• No results found

Een praktijkgericht onderzoek naar de wijze waarop BOKSI haar evenementen kan laten aansluiten bij de specifieke behoeften van kinderen met een autismespectrumstoornis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een praktijkgericht onderzoek naar de wijze waarop BOKSI haar evenementen kan laten aansluiten bij de specifieke behoeften van kinderen met een autismespectrumstoornis"

Copied!
87
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afstudeerwerkstuk

Een praktijkgericht onderzoek naar de wijze waarop BOKSI haar

evenementen kan laten aansluiten bij de specifieke behoeften

van kinderen met een autismespectrumstoornis

Naam: Bobbi Koller

Studentnummer: 500633861

Datum: 29 mei 2015

Naam school: Hogeschool van Amsterdam

Domein Onderwijs en Opvoeding

Pedagogiek Algemene Beroepen Variant [ABV]

Naam instelling: BOKSI

Naam opdrachtgever: Lianne van Reeuwijk

Begeleidend docent: Bianca van Veen

Eerste beoordelaar: Martijn Dozy

Tweede beoordelaar: Nicole van Dijk

(2)

“De werkelijkheid van iemand anders is niet gelegen in wat hij je onthult, maar in wat hij je niet kan onthullen.

Als je hem dus wilt begrijpen, luister dan niet naar wat hij zegt,

maar veel meer naar wat hij niet zegt” (Gibran, 2012, p. 2).

(3)

Samenvatting

BOKSI biedt sinds 2014 individuele begeleiding aan kinderen die gebaat zijn bij extra

aandacht. De eigenaresse van BOKSI is van mening dat er te weinig vrijetijdsbesteding wordt aangeboden voor kinderen met een autismespectrumstoornis [ASS]. Hierdoor ontstond haar wens om, naast individuele begeleiding, ook evenementen te willen organiseren voor deze specifieke doelgroep. Evenementen zijn openbare gebeurtenissen, waarbij van te voren niet precies duidelijk is hoe ze zullen verlopen. Deze nieuwe, onbekende gebeurtenissen kunnen in strijd zijn met de kenmerken, behoeften en mogelijkheden van deze kinderen. Zo is uit

onderzoek bijvoorbeeld gebleken dat mensen met een ASS weerstand vertonen tegen nieuwe, onbekende situaties (Delfos & Gottmer, 2006). BOKSI wil de evenementen graag aan laten sluiten bij de specifieke behoeften van deze doelgroep. De hoofdvraag van het voorliggende onderzoek is dan ook ‘Op welke wijze kan BOKSI haar evenementen laten aansluiten bij de specifieke behoeften van kinderen met een autismespectrumstoornis, in de leeftijd van tien tot vijftien jaar?’ Deze onderzoeksvraag is beantwoord door middel van beschrijvend onderzoek. Er is zowel gebruik gemaakt van kwantitatieve als kwalitatieve dataverzamelingstechnieken, waardoor er sprake is van ‘Mixed Methods Research’ (Baarda, 2009). De data zijn verzameld zes half-gestructureerde interviews en veertien gestructureerde vragenlijsten. De selectieve, convenience steekproef bestond uit eenentwintig respondenten, gevormd door veertien kinderen met een ASS, vier ouders, twee professionals en de eigenaresse van BOKSI.

Uit het voorliggende onderzoek is gebleken dat kinderen met een ASS opvallend veel behoefte hebben aan autonomie, veiligheid en zekerheid. Ook hebben zij vrij veel behoefte aan relaties en sociale interacties. Daarnaast werd hun voorkeur voor orde, rust, herhaling, voorspelbaarheid, duidelijkheid en zo min mogelijk zintuigelijke prikkels bevestigd (Betts & Patrick, 2008; Didden & Huskens, 2008; Rigter, 2008; Velde, 2005). Hier kan BOKSI haar evenementen bij laten aansluiten door heel helder de hoe-, wat-, wie-, wanneer- en waar-vragen te beantwoorden en vorm te geven. Voorspelbaarheid en orde kunnen worden bereikt door middel van schema’s, pictogrammen en een overzichtelijke indeling van de ruimte. Rust en weinig sensorische prikkels hangen nauw samen met het werken in kleine groepen, waarbij tevens veel mogelijkheid is tot sociale interactie en activiteiten die aansluiten bij de interesses. Meer specifieke mogelijkheden en aanbevelingen voor het vormgeven van een evenement dat aansluit bij de doelgroep zullen worden opgenomen in een projectplan voor BOKSI.

(4)

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 3 1. Inleiding... 6 1.1. Aanleiding ... 6 1.2. De opdrachtgever ... 7 1.3 Probleemanalyse ... 8

1.4 Probleemdefinitie en pedagogische relevantie ... 9

1.5 Doelstelling ... 10 1.5.1 Interventiecyclus ... 10 1.5.2 Onderzoeksfunctie ... 11 1.6 Vraagstelling ... 11 1.6.1 Hoofdvraag ... 11 1.6.2 Deelvragen literatuuronderzoek ... 11 1.6.3 Deelvragen veldonderzoek ... 12 2. Literatuuronderzoek ... 13 2.2 Deelvraag 2 ... 17 2.3 Deelvraag 3 ... 20 2.4 Deelvraag 4 ... 21

2.5 Implicaties voor het veldonderzoek ... 23

3. Methode van onderzoek ... 25

3.2 Populatie ... 25 3.3 Steekproef ... 25 3.5 Procedure ... 28 3.5.1 Dataverzameling ... 28 3.5.2 Data-analyse ... 29 4. Resultaten ... 31 4

(5)

4.1 Deelvraag 1 ... 31 4.2 Deelvraag 2 ... 32 4.3 Deelvraag 3 ... 35 4.4 Deelvraag 4 ... 38 5. Conclusie ... 40 5.1 Veldvragen... 40 5.2 Hoofdvraag ... 43 6. Discussie ... 46 7. Literatuurlijst ... 48 8. Bijlagen ... 51 1. Operationalisatietabellen ... 51 2. Uitnodiging respondenten ... 54 3. Topiclijsten ... 55

4. Gestructureerde enquête voor kinderen met een ASS ... 56

5. Uitwerking en open coderen interview 1 ... 57

6. Codeboom interviews opvoeders ... 69

7. Codeboom interview eigenaresse BOKSI ... 77

8. Output SPSS enquête ... 79

9. Contract met de opdrachtgever ... 85

(6)

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

Begeleiding Ondersteuning Kinderen Sport Individueel [BOKSI] biedt sinds 2014 individuele begeleiding aan kinderen en jongeren in de leeftijd van vijf tot achttien jaar die baat hebben bij extra aandacht. Hierbij gaat het vooral om kinderen en jongeren die erg onzeker zijn, een aandachtstekort-hyperactiviteitstoornis [ADHD] of een autismespectrumstoornis [ASS] hebben (Reeuwijk, 2015). Van Reeuwijk, de eigenaresse van BOKSI, gaf aan graag evenementen te willen gaan organiseren voor kinderen met een ASS. Op dit moment is BOKSI kookevenementen aan het ontwikkelen voor kinderen met een ASS en zij wil dit aanbod graag uitbreiden, bijvoorbeeld door middel van sportevenementen of een feest voor kinderen met een ASS. Volgens Van Reeuwijk is er momenteel weinig tot geen aanbod in Nederland voor kinderen met een ASS.

BOKSI wil bij het afstemmen van haar evenementen rekening houden met de behoeften en mogelijkheden van kinderen met een ASS. De evenementen die BOKSI wil organiseren zijn uiteenlopend wat betreft thema’s of activiteiten en duren een aantal uren. De locatie waar het evenement plaatsvindt is verschillend. Het doel van de evenementen is dat de kinderen zich vermaken en kunnen ontspannen. De evenementen zijn toegankelijk voor een vooraf bepaalde doelgroep, die vervolgens vrij is om deel te nemen aan het evenement (Reeuwijk, 2015).

Dit onderzoek richt zich op kinderen met een ASS in de leeftijd van tien tot vijftien jaar. Deze groep vormt zowel de specifieke doelgroep van BOKSI, als de

onderzoekspopulatie van het voorliggende onderzoek. Het is voorafgaand aan een

georganiseerd evenement onduidelijk welke kinderen er precies zullen deelnemen. Aangezien BOKSI alleen ondersteuning aanbiedt voor jongeren met lichte problematiek, wordt er

uitgegaan van kinderen met een ASS, in de leeftijd van tien tot vijftien jaar, die thuiswonend zijn en zich kunnen uiten door middel van spraak. Deze kinderen zouden geclassificeerd kunnen worden in niveau één van de mate van de ernst, waarbij desalniettemin ondersteuning is vereist (American Psychiatric Association, 2014).

(7)

1.2. De opdrachtgever

Dit onderzoek wordt verricht in opdracht van Van Reeuwijk, als eigenaresse van BOKSI. Deze instelling is gesitueerd in IJmuiden, maar de individuele begeleiding wordt bij de kinderen thuis of op een andere (sport)locatie geboden. De specifieke individuele begeleiding kan bestaan uit huiswerkbegeleiding, een sportpakket en/of een oppasdienst op maat. BOKSI biedt alleen ondersteuning aan kinderen en jongeren met lichte problematiek. Er wordt geen medische hulp aangeboden (Reeuwijk, 2015).

BOKSI is een eenmanszaak die wordt gedreven door Van Reeuwijk. Er wordt gewerkt met opdrachtgevers en begeleiders. Opdrachtgevers zijn opvoeders die, door middel van een tien-urenkaart, specifieke individuele begeleiding boeken voor hun kind. De begeleiders worden door BOKSI aangesteld om een kind individueel te begeleiden binnen het door de opvoeders gekozen pakket. Alle begeleiders volgen een opleiding of zijn afgestudeerd aan een pedagogisch gerelateerde hbo-studie zoals Pedagogiek, Psychologie of de Academie voor Lichamelijke Opvoeding. Zij beschikken over kennis van de mogelijke (gedrags-)stoornis, beperkingen en de ontwikkeling van de cliënt.

