• No results found

3.2 Concept beleidsinstrumentie/convenanten

3.4.2 Tussenconclusie deelvragen 4 en 5

Kennis over dierenwelzijn vanuit verschillende perspectieven lijkt van cruciaal belang. Er is sprake van een conflict over wat dierenwelzijn is en hoe het welzijn van dieren verbeterd kan worden. Ook het tempo en gebruik van een diversiteit aan woorden lijken een risico te vormen in de totstandkoming van dierenwelzijnsdefinities. De tussenconclusie over dierenwelzijn wordt beantwoord op basis van de volgende deelvragen:

- Wat betekent dierenwelzijn?

- Welke waarden streven de convenantspartijen na in relatie tot het verbeteren van het dierenwelzijn en welke voorwaarden hanteren zij om het dierenwelzijn te verbeteren? De deelvragen worden beantwoord op basis van de resultaten uit Kwalitan:

#Code Frequentie Fragmenten Inhoudelijke code Concept

48. 7 7 ? - acceptabele omgangsvormen dierenwelzijn 49. 10 10 ? - belang van kwaliteit van leven voor de slacht dierenwelzijn

51. 1 1 ? - dierenwelzijn is cultureel aangeleerd dierenwelzijn 52. 1 1 ? - dierenwelzijn is gelijk aan mensenwelzijn dierenwelzijn 53. 2 2 ? - dierenwelzijn is wat het dier ervaart dierenwelzijn 54. 6 6 ? - dierenwelzijn is wat in de wet staat dierenwelzijn

55. 2 2 ? - geen pijn dierenwelzijn

56. 3 3 ? - intrinsieke waarde (eigen waarde) dierenwelzijn 57. 5 5 ? - kwaliteit van instrumentarium borgen dierenwelzijn 58. 3 3 ? - minimaliseren van stress dierenwelzijn

59. 1 1 ? - plezier in het leven dierenwelzijn

60. 0 0 ? - recht van leven dierenwelzijn

61. 1 1 ? - ruimte geven voor rust dierenwelzijn

62. 15 15 ? - voorkomen van dubbelzinnigheid dierenwelzijn

Tabel 7: Resultaten kwalitatieve analyse uit Kwalitan concept Dierenwelzijn

In totaal zijn 63 fragmenten aan 14 inhoudelijke codes gekoppeld. Het frequentiegemiddelde van iedere inhoudelijke code is 4,5. In tabel 7 zijn de relevante inhoudelijke codes op basis van deze onderbouwing geel gearceerd en vormen de basis voor deze tussenconclusie.

Op basis van deze data kunnen we vaststellen dat dierenwelzijn voornamelijk datgene is wat reeds in wet- en regelgeving is opgenomen. Dat is ook geen vreemde uitkomst, omdat de respondenten immers onderdeel uitmaken van een draagvlakproces over het vraagstuk wat dierenwelzijn is. Belangrijkste uitkomst is echter dat uit de interviews het belang om dubbelzinnigheden te voorkomen sterk aanwezig lijkt te zijn. Temeer, omdat verschillende belangen met elkaar kunnen conflicteren in de doelstelling om dierenwelzijn te verbeteren. Het convenant lijkt een geschikt middel hiervoor te zijn om eenduidigheid te creëren.

De data laat zien dat de volgende nastrevenswaardige waarden als uitgangspunt gehanteerd kunnen worden om het dierenwelzijn te verbeteren:

- Acceptabele omgangsnormen borgen in het proces voorafgaand aan de slacht; - De kwaliteit van het leven van het dier staat dan voorop en niet het menselijk belang; - Instrumenten die pijn en stress verminderen moeten verplicht en niet vrijwillig worden

gesteld om het dier extra bescherming te bieden.

De respondenten laten in het vage wat zij exact hiermee bedoelen, omdat bewust gekozen wordt voor vage woorden in dit debat. Het is aan de wetgever en het maatschappelijke middenveld om een alliantie te vormen. Een netwerk om in gezamenlijkheid de dierenwelzijnsdefinitie te bepalen die de normering bepaalt van deugdelijk dierenwelzijnsbeleid. Ongeacht de verschillen

als het netwerk elkaar niet ondersteunt hierin. Verandering in de dierenwelzijnsdefinitie en uiting in beleid gebeurt op het moment dat het gehele netwerk zich tegen de gebruikelijke stroom durft te verzetten om tot nieuwe inzichten te komen.

