• No results found

Effectieve behandeling voor delinquente vrouwen: Een meta-analyse naar het RNR-model. Onderzoek naar het responsiviteitsprincipe binnen behandelingen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effectieve behandeling voor delinquente vrouwen: Een meta-analyse naar het RNR-model. Onderzoek naar het responsiviteitsprincipe binnen behandelingen."

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Effectieve behandeling voor delinquente vrouwen: Een meta-analyse naar het RNR-model.

Onderzoek naar het responsiviteitsprincipe binnen behandelingen.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam Lieke Meijer | 11986999 Begeleiding: Claudia van der Put Tweede beoordelaar: Hanneke Creemers

10 juli 2020 Amsterdam

(2)

2 Abstract

The aim of the present meta-analysis was to examine the effectiveness of the RNR-model in treatment for female offenders. Present study focusses on the responsivity principle of the RNR-model. Twenty studies from the period of 1970 to 2020 were included. From the included studies, 36 effect sizes were obtained and summarized statistically. The overall effect of the investigated interventions to reduce recidivism among female offenders was significant (d = .306). Several moderator analysis were conducted. One significant moderator was found for sample size. As the sample size increases, the effectiveness of the treatments decreases. There was no significant moderator found for the general responsivity principle as well as for the specific responsivity principle. Although no significant moderating effects has been found in the present study, a number of interesting effects were found for some of the specific responsivity factors: intelligence, age, culture, motivation and adherence to the specific responsivity principle. Overall, it can be concluded that addressing the RNR-model had no significant influence on the effectiveness of interventions in reducing recidivism among female offenders. Findings are discussed in terms of implications for future research into the effectiveness of the RNR-model targeting female offenders.

Keywords: RNR-Model · Responsivity Principle · Intervention · Treatment · Female Offenders · Recidivism.

(3)

3 Effectieve behandeling voor delinquente vrouwen: Een meta-analyse naar het RNR-model.

Onderzoek naar het responsiviteitsprincipe binnen behandelingen.

Het strafrechtstelsel is oorspronkelijk vormgegeven om mannelijke delinquenten te straffen, te monitoren, voor te bereiden op re-integratie en te re-integreren in de maatschappij (Williams, 2012). Hoewel de populatie van vrouwelijke delinquenten toenam, werden mannelijke delinquenten nog steeds als de norm beschouwd. Hierin zijn beleid, strategieën en werkwijzen ontworpen en afgestemd op de maatschappelijke bedreiging, uitdagingen en behoeften van mannelijke delinquenten (Chesney-Lind, 2000). Er is veel discussie geweest over de effectiviteit van correctionele interventies. Door de jaren heen is de gedachte van 'niks werkt' veranderd in het 'wat werkt' perspectief (Downden & Andrews, 1999). Er zijn verschillende meta-analyses uitgevoerd gericht op de rehabilitatieliteratuur en deze onderzoeken hebben grotendeels gesuggereerd dat sommige soorten correctieve interventies recidive effectief kunnen verminderen (Andrews et al., 1990; Dowden, 1998; Hill et al., 1991; Izzo & Ross, 1990; Lipsey, 1995; Lösel, 1996). Hoewel de effectiviteit van rehabilitatie voor algemene daderpopulaties veel aandacht heeft gekregen (Gibbons, 1990), is het onderzoek dat gericht is op vrouwelijke daderpopulaties vrij beperkt (Koons et al., 1997). Daarom was het doel van deze studie om meer kennis te verkrijgen over wat werkt voor vrouwelijke delinquenten door middel van het uitvoeren van een meta-analyse.

Jaarlijks belanden ongeveer 3.000 vrouwen in één van de drie penitentiaire inrichtingen voor vrouwen die Nederland heeft (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2019). Dat is ongeveer 7,5 procent van de totale populatie gedetineerden dat jaarlijks instroomt. Hoewel veel meer mannen dan vrouwen in de gevangenis zitten, is het totaal aantal vrouwelijke delinquenten flink gestegen (Carson, 2018; Covington & Bloom, 2007; Kalish, 1981). Vrouwen zitten gemiddeld maar kort in hechtenis. Bijna 80 procent verblijft korter dan 3

(4)

4 maanden in detentie; bijna 60 procent zelfs korter dan één maand (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2019). Maar wat is de sleutel in het voorkomen dat vrouwen niet nogmaals de fout in gaan? Hoe kan de kans op recidive worden verminderd?

Onderzoek laat zien dat vrouwelijke delinquenten vergelijkbaar zijn met mannelijke delinquenten, maar ook dat ze op bepaalde aspecten van elkaar verschillen (Brennan et al., 2012; Holtfreter & Wattanaporn, 2013; Makarios et al., 2010; Van Voorhis et al., 2010; Wright et al., 2012). Mannelijke en vrouwelijke delinquenten delen een aantal dezelfde risicofactoren en re-integratie moeilijkheden, waaronder het criminele verleden, tekort in onderwijs en een onstabiel arbeidsverleden (Greiner et al., 2014; Makarios et al., 2010; Smith et al., 2009), maar verschillen in termen als persoonlijke geschiedenis en hoe zij misdaden plegen (Carson, 2014). Er zijn aanwijzingen dat vrouwen vanuit andere motieven worden aangezet tot crimineel gedrag dan mannen (Wright et al., 2012). Vrouwelijke delinquenten zijn minder gewelddadig en hebben vaker een geschiedenis van meerdere soorten slachtofferschap samen met psychische stoornissen en problemen met middelenmisbruik (Belknap, 2007; Scroggins & Malley, 2010; Van Voorhis et al., 2010; Wright et al., 2012). Onderscheidende fysieke en mentale behoeften, waaronder trauma en verslaving, zijn vaak voorkomende en onderling samenhangende problemen in het leven van vrouwelijke delinquenten. In vergelijking met mannelijke delinquenten zijn vrouwelijke delinquenten significant vaker werkloos op het moment van hun arrestatie (Schram et al., 2006). Vrouwelijke delinquenten verschillen ook doordat ze een grotere kans hebben op een geschiedenis van fysiek en/of seksueel misbruik (Covington, 2003). Daarnaast is de impact van gescheiden zijn van kinderen en andere familieleden, minder toegang tot educatieve, beroeps- en behandelprogramma's en het traditionele handelen van behandelaars een belangrijk aandachtspunt (O'Brien, & Young, 2005).

(5)

5 Verschillen tussen vrouwen en mannen spelen ook een cruciale rol in ervaringen na vrijlating uit de gevangenis (Williams, 2012). Werkgelegenheid, huisvesting, vervoer, economische problemen en familieproblemen treffen zowel mannelijke als vrouwelijke delinquenten (Makarios et al., 2010), maar kunnen vooral moeilijk zijn voor vrouwen (Garcia, 2016; Matheson et al., 2011). Veel vrouwen die zijn vrijgelaten uit de gevangenis, melden een uitgebreide geschiedenis van misbruik, psychische problemen en drugsgebruik voorafgaand aan hun opsluiting, wat de kans op recidiveren kan vergroten (Jones et al., 2018; Owen, 1998; Sharp, 2014). Wat bij vrouwen werkt, lijkt te verschillen van wat bij mannen werkt (Covington & Bloom, 2006).

Andrews, Bonta en collega’s (1990) formuleerden drie principes die ten grondslag liggen aan een effectieve behandeling van delinquent gedrag. Deze drie principes zijn: het risicoprincipe (risk principle), het behoefteprincipe (need principle) en het responsiviteitsprincipe (responsivity principle). Deze principes vormen gezamenlijk het Risk-Need-Responsivity (RNR) model. Het RNR-model wordt algemeen beschouwd als het belangrijkste en meest invloedrijke model voor beoordeling en behandeling van delinquenten en is gericht op het verminderen van recidive (Blanchette & Brown, 2006; Ward et al., 2007; Andrews et al., 2011). Uit verschillende meta-analyses blijkt dat interventies waarbij de principes van het RNR-model worden toegepast effectiever zijn in het terugdringen van delinquent gedrag dan interventies waarbij de principes van het RNR-model niet worden toegepast (Hanson et al., 2009; Koehler et al., 2013; Latimer, 2001; Prendergast et al., 2013). Onderzoek laat zien dat de toepassing van slechts één principe al kan leiden tot het gewenste effect (Prendergast et al., 2013).

Allereerst richt het risicoprincipe zich op wie een behandeling zou moeten krijgen (Andrews & Bonta, 2010). De intensiteit van een behandeling moet afgestemd worden op het risico op recidive. Uit onderzoek is gebleken dat een onjuiste afstemming van de intensiteit

(6)

6 van een interventie en het recidiverisico een contraproductief effect heeft (Andrews & Bonta, 2010; Bonta et al., 2000). Het inzetten van een intensieve behandeling bij delinquenten met laag recidiverisico kan leiden tot een stijging van het recidiverisico. Daarbij kan ook het inzetten van een licht intensieve interventie bij delinquenten met een hoog recidiverisico leiden tot een stijging van het recidiverisico. Het tweede principe is het behoefteprincipe en beschrijft wat er behandeld moet worden (Andrews & Bonta, 2011). In dit principe wordt onderscheid gemaakt tussen niet-criminogene behoeften en criminogene behoeften. Criminogene behoeften hebben een direct verband met criminaliteit en hierop inspelen vermindert de kans op recidive (Andrews, Bonta, et al., 1990).