BOKSI kan worden getypeerd als een professionele organisatie, waarbij het uitvoerende personeel een belangrijke rol speelt. Gezien de geringe omvang en het professionele karakter van de organisatie zal standaardisatie van kennis en vaardigheden ingezet worden als belangrijkste coördinatiemechanisme (Mintzberg, 2008). De begeleiders in de uitvoerende kern zullen dankzij hun vooropleiding en ontwikkelde kennis, houding en

vaardigheden hun handelingen op een vergelijkbare manier uitvoeren. Onderlinge afstemming is hierbij heel belangrijk. De eindverantwoordelijke van de organisatie, de strategische top, wordt gevormd door Van Reeuwijk (Mintzberg, 2008). Daarnaast is zij werkzaam in het

middenkader, als leidinggevende tussen top en uitvoering en in de uitvoerende kern als sportbegeleidster. De voorbereidende staf en het middenkader zijn weinig ontwikkeld, vanwege het feit dat BOKSI een kleine organisatie is waarbij de begeleiders niet constant gecoördineerd hoeven te worden (Mintzberg, 2008). Er wordt dan ook weinig gebruik gemaakt van ontwerpers, planners en trainers. De ondersteunende staf wordt opnieuw gevormd door de eigenaresse zelf, in samenwerking met Trendtent Media voor het vormgeven van de website en de makers van de Bitcare applicatie (Reeuwijk, 2015). Door middel van deze applicatie worden de

opdrachtgevers in staat gesteld om de begeleiding van hun kind te volgen, te chatten met de begeleider en een agenda bij te houden.

(8)

Naast de organisatiestructuur kan de organisatie ook getypeerd worden door middel van een organisatiecultuur. Keuning (2007) definieert deze als: “de gemeenschappelijke

verstandhouding van de leden van een organisatie omtrent het van elkaar te verwachten (werk)gedrag” (p. 128). Quinn onderscheidt vier cultuurtypes, waarvan BOKSI de meeste overeenkomsten vertoont met de adhocratiecultuur (Quinn & Cameron, 2011). BOKSI is een nieuwe organisatie waar veel ruimte is voor groei en het aanboren van nieuwe bronnen. De nadruk ligt op experimenten en innovaties. Er is sprake van een ondernemende, flexibele werkomgeving, die extern georiënteerd is in het aanbieden van haar diensten en evenementen (Quinn & Cameron, 2011). Deze elementen van de organisatiecultuur en –structuur hebben invloed op de onderzoeker. Door het kleine en informele karakter van de instelling, staat de onderzoeker dichtbij de opdrachtgever en is onderlinge afstemming vanzelfsprekend.

Daarentegen maakt het feit dat de organisatie startende is en nog weinig diensten verleend aan kinderen met een ASS, het moeilijker om geschikte respondenten te vinden om te benaderen voor het veldonderzoek.

1.3 Probleemanalyse

De eigenaresse van BOKSI heeft geconstateerd dat er door BOKSI te weinig

vrijetijdsbesteding wordt aangeboden voor kinderen met een ASS. Dit hangt mogelijk samen met een aantal kenmerken van mensen met een ASS. Zo is uit onderzoek gebleken dat mensen met een ASS weerstand vertonen tegen nieuwe, onbekende situaties (Delfos & Gottmer, 2006). Daarnaast wijken de interesses van kinderen met een ASS vaak af van die van anderen (Delfos & Groot, 2012). Bovendien hebben mensen met een ASS moeite hun gedrag te reguleren (Delfos & Gottmer, 2006). Evenementen zijn openbare gebeurtenissen, waarbij van te voren niet precies duidelijk is hoe groot het publiek is en hoe het evenement verloopt. Deze nieuwe, onbekende gebeurtenissen kunnen in strijd zijn met de kenmerken, behoeften en mogelijkheden van kinderen met een ASS.

Er is hierbij sprake van een kans om dit aanbod te gaan uitbreiden en aan te laten sluiten bij de specifieke behoeften van deze kinderen. De eigenaresse is van mening dat er ook voor deze kinderen activiteiten of evenementen moeten zijn, waarin zij zich kunnen vermaken en ontspannen. BOKSI wil het aanbod voor kinderen met een ASS graag vergroten door BOKSI Events te organiseren. Het is hierbij van groot belang dat de evenementen aansluiten bij de specifieke behoeften van kinderen met een ASS (Stevens, Beekers, Evers,

(9)

Wentzel, & Werkhoven, 2004; Zimbardo, Johnson, & McCann, 2009). De specifieke behoeften worden in het voorliggende onderzoek gedefinieerd als benodigdheden en/of wensen die afwijken van de landelijke standaard.

Het ontbreken van een geschikt aanbod in de vrijetijdsbesteding voor kinderen met een ASS, kan worden gezien als een maatschappelijk en pedagogisch probleem, omdat spelen voor kinderen een hele belangrijke manier van leren en ontwikkelen is (Delfos & Groot, 2012). Kinderen maken kennis met basale begrippen waarmee zij door middel van spel en sociale interactie kunnen oefenen. Naast het ontwikkelen van basale begrippen en de motoriek blijkt dat spel een belangrijke sociale functie heeft (Delfos & Groot, 2012). Wanneer spel aansluit bij het niveau en dynamiek van het kind zorgt dit voor grote basale ontwikkelingen.

Als onderzoeker is het mogelijk om door middel van een empirisch onderzoek kennis te vergaren over de specifieke behoeften van kinderen met een ASS, om zo deze kans te kunnen benutten en de BOKSI Events in de toekomst te kunnen laten aansluiten bij deze behoeften.

1.4 Probleemdefinitie en pedagogische relevantie

Vanuit de aanleiding en probleemanalyse is er een definitieve probleemdefinitie ontstaan. Er blijkt onvoldoende aanbod te zijn voor deze specifieke kinderen, terwijl vrijetijdsbesteding in de vorm van bijvoorbeeld spel essentieel is voor de (sociale) ontwikkeling van kinderen. Zo stellen Williams en Wright (2005) dat de kinderlijke ontwikkeling deels wordt gestuurd via spelen. De leerervaringen doen zich voor door het voorstellingsvermogen en de verbeelding van een kind. Nu is het zo dat juist bij kinderen met een ASS het symbolische spel en de verbeelding onderontwikkeld of zelfs afwezig zijn (Williams & Wright, 2005).

Een mogelijk gevolg hiervan is dat het niveau van spel stagneert, waardoor ook de ontwikkeling niet optimaal verloopt. Hieruit blijkt dat spel van kinderen met een ASS specifieke aandacht behoeft en het vanuit pedagogisch oogpunt zeer relevant is dat BOKSI evenementen wil organiseren die aansluiten bij de behoeften van deze kinderen.

Een achterliggend doel van de evenementen blijkt zich op de sociale interactie en sociale ontwikkeling van kinderen met een ASS te richten. Zo sprak de eigenaresse uit te willen voorkomen dat kinderen met een ASS tijdens de puberteit en adolescentie in een sociaal isolement terechtkomen. Uit de literatuur blijkt dat dit een reële zorg en actueel, pedagogisch probleem is. Zo verklaart Delfos (2011) dat kinderen met een ASS vaak niet

(10)

beschikken over de kennis en vaardigheden om alle verschillen in omgang met elkaar aan te kunnen. Dit kan tot gevolg hebben dat zij geïsoleerd raken en te maken hebben met afwijzing (Delfos, 2011). BOKSI wil dit voorkomen door kinderen met een ASS samen te brengen en sociale interacties tijdens de evenementen te stimuleren, met sociale contacten en plezier tot gevolg. Op deze wijze kan de ontwikkeling van de kinderen worden gestimuleerd en een pedagogisch klimaat worden vormgegeven die hierbij aansluit.

Kinderen met een ASS behoren tot de specifieke doelgroep van BOKSI, waardoor de instelling haar evenementen graag wil afstemmen op de behoeften en mogelijkheden van kinderen met ASS. Door middel van het voorliggende onderzoek zal informatie worden vergaard over deze specifieke behoeften, voorkeuren en mogelijkheden. Van Reeuwijk lijkt al over de nodigde kennis en ervaring met deze kinderen te beschikken. Zo is zij op de hoogte dat er kinderen met een ASS zijn die niet tegen onverwachte of ongestructureerde situaties kunnen (Delfos & Groot, 2012). Hierdoor verwacht zij dat groepsevenementen niet geschikt zijn voor deze doelgroep. Zij vraagt zich echter af of kinderen met een ASS wel kunnen omgaan met een evenement, als de groep deelnemers uitsluitend uit kinderen met een ASS bestaat. Deze vermoedens en vragen zullen worden opgenomen in het veldonderzoek. 1.5 Doelstelling

Het doel van dit empirische onderzoek is om kennis uit de literatuur en de praktijk te vergaren over de behoeften, interesses en mogelijkheden van kinderen met ASS. Op deze wijze zou dit onderzoek kunnen bijdragen aan het creëren van kansen voor BOKSI om evenementen te organiseren die aansluiten bij de specifieke doelgroep. Hiervoor is kennis nodig over de behoeften, mogelijkheden en interesses van de kinderen met ASS en hun ouders. Daarnaast is het van belang om te weten wat er binnen de mogelijkheden ligt voor BOKSI bij het

organiseren van evenementen. Na de verworven inzichten zal er een verstaalslag worden gemaakt naar de praktijk, om invulling te geven aan de kans. Hierbij valt te denken aan een beroepsproduct in de vorm van een projectplan, waarin de eerste productie-informatie op inhoudelijk, technisch en organisatorisch vlak wordt opgenomen.

1.5.1 Interventiecyclus

Het onderzoek vindt plaats binnen de interventiecyclus (Verschuren, 2011). Er is hierbij sprake van een kans voor de opdrachtgever, waar eerst de nodige kennis voor vergaard moet worden. Dit onderzoek bevindt zich daarom in de eerste fase van de interventiecyclus,

(11)

namelijk de probleemanalyse (Verschuren, 2011). Eerst wordt de achtergrond en mogelijke oorzaken van het probleem onderzocht om vervolgens invulling te kunnen geven aan een kans voor BOKSI. Er wordt door middel van een beroepsproduct een bijdrage geleverd aan het afstemmen van de mogelijkheden van BOKSI, bij het organiseren van een evenement, op de behoeften van kinderen met een ASS.