3.5 Concept godsdienstvrijheid

Het recht van de godsdienstvrijheid is in Nederland in onze Grondwet, artikel 6, verankerd. Dit recht wordt als volgt tot uitdrukking gebracht29:

“1. Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met

anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.

2. De wet kan ter zake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.”

De grondwet is in 1983 herzien.30 Na deze herziening is het woord levensovertuiging gelijkgesteld aan godsdienst en zodoende toegevoegd aan artikel 6. Mede op advies van het Humanistisch Verbond toen. Hiermee is volgens Oldenhuis et al. (2007, p. 23) gevolg gegeven aan de internationale opvatting dat er geen verschil mag zijn in relatie tussen godsdienst en levensovertuiging. Onderling mag dus niet gediscrimineerd worden en beide zijn gelijk. Daarom dient volgens Oldenhuis et al. (2007, p.44) artikel 6 van de grondwet in samenhang gelezen te worden met artikel 1, namelijk het recht op gelijke behandeling en het discriminatieverbod.31 Zo is namelijk te lezen in verschillende kamerstukken dat het belijden van de godsdienst niet alleen het hebben van een godsdienst is, maar dat in sterke mate geïnstitutionaliseerd gedrag een rol speelt.32 33 De wetgever stelt hier dat de mate van zich hiernaar gedragen ook een rol speelt in het belijden van de godsdienst. Iedere vorm van bijzonder gedrag die herleidbaar is tot uitdrukking van de godsdienst of de levensovertuiging kan redelijkerwijs dus herleid worden naar de godsdienstvrijheid. Hiermee kan eindeloos gedebatteerd worden wat deze vrijheid al dan niet beperkt (Wallet, 2013, p.175; Oldenhuis et al. 2007, p. 67).

29 De Nederlandse Grondwet, Artikel 6, geraadpleegd op 02-5-2019 via URL:

https://www.denederlandsegrondwet.nl/id/vi9hbusd0zy6/artikel_6_vrijheid_van_godsdienst_en

30 Kamerstuk II, vergaderjaar 1975-1976, 13 872, nr. 5-6

31 Zie hier de beschrijving van het artikel, geraadpleegd op 02-5-2019 via URL:

https://www.denederlandsegrondwet.nl/id/vi9zmfllpfyt/artikel_1_gelijke_behandeling_en

32 Kamerstuk II, vergaderjaar 1975-1976, 13 872, nr 1-5, p. 28-32 33 Kamerstuk II, vergaderjaar 1987-1988, 19 427, nr. 135b, p.4

Een treffend voorbeeld wordt door Oldenhuis et al. (2007, p.67) gegeven op het gebied van het niet inenten van kinderen vanwege de godsdienstvrijheid. Is dit een uiting van gedrag en daarmee dus een verworven vrijheid, of is dit gedrag in strijd met wetgeving?34 En hiermee wordt de definitiebepaling van het toepassen van het concept godsdienstvrijheid complexer. Bijsterveld en Vermeulen (2013, p.9-14) bieden echter wel een opsomming hoe deze definitie ingekaderd kan worden:

1. “Het hebben van een bepaalde godsdienstige overtuiging, hetgeen mede omvat het veranderen en het niet hebben van zulk een overtuiging;

2. Het uiten van deze overtuiging in de individuele en collectieve godsverering, de huiselijke en openbare godsdienstoefening;

3. Het uitdragen en overdragen van deze overtuiging (onderwijs, opvoeding, verkondiging);

4. Het oprichten en inrichten van organisaties waarbinnen genoemde manifestaties van die overtuiging kunnen plaatsvinden;

5. Het (anderszins) zich naar die overtuiging gedragen voor zover dat rechtstreeks uitdrukking geeft aan die overtuiging.”