Het derde principe is het responsiviteitsprincipe, tevens het principe dat centraal staat in dit onderzoek. Dit principe richt zich op hoe behandeld zou moeten worden (Andrews & Bonta, 2010). Andrews, Bonta en collega’s (1990) beschrijven dat interventies moeten worden afgestemd op individuele eigenschappen van een delinquent. Het responsiviteitsprincipe bestaat uit algemene responsiviteit en specifieke responsiviteit. Algemene responsiviteit houdt in dat cognitief- gedragstherapeutische interventies het meest effectief zijn in het aanleren van nieuw gedrag, ongeacht over welk probleemgedrag het gaat (Andrews, Zinger et al., 1990). Looman en collega’s (2005) beschrijven algemene responsiviteit als externe factoren. Specifieke responsiviteit wordt door Looman en collega’s (2005) omschreven als interne factoren. Specifieke responsiviteit verwijst naar het feit dat interventies rekening moeten houden met het leervermogen, de leerstijl, omstandigheden en demografische kenmerken van individuele gevallen, zoals geslacht, leeftijd en etniciteit (Andrews et al., 2011; Bonta & Andrews, 2007; Bonta & Andrews, 2016). Het responsiviteitsprincipe is veelbesproken in de literatuur wat resulteert in veel verschillende responsiviteitsfactoren zoals motivatie, persoonlijkheidskenmerken, cognitieve vaardigheden en intelligentie, psychopathologie, verschillende kenmerken van de sociale omgeving van de

(7)

7 delinquent en het sociaal ondersteuningssysteem. Al met al moet een interventie op maat ontwikkeld worden waarbij rekening wordt gehouden met de interne en externe persoonlijke factoren om de effectiviteit van een behandeling te bevorderen (Andrews et al., 1999; Andrews et al., 2011; Bonta & Andrews, 2007; Bonta & Andrews, 2016). Andrews & Bonta (2006) hebben aangetoond dat behandelingen die voldoen aan het responsiviteitsprincipe recidive met 23% kunnen verminderen.

In de literatuur zijn er een aantal belangrijke genderspecifieke aandachtspunten die tot het responsiviteitsprincipe behoren. Allereerst bestaat er consensus dat psychische problemen vaker voorkomen bij vrouwelijke delinquenten dan bij mannelijke delinquenten (Daniel et al., 1988; Gorsuch, 1998; Mohan et al., 1997; Morash et al., 1998; Raeside, 1994), hoewel er relatief weinig onderzoek specifiek gericht is op psychopathologie bij vrouwelijke delinquenten (Hubbard, 2007; Hurley & Dunne, 1991; Keaveny & Zauszniewski, 1999; Raeside, 1994). Literatuuronderzoek laat zien dat de psychische gezondheid van vrouwelijke delinquenten wordt gekenmerkt door een hoge mate van depressie, angststoornissen, middelenmisbruik en persoonlijkheidsstoornissen, met name borderline persoonlijkheidsstoornis (Hurley & Dunne, 1991; Keaveny & Zauszniewski, 1999; Raeside, 1994). Onderzoek wijst ook uit dat zelfbeschadigend gedrag aanzienlijk meer voorkomt bij delinquente vrouwen (Gorsuch, 1998). Bij gebrek aan adequate psychiatrische zorg zijn er aanwijzingen dat de psychiatrische behoeften van vrouwen niet verdwijnen tijdens hun opsluiting (Hurley & Dunne, 1991) en zelfs kunnen verslechteren (Byrne, 2000). Uit veel verschillende onderzoeken blijkt een hoger niveau van middelenmisbruik onder vrouwelijke delinquenten in vergelijking tot mannelijke delinquenten (Dowden & Andrews, 1999; Kingi, 1996; Koons et al., 1997; Maden et al., 1990, 1994; Mohan et al., 1997; Morash et al., 1998; Singer et al., 1995).

(8)

8 Dowden & Andrews (1999) hebben een meta-analyse uitgevoerd naar de effectiviteit van het RNR-model in behandeling voor delinquente vrouwen, omdat voorgaand onderzoek voornamelijk gericht is op mannelijke delinquenten. De resultaten uit deze meta-analyse wijzen erop dat het risico-, behoefte- en responsiviteitsprincipe ook bij vrouwen verband houden met het verminderen van recidive. Zoals eerder genoemd was het aantal onderzoeken gericht op vrouwelijke delinquenten beperkt. Dowden & Andrews (1999) hebben uiteindelijk 26 studies in hun meta-analyse meegenomen. De huidige studie zal de meta-analyse van Dowden & Andrews (1999) repliceren en aanvullen met recente studies. Een meta-analyse is een methode van onderzoek waarbij de resultaten van meerdere empirische studies over een bepaald onderwerp worden samengevat (Born & Mol, 2006). Door het combineren van onderzoeksresultaten uit verschillende studies wordt nieuwe kennis verkregen. Meta-analyses integreren niet alleen de bevindingen van studies op een nauwkeurig afgebakend onderzoeksterrein, maar geven ook antwoorden op vragen die in de afzonderlijke studies niet of onvoldoende beantwoord kunnen worden (Assink & Wibbelink, 2016). In de huidige meta-analyse wordt een multi-level-meta-analyse uitgevoerd. Door het hanteren van modernere statistische methoden kunnen meerdere effect sizes per studie worden meegenomen en geanalyseerd, waarmee alsnog voldaan kan worden aan de assumptie van onafhankelijkheid van effectgroottes. Dit leidt er toe dat er meer kennis kan worden verkregen over de effectiviteit van het RNR-model in behandeling voor vrouwelijke delinquenten.

Wetenschappelijk en maatschappelijk gezien is het dus van belang dat de effectiviteit van het model voor behandeling van delinquente vrouwen wordt onderzocht. Het RNR-model biedt namelijk kennis over de manier waarop delinquent gedrag en recidive verminderd kunnen worden. Daarnaast biedt het model handvatten voor de praktijk, waardoor interventies effectiever kunnen worden ingericht. Samenvattend wordt in deze studie een meta-analyse uitgevoerd met het doel vast te stellen wat de effectiviteit is van het toepassen van de

(9)

RNR-9 principes in behandeling voor delinquente vrouwen. Deze meta-analyse richt zich op het derde principe van het RNR-model. De hoofdvraag luidt: ‘In hoeverre hangt het responsiviteitsprincipe van het RNR-model samen met de effectiviteit van interventies voor delinquente vrouwen?’ Hierbij wordt verwacht dat behandelingen waarin het responsiviteitsprincipe wordt toegepast effectiever zijn dan behandelingen waarbij dit niet het geval is.

Methode Inclusiecriteria

Voor het zoeken en selecteren van relevante studies voor deze meta-analyse zijn inclusiecriteria opgesteld. Deze inclusiecriteria zijn grotendeels gebaseerd op de criteria zoals die in Dowden & Andrews (1999) zijn geformuleerd. Daarnaast zijn een aantal aanvullende criteria opgesteld. De volgende inclusiecriteria zijn gehanteerd:

1. Publicatie. Studies gepubliceerd voor maart 2020 zijn geïncludeerd. Er is geen ondergrens gehanteerd.

2. Taal. Alleen Engelstalige studies zijn geïncludeerd.

3. Regio. Studies zijn alleen geïncludeerd wanneer deze afkomstig waren uit een Europees land, de Verenigde Staten of Canada.

4. Populatie. De steekproeven moesten grotendeels (meer dan 50%) of helemaal bestaan uit vrouwen vanaf 12 jaar oud die terecht zijn gekomen in het justitiële systeem. Studies werden alleen geïncludeerd als er voor deelnemende vrouwen/meisjes een aparte effect size werd gerapporteerd.

5. Interventie. De interventie of het programma moest gericht zijn op het verminderen en/of voorkomen van recidive.

(10)

10 6. Design. Geïncludeerde studies hadden een experimenteel of quasi-experimenteel onderzoeksdesign. Er moest sprake zijn van een vergelijking tussen een experimentele groep (behandelgroep) en een controlegroep (wachtlijstconditie, geen behandeling, reguliere behandeling (TAU) of een andere interventie). Toewijzing aan de experimentele groep of controlegroep is zo veel mogelijk gedaan in de vorm van randomisatie of matching.

7. Uitkomsten. In de studie moest tenminste één meting gericht zijn op recidive als afhankelijke variabele. Onder deze meting vallen onder andere: zelfrapportage, ouderrapportage of officiële gegevens van politie en justitie, zoals een nieuwe arrestatie, nieuwe veroordeling, nieuwe gevangenisstraf, en/of een herroeping van proeftijd of verlof.

8. Gerapporteerde effecten. In de studie werd cohen’s d als uitkomstmaat gerapporteerd of de cohen’s d kon bepaald worden aan de hand van algemene statistieken of ruwe data.

