komt.

(…)”Dus dat betekent niet dat je het beste resultaat krijgt met het convenant. Het betekent ook niet dat je dat krijgt waar in de maatschappij het meeste draagvlak voor is. Maar dat wat binnen de begrenzing van het politiek handelen en de politieke feiten op dat moment, kan regelen dat er een stap voorwaarts gemaakt kan worden. Dus in die zin is het convenant effectief en haalbaar” (RES 05, professional)

Effectiviteitsbeleving is dus onderhevig aan private en publieke belangen. Op het moment dat vanuit het publieke belang wordt vastgesteld dat wetgeving of beleidsafspraken zoals een convenant leiden tot verbetering van het dierenwelzijn, kan er ambiguïteit optreden. Denk aan hoe economische belangen behartigd moeten worden waarbij voorkomen wordt dat consumptie van vleesproducten in prijs stijgt door publieke afspraken. Of dat publieke afspraken een negatieve impact hebben op de positieve ontwikkeling van het dierenwelzijn. Temeer, omdat de overheid middels het afsluiten van het convenant faciliteert in het niet effectief verbeteren van het dierenwelzijn. Terwijl het convenant aanvankelijk juist het dierenwelzijn beoogde te verbeteren.

“Het convenant houdt voor het dierenwelzijn een zeer slechte situatie in stand en blokkeert dat grotere delen van de betrokken religieuze gemeenschappen alternatieven voor onbedwelmd slachten accepteren” (RES 07, WUR)

Om effectiviteit te borgen is volgens de respondenten een isolatie van contextuele afhankelijkheden nodig, zodat vanuit dat perspectief effectiviteit in kaart kan worden gebracht.

(31)

“Effectiviteit is het best haalbare onder de gegeven omstandigheden” (RES 05, professional). “Effectiviteit heeft men bereikt als bij het uitwerken van een plan het beoogde meetbare doel daadwerkelijk gerealiseerd wordt” (RES 08, Dierencoalitie)

Ook blijkt dat uit het convenant en het bijhorend addendum (Document 1, p. 4; Document 2, p.1). Beide document vertegenwoordigen een overeenkomst die de beoogde doelstelling om het dierenwelzijn te verbeteren moet nastreven. Onder de gegeven contextuele omstandigheid die in 2012 en later in 2017 is aangepast, is onderling een norm afgesproken om effectiviteit in kaart te brengen. Dat vertaalt zich voornamelijk in kwantificeerbare uitkomsten. Tegelijkertijd laat het convenant zien dat tijdens het vaststellen van de overeenkomst geenszins tussen de convenantspartijen met zekerheid was overeengekomen dat die afspraken zullen leiden tot verbetering van het dierenwelzijn. Er is toen snel gehandeld om een verbod te voorkomen wat geleid heeft tot het sluiten van het convenant.

Uit de interviews blijkt dat vanuit dat perspectief het convenant effectief is omdat onbedwelmd slachten is behouden. Vanuit wetenschappelijk perspectief blijkt dat het convenant niet toepasbaar is geweest in de praktijk bij de Joodse slacht (Document 6, p.11). En in die zin is het convenant deels ineffectief gebleken, omdat het dierenwelzijn niet verbeterd wordt.

Om te weten wanneer de uitkomst effectief is moeten we daarom spreken van een isolatie van contextuele afhankelijkheden die een referentiekader vormen. Hier ga ik later in de eindconclusie inhoudelijk op in.

Ook het belang van het duidelijk afspreken van eenduidige definities draagt bij aan effectiviteit. Effectiviteitsdoelen die gekwantificeerd zijn moeten niet leiden tot dubbelzinnigheid en een parallelle doelstelling. Waarbij enerzijds het dierenwelzijn verbeterd moet worden, anderzijds het behoud van religieuze riten die het dierenwelzijn niet verbeteren. Daarom geven de respondenten in de interviews aan dat een convenant een middel kan zijn om in gezamenlijkheid definities af te spreken ter voorkoming van dubbelzinnigheid.

“Overeenstemming vooraf over de doelen en het proces, de gekozen woorden in het discours, de voortgangsbewaking en afdwingbare inspanningsverplichting van de gehele keten. Niet enkel handhaving, maar ook van de convenantspartijen. Tevens verschillende bepalende factoren in kaart brengen: bv niet alleen dierenwelzijn versus godsdienstvrijheid maar ook economische

(32)

versus morele belangen, en democratische waarde versus instrumentele waarde” (RES 7, WUR) 3.3.2 Tussenconclusie deelvraag 3

Zoals Whelan (2012) het belang van contextuele netwerkafhankelijkheden in een complex samenwerkingsverband benoemt geven de respondenten zelf ook aan dat diverse netwerkfactoren de effectiviteit van het convenant beïnvloeden. Daarmee bepalen die factoren hoe effectief het convenant kan zijn. Uit de kwalitatieve data zijn diverse voorwaarden benoemd die de effectiviteit van convenanten weerspiegelen.