In relatie tot de eerder besproken concepten, zoals dierenwelzijn, is de vraag in hoeverre de overheid zich juridisch kan mengen in het debat over wat verstaan moet worden onder het belijden van een godsdienst of levensovertuiging. Omdat de overheid zich zuiver gezien beperkt kan mengen in debatten over godsdiensten en levensovertuigingen met betrekking tot hun uitingen. Wel is toegestaan dat de overheid zich hierin mengt als uitingen van gedrag in strijd zijn met andere wettelijke kaders. Dan heet het handhaving van bestaande wet- en regelgeving. De overheid dient zich dus in eerste instantie te onthouden van inmenging met betrekking tot de inhoud van religieuze overtuigingen.35 In de literatuur wordt erop gewezen dat altijd verwezen moet worden naar religieuze voorschriften en tradities die evident zijn, en dat daarna degene zich kan beroepen op die vrijheid van godsdienst. Als er op dat moment zichtbare uitingen zijn in strijd met wetgeving, dan kan de overheid ingrijpen vanuit het publiek belang. Als blijkt dat

religieus gedrag niet onwaarschijnlijk is dan moeten die belijdenis en de bijhorende rituelen die zich uiten in gedrag aanvaard worden (Bijsterveld en Vermeulen, 2013, p. 39-41).

3.5.1 Empirische analyse

Het recht op godsdienstvrijheid lijkt niet absoluut te zijn en mag beperkt worden. De Raad van State geeft in haar advies over het verbod op onbedwelmde slacht aan dat over de godsdienstvrijheid gewaakt moet worden, maar tegelijkertijd fundamentele ethische waarden niet met voeten getreden mogen worden door het belijden van een religie (Document 6, p.9).

(…) “Daar waar fundamentele ethische waarden in het geding zijn moet de godsdienst voor de ethiek wijken” (Document 6, p.9)

De raad spreekt over het zoeken naar vernieuwing in godsdienstige en culturele tradities die mogelijkerwijs het welzijn van dieren kunnen tasten. Temeer, omdat de mens zich in de loop der tijd altijd aangepast heeft aan nieuwe normen door nieuwe opvattingen te accepteren. Ook blijkt uit de interviews dat respondenten spreken over een mate van een geaccepteerde tolerantienorm.

“We moeten ook culturele waarden in ogenschouw houden. Hierin is het belangrijk te begrijpen dat een religie ook een moreel kader biedt voor de omgang met anderen. Aangezien de omgang met dieren in de afgelopen 50 jaar ernstig veranderd is, is het belangrijk dat religies hun waarden van compassie en liefde herzien t.a.v. rituelen omtrent slacht, en slachten überhaupt” (Respondent 7, WUR)

“Waar godsdienstvrijheid ten koste van anderen gaat, bijvoorbeeld van het welzijn van dieren, dienen de godsdienstige opvattingen te wijken om de aantasting van het welzijn te voorkomen” (RES 09, Dierenbescherming)

“En als de overheid komt met een maatregel die het onmogelijk maakt om religieus te slachten, dan moet je dat toetsen aan de vraag of religieus slachten een uitvoering is van jouw beleving van de godsdienst en of het binnen de samenleving tot een algeheel verbod mag leiden op grond van proportionaliteit” (RES 01, NIK)

belijden, het beïnvloedt de identiteit van een groep en geeft keuzevrijheid in het geloven. Deze vrijheid vormt in essentie geen spanningsveld, maar de uitingen van specifieke religieuze tradities lijken het debat over het dierenwelzijn te beïnvloeden. De politiek spreekt niet over een verbod op de rituele slacht, maar spreekt over een verbod van onbedwelmd slachten. Het is interessant op te merken dat vervolgens het convenant en het addendum specifiek spreken over het verbeteren van het dierenwelzijn volgens religieuze riten. Daar waar de politiek de tolerantienorm jegens onbedwelmd slachten aan de orde wil stellen, spreken religieuze groepen en de overheid van aantasting van de godsdienstvrijheid. Er lijkt een direct verband te zijn tussen het aanpassen van de wetgeving en het uit kunnen oefenen van een religie, zoals het Jodendom en de Islam.