Zoekprocedure

Voor het zoeken naar relevante studies voor deze meta-analyse werd een aantal zoekstrategieën gehanteerd. Allereerst is gekeken of er toegang was tot de studies die zijn geïncludeerd in het onderzoek van Dowden & Andrews (1999). Van de 26 onderzoeken konden er 24 worden achterhaald. Vervolgens zijn er drie databases onderzocht, namelijk: PsychInfo, Medline en Web of Science. De zoektermen die zijn gebruikt voor deze databases zijn in Bijlage 1 bijgesloten.

Alle gevonden onderzoeken zijn vervolgens met behulp van het programma Zotero ontdubbeld. Na het ontdubbelen zijn er 1925 studies overgebleven. Deze studies zijn vervolgens in het programma Rayyan QCRI gezet en zijn grondig getoetst of zij aan de inclusiecriteria voldeden. Drie onderzoekers hebben dit onafhankelijk van elkaar beoordeeld.

(11)

11 Om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te waarborgen zijn 209 artikelen door alle drie onderzoekers beoordeeld. De onderzoekers zijn onafhankelijk van elkaar het unaniem eens geweest om studies te includeren dan wel te excluderen. Dit resulteerde vervolgens in een lijst van 79 studies. In Figuur 1 wordt de zoekprocedure schematisch weergegeven. In Tabel 1 worden een aantal kenmerken van de geïncludeerde studies weergegeven.

Figuur 1.

Schematische Weergave van de Zoekprocedure

PRISMA 2009 Flow Diagram

Records identified through database searching (n = 2673) Scr ee n in g In cl u d ed El ig ib ili ty Id en tifi cat

ion Additional records identified

through other sources (n = 24)

Records after duplicates removed (n =1925)

Records screened (n = 1901)

Records excluded (n =1846)

Full-text articles assessed for eligibility

(n = 79)

Full-text articles excluded, with reasons (n = 59) Studies included in quantitative synthesis (meta-analysis) (n = 20)

(12)

12 Tabel 1 Studie-kenmerken Auteur(s) Studie-ID Design Pub. Jaar N Gemiddelde leeftijd # ES Buckner & Chesney-Lind 1

Quasi-experimenteel

1983 100 15,69 1

Gordon, Arbuthnot, Gustanfson, & McGreen 2 Quasi-experimenteel 1988 16 16 1 Gruher 3 Quasi-experimenteel 1979 64 15 1

Sowles & Gill 4 Randomized

Controlled Trial

1970 10 14,9 1

Wexler, Falkin & Lipton 5 Quasi-experimenteel

1990 77 30,1 1

Young, Gartner, O’Connor, Larson & Wright

6

Quasi-experimenteel

1995 66 35,8 1

Celinska, Sung, Kim & Valdimarsdottir

7

Quasi-experimenteel

2019 155 15,4 6

Palmer, Hatcher, McGuire & Hollin

8

Quasi-experimenteel

2015 801 28,47 2

Baglivio, Jackowski, Greenwald & Wolff

9

Quasi-experimenteel

2014 612 15,57 2

Sacks, McKendrick & Hamilton

10 Randomized

Controlled Trial

2012 468 35,1 5

Johnson, Friedmann, Green, Harrington & Taxman

11

Quasi-experimenteel

2011 77 35,6 1

Messina, Grella, Cartier & Torres

12 Randomized

Controlled Trial

2010 115 36 2

Hall, Prendergast, Wellisch, Patten & Cao

13

Quasi-experimenteel

2004 180 35 1

Nyamathi, Shin, Smeltzer, Salem, Yadav, Krogh & Ekstrand

14 Randomized

Controlled Trial

2018 130 38,85 3

Liau, Shively, Horn, Landau, Barriga & Gibbs

15 Randomized

Controlled Trial

(13)

13

Duwe & Clark 16

Quasi-experimenteel

2015 430 3

Prendergast, Wellisch & Wong 17 Quasi-experimenteel

1996 41 34,6 1

Myers, Burton, Sanders, Donat, Cheney, Fitzpatrick & Monaco

18

Quasi-experimenteel

2000 60 14,6 1

Guerra & Slaby 19 Randomized

Controlled Trial

1990 53 17,17 1

Klein, Alexander & Parsons 20 Randomized Controlled Trial

1977 56 1

Note. Pub. jaar = publicatiejaar; N = totale steekproefgrootte; # ES = aantal gecodeerde effectgroottes.

Codeerschema en codeerprocedure

In totaal zijn 79 studies door drie onderzoekers gecodeerd. Voor het coderen is een codeerschema opgesteld. In het codeerschema staan items over studie-, steekproef- en interventiekenmerken, effectgroottes en een uitgebreide operationalisatie van de drie principes van het RNR-model. Bij het coderen van het gehele responsiviteitsprincipe in deze meta-analyse is gescoord op aanwezigheid van het algemene responsiviteitsprincipe. Het specifieke responsiviteitsprincipe is onderverdeeld in de volgende variabelen: intelligentie (bijvoorbeeld verbale intelligentie, interpersoonlijke volwassenheid, empathie), sociale steun (bijvoorbeeld modellering, neutraliseren/ reduceren van personen met criminele invloed), gender, leeftijd, cultuur/ ras/ etniciteit, psychopathologische problemen en behandelingsmotivatie. Als er sprake was van aanwezigheid van ten minste één van bovenstaand genoemde variabelen werd het specifieke responsiviteitsprincipe gecodeerd als voldaan. Waren er geen van de variabelen van het specifieke responsiviteitsprincipe aanwezig, dan werd dit als ‘nee’ gecodeerd. Het codeerschema is bijgevoegd in Bijlage 2.

De eerste vier studies zijn gezamenlijk gecodeerd en er zijn afspraken gemaakt voor het coderen om de interne consistentie en de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te optimaliseren. Tijdens het coderen van de overige studies is bij twijfel overleg geweest,

(14)

14 waarna gezamenlijk een besluit genomen werd. Wanneer informatie over de toepassing van een item over de RNR-principes niet genoemd werd in de studie, werd deze gecodeerd als ‘nee’. Vervolgens zijn de 75 studies verdeeld. Hiervan zijn 59 studies tijdens het coderen alsnog afgevallen, omdat er geen sprake was van een onafhankelijke controlegroep, aparte effect size voor vrouwen, een interventie, recidive als uitkomstmaat of omdat studies niet gepubliceerd waren. Uiteindelijk zijn er 20 studies (36 effect sizes) gecodeerd en meegenomen in dit onderzoek.

Data-analyse

Alle gecodeerde gegevens zijn in een SPSS-dataset ingevoerd om de data te analyseren. Allereerst zijn in SPSS de continue variabelen gecentreerd en zijn de categorische variabelen omgezet in dummyvariabelen. Daarnaast zijn in SPSS een aantal beschrijvende statistieken uitgerekend, zoals de gemiddelde leeftijd van alle participanten uit de verschillende studies, de range van de totale steekproefgrootte en het gemiddelde percentage etnische minderheidsgroep.

Nadat alle data ingevoerd zijn in SPSS zijn vervolgens de analyses in het programma R uitgevoerd. In R is allereerst het overall effect, oftewel gemiddelde effect, berekend. Dit is een samenvatting van alle effectgroottes in deze dataset en geeft informatie over de effectiviteit van de interventies die zijn meegenomen in de huidige meta-analyse. Daarna is een heterogeniteitstoets uitgevoerd om te achterhalen of er sprake is van significante variantie in effectgroottes. Deze heterogeniteitstoets geeft inzicht of eventuele variantie binnen alle effectgroottes uit eenzelfde studie significant is (level 2) en of de variantie tussen de verschillende studies significant is (level 3). Bij significantie op level 2 of level 3 is er sprake van heterogeniteit en mogen moderatoranalyses worden uitgevoerd.

Met behulp van moderatoranalyses zijn vervolgens continue en categorische variabelen getoetst op mogelijke modererende effecten op het gemiddelde effect van

(15)

15 interventies. Hierbij zijn de volgende continue variabelen onderzocht: publicatiejaar, leeftijd, percentage etnische minderheidsgroep, percentage vrouwen, duur van behandeling, intensiteit van behandeling, contacturen, behandelfrequentie, follow-up duur, steekproefgrootte, experimentele groep en controle groep. De categorische variabelen zijn: studiedesign, geslacht, status controle groep, voldaan algemene responsiviteit, intelligentie, sociale steun, gender, leeftijd, cultuur, psychopathologie, motivatie, voldaan specifieke responsiviteit, welke principes toegepast, aantal principes toegepast, type effectgrootte en type meting.

Tot slot is een funnel plot opgemaakt om een indicatie te geven van mogelijke aanwezigheid van publication bias. In deze grafiek wordt de steekproefgrootte op de Y-as weergegeven en de effect size op de X-as.