1.5.2 Onderzoeksfunctie

In dit onderzoek is er sprake beschrijvende onderzoeksfunctie. De onderzoeker beschrijft de ASS, de behoeften van kinderen met een ASS en de mogelijkheden van BOKSI om zo de kans te kunnen benutten. Het antwoord op de onderzoeksvraag bestaat uit een beschrijving van de mogelijkheden waarbij BOKSI, bij de organisatie van evenementen, kan aansluiten bij de behoeften van kinderen met een ASS. Om de onderzoeksvraag en –functie te kunnen beantwoorden zijn er beschrijvende deelvragen opgesteld (Baarda, 2009).

1.6 Vraagstelling 1.6.1 Hoofdvraag

Op welke wijze kan BOKSI haar evenementen laten aansluiten bij de specifieke behoeften van kinderen met een autismespectrumstoornis in de leeftijd van tien tot vijftien jaar? Om onderzoek te kunnen doen naar de behoeften van kinderen met een ASS is het allereerst van belang om kennis uit vak- en wetenschappelijke literatuur te vergaren, zodat dit

vervolgens in verband gebracht kan worden met praktische kennis van ervaringsdeskundigen. Om een volledig beeld te schetsen van de behoeften en mogelijkheden van kinderen met een ASS zijn er vier deelvragen voor literatuuronderzoek opgesteld.

1.6.2 Deelvragen literatuuronderzoek

1. Wat is er bekend over kinderen met een ASS?

2. Welke ontwikkelingstaken staan centraal voor kinderen met een ASS, in de leeftijd van tien tot vijftien jaar?

3. Welke voorkeuren op het gebied van sport en spel hebben kinderen met een ASS, in de leeftijd van tien tot vijftien jaar?

4. Welk pedagogisch klimaat biedt ontwikkelingskansen voor kinderen met een ASS?

(12)

1.6.3 Deelvragen veldonderzoek

1. Waar gaat de voorkeur van kinderen met een ASS, in de leeftijd van tien tot vijftien jaar, naar uit bij de invulling van hun vrije tijd?

2. Welke specifieke psychologische en basisbehoeften hebben kinderen met een ASS, in de leeftijd van tien tot vijftien jaar?

3. Wat is de mening van ouders en leerkrachten van kinderen met een ASS over het organiseren van een evenement voor kinderen met een ASS als specifieke doelgroep? 4. Wat valt binnen de mogelijkheden van BOKSI, bij het vormgeven van evenementen voor kinderen met een ASS?

(13)

2. Literatuuronderzoek

2.1 Deelvraag 1

Wat is er bekend over kinderen met een ASS?

Autisme, daar heeft iedereen wel eens van gehoord. Autistisch gedrag bestaat

waarschijnlijk al eeuwen, maar in 1943 werd er voor het eerst een naam aan gegeven (Velde, 2005). Tegenwoordig wordt er gesproken over een autismespectrumstoornis [ASS]. Er wordt sinds 2014 binnen het autismespectrum geen onderscheid meer gemaakt tussen verschillende stoornissen. Kinderen waarbij eerder bijvoorbeeld de classificatie stoornis van Asperger is toegekend, zullen nu de classificatie ASS krijgen (American Psychiatric Association, 2014). Er wordt gesproken van een spectrum omdat de kenmerken en ernst van de stoornis bij ieder kind variëren, mede door het verschil in ontwikkelingsniveau en leeftijd (American

Psychiatric Association, 2014).

Kenmerken en symptomen

ASS is een complexe, pervasieve ontwikkelingsstoornis die doordringt in veel verschillende ontwikkelingsgebieden (Swaab, Bouma, Hendriksen, & König, 2011). Deze

ontwikkelingsstoornis is chronisch en kan al in de eerste drie levensjaren worden herkend en vroeg worden gediagnosticeerd (Williams & Wright, 2005).

De hoofdkenmerken van deze stoornis zijn aanhoudende problemen met de sociale interactie, problemen met communicatie en beperkte, repetitieve handelingen en interesses (American Psychiatric Association, 2014; Rigter, 2008; Swaab, Bouma, Hendriksen, & König, 2011). Hoe de hoofdkenmerken zich uiten is per kind verschillend. De problemen in de sociale interactie zijn bijvoorbeeld te herkennen aan gebrekkige non-verbale

communicatie, als oogcontact of gezichtsuitdrukkingen en de beperkte interesse in leeftijdsgenoten en het willen delen of spelen met hen (Delfos & Gottmer, 2006). De problemen met communicatie zijn het gevolg van tekorten in de verbale en non-verbale communicatie. Zo hebben kinderen met een ASS vaak de neiging tot napraten, herhalingen en het verwarren van persoonlijk voornaamwoorden. De repetitieve handelingen kunnen bestaan uit stereotiepe motorische activiteiten, dwangmatig vasthouden aan routines en patronen, extreme interesse voor een beperkt aantal onderwerpen of voorwerpen en over- of ongevoelig zijn voor zintuigelijke waarnemingen (American Psychiatric Association, 2014; Delfos &

(14)

Gottmer, 2006). Deze beperkingen worden vergeleken met het ontwikkelingsniveau en de te verwachten moeilijkheden, om zo te kunnen vaststellen of er sprake is van een stoornis die het dagelijks functioneren verstoord (American Psychiatric Association, 2014). De ernst van de stoornis is dan ook afhankelijk van de beperkingen in de sociale communicatie en beperkte, repetitieve gedragspatronen.

Bij nagenoeg alle kinderen met een ASS is de taalontwikkeling vertraagd, waardoor zij relatief laat, of niet, tot spreken komen. Daarnaast hebben drie van de vijf kinderen met een ASS een IQ lager dan 70, wat duidt op een verstandelijke beperking (Swaab, Bouma, Hendriksen, & König, 2011). Alexander en Leather (2013) voegen hier, de volgens hen onderbelichte, problemen met de motoriek aan toe. Zo blijken veel kinderen met ASS motorische vaardigheden te kort te komen en een lager niveau van lichamelijke fitheid te hebben dan kinderen zonder ASS. De motoriek blijkt niet soepel te verlopen en deze kinderen hebben vaak moeite met (oog-hand)coördinatie (Alexander & Leather, 2013; Delfos & Gottmer, 2006; Rigter, 2008).

De symptomen die bij kinderen vaak het eerste opvallen zijn de achterstand in de taalontwikkeling, weinig belangstelling voor sociale interacties en apart speelgedrag, zoals het meenemen of verzamelen van speelgoed, maar hier vervolgens niet mee spelen (American Psychiatric Association, 2014). Een ASS beperkt of verstoort de communicatie, sociale interactie, het voorstellingsvermogen en het gedrag van kinderen in het dagelijks leven (Williams & Wright, 2005). Zo zijn kinderen met een ASS bijvoorbeeld niet of nauwelijks in staat om sociale regels en de gedachten, gevoelens en gelaatsuitdrukkingen van anderen te begrijpen (Delft, 2011). Door het gebrek aan deze vermogens worden bij kinderen de

leerprocessen die betrekking hebben op sociale interacties en de omgang met leeftijdsgenoten belemmerd (American Psychiatric Association, 2014).

Verklaringsmodellen

Deze gevolgen kunnen worden verklaard vanuit de zwakke ‘theory of mind’ van kinderen met een ASS. Het beeld dat mensen vormen over hun eigen gedachten en gevoelens en die van anderen is bij kinderen met een ASS niet goed ontwikkeld (Delfos & Gottmer, 2006). Dit is één van de drie cognitieve verklaringsmodellen voor het gedrag dat hoort bij een ASS.

Een andere verklaring is de centrale-coherentietheorie, die stelt dat kinderen met een ASS moeite hebben met waarnemen van gehelen en te veel gericht zijn op details (Swaab,

(15)

Bouma, Hendriksen, & König, 2011). Zo hebben kinderen met een ASS veel moeite bij het samenvoegen van informatie om zo de essentie te kunnen begrijpen en te weten wat er gebeurt of verwacht wordt (Williams & Wright, 2005).

Een derde verklaring is de executieve-functietheorie die stelt dat kinderen met een ASS moeite hebben met executieve functies. Hierbij gaat het om het werkgeheugen, aandacht, inhibitie, plannen en flexibiliteit (Swaab, Bouma, Hendriksen, & König, 2011). In recent onderzoek wordt deze verklaring ondersteund, door de positieve samenhang die er ontdekt is tussen de stoornis in de executieve functies en het beperkte, repetitieve gedrag van mensen met een ASS (Cervantes & Matson, 2015).

De drie heersende cognitieve verklaringsmodellen beslaan ieder een deel van de kenmerken en autistische gedragingen, maar geen van alle is dekkend voor het gehele scala aan gedragingen (Happé, Ronald, & Plomin, 2006).

Delfos (2002) tracht met haar theorie van het socioschema als verklaringsmodel, alle facetten van een ASS, de bestaande theorieën en wetenschappelijke onderzoeken samen te voegen. Zij brengt een verhoogde testosterontoevoer naar de foetus in de baarmoeder in verband met de ontwikkeling van een ASS. Daarnaast berust haar theorie op de

hersenontwikkeling van de verschillende seksen. Bij mensen met een ASS blijkt, door de invloed van testosteron, de rechterhersenhelft sterker ontwikkeld te zijn dan de linker. Dit maakt dat zij beter zijn in abstractie en creativiteit dan taligheid en het bewustzijn van gedachten en gevoelens (Delfos & Gottmer, 2006). Het ik-besef van kinderen met een ASS wordt door Delfos (2002) verklaard vanuit de fysieke, biologische zin en vanuit de

psychologische zin. Het besef van zichzelf, de anderen om hen heen, de tijd en ruimte blijken onderontwikkeld of soms zelfs afwezig bij kinderen met een ASS. De beperkte gerichtheid op anderen is hier een duidelijk gevolg van en tevens de kern van de theorie van het

socioschema.