“Effectief belijden van je religie is toestaan dat dieren onbedwelmd geslacht mogen worden. Andere kant van het spectrum veroorzaakt dat je niet vrij je religie kunt belijden, want het vrij kunnen belijden van je religie staat of valt met een verbod op rituele slacht” (RES 06, professional)

Ook geeft een respondent aan dat binnen de Nederlandse moslimgemeenschap weinig tot geen consensus is of de huidige tolerantienorm die het convenant vertaalt tot beperkingen leidt in het vrij kunnen belijden van de Islam. Uit de inhoudelijke documentanalyse blijkt dat de moslimorganisaties deze interne discussie vermijden door aandacht te vestigen op strenge regulering van de huidige praktijk en toezicht hierop vanuit de overheid. Zij bedoelen hiermee innovatieve handhavingsinstrumenten zoals introductie van cameratoezicht in slachthuizen. Dat zou een feitelijke inzage geven hoe dieren volgens islamitische riten in slachthuizen worden aangesneden (Document 1, p. 1).

Uit de documentanalyse blijkt dat de politiek lokaal een verbod wil instellen door alternatieven aan te reiken voor religieuze groepen. De kernboodschap is dat religieuze groepen uit het buitenland, daar waar geen verbod ingesteld is, vlees kunnen importeren. Op basis van dit alternatief zou in Nederland bedwelmd slachten niet leiden tot beperking van de godsdienstvrijheid. Dit is een vorm van schijnredenering, omdat een Nederlands verbod geen bijdrage levert aan het mondiale dierenwelzijnsprobleem waarbij dieren onbedwelmd geslacht worden (Document 2, p.8). Je verschuift hiermee het probleem naar het buitenland zonder een effectieve bijdrage te leveren aan het verbeteren van het dierenwelzijn. Want de vraag naar vlees dat op een religieuze wijze is geslacht blijft bestaan.

Dat godsdienstvrijheid verband houdt met hoe dierenwelzijn verbeterd kan worden is duidelijk geworden uit het onderzoek naar de toepasbaarheid van het convenant bij Joodse riten (Document 7). Het convenant vertegenwoordigt een breed palet aan normen die het dierenwelzijn trachten te verbeteren. Ondanks dat deze normen eerder tussen 2009 en 2012 getoetst zijn op religieuze riten en hun uitvoerbaarheid, blijkt later door wetenschappelijk onderzoek (Document 7, p.11) in 2015 dat het convenant niet uitvoerbaar is.

De respondenten geven vervolgens ook aan dat politiek en bestuurlijk opportunisme niet tot ineffectieve afspraken moet leiden.

“De verschillende religies hebben uiteenlopende opvattingen over de omgang met dieren en de gevolgen hiervan voor de dieren verschillen. De omgang met dieren moet niet op religieuze (of niet religieuze) opvattingen worden gebaseerd, maar op wetenschappelijk onderbouwde feiten, gericht op het zoveel mogelijk waarborgen van het dierenwelzijn” (RES 09, Dierenbescherming)

Ten slotte blijkt uit de analyse dat onbedwelmd slachten niet beperkt moet worden tot de religieuze groepen en de godsdienstvrijheid. De respondenten verlangen een daadkrachtige en faciliterende positie van de overheid om verkokering tussen de reguliere bedwelmde slacht en onbedwelmde slacht te voorkomen.

“Ik denk dat het optimaal zou zijn dat de geloofsgemeenschappen gefaciliteerd zouden worden, dat die het vertrouwen krijgen dat zij dierenwelzijn voldoende in acht nemen en dat dezelfde regels voor dierenwelzijn gelden binnen de rituele slacht als binnen de reguliere slacht. Dat zou de meest gewenste situatie zijn” (RES 06, professional)

Godsdienstvrijheid moet als groot goed gekoesterd worden om de verschillen tussen dierenwelzijn te blijven duiden, zodat in gezamenlijkheid naar steeds nieuwe oplossingen gezocht kan worden. Het blijft binnen de beperking van dit onderzoek vaag of godsdienstvrijheid al dan niet beperkt wordt met een verbod op onbedwelmde slacht. Wel blijkt uit de analyse dat de overheid middels een convenant kan faciliteren in een transitie die kan leiden tot het verbeteren van het dierenwelzijn.