Resultaten Gemiddelde Effect

De dataset bevatte in totaal 20 studies met in totaal 36 effectgroottes. De oudste studie kwam uit 1970 en de meest recente studie uit 2019. De totale steekproefgrootte had een range van 791, met een minimum van 10, een maximum van 801 en een gemiddelde van 246,5. De gemiddelde leeftijd was 25,86 jaar (SD = 9,97; range 14,50 – 38,85). Het gemiddelde Het percentage vrouwen in de steekproeven was 68,56% (SD = 34,87; range 17,87 - 100,00). gemiddelde percentage etnische minderheidsgroep was 54,86% (SD = 17,80; range 20,00-89,20). Het gemiddelde effect van de onderzochte interventies van het responsiviteitsprincipe op het terugdringen van recidive was d = .306 (SE = .084; 95% BI: .135 ~ .477; p <.001). Er is sprake van significante variantie tussen alle effect sizes in de dataset (Q (df= 35) = 234.178, p <.001).

Om te bepalen of er sprake is van significante variantie tussen effect sizes binnen studies (level 2) en tussen studies (level 3) zijn twee log-likelihood-ratio-toetsen uitgevoerd.

(16)

16 De eerste log-likelihood-ratio-toets (chi-kwadraattoets) bepaalt of de fit van het oorspronkelijke model (waarin de variantie op zowel niveau 2 als niveau 3 is geschat) significant verschilt van de fit van het model waarin de variantie op niveau 2 niet wordt geschat, maar de variantie op niveau 3 wel wordt geschat. Hieruit blijkt dat er significante variantie is op level 2 (χ2 (1) = 30.301, p <.001). De tweede log-likelihood-ratio-toets laat zien dat de fit van het oorspronkelijke model (waarin de variantie op zowel level 2 als level 3 is geschat) niet significant verschilt van de fit van het model zonder variantie op level 3 maar met variantie op level 2 (χ2 (1) = 1.523, p = .109).

Vervolgens is vastgesteld hoe de totale variantie verdeeld is over de drie levels van het meta-analytische model. Van de totale variantie kon 12.77% worden toegeschreven aan de steekproefvariantie van de geobserveerde effectgroottes (level 1), zoals te zien is in Tabel 2. Daarnaast kon 41.67% worden toegeschreven aan de verschillen tussen effect sizes binnen studies (level 2). Tot slot kon 45.56% worden toegeschreven aan de verschillen tussen studies (level 3). Er kan niet gesproken worden van heterogeniteit tussen studies, omdat de variantie op level 3 niet significant is gebleken.

Tabel 2

Geschatte Overall Effect Gemiddelde d (SE) 95% BI Sig. gemiddelde z (p) %Var. op level 1 Level 2 var. % Var. op level 2 Level 3 var. %Var. op level 3 Overall Effect .306 (.084) .135, .477 <.001*** 12.772 <.0001*** 41.665 .109 45.563

Note. Gemiddelde d = gemiddelde effectgrootte (Cohen’s d); SE = standaardfout; BI =

betrouwbaarheidsinterval; Sig. = significantie; Var. = variantie; Level 1 var. = steekproefvariantie van geobserveerde effectgroottes; Level 2 var. = variantie tussen effectgroottes afgeleid uit dezelfde studie; Level 3 var. = variantie tussen studies.

** p <.01; *** p <.001

Het uitvoeren van loglikelihood-ratio-toetsen bij een gering aantal effect sizes of studies kan ten onrechte een niet significant resultaat geven terwijl er in werkelijkheid wel een

(17)

17 substantiële variantie aanwezig is. Dit powerprobleem kan leiden tot het niet uitvoeren van moderatoranalyses. Ter aanvulling op de log-likelihood-ratio-toetsen kan de 75%-regel van Hunter en Schmidt (1990) worden toegepast. Zij stellen dat heterogeniteit substantieel is als minder dan 75% van de totale variantie toegeschreven kan worden aan steekproefvariantie van de geobserveerde effectgroottes. Zoals Tabel 2 laat zien, kan slechts 12.77% hieraan worden toegeschreven. Op basis van de regel van Hunter en Schmidt (1990) kan worden geconcludeerd dat er sprake is van heterogeniteit, waardoor het relevant is om moderatoranalyses uit te voeren. Door het lage aantal studies wordt ook de variantietoets (level 3) minder betrouwbaar.

Continue moderatoranalyse

De resultaten van de continue moderatoranalyse zijn in Tabel 3 weergegeven. De continue moderatoranalyse toont een significant negatief modererend effect voor de steekproefgrootte (d = .296), omvang experimentele groep (d = .293) en omvang controlegroep (d = .285). Bij het toenemen van de steekproefgrootte, neemt de effectiviteit van de behandelingen af. De andere continue variabelen publicatiejaar, leeftijd, percentage etnische minderheidsgroep, percentage vrouwen, duur van behandeling, intensiteit van behandeling, contacturen, behandelfrequentie en follow-up duur bleken geen significant modererend effect te hebben.

Tabel 3

Continue moderatoren

Continue variabelen # studies # ES Intercept/gem. d (95% BI) β1 (95% BI) F (df1, df2) a pb Publicatiejaar 20 36 0.294 (0.130; 0.459)*** -0.007 (-0.019; 0.006) 1.200 (1,34) 0.281 Leeftijd 19 33 0.318 (0.121; 0.516)** 0.003 (-0.018; 0.023) 0.065 (1,32) 0.800 Percentage etnische minderheidsgroep 14 27 0.310 (0.128; 0.493)** 0.003 (-0.008; 0.013) 0.269 (1,25) 0.609 Percentage vrouwen 20 36 0.311 (0.133; 0.489)** -0.001 (-0.006; 0.004) 0.108 (1,34) 0.744

(18)

18

Duur van behandeling 16 31 0.315 (0.165; 0.466)*** -0.013 (-0.033; 0.007) 1.810 (1,29) 0.189 Intensiteit van behandeling 8 14 0.499 (-0.038; 1.035) -0.020 (-0.085; 0.044) 0.463 (1,12) 0.509 Contacturen 8 18 0.354 (-0.216; 0.923) -0.001 (-0.004; 0.003) 0.261 (1,16) 0.617 Behandelfrequentie 8 12 0.491 (-0.088; 1.069) -0.095 (-0.398; 0.208) 0.485 (1,10) 0.502 Follow-up duur 14 30 0.280 (0.057; 0.502)* -0.000 (-0.008; 0.007) 0.012 (1,28) 0.912 Steekproefgrootte 20 36 0.296 (0.197; 0.396)*** -0.001 (-0.001; -0.001)*** 22.801 (1,34) <.001*** Experimentele groep 20 36 0.293 (0.187; 0.400)*** -0.002 (-0.003; -0.001)*** 16.593 (1,34) <.001*** Controle groep 20 36 0.285 (0.181; 0.388)*** -0.002 (-0.002; -0.001)*** 17.581 (1,34) <.001***

Note. # studies = aantal studies; # ES = aantal effectgroottes; gem. d = gemiddelde effectgrootte (Cohen’s d); BI = betrouwbaarheidsinterval; β1 = geschatte regressie coëfficiënt; df = vrijheidsgraden. a Omnibus test van alle regressiecoëfficiënten in het model.

b p-Waarde van de omnibus test. +p <.1; * p <.05; ** p <.01; *** p <.001

Categorische moderatoranalyse

In Tabel 4 zijn de resultaten weergegeven van de categorische moderatoranalyses. Uit de categorische moderatoranalyses is geen significant modererend effect gebleken. Ondanks dat er uit deze analyses geen significant modererend effect is gebleken, zijn er wel een aantal interessante effecten te zien.

Indien het effect van een interventie wordt gemeten door een vergelijking te maken met de controlegroep 'treatment as usual (TAU)', is er sprake van een significant effect (d =.421), terwijl dit niet het geval is als het effect van een interventie wordt vergeleken met ‘andere behandeling’ (d =.171) of ‘wachtlijst’ (d =.060). Indien in een interventie rekening wordt gehouden met intelligentie is sprake van een significant effect (d = .327), terwijl dit niet het geval is indien hier geen rekening mee wordt gehouden (d = .275). Indien in een interventie rekening wordt gehouden met de leeftijd is sprake van een significant effect (d = .327), terwijl dit niet het geval is indien hier geen rekening mee wordt gehouden (d = .275). Ook indien in een interventie rekening wordt gehouden met de cultuur is sprake van een significant effect (d = .327), terwijl dit niet het geval is indien hier geen rekening mee wordt

(19)

19 gehouden (d = .275). Indien in een interventie rekening wordt gehouden met de motivatie is sprake van een significant effect (d = .374), terwijl dit niet het geval is indien hier geen rekening mee wordt gehouden (d = .176). Tot slot bleek uit de categorische moderatoranalyse dat indien in een interventie niet voldaan is aan het specifieke responsiviteitprincipe er sprake is van een significant effect (d = .340), terwijl dit niet het geval is indien hier wel aan is voldaan (d = .257).