Oorzaken

Een ASS is een ontwikkelingsstoornis waarbij erfelijkheid de belangrijkste oorzaak is. Naar aanleiding van verschillend tweelingonderzoek wordt verondersteld dat voor een ASS de mate van erfelijkheid kan oplopen tot 90% (American Psychiatric Association, 2014). Hieraan kan worden toegevoegd dat er sprake is van een polygenetische overerving, waarbij tien tot honderd verschillende genen betrokken zijn en stuk voor stuk een kleine bijdrage leveren aan

(16)

het ontstaan van een ASS. Ieder gen speelt een andere rol bij het ontstaan van een ASS en geen van deze genen op zich veroorzaakt een ASS. Er is sprake van een complex samenspel tussen genen, waarbij mannen viermaal zo veel kans hebben op een ASS dan vrouwen (Swaab, Bouma, Hendriksen, & König, 2011). Naast de erfelijkheid bestaan er ook andere factoren die de kans op een ASS vergroten. Zo blijken een hoge leeftijd van de ouders, complicaties of infecties tijdens de zwangerschap en een laag geboortegewicht van het kind risicofactoren te zijn voor het ontstaan van een ASS. Ouderkenmerken als het

opleidingsniveau, sociaaleconomische status of opvoedingsvaardigheden blijken daarentegen geen rol te spelen bij het ontstaan van een ASS (Rigter, 2008). Hierover werd vroeger heel anders gedacht. Zo werden ouders van 1960 tot 1970 als schuldigen aangewezen wanneer het ging om het autistische gedrag van hun kind (Velde, 2005).

Naast vele beperkingen zorgt een ASS ook voor talenten en positieve eigenschappen. Dankzij de andere methodes die deze kinderen gebruiken om kennis te onthouden hebben zij vaak een uitzonderlijk goed geheugen. Ze zijn perfectionistisch en beschikken over

analytische denkvermogens (Velde, 2005). Daarnaast zijn de onschuldig, eerlijk en betrouwbaar. Door hun speciale manier van denken zullen ze niet liegen, manipuleren of bedriegen. Rigter (2008) stelde dat er weinig ruimte is voor fantasie en creativiteit. Delfos (2002) ontkracht dit door de sterkere ontwikkeling van de rechterhersenhelft ten opzichte van de linker en stelt dat er veel ruimte is voor creativiteit en abstractie.

De laatste jaren is, mede door de groei aan kennis, het aantal diagnoses van een ASS vrij sterk toegenomen. In 2003 kregen ongeveer 80 per 10.000 (0.8%) mensen deze

classificatie, inmiddels heeft 1% van de totale bevolking een ASS (American Psychiatric Association, 2014; Fombonne, 2003). Tot op heden is er nog altijd geen onderzoeksmethode waarmee een ASS kan worden vastgesteld (Velde, 2005). Door middel van verslagen en vragenlijsten over gedragspatronen, ingevuld door de ouders, kunnen vermoedens van een ASS worden bevestigd.

(17)

2.2 Deelvraag 2

Welke ontwikkelingstaken staan centraal voor kinderen met een ASS, in de leeftijd van tien tot vijftien jaar?

Voor kinderen staan er in de leeftijd van tien tot vijftien jaar drie grote

ontwikkelingstaken centraal. Tussen het tiende en twaalfde levensjaar is zelfwaardering (1) een kernbegrip. Dit is met name belangrijk binnen vriendschappen met leeftijdsgenoten. Daarnaast wordt het sociaal-rationeel perspectief ontwikkeld. Individueel belang maakt plaats door gedeelde gevoelens en belangen (Boom, 1999).

De ontwikkeling van kinderen met een ASS verloopt langzamer dan die van andere kinderen. Zo zijn zij in de kindertijd nog bezig met de hechting aan hun opvoeders en leren de

aanwezigheid van anderen beter te begrijpen. Het sociale leven en het spelen met vriendjes lukt nog niet altijd. Te hoge eisen en verwachtingen van de omgeving kunnen hierbij voor angst en spanning zorgen (Delfos & Gottmer, 2006).

Vanaf ongeveer het twaalfde jaar starten de biologische ontwikkelingen. De puberteit (2) begint, waarin voor de meeste kinderen sociale relaties met vrienden steeds belangrijker worden. Men is in staat zelfstandig te functioneren en is hierbij minder afhankelijk van volwassenen. Als een kind veertien is, ontwikkelen zich sociaal-cognitieve processen die leiden tot zelfevaluatie (3). Deze sociaal-cognitieve processen bestaan bij kinderen zonder een ASS uit het bewustzijn van de invloed die zij hebben hun eigen gedrag en gedachten. Er ontstaat als het ware een abstract zelfbeeld en –begrip (Boom, 1999). De feedback van vrienden is hierop van grote invloed. Tijdens de puberteit spelen leeftijdsgenoten voor kinderen met een ASS echter meestal geen grote rol. Bovendien heeft zich door eerdere negatieve ervaringen mogelijk een angst voor andere kinderen ontwikkeld, waardoor zij veel tijd alleen doorbrengen. Bovendien zullen kinderen met een ASS, door hun zwakke ‘theory of mind’, niet komen tot deze abstracte, sociaal-cognitieve processen. Het ontwikkelen van cognitieve vaardigheden staat in deze leeftijdsfase nog centraal voor jongeren met een ASS. Deze vaardigheden zorgen vaak voor iets meer houvast en rust (Delfos & Gottmer, 2006). Specifieke ontwikkelingstaken

Voor kinderen en jongeren met een ASS is er een aantal extra ontwikkelingstaken dat zij moeten volbrengen. Zo is het bijvoorbeeld nodig om hen vaardigheden te leren om hun vrije tijd door te brengen. Doordat vrije tijd een open en ongedwongen karakter heeft, zonder

(18)

duidelijk begin en einde, kan dit bij kinderen met een ASS voor verwarring en problemen zorgen. Iemand met een ASS heeft vaak hulp nodig bij het leren kiezen tussen alle

mogelijkheden (Peeters & Gillberg, 2006). Vrijetijdsactiviteiten worden regelmatig met twee, drie of meer mensen gedeeld, wat deze activiteiten sociaal maakt. Doordat kinderen met een ASS moeite hebben met het kennen en begrijpen van wederzijds sociaal gedrag, oftewel sociale cognitie, zijn deze sociale activiteiten een hele opgave. Daarnaast heeft nagenoeg ieder kind met een ASS moeilijkheden met taal en communicatie en heeft bijna 75% ook een verstandelijk handicap (Delfos & Gottmer, 2006; Rigter, 2008).

Delfos (2002) spreekt in haar socioschema over de ik-anderdifferentiatie als

belangrijke, speciale ontwikkelingstaak voor kinderen met een ASS. Hierbij wordt uitgegaan van een vertraagde en/of beperkte ontwikkeling van kinderen met een ASS, wanneer het gaat om het afscheiden van zichzelf (de ‘ik) ten opzichte van de rest (de ‘niet-ik) op het gebied van zichzelf kennen. De ik-anderdifferentie bestaat uit vijf verschillende delen. Deze ontwikkeling start met het ontwikkelen van een ‘ik en niet-ik perspectief’(1) dat zich vervolgens verder differentieert in het onderscheid tussen voorwerpen en mensen (2). Als derde staat de gehechtheid aan anderen centraal, waarbij het vooral gaat om de ouders en andere gezinsleden. Een volgende stap is de sociale omgang, waar de omgang met klasgenoten, vriendjes en buurtkinderen een belangrijke schakel vormt in de ontwikkeling. De laatste stap is het onderscheid tussen vertrouwd en vreemd (5), waarbij onder vertrouwd het ontwikkelen van een gehechtheidssysteem valt en waarbij het bij vreemd gaat om het onderscheid tussen goed en fout.

Het socioschema geeft weer dat bij de processen en behoeften, die vanuit het kind zelf ontwikkeld moeten worden, binnen de autistische ontwikkeling een atypisch patroon ontstaat. Alle processen, taken en behoeften zijn namelijk een schakel in een groter geheel. Het besef van tijd en ruimte is bijvoorbeeld een noodzakelijke voorganger voor sociaal functioneren. Problemen bij het ontwikkelen van emoties ontstaan door de beperkte gerichtheid op anderen, wat weer zorgt voor een onderontwikkeling van empathie en moeilijkheden bij sociale

interacties. Door het ontbreken van bepaalde essentiële schakels en leerprocessen stapelen de problemen en ontwikkelingstaken voor kinderen met een ASS zich min of meer op (Delfos, 2002).

(19)

Menselijke behoeften

De ontwikkelingstaken komen als het ware voort uit universele menselijke behoeften. Een behoefte kan worden gezien als “een (biologische) onevenwichtigheid die de overleving van de mens in gevaar brengt, wanneer dit niet wordt hersteld” (Zimbardo, Johnson, & McCann, 2009, p. 429). Menselijke behoeften kunnen worden verdeeld in de psychologische behoeften en de basisbehoeften van Maslow (Stevens, Beekers, Evers, Wentzel, & Werkhoven, 2004; Zimbardo, Johnson, & McCann, 2009). Door middel van de specifieke ontwikkelingstaken wordt er invulling gegeven aan deze behoeften.

Er zijn drie psychologische behoeften, namelijk relatie, competentie en autonomie (Stevens, Beekers, Evers, Wentzel, & Werkhoven, 2004). De behoefte aan een relatie kan vertaald worden naar gedragingen als erbij willen horen en deel uit maken van een

gemeenschap. De behoefte aan competentie blijkt wanneer kinderen zelf dingen willen kunnen en anderen willen laten zien wat zij al kunnen. Autonomie uit zich in het zelf willen kiezen en het streven naar onafhankelijkheid.