De resultaten uit Kwalitan kunnen als volgt worden gepresenteerd:

#Code Frequentie Fragmenten Inhoudelijke code Concept

22. 7 7 & - behalen van doelen effectiviteit 23. 11 11 & - beïnvloeden van uitkomst effectiviteit 24. 7 7 & - belang van gedeelde visie effectiviteit 25. 3 3 & - borgen dat afspraken uitvoerbaar zijn effectiviteit 26. 8 8 & - borgen van tijdelijke uitkomst effectiviteit 27. 3 3 & - borgen van transparantie effectiviteit 28. 4 4 & - controlerende bevoegdheid effectiviteit 29. 4 4 & - controlerende verantwoordelijkheid effectiviteit 30. 5 5 & - convenant is niet effectief effectiviteit

31. 6 6 & - doelgerichtheid effectiviteit

32. 4 4 & - duidelijkheid over convenantspartijen effectiviteit 33. 8 8 & - effectiviteit is eenduidige definities afspreken effectiviteit 34. 9 9 & - effectiviteit is voorspelbaarheid effectiviteit 35. 4 4 & - middel om probleem te vergroten effectiviteit 36. 2 2 & - middel om probleem te verkleinen effectiviteit 37. 4 4 & - vooraf toetsen op uitvoerbaarheid effectiviteit

Tabel 6: Resultaten kwalitatieve analyse uit Kwalitan concept Effectiviteit

In totaal zijn 89 fragmenten aan 16 inhoudelijke codes gekoppeld. Het frequentiegemiddelde van iedere inhoudelijke code is 5,56. In tabel 6 zijn de relevante inhoudelijke codes op basis van deze onderbouwing geel gearceerd en vormen de basis voor deze tussenconclusie.

Op basis van deze resultaten kunnen de volgende 5 voorwaarden opgesomd worden. Hier dient rekening gehouden te worden met versterkende of afzwakkende impact op effectiviteit binnen het isolement van de contextuele factoren van het convenant:

(33)

- Borgen van voorspelbaarheid door evaluatiemomenten af te spreken, maar zonder dat het leidt tot extra bureaucratie;

- Afspreken van duidelijke eenduidige definities zonder ruimte te laten voor een grijs gebied;

- Borgen dat kennis toegankelijk is wat leidt tot een gedeelde visie;

- Ondubbelzinnige duidelijke doelen afspreken ter bevordering van doelgerichtheid.

3.4 Concept dierenwelzijn

Dierenwelzijn is kort samengevat het fysiek en gevoelsmatige welzijn van dieren (Brambell, 1965; Kane & Golab, 2014, p.1; Zoethout, 2013, p. 662). Vaak wordt dit meetbaar gemaakt op basis van technische indicatoren om gevoel, zoals pijn, meetbaar te maken. Het wordt in de maatschappij belangrijk geacht dat dieren zich goed voelen, gezond zijn en zich op een natuurlijke wijze kunnen gedragen. Zo zijn er internationale vrijheden gedefinieerd die als basisuitgangspunten de intrinsieke waarden van dieren waarborgen, zoals de vijf vrijheden van Brambell (1965). In 1965 werd door de commissie Brambell de basis gelegd voor de vijf vrijheden. Later heeft de Britse Farm Animal Welfare Council (hierna: FAWC) deze uitgewerkt tot de volgende lijst van vijf vrijheden:

1. Vrij van dorst, honger en onjuiste voeding; 2. Vrij van fysiek en thermaal ongerief; 3. Vrij van pijn, verwonding en ziektes; 4. Vrij van angst en chronische stress;

5. Vrij om hun natuurlijke gedrag te vertonen.

Een algemeen aanvaarde wetenschappelijke definitie van dierenwelzijn is lastig vindbaar. Het komt er veelal op neer dat een verwijzing wordt gedaan naar de fysieke omstandigheden en gevoelsmatige prikkels. De literatuur in het ethisch of medisch domein refereert steeds aan de definitie van de Wereldorganisatie voor Dierengezondheid (in het Frans, Office International des Epizooties (hierna: OIE)). De OIE is een intergouvernementele organisatie, die verantwoordelijk is voor het verbeteren van de gezondheid van dieren wereldwijd. De definitie van OIE is misschien wel de meest mondiale van invloed op de manier hoe dieren gebruikt kunnen en mogen worden.

De OIE ontwikkelt codes ten behoeve van het verbeteren van veterinaire diensten en het verbeteren van voedselveiligheid en dierenwelzijn. Met betrekking tot het dierenwelzijn is door de OIE sinds 1960 een gedragscode uitgegeven met als doel het verbeteren van het dierenwelzijn. De code definieert het dierenwelzijn als volgt:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• op de markt zelf is het aan te raden de monsterbanen goed te gaan verlichten (de banen waar je de paarden kan laten draven voor verkoop).. Voor 8 uur ’s morgens is het buiten

Helaas zijn er altijd mensen die de behoeften van hun dieren niet kennen en de huisdieren niet passend bij hun aard houden, ze verwaarlozen de dieren, kwellen hen of laten ze

Another set of responses focused on practical measures: the need to improve data on families and ensure fathers are recorded, always addressing both partners in a couple, being

Het Europees Hof voor de Rech- ten van de Mens in Straatsburg oefent met zijn arresten een gro- te invloed uit op de rechtspraak in de Europese lidstaten.. Een re-

De directeur heeft naast zijn calculatiewerkzaamheden veel meer te doen, tevens moet hij door een langdurige ziekte van een bouwleider de grootste projecten ook nog voor zijn

Bovendien werkt het tevens demotiverend voor de betrokken partijen (medewerkers van Zernike Sales & Marketing, het IZK en de opdrachtgever). Daarnaast kan het zijn dat

The notion of 'conceptual fluency' used here is the one that Kecskes and Papp (2000: 252) propose and define as the extent to which "bilingual speakers are able to understand

Marktonderzoek wordt wel uitgevoerd, maar niet op die manier dat er resultaten uitkomen die voor het PC-cluster en de verschillende afdelingen relevant zijn.. Dit komt duidelijk