Tabel 4

Categorische moderatoren

Categorische variabelen # studies # ES Intercept/mean d (95% CI) β1 (95% BI) F (df1, df2) a pb Studiedesign 20 36 0.320 (1,34) 0.576 RCT 13 14 0.274 (0.057; 0.490)* Quasi-experimenteel 7 22 0.376 (0.078; 0.674)* 0.102 (-0.266; 0.471) Geslacht 20 36 0.350 (1,34) 0.558 Alleen vrouwen 9 19 0.363(0.109; 0.616)** Mannen en vrouwen 11 17 0.260 (0.017; 0.504)* -0.102 (-0.454; 0.249)

Status controle groep 20 36 1.099 (2,33) 0.345

Wachtlijst 2 4 0.060 (-0.560; 0.680) TAU 14 21 0.421 (0.184; 0.657)*** 0.360 (-0.303; 1.024) Andere behandeling 4 7 0.171 (-0.184; 0.527) -0.249 (-0.676; 0.178) Voldaan algemene responsiviteit 20 36 1.419 (1,34) 0.242 Nee 9 25 0.229 (0.028; 0.431)* Ja 11 11 0.431 (0.152; 0.711)** 0.202 (-0.143; 0.546) Intelligentie 20 36 0.061 (1,34) 0.806 Nee 3 12 0.275 (-0.100; 0.650) Ja 17 24 0.327 (0.118; 0.536)** 0.052 (-0.377; 0.482) Sociale steun 20 36 0.070 (1,34) 0.793 Nee 7 12 0.343 (0.048; 0.637)* Ja 13 24 0.294 (0.068; 0.520)* -0.048 (-0.420; 0.323)

(20)

20 Gender 20 36 0.022 (1,34) 0.883 Nee 6 20 0.298 (0.026; 0.571)* Ja 14 16 0.325 (0.083; 0.567)** 0.027 (-0.338; 0.391) Leeftijd 20 36 0.061 (1,34) 0.806 Nee 3 12 0.275 (-0.100; 0.650) Ja 17 24 0.327 (0.118; 0.536)** 0.052 (-0.377; 0.482) Cultuur 20 36 0.061 (1,34) 0.806 Nee 3 12 0.275 (-0.100; 0.650) Ja 17 24 0.327 (0.118; 0.536)** 0.052 (-0.377; 0.482) Psychopathologie 20 36 0.508 (1,34) 0.481 Nee 3 9 0.441 (0.035; 0.847)* Ja 17 27 0.282 (0.080; 0.484)** -0.159 (-0.612; 0.294) Motivatie 20 36 1.095 (1,34) 0.303 Nee 4 14 0.176 (-0.142; 0.494) Ja 16 22 0.374 (0.159; 0.588)** 0.198 (-0.186; 0.581) Voldaan specifieke responsiviteit 20 36 0.212 (1,34) 0.648 Nee 10 25 0.340 (0.119; 0.561)** Ja 10 11 0.257 (-0.037; 0.550) -0.083 (-0.450; 0.284) Welke principes toegepast 20 36 0593 (6,29) 0.734 Geen 1 1 0.275 (-0.665; 1.216) Risico 1 1 -0.990 (-2.601; 0.621) -1.265 (-3.130; 0.600) Behoefte 7 8 0.351 (-0.033; 0.736) 1.341 (-0.314; 2.997) Responsiviteit 1 1 0.733 (-0.260; 1.726) 0.382 (-0.683; 1.447) Risico-Behoefte 1 1 0.277 (-0.741; 1.296) -0.456 (-1.878; 0.967) Risico-Responsiviteit 0 0 - - Behoefte-Responsiviteit 5 10 0.348 (-0.036; 0.733) 0.036 (-0.508; 0.580) Alle drie 4 14 0.312 (-0.073; 0.697) 0.036 (-0.580; 0.580) Aantal principes 20 36 0.007 (3,32) 0.999 0 1 1 0.275 (-0.636; 1.186)

(21)

21 1 9 10 0.330 (-0.010; 0.670) 0.055 (-0.918; 1.027) 2 6 11 0.334 (-0.012; 0.680) 0.004 (-0.481; 0.489) 3 4 14 0.312 (-0.056; 0.679) 0.022 (-0.527; 0.482) Type effectgrootte 20 36 2.564 (1,34) 0.119 Post-interventie 4 4 0.243 (0.073; 0.413)** Follow-up 16 32 0.598 (0.181; 1.014)** 0.355 (-0.095; 0.805) Type meting 19 34 0.711 (1,32) 0.406 Officiële data 14 24 0.231 (0.034; 0.428)* Zelf-rapportage 5 10 0.367 (0.079; 0.656)* 0.136 (-0.193; 0.466) Ouder-rapportage 0 0 - - Anders 0 0 - -

Note. # studies = aantal studies; # ES = aantal effectgroottes; mean d = gemiddelde effectgrootte (Cohen’s d); CI/BI = betrouwbaarheidsinterval; β1 = geschatte regressie coëfficiënt; df =

vrijheidsgraden.

a Omnibus test van alle regressiecoëfficiënten in het model. b p-Waarde van de omnibus test.

+p <.1; * p <.05; ** p <.01; *** p <.001

Figuur 2 Funnel plot

(22)

22 Funnel plot

Om na te gaan of er sprake is van publication bias is een trim-and-fill analyse uitgevoerd. De funnel plot in Figuur 2 laat zien dat er aan de linker kant effectgroottes zijn toegevoegd om de symmetrie van de funnel plot te herstellen. Dit is een indicatie voor publication bias. Na een nieuwe schatting is een significant effect van het totale effect gevonden (d = .256 SE= .063; 95% BI: .133 ~ .379; p <.001).

Discussie

Het doel van het huidig onderzoek was de effectiviteit van het RNR-model te onderzoeken in behandelingen voor delinquente vrouwen. In deze meta-analyse is onderzocht of behandelingen afgestemd op het responsiviteitsprincipe effectiever zijn dan behandelingen die niet zijn afgestemd op het responsiviteitsprincipe. Dowden & Andrews (1999) hebben onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het RNR-model gericht op de vrouwelijke daderpopulatie. Zij beschreven dat de effectiviteit van rehabilitatie voor algemene daderpopulaties veel aandacht heeft gekregen, maar dat het onderzoek naar de populatie van vrouwelijke delinquenten vrij beperkt is geweest. De huidige studie heeft het onderzoek van Dowden & Andrews (1999) gerepliceerd. Een multi-level meta-analyse is uitgevoerd om meer kennis uit bestaand onderzoek te halen en hierbij ook recente studies mee te nemen, waardoor een grotere power werd beoogd.

Allereerst is gebleken dat interventies een gemiddeld effect hadden van d = .306 op het terugdringen van recidive. Volgens de criteria van Cohen (1992) betekent dit dat er een klein tot gemiddeld effect is van het volgen van een interventie op het terugdringen van recidive. Bij meta-analyses is er kans dat niet alle studies gevonden zijn die op een verantwoorde wijze antwoord hebben gegeven op de vraag waar een onderzoek zich op richt (Bijleveld & Commandeur, 2017). Bijleveld & Commandeur (2017) beschrijven dat het

(23)

23 algemeen bekend is dat het veel lastiger is om artikelen geaccepteerd te krijgen als er ‘geen effect’ wordt gerapporteerd. Het is makkelijker om een artikel te publiceren waarbij de nulhypothese verworpen kon worden, waarbij dus een significant effect is gevonden. Dat betekent dat voor een meta-analyse een steekproef wordt getrokken uit een bepaald, select deel van de populatie als gevolg van publication bias. Daarnaast zijn er ook studies die niet te vinden zijn in elektronische zoekmachines of in wetenschappelijke tijdschriften (Bijleveld & Commandeur, 2017). In dat geval zou de steekproef incompleet zijn. Dit probleem wordt ook wel aangeduid als het file-drawer problem. Het file-drawer problem heeft overlap met publication bias. Het in kaart brengen van de funnel plot kan dit illustreren. In de huidige studie bleek uit de funnel plot dat er studies ontbraken en zijn aan de linkerkant negen effect sizes toegevoegd om de symmetrie te herstellen. Na een nieuwe schatting is een kleiner significant effect gevonden van d = .256.

Uit de continue moderatoranalyse is gebleken dat de steekproefgrootte van de experimentele groep en controlegroep significante moderatoren waren en dat er sprake was van een negatief verband. Hoe groter de grootte van de experimentele- en controlegroep, hoe lager het effect van behandelingen was. Dit kan op verschillende manieren verklaard worden. Allereerst laat een grotere groep zien dat er minder snel sprake kan zijn van toevalligheden. Er kan dus preciezer gemeten worden, waardoor gevonden effecten kleiner zijn (Hedges & Olkin, 1985). Uitschieters hebben een minder groot effect op een grotere onderzoeksgroep. Het komt vaker voor dat dit effect gevonden wordt in meta-analyses (Gubbels et al., 2019; van der Put et al., 2018).