De basisbehoeften werden door Maslow in een behoeftehiërarchie geplaatst en op die wijze in vijf categorieën verdeeld (Zimbardo, Johnson, & McCann, 2009). De primaire biologische behoeften (1) als eten, drinken, zuurstof, slapen en seksualiteit. Veiligheid en zekerheid (2), door middel van structuur, stabiliteit, vertrouwen en duidelijkheid. Sociale behoeften (3) als liefde, vriendschap, deel uitmaken van een gemeenschap en erbij willen horen. Waardering en erkenning (4), door middel van zelfrespect, respect van anderen en gezien willen worden. Zelfontplooiing (5) als wijsheid, spontaniteit, uit jezelf halen wat erin zit en de wereld aankunnen. De vijf categorieën vormen een hiërarchie waarbij de primaire biologische behoeften de basis vormen en zelfontplooiing de top. De theorie die hierbij hoort beschrijft dat eerst de meest basale behoeften vervult moeten worden, om vervolgens steeds een categorie te stijgen. De ontwikkelingstaken lopen hier parallel aan. Baby’s zijn met name bezig met het vervullen van de biologische behoeften. Naarmate een kind ouder wordt komen hier steeds meer behoeften en taken bij.

Zelfwaardering, puberteit en zelfevaluatie bleken de drie belangrijkste

ontwikkelingstaken te zijn voor kinderen in de leeftijd van tien tot vijftien jaar zonder een ASS. Deze taken kunnen in verband gebracht worden met niveau vier en vijf uit de

behoeftehiërarchie van Maslow. Voor kinderen met een ASS blijken veiligheid en zekerheid van wezenlijk belang om zich te kunnen ontwikkelen. Deze staan in het tweede niveau van de

(20)

behoeftehiërarchie. Bij deze kinderen blijken dezelfde behoeften aanwezig te zijn. Het is alleen goed denkbaar dat de behoeften in een ander stadium of op een andere wijze worden vervuld. Bij het vervullen van de sociale behoeften zullen zich veel moeilijkheden voordoen, door bijvoorbeeld de onderontwikkelde sociale cognitie en ‘theory of mind’. Binnen elk niveau van de behoeftehiërarchie zullen er voor ieder kind bepaalde voorkeuren zijn.

Afhankelijk van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau kan een inschatting worden gemaakt van de behoeften en ontwikkelingstaken van het kind met een ASS.

2.3 Deelvraag 3

Welke voorkeuren op het gebied van sport en spel hebben kinderen met een ASS, in de leeftijd van tien tot vijftien jaar?

Er zijn een aantal algemene voorkeuren van kinderen met ASS, die in alle literatuur naar voren komen. Hierbij wordt er gesproken over voorspelbaarheid, routine, regelmaat, vaste regels, duidelijkheid, herhaling en zo min mogelijk zintuigelijke prikkels (Betts & Patrick, 2008; Didden & Huskens, 2008; Rigter, 2008; Velde, 2005).

Hiernaast hebben kinderen met een ASS veel behoefte aan controle, die zij proberen te creëren door middel van routines en rituelen, zoals het herhalen van monotone motorische handelingen. Deze handelingen kunnen ook betrekking hebben op een bepaald voorwerp, bijvoorbeeld door het ronddraaien van een muntje of speelgoed opstellen in een rechte lijn (American Psychiatric Association, 2014). Daarnaast speelt bij sommige kinderen met een ASS de zintuigelijke waarneming een belangrijke rol in. Zij vertonen aparte reacties op bepaalde geluiden en zijn gefascineerd door lichten of draaiende objecten. Vaak is er veel interesse voor tekenfilmfiguren, historische figuren, zoals dinosaurussen, en bewegende voorwerpen, zoals tollen en treinen (Rigter, 2008).

Wanneer er wordt gekeken naar de voorkeur binnen de vrije tijd, blijkt dat kinderen met een ASS hun vrije tijd graag alleen willen doorbrengen. Zeker voor kinderen met ASS is een belangrijk kenmerk van vrijetijdsbesteding dat het vrijwillig is en er geen druk op iemand staat (Delfos & Gottmer, 2006). Sociaal spel met leeftijdsgenootjes en fantasiespel worden meestal niet gezien bij jonge kinderen met een ASS. Als zij wat ouder worden zijn zij beter in staat om spelletjes te spelen, mits de regels duidelijk vastliggen (American Psychiatric

Association, 2014).

(21)

Op het moment dat een kind met een ASS, net als veel andere kinderen, de behoefte heeft om deel te nemen aan of sport of lid te zijn van een club zijn er vaak veel obstakels. Zo zijn sporten meestal in groepsverband en vragen zij motorische en analytische vaardigheden. Kinderen met een ASS hebben vaak moeite met het onthouden en op de juiste wijze interpreteren van de spelregels, samenwerken en motorische vaardigheden (Didden & Huskens, 2008). Toch blijken sommige van deze kinderen na enige instructie en aandacht mee te kunnen doen bij reguliere activiteiten- en/of sportclubs.

Alexander en Leather (2013) deden onderzoek naar de mening van 54 ouders over sportprogramma’s voor kinderen in de leeftijd van zes tot vijftien jaar, met een ASS. Hieruit blijkt dat kinderen met een ASS het liefste zwemmen, gevolgd door basketbal, honkbal, voetbal en gymnastiek (Alexander & Leather, 2013). Daarnaast wordt er in het onderzoek benadrukt dat sportverenigingen kinderen met een ASS als unieke populatie moeten zien binnen hun vereniging. Dit vanwege het stijgende aantal kinderen met een ASS en de

voordelen van hun deelname aan een sportprogramma voor de lichamelijke fitheid en sociale en motorische vaardigheden.

2.4 Deelvraag 4

Welk pedagogisch klimaat biedt ontwikkelingskansen voor kinderen met een ASS?

Om ontwikkelingskansen, oftewel mogelijkheden om te groeien en te leren, te creëren, zijn aanpassingen in de omgeving gewenst. Deze aanpassingen zullen de gemiste kansen mogelijk voor een deel kunnen wegnemen of compenseren (Velde, 2005).

Duidelijkheid en voorspelbaarheid

Om bij de behoeften van kinderen met een ASS aan te kunnen sluiten is duidelijkheid van groot belang. Het gaat hierbij vooral om het verduidelijken van hetgeen dat zij waarnemen (Peeters & Gillberg, 2006). Kinderen met een ASS zijn, door het ontbreken van cognitieve ordeningsmogelijkheden, zelf niet in staat deze duidelijkheid te creëren (Velde, 2005). Rigter (2008) voegt hieraan toe dat een beschermende factor in de opvoeding wordt gevormd door opvoeders die veel structuur aanbrengen, prikkels structureren en consequent reageren. Volgens Van der Velde (2005) is een geschikt pedagogisch klimaat, een omgeving waarin verwachtingen, situaties en gebeurtenissen duidelijk en voorspelbaar zijn. Orde, overzicht en verduidelijking van ongrijpbare, abstracte begrippen, zoals tijd, zorgen voor veel

duidelijkheid en rust.

(22)

Tevens is geduld en de tijd nemen een beschermende factor voor de ontwikkeling van kinderen met een ASS (Delfos, 2013). Vrijetijdsmomenten worden vaak gezien als niet ingevulde tijd. Dit wordt ook wel kliertijd genoemd (Bruin, 2004). Als een kind met een ASS geen taak heeft is er meer kans op negatief gedrag, terugtrekken of terugvallen in herhalende handelingen. Het is daarom verstandig om hen een taak te geven die past bij de

omstandigheden.

Bovendien is het van groot belang dat er op de goede manier wordt ingespeeld op de weerstand die kinderen met een ASS vertonen tegen veranderingen (Delfos, 2013). Deze weerstand is er met name tegen het acute, onverwachte en onvoorspelbare van de verandering. Opnieuw speelt hier tijd en geduld een belangrijke rol. Kinderen met een ASS hebben meer tijd nodig om aan de verandering te wennen. Het is voor een begeleider of opvoeder daarom verstandig om de verandering vroeg aan te kondigen en de veranderingen duidelijk te beschrijven.

Communicatie

Daarnaast moet de communicatie en taal worden aangepast op het niveau van het kind (Velde, 2005). De tekst moet concreet zijn en geen meerdere betekenissen hebben. Beeldend materiaal, zoals tekeningen of schema’s kunnen helpen bij het ondersteunen van de taal.

Colette de Bruin (2004) schreef een methodiek met praktische handvatten voor opvoeders en begeleiders van kinderen met een ASS. Zij benadrukt dat opvoeders en begeleiders zich moeten richten op het bieden van duidelijkheid en voorspelbaarheid door middel van ‘de vijf’. Bij deze vijf gaat het om het wie, wat, wanneer, waar en hoe (Bruin, 2004). Al deze vragen moeten duidelijk beantwoord zijn bij het beschrijven van activiteiten, verwachtingen of gebeurtenissen. Als zesde kan hier nog het waarom aan worden toegevoegd. Voor veel kinderen met een ASS zijn redenen, als gewoontes, niet voldoende duidelijk. Het antwoord op de waaromvraag moet dan ook gebaseerd zijn op feiten, regels en afspraken en niet op inzicht of gevoel. Communicatie wordt door deze kinderen heel letterlijk genomen dus een goede woordkeuze is van groot belang (Bruin, 2004)

Het overbrengen van begrijpelijke en hanteerbare informatie blijkt de ontwikkeling van een kind met een ASS te bevorderen (Rigter, 2008). Voldoende kennis over een ASS is een belangrijke voorwaarde om een pedagogisch klimaat vorm te geven dat

ontwikkelingskansen biedt.

(23)

Psychologische behoeften

Om ontwikkelingskansen te creëren beschreven Stevens, Beekers, Evers, Wentzel en Werkhoven (2004) welke pedagogisch klimaten aansluiten bij de drie psychologische behoeften van kinderen. Zo stellen zij dat ondersteunen, luisteren, vertrouwen, uitdagen en ingrijpen wanneer nodig van groot belang zijn voor het kunnen opbouwen van goede relaties (1). Een gevoel van competentie (2) kan worden ontwikkeld wanneer er passende

verwachtingen vanuit de omgeving zijn en hulp en ondersteuning wanneer dit nodig is. Autonomie (3) wordt gestimuleerd door het bieden van veiligheid, ruimte, vrijheid, ondersteuning en verbondenheid.