3.5.2 Tussenconclusie deelvragen 6 en 7

Zoals eerder besproken wordt de onbedwelmde slacht in Nederland geregeld door de Wet dieren. In beginsel hebben we vastgesteld dat onbedwelmde slacht verboden is. Voor de rituele slacht wordt een uitzondering gemaakt op basis van de godsdienstvrijheid waarbij religieuze Joodse en Islamitische groepen volgens die wet toch op een legitieme wijze dieren zonder voorafgaande bedwelming mogen slachten.

Met deze tussenconclusie worden de laatste twee deelvragen beantwoord: - Wat is godsdienstvrijheid?

- In hoeverre heeft het recht op godsdienstvrijheid invloed op het verbeteren van het dierenwelzijn?

De resultaten uit Kwalitan kunnen als volgt worden gepresenteerd:

#Code Frequentie Fragmenten Inhoudelijke code Concept

38. 8 8 * - faciliterende overheid godsdienstvrijheid 39. 3 3 * - geen bemoeienis van de overheid godsdienstvrijheid

40. 7 7 * - geen discriminatie godsdienstvrijheid

41. 2 2 * - gelijkheid tussen religies godsdienstvrijheid 42. 4 4 * - godsdienstvrijheid mag niet leiden onrecht godsdienstvrijheid 43. 3 3 * - hebben van eigen symbolen godsdienstvrijheid 44. 2 2 * - recht op eigen rituelen godsdienstvrijheid

45. 4 4 * - recht van geloven godsdienstvrijheid

46. 0 0 * - vorm van absolutisme godsdienstvrijheid

47. 3 3 * - vrijheid van rituelen godsdienstvrijheid

Tabel 9: Resultaten kwalitatieve analyse uit Kwalitan concept godsdienstvrijheid

In totaal zijn 36 fragmenten aan 9 inhoudelijke codes gekoppeld. Het frequentiegemiddelde van iedere inhoudelijke code is 4. In tabel 9 zijn de relevante inhoudelijke codes op basis van deze onderbouwing geel gearceerd en vormen de basis voor deze tussenconclusie.

De deelvraag over wat godsdienstvrijheid is wordt deels beantwoord in de voorgaande paragraaf op basis van literatuur- en documentreview. Deze deelvraag lijkt moeilijk te beantwoorden op basis van de kwalitatieve data, omdat het concept godsdienstvrijheid een complexe ongrijpbare aanduiding van vrijheidsbeleving is. De respondenten grijpen daarom vaak terug naar hun grondrecht, zoals dat in de grondwet is geborgd.

Het behoud van godsdienstvrijheid vertaalt zich in de volgende uitingen:

Godsdienstvrijheid is het recht van geloven wat niet mag leiden tot onrecht en discriminatie. Op basis van deze data kunnen we ook concluderen dat godsdienstvrijheid niet mag leiden tot onrecht en discriminatie tussen geloven, maar ook niet tussen mens en dier. De overheid lijkt hierin een cruciale rol te kunnen vervullen als faciliterend instituut dat de verbinding kan leggen tussen religie en het verbeteren van het dierenwelzijn.

4 Conclusie

Het vooropzetten van de maatschappelijke meerwaarde om het dierenwelzijn te verbeteren met behoud van de godsdienstvrijheid blijkt geen gemakkelijke opgave in een netwerk van tegengestelde belangen en uitgangspunten. Met dit onderzoek tracht ik bij te dragen aan bestuurskundige kennisvorming waarbij verbinding tussen de wetenschappelijke literatuur over convenanten wordt gelegd alsook met het maatschappelijk debat in de praktijk.