Vervolgens is een categorische moderatoranalyse uitgevoerd. Geen van alle categorische variabelen bleken een significant modererend effect te hebben. Wel bleek dat de d-waarde van quasi-experimentele studies (d = .376) hoger is dan bij randomized controlled trials (d = .274). Meta-analyses laten vaker zien dat de Cohen’s d hoger is bij

(24)

quasi-24 experimentele onderzoeken dan bij randomized controlled trials (Euser et al, 2015; Gubbels et al., 2019; Pinquart & Teubert, 2010; van der Put et al., 2018). Indien het effect van een interventie wordt gemeten door een vergelijking met een controlegroep die ´treatment-as-usual’ krijgt is er sprake van een significant effect (d =.421), terwijl dit niet het geval is als het effect van een interventie wordt vergeleken met een ‘andere behandeling’ (d =.171) of ‘wachtlijst’ (d = .060). De term ‘treatment-as-usual’ kan echter verwijzen naar een variërend aantal interventies waardoor er geen vaste definitie voor deze controlegroep is (Watts et al., 2015). Het is van toegevoegde waarde dat toekomstig onderzoek een zorgvuldige en duidelijke definiëring van deze controlegroep gebruikt, zodat nauwkeurige interpretaties kunnen worden gedaan.

Het wel of niet voldoen aan het algemene responsiviteitprincipe in de behandelingen voor delinquente vrouwen bleek geen significante moderator. Uit de literatuur bleek dat het specifieke responsiviteitsprincipe in verschillende variabelen onder te verdelen is. In deze meta-analyse geven de volgende variabelen afstemming van het specifieke responsiviteitsprincipe weer: ‘intelligentie’, ‘sociale steun’, ‘gender’, ‘leeftijd’, ‘cultuur’, ‘psychopathologie’ en ‘motivatie’. Ook geen van deze variabelen bleken een significant modererend effect te hebben. Onderling zijn de variabelen dus niet te vergelijken omdat er geen significante modererende effecten zijn gevonden. Echter zijn er wel een aantal significante effecten. Indien in interventies rekening werd gehouden met intelligentie, leeftijd, en cultuur is sprake van een significant effect (d = .327), terwijl dit niet het geval is indien hier geen rekening mee werd gehouden (d = .275). Indien in een interventie rekening werd gehouden met de motivatie is sprake van een significant effect (d = .374), terwijl dit niet het geval is indien hier geen rekening mee werd gehouden (d = .176). Tot slot bleek uit de categorische moderatoranalyse dat indien in een interventie niet voldaan is aan het specifieke responsiviteitprincipe er sprake is van een significant effect (d = .340), terwijl dit niet het

(25)

25 geval is indien hier wel aan is voldaan (d = .257). In tegenstelling tot de resultaten uit de meta-analyse van Dowden & Andrews (1999) blijkt uit de huidige meta-analyse dat het responsiviteitsprincipe geen significante moderator is in het versterken van het effect van interventies gericht op het verminderen van recidive van delinquente vrouwen. Omdat er in totaal maar 20 studies met 36 effect sizes zijn meegenomen in deze meta-analyse is er sprake van een powerprobleem. Alle uitkomsten moeten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, omdat de uitkomsten toevalligheden kunnen bevatten (Bryman, 2012).

Dowden & Andrews (1999) vinden in hun onderzoek een significant effect en concluderen dat de drie principes van het RNR-model een belangrijke bijdrage leverden aan het verminderen van recidive. Dowden & Andrews (1999) rapporteerden dat het responsiviteitsprincipe een belangrijke bijdrage levert aan het behandelresultaat voor vrouwelijke delinquenten. De resultaten van de huidige meta-analyse komen niet overeen met deze conclusies. De resultaten van voldoen aan het algemene responsiviteitsprincipe gaan wel in dezelfde richting als de resultaten uit eerdere onderzoeken, maar zijn in de huidige studie geen significante moderator gebleken. Het voldoen aan specifieke responsiviteit is echter tegenstrijdig in vergelijking met voorgaand onderzoek. Indien in interventies niet voldaan werd aan het specifieke responsiviteitsprincipe was sprake van een significant effect, terwijl dit niet het geval was indien hier wel werd voldaan aan het specifieke responsiviteitsprincipe. Voor deze tegenstrijdigheden zijn mogelijk een aantal verklaringen. Allereerst is er sprake van een powerprobleem omdat een klein aantal studies is meegenomen. Bij een lage N is het moeilijk om een significant effect te vinden (Bryman, 2012). Daarnaast konden van de 26 studies die Dowden & Andrews (1999) hebben meegenomen er uiteindelijk maar zeven studies worden meegenomen in het huidig onderzoek, omdat alleen deze studies voldeden aan de gestelde inclusiecriteria. In deze meta-analyse zijn een aantal aanvullende criteria geformuleerd ten opzichte van de meta-analyse van Dowden &Andrews (1999), waaronder

(26)

26 het studiedesign (het includeren van quasi-experimentele onderzoeken of randomized controlled trials) en een onafhankelijke controlegroep. Meer dan 50% van de onderzoeksgroep moest vrouwelijk zijn. Bij minder dan 50% vrouwen in de onderzoeksgroep werd een studie alleen geïncludeerd als er een aparte effect size voor vrouwen was. De overige 17 studies zijn afgevallen omdat er geen interventie werd onderzocht, er geen onafhankelijke controlegroep was of omdat er geen aparte effect size voor vrouwen was berekend. Deze verschillen verklaren mogelijk (deels) de verschillen in uitkomsten tussen het huidige onderzoek en het onderzoek van Dowden & Andrews (1999).

Al met al zijn er een aantal beperkingen van deze meta-analyse te noemen. Zo is er, zoals eerder genoemd, sprake van een powerprobleem en publicatiebias. Het is mogelijk dat niet alle onderzoeken gevonden zijn. Er zijn meer studies nodig om een meer betrouwbare uitspraak te kunnen doen en gevonden resultaten meer betekenis te kunnen geven. Daarnaast is de manier waarop informatie over de RNR-principes in de studies is gegeven een aandachtspunt. Informatie is soms maar beperkt gegeven in studies, waardoor het lastig was dit goed te coderen. In de huidige meta-analyse is informatie over de toepassing van een item over de RNR-principes alleen gecodeerd wanneer dit expliciet beschreven is in een studie. Als dit niet het geval was werd dit gecodeerd als ‘nee’. De kwaliteit van hoe informatie over behandelingen is beschreven in de geïncludeerde studies is hierin dus erg belangrijk en bepalend.

In eerdere onderzoeken wordt het RNR-model beschouwd als het belangrijkste en meest invloedrijke model voor de beoordeling en behandeling van delinquenten gericht op het verminderen van recidive (Blanchette & Brown, 2006; Ward et al., 2007; Andrews et al., 2011). Uit verschillende meta-analyses blijkt dat interventies waarin het RNR-model wordt toegepast effectiever zijn in het verminderen van delinquent gedrag dan interventies waarin dit niet het geval is (Hanson et al., 2009; Koehler, et al., 2013; Latimer, 2001; Prendergast et

(27)

27 al., 2013). Dowden & Andrews (1990) hebben in hun meta-analyse aangetoond dat dit ook geldt voor de vrouwelijke daderpopulatie. Maar is het RNR-model wel echt zo belangrijk en invloedrijk? De resultaten van deze meta-analyse komen niet helemaal overeen met de bevindingen van de eerdere meta-analyses. Vertalingen van het RNR-model naar de praktijk brengen zorgen met zich mee over de validiteit, bruikbaarheid en onderdrukking van mogelijke innovatie in de ontwikkeling van het RNR-model in interventies (Polaschek, 2012). Hoewel het model wordt gewaardeerd om zijn empirische validiteit en praktische bruikbaarheid en het zich hierdoor een belangrijke positie heeft verworven, moet er ten aanzien van re-integratie nog het nodige gedaan worden om theorie en praktijk te laten aansluiten. Het is lastig aan te tonen of het RNR-model wel als belangrijkst en meest invloedrijk gezien zou moeten worden. Voor de praktijk is het ten zeerste van belang dat meer onderzoek wordt uitgevoerd naar behandeling op maat volgens het RNR-model. Daarnaast is het van belang om te onderzoeken hoe deze verschillen in theorie en praktijk verklaard kunnen worden, zodat de behandelingen voor vrouwelijke delinquenten zo ingericht kunnen worden en daadwerkelijk de kans op recidiveren voor deze doelgroep kan worden verminderd.

(28)

28 Referentielijst

Andrews, D.A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice. Psychology, Public Policy, and Law, 16(1), 39.

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2006). The psychology of criminal conduct. Newark, NJ: LexisNexis.

Andrews, D. A., Bonta, J., & Hoge, R. D. (1990). Classification for effective rehabilitation: Rediscovering psychology. Criminal justice and Behavior, 17(1), 19-52.

Andrews, D. A., Bonta, J., & Wormith, J. S. (2011). The risk-need-responsivity (RNR) model: Does adding the good lives model contribute to effective crime prevention? Criminal Justice and Behavior, 38(7), 735-755.

Andrews, D. A., Zinger, I., Hoge, R. D., Bonta, J., Gendreau, P., & Cullen, F. T. (1990). Does correctional treatment work? A clinically relevant and psychologically informed meta‐ analysis. Criminology, 28(3), 369-404.

Assink, M., & Wibbelink, C. J. M. (2016). Fitting three-level meta-analytic models in R: A step-by-step tutorial. The Quantitative Methods for Psychology, 12(3), 154-174. https://doi.org/10.20982/tqmp.12.3.p154.