Hieruit blijkt dat autonomie en relatie sterk met elkaar verbonden zijn. Men wordt door anderen gestimuleerd om te kiezen voor vrijheid en ruimte, om zich te ontwikkelen tot autonoom persoon. Deze vrijheid en ondersteuning komt voort uit een relatie, waarbij men wederzijdse verbondenheid garandeert en een gevoel van veiligheid creëert. Zonder goede relaties blijkt het ontwikkelen van autonomie lastig.

2.5 Implicaties voor het veldonderzoek

Uit het literatuuronderzoek zijn verschillende kenmerken van de stoornis naar voren

gekomen. De aanhoudende problemen met de sociale interactie, problemen met communicatie en beperkte, repetitieve handelingen en interesses, vertraagde taalontwikkeling en zwakke motoriek zullen tijdens de interviews in verband gebracht worden met voorbeelden en ervaringen uit de praktijk (American Psychiatric Association, 2014; Rigter, 2008; Swaab, Bouma, Hendriksen, & König, 2011).

Met het oog op het organiseren van evenementen zal ook de sociale ontwikkeling uitvoerig worden besproken, om zo de haalbaarheid van groepsactiviteiten in te schatten. Hierbij zullen de specifieke ontwikkelingstaken en behoeften als leidraad worden genomen. De drie algemene psychologische behoeften zullen door middel van het veldonderzoek

specifiek toegepast worden op de kinderen met een ASS in de leeftijd van tien tot vijftien jaar (Stevens, Beekers, Evers, Wentzel, & Werkhoven, 2004). Ditzelfde geldt voor de

basisbehoeften die door Maslow in een behoeftehiërarchie werden geplaatst (Zimbardo, Johnson, & McCann, 2009). Door middel van het veldonderzoek zal onderzocht worden in hoeverre de kinderen met een ASS behoefte hebben aan veiligheid en zekerheid, sociale behoeften, waardering en erkenning en zelfontplooiing. Hierbij wordt het als vanzelfsprekend

(24)

gezien dat zij de primaire biologische behoeften, als zuurstof, drinken en slapen hebben. Vervolgens zullen de voorkeuren die bleken uit de literatuur worden vergeleken met de ervaringen van ouders en professionals. Uit het literatuuronderzoek bleek de voorkeur voor voorspelbaarheid, routine, regelmaat, vaste regels, duidelijkheid, herhaling en zo min

mogelijk zintuigelijke prikkels (Betts & Patrick, 2008; Didden & Huskens, 2008; Rigter, 2008; Velde, 2005). De voorkeur binnen verschillende sporten zal getoetst worden door middel van een gestructureerde vragenlijst en worden vergeleken met het onderzoek van Alexander & Leather (2013).

Tot slot worden de gewenste aanpassingen in het pedagogische klimaat besproken met de ervaringsdeskundigen en vergeleken met de mogelijkheden van BOKSI.

(25)

3. Methode van onderzoek

3.1 Onderzoeksstrategie

In het voorliggende onderzoek gaat het om een open onderzoeksvraag, waarbij weinig voorkennis is. Er is voor gekozen om een kwalitatieve dataverzamelingsmethode te combineren met een kwantitatief instrument, waardoor er sprake is van ‘Mixed Methods Research’ (Baarda, de Goede, & Kalmijn, 2009; Bryman, 2012). Het onderzoek richt zich op een specifieke doelgroep van een pedagogische instelling. De kenmerken, behoeften en mogelijkheden worden door middel van de eerder opgestelde deelvragen onderzocht en beschreven. Er is dan ook sprake van een beschrijvend onderzoek (Baarda, 2009). 3.2 Populatie

De onderzoekspopulatie wordt gevormd door kinderen met een ASS, in de leeftijd van tien tot vijftien jaar, in de omgeving van IJmuiden. Het onderzoek is er op gericht om uitspraken te kunnen doen over de kinderen met een ASS, die mogelijk een te organiseren BOKSI Event gaan bezoeken. Het aantal kinderen tussen tien en vijftien, wonend in de gemeente Haarlem, bedroeg 9710 op 1 januari 2015 (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2015). In het

literatuurhoofdstuk werd beschreven dat 1% van de totale bevolking een ASS heeft, wat zou kunnen betekenen dat 97 kinderen in de gemeente Haarlem een ASS hebben (Fombonne, 2003).

3.3 Steekproef

Er is gebruik gemaakt van een ‘Mixed Methods’ studie waarbij er eenentwintig kenmerkende onderzoekseenheden zijn gekozen die kunnen bijdragen aan het organiseren van BOKSI Events. De kenmerkende onderzoekseenheden van dit onderzoek zijn niet beperkt tot

kinderen met een ASS, maar de eenheden zijn uiteenlopender. Om een goed beeld te vormen over de behoeften deze kinderen, is er naar gestreefd om vanuit verschillende perspectieven naar de specifieke behoeften en kenmerken van kinderen met een ASS te kijken. Er is hierbij gebruik gemaakt van een selecte, convenience steekproef, waarbij de onderzoeker goed in staat was om in contact te komen met de onderzoekseenheden (Baarda, Goede, & Teunissen, 2009). Daarnaast is er soms sprake geweest van een sneeuwbaleffect, waarbij de ene

respondent zorgde voor een (aantal) andere respondent(en) (Baarda, 2009). Gezien de moeilijke toegang tot de uitzonderlijke onderzoekspopulatie is het voor de onderzoeker niet

(26)

mogelijk geweest om een a-selecte steekproef te trekken. Alle respondenten zijn afkomstig uit het netwerk van de onderzoeker of eigenaresse van BOKSI.

Er zijn vier ouders van zoons met een ASS geïnterviewd. Deze ouders werden gevormd door drie moeders en één vader. Door de onderzoeker is er naar gestreefd om van ieder gezin zowel de vader als de moeder te spreken, maar dit was slecht bij één gezin mogelijk. Naast de interviews met de ouders hebben de drie zoons, van elf, twaalf en dertien jaar oud, zelf een korte, gestructureerde vragenlijst ingevuld over hun voorkeuren en

interesses bij de invulling van hun vrije tijd.

Tevens zijn er twee professionals geïnterviewd. De eerste professional is een leerkracht van groep acht op een reguliere basisschool in Haarlem. De tweede professional werkt als trajectbegeleider op een school voor praktijkonderwijs in IJmuiden. Beiden werken zij dagelijks met kinderen en jongeren met een ASS die wonen in (de omgeving van) Haarlem en IJmuiden. Dankzij de tweede professional hebben zijn elf leerlingen met een ASS de gestructureerde vragenlijst, over hun behoeften en interesses wat betreft vrijetijdsbesteding, ook kunnen invullen. Er waren tien jongens (71,4%) en vier meisjes (28,6%) onder alle respondenten van de gestructureerde vragenlijst. De gemiddelde leeftijd van hen was veertien, waarvan de jongste elf en de oudste vijftien jaar oud was.

Tot slot is er voor gekozen om de eigenaresse van BOKSI een onderzoekseenheid te laten vormen in het onderzoek. Er is een half-gestructureerd interview bij haar afgenomen over de mogelijkheden van BOKSI bij het organiseren van een evenement. Op deze manier kunnen de specifieke behoeften, voorkeuren en kenmerken van de kinderen worden

vergeleken van de mogelijkheden van BOKSI, om vervolgens tot beantwoording van de hoofdvraag te komen. In totaal zijn er zes interviews gehouden en veertien enquêtes afgenomen om alle data van het onderzoek te verzamelen.

3.4 Meetinstrument

Het onderzoek had als doel om er achter te komen wat mensen voelen, weten, denken en vinden, waardoor het van belang is dat er vragen gesteld zullen worden aan de kinderen en informanten (Baarda, 2009). Aansluitend bij het doel van dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een kwalitatieve dataverzamelingsmethode, namelijk interviewen. Door het brede en open karakter van de onderzoeksvraag lag het voor de hand om een open of half gestructureerd interview te houden. Door de onderzoeker is er gekozen om half-gestructureerd te interviewen

(27)

met behulp van een topiclijst. Deze wijze verdiende voorkeur omdat er ingewikkeldere vragen gesteld konden worden en er op het juiste moment doorgevraagd kon worden, maar door middel van een topiclijst toch voor werd gezorgd dat de belangrijkste onderwerpen aan bod kwamen. Ondanks de kleine, uitzonderlijke onderzoekspopulatie werd de onderzoeker zo toch in staat gesteld om een volledig beeld te schetsen van de onderzoekspopulatie (Baarda, 2009).

Er werd voor gekozen om de kwalitatieve dataverzamelingsmethode te combineren met een kwantitatief instrument, wat door Baarda (2009) triangulatie wordt genoemd. Rekening houdend met de beperkte sociale, communicatie vaardigheden van kinderen met een ASS zijn er naast interviews ook gestructureerde vragenlijsten ingezet om data te verzamelen (Delfos & Groot, 2012). Deze wijze van onderzoek doen komt de

betrouwbaarheid van het onderzoek ten goede. Er wordt vanuit verschillende perspectieven naar kinderen met een ASS gekeken, wat de invloed van toevalligheidsfouten verkleind (Bryman, 2012).

Rekening houdend met het, meestal lage, niveau van sociale vaardigheden en andere beperkingen en moeite met het maken van vrije keuzes van kinderen met een ASS werd door de onderzoeker verondersteld dat er geen open interview kon worden afgenomen met hen (Delfos & Groot, 2012). Er werd daarom gekozen om informatie te vergaren door middel van een gestructureerde, hele simpele en korte vragenlijst waarbij het kind wordt beperkt in zijn of haar keuzes (zie bijlage 4)

De topiclijst is opgebouwd uit onderwerpen die uit het literatuuronderzoek en de operationalisatietabellen naar voren zijn gekomen (zie bijlage 3). Er is door de onderzoeker eerst een beeld gevormd van de ouders en kinderen door te vragen naar leeftijd,

ontwikkelingsniveau en kenmerken van het kind. Vervolgens werd er specifieker ingegaan op de ontwikkelingstaken, motoriek en omgang met leeftijdsgenoten. Deze informatie is door de onderzoeker vervolgens in verband gebracht met de mogelijkheid tot het organiseren van evenementen. Er werd gesproken over het speelgedrag, interesses en voorkeuren in de vrije tijd van hun kind. Tot slot is de mening van de ouder of professional gevraagd over een evenement in het algemeen, de haalbaarheid, gewenste aanpassingen, groepsgrootte en

specifieke doelgroep. Hierin is ook de vraag, van de opdrachtgever, teruggekomen of het voor dit type kinderen gemakkelijker is om aan een groepsactiviteit deel te nemen wanneer de groep uitsluitend wordt gevormd door kinderen met een ASS.