Dit onderzoek geeft aanleiding om onderscheid te maken in botsende ambigue waarden die in beginsel niet verenigbaar lijken te zijn maar wel verenigbaar zijn. Deze waarden die het verbeteren van het dierenwelzijn met behoud van religieuze riten lijken te verdringen komen samen. Ook waarden die op verschillende manieren begrepen kunnen worden zonder er daadwerkelijk adequaat aandacht aan te hebben besteed om iedere vorm van ambiguïteit te voorkomen: Dierenwelzijn, godsdienstvrijheid, democratie en gelijkheid. Om het onderscheid in waarden te kunnen maken moeten we effectieve voorwaarden formuleren en deze in juiste context plaatsen zodat de ambigue botsende waarden verenigd worden. Voorwaarden die effectief het toepassen van beleidsinstrumenten, zoals convenanten moeten bevorderen. Vooral moeten voorwaarden zoveel mogelijk ondubbelzinnig opgenomen worden in convenanten, zodat deze ook bijdragen aan het verbeteren van het dierenwelzijn met behoud van de godsdienstvrijheid.

De probleemstelling luidt als volgt:

Onder welke voorwaarden kan het gebruik van het beleidsinstrument ‘Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten’, met behoud van de godsdienstvrijheid, leiden tot het effectief verbeteren van het dierenwelzijn?

Deze probleemstelling wordt met behulp van de bouwstenen beantwoord die eerder zijn behandeld in de tussenconclusies. Dat leidt tot de volgende eindconclusie.

Convenanten geven de bedoeling aan van een gelijkwaardig samenwerkingsverband wat gestoeld is op resultaatverplichting en geen vrijwillig karakter. Op basis van dit onderzoek vormen 5 effectieve voorwaarden het uitgangspunt om het dierenwelzijn te verbeteren, bezien vanuit een bestuurskundig perspectief. Deze voorwaarden zijn eerder benoemd in de tussenconclusie bij het concept effectiviteit.

in dat specifieke kenmerken worden benoemd die impact hebben op de omgeving, het vormen van betekenis aan symbolen, het duiden van begrippen, het afspreken wie de convenantspartijen zijn, hoe partijen van elkaar afhankelijk zijn en wat zij van elkaar vervolgens kunnen verwachten. Vervolgens isoleren we deze afspraken door ze te verbinden aan een gezamenlijk doel. Op deze manier vorm je een isolement van variabelen die door convenantspartijen in gezamenlijkheid afgesproken zijn waarvan onderling bekend is welke context van toepassing is. Dat bevordert de voorspelbaarheid om later in evaluaties conclusies te trekken over de effectiviteit van het convenant. Op deze manier kunnen botsende waarden alsnog effectief onderling tijdelijk interacteren om doelen te behalen, zoals het verbeteren van het dierenwelzijn met behoud van religieuze riten als uiting van godsdienstvrijheid. En op deze manier verenigen wij botsende waarden die ogenschijnlijk niet te verenigen zijn.

Ook kunnen we concluderen dat het verbeteren van het dierenwelzijn samen met het borgen van de godsdienstvrijheid een verplicht huwelijk vormt. Een huwelijk gebaseerd op huwelijkse voorwaarden die de tolerantienorm bepalen in hoeverre de religieuze en culturele traditie fundamentele ethische grenzen kunnen verleggen. Dat vraagt om een sterke en responsieve overheid die wederom hierin faciliterend optreedt. Het blijft daarom volgens dit onderzoek enorm van belang dat de communicerende vaten, zoals het parlementaire stelsel, de deelbelangen en toegang tot gelijkwaardige kennis onderling blijven interacteren zonder elkaar te negeren.

5 Discussie

Dit onderzoek laat de effecten van een complexe netwerkbenadering onderbelicht. De complexe omgevingsfactoren bij de stakeholders met ieder hun eigen belang te midden van een groot aantal tegenstellingen maakt het belangrijk dat we het netwerk denken niet kunnen negeren. Dit onderzoek laat onderbelicht welke effecten aanwezig zijn binnen netwerken die van invloed zijn op het verbeteren van maatschappelijke problemen.

Naar mijn mening had een netwerkmodel als extra concept tot een kwalitatief beter resultaat kunnen leiden. Dat blijkt ook later tijdens de analysefase dat vele respondenten laveren tussen eigen privaat belang en publiek belang. Op basis hiervan kan gesteld worden dat bij een