Belknap, J. (2007). The Invisible Woman: Gender, Crime, and Justice, 3rd Edition. CA: Thompson Wadsworth.

Bijleveld, C. C. J. H., & Commandeur, J. J. F. (2017). Multivariate analyse: een inleiding voor criminologen en andere sociale wetenschappers. Boom criminologie.

Blanchette, K., & Brown, S. L. (2006). The assessment and treatment of women offenders: An integrative perspective. John Wiley & Sons.

Bloom, B., Owen, B., & Covington, S. (2003). Gender-responsive strategies. Research,

(29)

29 Bonta, J., & Andrews, D. A. (2007). Risk-need-responsivity model for offender assessment

and rehabilitation. Rehabilitation, 6(1), 1-22.

Bonta, J., Wallace-Capretta, S., & Rooney, J. (2000). A quasi-experimental evaluation of an intensive rehabilitation supervision program. Criminal Justice and Behavior, 27(3), 312-329.

Born, M. P. H., & Mol, S. T. (2006). Het kwantitatief integreren van empirische studies: de methode van meta-analyse. Gedrag & Organisatie, 19(3), 251-271.

Brennan, T., Breitenbach, M., Dieterich, W., Salisbury, E. J., & Voorhis, P. V. (2012). Women’s pathways to serious and habitual crime: A person-centered analysis incorporating gender responsive factors. Criminal Justice and Behavior, 39, 1481-1508. https://doi.org/10.1177/2F0093854812456777

Bryman, A. (2012). Social research methods. Oxford New York: Oxford University Press Inc.

Byrne, M. K., & Howells, K. (2002). The psychological needs of women prisoners: Implications for rehabilitation and management. Psychiatry, psychology and law, 9(1), 34-43.

Carson, E. A. (2014). Prisoners in 2013. (NCJ 247282). US Department of Justice.

Carson, A. E. (2018). Prisoners in 2016. (NCJ251149). U.S. Department of Justice/Bureau of Justice Statistics. https://www.bjs.gov/content/pub/pdf/p16.pdf Chesney-Lind, M. (2000). Women and the Criminal Justice System: Gender matters. In

Topics in Community Corrections Annual Issue. U.S. Department of Justice, National Institute of Corrections.

Cohen, J. (1992). A power primer. Psychological Bulletin, 112, 155. https://doi.org/10.1037/0033- 2909.112.1.155

(30)

30 Covington, S. (2003). A woman’s journey home: Challenges for female offenders. Prisoners once removed: The impact of incarceration and reentry on children, families, and communities, 67-103.

Covington, S. S., & Bloom, B. E. (2007). Gender responsive treatment and services in correctional settings. Women & Therapy, 29(3-4), 9-33. https://doi.org/10.1300/ J015v29n03_02

Daniel, A. E., Robins, A. J., Reid, J. C., & Wilfley, D. E. (1988). Lifetime and six-month prevalence of psychiatric disorders among sentenced female offenders. Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law Online, 16(4), 333-342.

Dienst Justitiële Inrichtingen. (2019). Vrouwen in detentie. Geraadpleegd van: https://www.dji.nl/over-dji/organisatiestructuur/divisie-gevangeniswezen-vreemdelingenbewaring/vrouwen-in-detentie.aspx

Dowden, C. (1998). A Meta-Analytic Examination of the Risk, Need and Responsivity Principles and Their Importance Within the Rehabilitation Debate. Department of Psychology, Carleton University, Ottawa, Ontario, Canada.

Dowden, C., & Andrews, D. A. (1999). What works for female offenders: A meta-analytic review. Crime & Delinquency, 45(4), 438-452.

Euser, S., Alink, L. R. A., Stoltenborgh, M., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van Ijzendoorn, M. H. (2015). A gloomy picture: a meta-analysis of randomized controlled trials reveals disappointing effectiveness of programs aiming at preventing child maltreatment. BMC Public Health, 15, 1–14.

Garcia, J. (2016). Understanding the lives of mothers after incarceration: Moving beyond socially constructed definitions of motherhood. Sociology Compass, 10(1), 3-11. Gibbons, D. C. (1999). Review essay: Changing lawbreakers—What have we learned since

(31)

31 Gorsuch, N. (1998). Unmet need among disturbed female offenders. The Journal of

Forensic Psychiatry, 9, 556–570.

Greiner, L. E., Law, M. A., & Brown, S. L. (2015). Using dynamic factors to predict recidivism among women: A four-wave prospective study. Criminal Justice and Behavior, 42(5), 457-480.

Gubbels, J., van der Put, C. E., & Assink, M. (2019). The effectiveness of parent training programs for child maltreatment and their components: A meta-analysis. International journal of environmental research and public health, 16(13), 2404. Hanson, R. K., Bourgon, G., Helmus, L., & Hodgson, S. (2009). The principles of effective

correctional treatment also apply to sexual offenders: A meta-analysis. Criminal Justice and behavior, 36, 865-891. https://doi.org/10.1177/0093854809338545

Hedges, L. V., & Olkin, I. (1985). Statistical methods for meta-analysis. New York: Academic Press.

Hill, J. K, Andrews, D. A., & Hoge, R. D. (1991). Meta-Analysis of Treatment Programs for Young Offenders: The Effect of Clinically Relevant Treatment on Recidivism, With Controls Introduced for Various Methodological Variables. Canadian Journal of Program Evaluation 6(1), 97-109.

Holtfreter, K., & Morash, M. (2003). The needs of women offenders. Women & Criminal Justice, 14, 137-160. https://doi.org/10.1300/J012v14n02_07

Hubbard, D. J. (2007). Getting the most out of correctional treatment: Testing the responsivity principle on male and female offenders. Fed. Probation, 71, 2.

Hunter, J. E. & Schmidt, F. L. (1990). Methods of metaanalysis: Correcting error and bias in research findings. Newbury Park, CA: Sage.

Hurley, W., & Dunne, M. P. (1991). Psychological distress and psychiatric morbidity in women prisoners. Australian & New Zealand Journal of Psychiatry, 25(4), 461-470.

(32)

32 Izzo, R. L., & Ross, R. R. (1990). Meta-analysis of rehabilitation programs for juvenile

delinquents: A brief report. Criminal Justice and Behavior, 17(1), 134-142.

Jones, M. S., Worthen, M. G., Sharp, S. F., & McLeod, D. A. (2018). Bruised inside out: The adverse and abusive life histories of incarcerated women as pathways to PTSD and illicit drug use. Justice Quarterly, 35(6), 1004-1029.

Kalish, C. B. (1981). Prisoners in 1980 (NCJ76808). Washington, DC: Bureau of Justice Statistics,U.S. Department of Justice. https://www.bjs.gov/content/pub/pdf/p80.pdf Keaveny, M.E., & Zauszniewski, J.A. (1999). Life events and psychological well-being in

women sentenced to prison. Issues in Mental Health Nursing, 20, 73–89.

Kingi, V.M. (1996). Mothers in prison. Journal of the New Zealand Association of Probation Officers. (9), 12–14.

Koehler, J. A., Lösel, F., Akoensi, T. D., & Humphreys, D. K. (2013). A systematic review and meta-analysis on the effects of young offender treatment programs in Europe. Journal of Experimental Criminology, 9(1), 19-43.

Koons, B. A., Burrow, J. D., Morash, M., & Bynum, T. (1997). Expert and offender perceptions of program elements linked to successful outcomes for incarcerated women. Crime & Delinquency, 43(4), 512-532.

Latimer, J. (2001). A meta-analytic examination of youth delinquency, family treatment, and recidivism. Canadian J. Criminology, 43, 237.

Lipsey, M. W. (1995). What do we learn from 400 research studies on the effectiveness of treatment with juvenile delinquents? in What Works: Reducing Reoffending— Guidelines from Research and Practice, edited by J. Mcguire. Chichester, UK: Wiley. Looman, J., Dickie, I., & Abracen, J. (2005). Responsivity issues in the treatment of sexual

offenders. Trauma, Violence, & Abuse, 6(4), 330-353. https://doi.org/10.1177/1524838005280857

(33)

33 Lösel, F. (1996). Effective Correctional Programming: What Empirical Research Tells us and

What it Doesn't. Forum on Corrections Research. 8, 33-37.

Maden, A., Swinton, M. & Gunn, J. (1990). Women in prison and use of illicit drugs before arrest. British Medical Journal, 301, 1133.

Makarios, M., Steiner, B., & Travis, L. F. (2010). Examining the predictors of recidivism among men and women released from prison in Ohio. Criminal Justice and Behavior, 37, 1377-1391. https://doi.org/10.1177/0093854810382876

Matheson, F. I., Doherty, S., & Grant, B. A. (2011). Community-based aftercare and return to custody in a national sample of substance-abusing women offenders. American Journal of Public Health, 101(6), 1126-1132.

Mohan, D., Scully, P., Collins, C., & Smith, C. (1997). Psychiatric disorder in an Irish female prison. Criminal Behaviour and Mental Health, 7(3), 229-235.