(28)

In de operationalisatietabellen zijn twee begrippen gedefinieerd en meetbaar gemaakt, namelijk een ASS en behoeften. Door de kenmerken van een ASS inzichtelijk te hebben gemaakt, was het beter mogelijk om hierover te spreken met de ouder of professional. Zo is de indicator ‘beperkte belangstelling voor de dingen om zich heen’ bijvoorbeeld

teruggekomen in de vragen over de sociale interactie van het kind. De tweede deelvraag van het veldonderzoek, over de specifieke psychologische en basisbehoeften van kinderen met een ASS, is beantwoord door middel van de topics die voortgekomen zijn uit de operationalisatie van het begrip behoeften. Deze methode zorgt ervoor dat het onderzoek geldige resultaten oplevert. Dit is belangrijk voor de begripsvaliditeit (Bryman, 2012). De centrale begrippen zijn gedefinieerd met behulp van wetenschappelijke literatuur en vervolgens

geoperationaliseerd tot meetbare indicatoren.

Het korte, gestructureerde vragenlijstje voor de kinderen met een ASS was sterk explorerend en bedoeld om ook de directe mening van de kinderen over hun eigen interesses mee te nemen in het onderzoek. De topiclijst voor het onderzoek met de eigenaresse van BOKSI was ook sterk explorerend en daarom niet volledig onderbouwd door middel van literatuur of een operationalisatietabel. Het ging hierbij vooral om het afstemmen en

informatie vergaren over de kaders waarbinnen BOKSI beweegt tijdens het organiseren van een evenement.

3.5 Procedure

3.5.1 Dataverzameling

In de eerste fase van de dataverzameling heeft de opdrachtgever een belangrijke,

voorwaardenscheppende rol ingenomen. Doordat zij tijdens de sportbegeleiding door BOKSI contact heeft met de ouders en kinderen met een ASS, heeft zij de ouders op de hoogte gebracht van dit onderzoek. Twee gezinnen toonden interesse en waren bereid om deel te nemen aan de interviews en hun zoons mochten deelnemen aan de enquête. Het derde gezin werd met de onderzoeker in contact gebracht dankzij de leerkracht van het basisonderwijs, omdat de zoon uit het gezin zijn leerling is. De moeder van het gezin was bereid om geïnterviewd te worden en haar zoon mocht de enquête invullen. De leerkracht van het basisonderwijs was afkomstig uit het netwerk van de onderzoeker en de trajectbegeleider in het praktijkonderwijs uit het netwerk van de eigenaresse van BOKSI. De trajectbegeleider heeft vervolgens onder zijn leerlingen met een ASS de enquête verspreid. Er is een heterogene

(29)

groep respondenten ontstaan die heeft deelgenomen aan het onderzoek.

De onderzoeker heeft, soms na introductie van de eigenaresse van BOKSI of de basisschoolleerkracht, telefonisch en/of via de e-mail contact opgenomen met de gezinnen om een afspraak te maken. Er is alleen sprake geweest van non-respons bij twee vaders van de gezinnen. De verstuurde uitnodiging naar de respondenten is weergegeven in bijlage 2. Het half-gestructureerde interview, met een tijdsduur tussen de 30 en 60 minuten, werd hierna afgenomen op een voor hen geschikte locatie in de omgeving van IJmuiden en Haarlem. De onderzoeker kwam hier naartoe.

De ouders en leerkrachten fungeerden in dit geval als informant voor hun kinderen en leerlingen (Baarda, 2009). Zij vertelden over de interesses, voorkeuren, kenmerken,

psychologische en basisbehoeften van de kinderen. Door de onderzoeker is er ook naar de mening van de ouders en leerkrachten gevraagd, over de mogelijkheid tot het organiseren van een evenement voor een groep kinderen met een ASS. Gezien de leeftijd en het

ontwikkelingsniveau van de kinderen zullen de ouders verantwoordelijk zijn voor de inschrijving van hun kind voor het evenement. Hun perspectieven zijn daarom van groot belang (Alexander & Leather, 2013). De interviews met de opvoeders zijn gehouden aan de hand van de eerste topiclijst en het interview met de eigenaresse van BOKSI is gehouden aan de hand van de tweede topiclijst (zie bijlage 3). Tijdens de interviews is er gebruik gemaakt van geluidsopnames, zodat de onderzoeker de gesproken tekst heeft kunnen omzetten naar een verbatim. De onderzoeker was verantwoordelijk voor de privacy van de respondenten en heeft alle gegevens met uiterste zorgvuldigheid en anonimiteit verwerkt. In het onderzoek wordt alleen de naam van de opdrachtgever, en tevens eigenaresse, van BOKSI genoemd.

De dataverzameling door middel van de enquêtes is door de opvoeders mogelijk gemaakt. De ouders en trajectbegeleider hebben de enquête (zie bijlage 4) via de e-mail ontvangen en vervolgens geprint en door de kinderen in laten vullen. De opvoeders hebben eerst kunnen beoordelen of de kinderen deel mochten nemen aan de anonieme enquête. Tijdens het bezoek voor het interview heeft de onderzoeker de ingevulde enquêtes in ontvangst genomen.

3.5.2 Data-analyse

Dit onderzoek heeft twee verschillende vormen van ruwe data opgeleverd. Zo zijn er kwalitatieve data afkomstig van de interviews verzameld en kwantitatieve data van de

(30)

gestructureerde, korte vragenlijst voor de kinderen met een ASS. De data afkomstig van de mondelinge interviews zijn geanalyseerd door middel van coderen en labelen (Baarda, 2009). De interviews zijn eerst letterlijk uitgetypt en weergegeven in een schema. Het coderen van de data is gedaan volgens drie vaste stappen. De onderzoeker is gestart met het open coderen en labelen van informatie. Aan ieder interview met de opvoeders zijn afzonderlijk labels

toegekend, waarbij ieder interview is voorzien van een andere kleur (zie kolom 1 in de codeboom, bijlage 6). Tijdens het axiaal coderen zijn alle labels van de vijf interviews gebundeld en verdeeld in categorieën. Hierbij zijn kruisjes (x) toegekend aan labels die in meerdere interviews voorkwamen, iedere kleur vertegenwoordigt opnieuw een interview (zie kolom 2 in de codeboom, bijlage 6). De derde stap werd gevormd door selectief coderen, zodat uit alle labels en categorieën de meest belangrijke labels zijn overgebleven en een overzicht bieden van de uitkomsten en resultaten (zie kolom 3 in de codeboom, bijlage 6). Met behulp van deze datareductie is volgens het resultatenhoofdstuk geschreven. Om dit proces van coderen en analyseren inzichtelijk en transparant te maken is één van de

uitgewerkte interviews in bijlage 5 toegevoegd. Dit interview heeft blauwe codes en kruisjes gekregen.

Het interview met de eigenaresse van BOKSI was ook kwalitatief van aard en vroeg om eenzelfde manier van coderen. Hierin werden echter andere vragen en topics behandeld waardoor er ook andere labels en categorieën werden toegekend tijdens het proces. Dit interview is daarom afzonderlijk geanalyseerd en pas tijdens het beantwoorden van de hoofd- en deelvragen samengevoegd en vergeleken met de verkregen data uit de andere interviews. Ook dit interview is eerst letter uitgetypt en vervolgens gecodeerd door een open, axiale en selectieve codering. De codeboom met de drie kolommen is weergegeven in bijlage 7.

De kwalitatieve dataverzamelingstechniek vroeg om een andere vorm van data-analyse, met behulp van Statistical Package for the Social Sciences [SPSS]. Door het kleine aantal enquêtes dat afgenomen is, was het niet efficiënt om toetsende statistiek toe te passen. De ingevulde enquêtes zijn daarom geanalyseerd worden door middel van beschrijvende statistiek, waarbij met name ruimte was voor vergelijken en beschrijven. Dit is gedaan door SPSS de frequenties, gemiddelden en percentages te laten berekenen van de gegeven antwoorden (Baarda, 2009). De volledige SPSS-output is weergegeven in bijlage 8.

(31)

4. Resultaten

4.1 Deelvraag 1

Waar gaat de voorkeur naar uit van kinderen met een ASS, in de leeftijd van tien tot vijftien jaar, bij de invulling van hun vrije tijd?

Door middel van het afnemen van een korte, gestructureerde vragenlijst bij veertien kinderen met een ASS is er een beter beeld ontstaan over de voorkeur van deze kinderen bij de invulling van hun vrije tijd. Wanneer de kinderen werd gevraagd wat zij het liefste in hun vrije tijd deden, hadden zij keuze uit negen verschillende activiteiten. Er konden meerdere antwoorden aangekruist worden per kind. Daarnaast hadden zij de mogelijkheid om zelf nog een antwoord aan de gegeven opties toe te voegen. In tabel 3 zijn de gegeven antwoorden overzichtelijk weergegeven. De resultaten zijn geordend van meest populair naar minst populair. Eén jongen (7,1%) vond het ook leuk om in zijn vrije tijd naar de zorgboerderij te gaan en hier paarden te verzorgen.

Antwoordmogelijkheden Percentage aangekruist

Met vriendjes afspreken 92,9%

Televisie kijken 78,6%

Internetten 71,4%

Binnen spelen 50,0%

Buiten spelen 42, 9%

Sporten 42,9%

Muziek maken of luisteren 21,4%

Lezen 14,3 %

Creatieve dingen 14,3%

Iets anders, namelijk.. 7,1%

Tabel 1: Gegeven antwoorden voorkeur activiteiten in vrije tijd

Vervolgens werd de respondenten gevraagd welke sport zij leuk vinden om te doen. Zij konden opnieuw meerdere sporten aankruisen. Hier kregen zij de keuze uit negen sporten en de mogelijkheid om hier nog sporten aan toe te voegen. Van deze mogelijkheid werd door vier kinderen gebruik gemaakt. Dammen, paardrijden en aikido werden ook genoemd. Daarnaast bleek 64,3% van de kinderen het leuk te vinden om te voetballen. 21,4% vindt basketbal een leuke sport, dit zelfde percentage van de kinderen koos voor dansen. Het volledige overzicht is weergegeven in tabel 2.

Ten slotte werd de kinderen gevraagd of zij deze activiteiten liever alleen of met andere kinderen doen. Tien kinderen (71,4%) gaven aan dit liever met andere kinderen te doen. De overige vier kinderen (28,6%) doen dit liever alleen.

(32)

Antwoordmogelijkheden Percentage wel aangekruist

Voetbal 64,3%

Een andere sport, namelijk.. 21,4%

Basketbal 21,4% Dansen 21,4% Gymnastiek 14,3% Honkbal 7,1% Hockey 7,1% Atletiek 7,1% Tennis 7,1% Zwemmen 7,1%

Tabel 2: Gegeven antwoorden voorkeur sporten

Ook tijdens de interviews met de ouders en leerkrachten zijn het speelgedrag en interesses in de vrije tijd kort aan bod gekomen. Eén van de jongens bedenkt stripverhalen en tekent deze. Een andere jongen speelt het liefste verhalen uit zijn fantasie na, terwijl hij in vaste patronen door de tuin of over het schoolplein loopt. Bij alle kinderen bleek de computer erg populair. De activiteiten hierop lopen uiteen van filmpjes kijken op YouTube, online gamen tot Skypen met een verre vriend in Amerika. Daarnaast bleek er veel ruimte voor tekenen, lezen, spelen met speelgoed als Playmobil en gezelschapsspellen als dammen en De kolonisten van Catan vallen in de smaak. Wanneer de kinderen niet thuis zijn gaan ze graag naar een club of vereniging, waar zij hockeyen, dieren verzorgen, klusjes doen, keyboardles krijgen of

dammen. Bovendien speelt een aantal van de kinderen graag buiten, waar ze dan voetballen of verstoppertje doen met buurtkinderen.

4.2 Deelvraag 2

Welke specifieke psychologische en basisbehoeften hebben kinderen met een ASS, in de leeftijd van tien tot vijftien jaar?

Wanneer er in de interviews werd gesproken over de specifieke behoeften van de kinderen werden deze afgezet tegen universele menselijke behoeften, met een onderscheid tussen de psychologische behoeften (Stevens, Beekers, Evers, Wentzel, & Werkhoven, 2004) en de basisbehoeften (Zimbardo, Johnson, & McCann, 2009).

Psychologische behoeften

Volgens alle respondenten waren de drie psychologische behoeften bij de kinderen met een ASS aanwezig. De mate hiervan bleek per behoefte te verschillen (zie figuur 1). Autonomie blijkt heel belangrijk voor kinderen met een ASS. Er waren twee moeders van mening dat zij hier zelfs meer behoefte aan hebben dan kinderen zonder een ASS. Zo blijkt het ‘zelf in de

(33)

hand hebben’ en ‘het trekken van een eigen plan’ voor deze kinderen van groot belang. De behoefte aan autonomie wordt gevolgd door de behoefte aan een relatie. Twee (van de drie) zoons waarover met de ouders werd gesproken ‘willen graag ergens bij horen’ en ‘willen sociaal contact en interactie’.

Toch waren er ook één vader en moeder die over hun zoon van dertien vertelden dat ‘erbij horen hem niet boeit’. De behoefte aan competentie bleek bij alle kinderen minder

zichtbaar en voelbaar. ‘Aansluiten bij zijn interesses’ blijkt hierbij nog wel verschil te maken.

Verder gaven vijf (van de zes) opvoeders aan dat er ‘geen behoefte is aan zelf dingen te kunnen doen’,

‘ze gewend zijn aan verzorging’ en ‘niet bezig met met hun eigen toekomst’. Basisbehoeften

Gekeken naar de basisbehoeften, aan de hand van de behoeftehiërarchie van Maslow, zijn er vijf niveaus te onderscheiden (Zimbardo, Johnson, & McCann, 2009). Het meest basale niveau van de biologische behoeften, waar zuurstof, voedsel en slaap onder vallen, is door de onderzoeker als vanzelfsprekend beschouwd en niet verder uitgediept tijdens het interview. Om deze reden zijn er vier niveaus weergegeven in figuur 2. Alle kinderen bleken ontzettend veel behoefte te hebben aan ‘structuur’, ‘stabiliteit’, ‘vertrouwen’, ‘duidelijkheid’

en ‘controle’. Al deze behoeften zijn te plaatsen in het niveau van de veiligheid en zekerheid. Tijdens twee interviews ontstond het inzicht dat hun zoons ‘in hun behoeften blijven hangen in dit stadium van veiligheid en zekerheid’. Dit inzicht ontstond doordat het bespreken van de behoeften in dezelfde volgorde gebeurde als de niveaus in Maslow’s behoeftehiërarchie. Vaak wordt de veiligheid en zekerheid onvoldoende ervaren door een kind met een ASS, waardoor hij of zij niet in staat is om de behoeften uit een hoger stadium te volbrengen. De moeder van M, een jongen van dertien met een ASS, beschreef dit als volgt:

“De vraag is hoe goed je de veiligheid en zekerheid neer kan zetten voor hem en kan

bieden, waardoor hij dat vertrouwen krijgt en daaruit kan stappen. En dat is natuurlijk de vraag of dat ooit gaat gebeuren en in hoeverre. Pas dan zou hij verder kunnen naar

sociale behoeften…”

Figuur 1: De mate van psychologische behoeften bij kinderen met een ASS

33 Autonomie

Relatie Competentie

(34)

De sociale behoeften uiten zich door middel van ‘behoefte aan goede relaties’ door de kinderen.

Vier van de ouders en leerkrachten merken dat de kinderen ‘aansluiting zoeken bij anderen’ en ‘behoefte hebben aan een goede relatie’. Het is echter wel vaak zo dat de kinderen in een beginstadium zitten van hun sociale ontwikkeling.

Ook zijn de behoeften aan waardering en erkenning zichtbaar, al geldt dit niet voor alle kinderen. Waar de ene ouder vertelde dat haar zoon ‘extra behoefte heeft aan respect

van anderen’ of ‘graag gezien wordt’, vertelde een andere ouder dat haar zoon ‘waardering en erkenning niet zo belangrijk vindt’. Dezelfde individuele verschillen waren er in de behoefte aan zelfontplooiing. De behoefte hieraan bleek bij alle kinderen vrij laag en het is ‘moeilijk om uit zichzelf te halen wat erin zit’. De moeder van L, een jongen van twaalf met een ASS, kon dit goed uitleggen en verklaren:

“Ik denk wel dat dit echt heel lastig is, uit zichzelf halen wat erin zit. Dan neem ik als voorbeeld mijn zoon L. Hij heeft een bovengemiddelde intelligentie, maar dit is nooit op school terug te zien. En waarom niet? Omdat de voorwaarden nooit zo voor hem gemaakt kunnen worden dat hij alles kan later zien. Hij moet gewoon een gedeelte van zijn energie en intelligentie inzetten om te kijken wat de rest doet. Ik moet mijn jas pakken, oh. Hij hobbelt overal een beetje achteraan. En dat kost zoveel energie. Hij heeft daarom minder over om alles eruit te halen wat erin zit”.

Kenmerken, eigenschappen en voorkeuren

Tijdens de interviews kwamen er ook veel specifieke kenmerken, eigenschappen en voorkeuren naar voren van de kinderen met een ASS, waarbij rekening moet worden gehouden bij de behoeftevervulling van deze kinderen. Wanneer de ouders en opvoeders spraken over executieve functies van hen, vertelden twee ouders dat hun zoons ‘moeite hebben met plannen, structuren en huiswerk maken’. Eén van de jongens moet eerst ergens het nut van inzien, voordat hij zich inspant. Automatiseren van handelingen en gebruiken neemt vaak meer tijd in beslag dan bij anderen. De concentratie blijkt soms slecht, mede door een grote hoeveelheid fantasieën die dan de overhand nemen. Deze fantasiewereld kwam

Figuur 2: De mate van biologische behoeften van kinderen met een ASS

34 Veiligheid en zekerheid Sociale behoeften Waardering en erkenning Zelfontplooiing

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van gesloten groepen ouders (waaronder gereformeerden) is bekend dat er laat hulpverlening wordt gevraagd en dat de problemen dan heftig zijn. Veel problemen worden niet naar

Ouders verwoorden verschillende essentiële aspecten in de grondhouding die zij verwachten van professionele hulpverleners: de vragen en wensen van ouders ernstig

De centrale vraagstelling van dit onderzoek was: ‘Welke ondersteuningsbehoeften hebben ouders van een kind met een handicap op vlak van opvoeding en op welke wijze kan daar zowel

Medelijden en angst komen vaak samen voor en kunnen er op wijzen dat men het kind reduceert tot zijn of haar specifieke zorgbehoefte.. Men ziet amper het kind zelf, maar vooral

Want om deze oorzaak heeft niet alleen Johannes de Doper, predikende naar het gebod Gods den doop der bekering tot vergeving der zonden, diegenen die hun

Het inspectieonderzoek naar onder andere de onderwijskwaliteit bij de scholen die deelnemen aan het experiment én onze gezamenlijke opvatting dat afwijking van de onderwijstijd

Wat kunnen kinderen betekenen voor iemand die nu rouwt, verdriet heeft of zich alleen voelt.. Kunnen ze een klein teken van medeleven, troost of

Case study research.. Design and