Morash, M., Bynum, T. S., & Koons-Witt, B. (1998). Women offenders: Programming needs and promising approaches. US Department of Justice, Office of Justice Programs, National Institute of Justice.

O'Brien, P., & Young, D. S. (2006). Challenges for formerly incarcerated women: A holistic approach to assessment. Families in Society, 87(3), 359-366.

Owen, B. A. (1998). In the mix: Struggle and survival in a women's prison. SUNY Press. Pinquart, M., & Teubert, D. (2010). Efects of parenting education with expectant and new

parents: A meta-Analysis. Journal of Family Psychology, 24, 316–327.

Prendergast, M. L., Pearson, F. S., Podus, D., Hamilton, Z. K., & Greenwell, L. (2013). The Andrews’ principles of risk, needs, and responsivity as applied in drug treatment programs: Meta-analysis of crime and drug use outcomes. Journal of experimental criminology, 9(3), 275-300.

(34)

34 Polaschek, D. L. (2012). An appraisal of the risk–need–responsivity (RNR) model of offender rehabilitation and its application in correctional treatment. Legal and criminological Psychology, 17(1), 1-17.

Raeside, C.W.J. (1994). Posttraumatic stress disorder in female prisoners. Unpublished psychiatric dissertation, University of Adelaide.

Schram, P.J., Koons-Witt, B.A., Williams, F.P., & McShane, M.S. (2006). Supervision strategies and approaches for female parolees: Examining the link between unmet needs and parolee outcome. Crime Delinquency. 52(3), 450-471.

Scroggins, J. R., & Malley, S. (2010). Reentry and the (unmet) needs of women. Journal of Offender Rehabilitation, 49(2), 146-163.

Sharp, S. F. (2014). Mean Lives, Mean Laws: Oklahoma's Women Prisoners. Rutgers University Press.

Singer, M. I., Bussey, J., Song, L. Y., & Lunghofer, L. (1995). The psychosocial issues of women serving time in jail. Social Work, 40(1), 103-113.

Smith, P., Cullen, F. T., & Latessa, E. J. (2009). Can 14,737 women be wrong? A meta‐ analysis of the LSI‐R and recidivism for female offenders. Criminology & Public Policy, 8(1), 183-208.

Van der Put, C. E., Assink, M., Gubbels, J., & van Solinge, N. F. B. (2018). Identifying effective components of child maltreatment interventions: a meta-analysis. Clinical child and family psychology review, 21(2), 171-202.

Van Voorhis, P., Wright, E. M., Salisbury, E., & Bauman, A. (2010). Women’s risk factors and their contributions to existing risk/needs assessment: The current status of a gender-responsive supplement. Criminal Justice and Behavior, 37(3), 261-288.

(35)

35 Wright, E. M., Van Voorhis, P., Salisbury, E. J., & Bauman, A. (2012). Gender-responsive lessons learned and policy implications for women in prison: A review. Criminal Justice and Behavior, 39(12), 1612-1632.

Ward, T., Mesler, J., & Yates, P. (2007). Reconstructing the Risk-Need-Responsivity model: A theoretical elaboration and evaluation. Aggression and Violent Behavior, 12, 08-228.

Watts, S. E., Turnell, A., Kladnitski, N., Newby, J. M., & Andrews, G. (2015). Treatment-as-usual (TAU) is anything but Treatment-as-usual: a meta-analysis of CBT versus TAU for anxiety and depression. Journal of affective disorders, 175, 152-167.

Williams, A. P. (2012). Reentry of substance abusing female ex-offenders from prison to an urban community (Doctoral dissertation, The George Washington University).

(36)

36 Bijlagen

Bijlage 1 Zoektermen

Search RNR and Female delinquency

Lieke Meijer, Tamara Cuvelier en Layla van Hemmen

Janneke Staaks

Databases (January 31, 2020) PsycINFO 1.146 results Medline 477 results Web of Science 1.033 results Total 2.656 results

PsycINFO

Ovid, 1806 to January Week 4 2020

#1 Intervention (narrow)

multisystemic therapy/ OR behavior therapy/ OR cognitive behavior therapy/ OR cognitive therapy/ OR schema therapy/ OR psychotherapy/ OR ((multisystemic* OR multi-system* OR recidiv* OR delinquen* OR prison* OR crimin* OR rehabilit* OR functional family OR cognit* OR behavio*) ADJ3 (treatment* OR therapy OR intervention* OR program*)).ti,ab,id.

#2 Females

human females/ OR female criminal offenders/ OR female delinquency/ OR (female* OR woman* OR women* OR girl*).ti,ab,id.

#3 Recidivism

recidivism/ OR (rearrest* OR recidiv* OR reconvict* OR convict* OR reincarcerat* OR re-incarcerat* OR reoffen* OR re-offen* OR prison* OR offender* OR criminal rehabilitation).ti,ab,id. #4 RNR

(risk need responsivity or RNR OR risk principle* OR need principle* OR responsivity principle).ti,ab,id.

#5 Intervention (broad)

(treatment* OR intervention* OR therapy OR program*).ti,ab,id,hw. 1 AND 2 AND 3 894 results

4 AND 5 264 results (1 AND 2 AND 3) OR (4 AND 5) 1.146 results

Medline

Ovid MEDLINE(R) ALL 1946 to January 30, 2020

(37)

37 behavior therapy/ OR cognitive behavioral therapy/ OR psychotherapy/ OR ((multisystemic* OR multi-system* OR recidiv* OR delinquen* OR prison* OR crimin* OR rehabilit* OR functional family OR cognit* OR behavio*) ADJ3 (treatment* OR therapy OR intervention* OR program*)).ti,ab,kf. #2 Females

women/ OR (female* OR woman* OR women* OR girl*).ti,ab,kf. #3 recidivism

recidivism/ OR (rearrest* OR recidiv* OR reconvict* OR convict* OR reincarcerat* OR re-incarcerat* OR reoffen* OR re-offen* OR prison* OR offender* OR criminal rehabilitation).ti,ab,kf. #4 RNR

(risk need responsivity OR risk principle* OR need principle* OR responsivity principle).ti,ab,kf. #5 interventie (broad)

(treatment* OR intervention* OR therapy OR program*).ti,ab,kf,hw. 1 AND 2 AND 3 420 results

4 AND 5 58 results (1 AND 2 AND 3) OR (4 AND 5) 477 results

Web of Science

Thomson Reuters, Web of Science Core Collection

#1 Intervention (narrow)

TS=(( "multisystemic*" OR "multi-system*" OR "recidiv*" OR "delinquen*" OR "prison*" OR "crimin*" OR "rehabilit*" OR "functional family" OR "cognit*" OR "behavio*") NEAR/2 ("treatment*" OR "therapy" OR "intervention*" OR "program*"))

#2 Females

TS=( "female*" OR "woman*" OR "women*" OR "girl*") #3 Recidivism

TS=( "rearrest*" OR "recidiv*" OR "reconvict*" OR convict*" OR "reincarcerat*" OR

"re-incarcerat*" OR "reoffen*" OR "re-offen*" OR "prison*" OR "offender*" OR "criminal rehabilitation") #4 RNR

TS=( "risk need responsivity" OR "RNR" OR "risk principle*" OR "need principle*" OR "responsivity principle")

#5 Intervention (broad)

TS=("treatment*" OR "intervention*" OR "therapy" OR "program*") 1 AND 2 AND 3 694 results

4 AND 5 349 results (1 AND 2 AND 3) OR (4 AND 5) 1.033 results

(38)

38 What are the gender differences in risk and needs of males and females sentenced for white-collar crimes? [References].

Goulette, Natalie.

Criminal Justice Studies: A Critical Journal of Crime, Law & Society. 2020, pp. No Pagination Specified. [Journal; Peer Reviewed Journal]

Year of Publication 2020

(39)

39 Bijlage 2 Codeerschema

Coding sheet RNR Meta-analysis: Female offenders

Variable Coding Source/Page Disagree

GENERAL INFORMATION ARTICLE 1. Study ID number (1, 2, 3….) 2. Bibliographic reference: Write a complete citation in APA form

3. Coder name 4. Date of coding 5. Year of publication

6. Study design (1) Randomized Controlled Trial (2) Quasi-Experimental

Subject Coding Source/Page Disagree

SAMPLE DESCRIPTORS 7. Overall mean age of sample (at start of the study)

8. Percentage of cultural minority

9. Gender of sample (1) Women

(2) Women and men 10. Percentage of women

Subject Coding Source/Page Disagree

TREATMENT DESCRIPTORS 11. Which intervention (program) was provided to the treatment group? 12. Which type of care was provided to the control group?

(0) Waiting list

(1) Care/treatment as usual

(2) Other intervention program_________ 13. (average) Duration of

treatment (in weeks) 14. (average) Intensity of treatment (in hours per week)

15. (average) Total contact hours (mentioned in text or treatdur * treatintens)

16. (average) Frequency of treatment (number of sessions per week)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

When comparing results for the four samples that can be analyzed, a clear and gradual decrease of copper oxide from the glaze towards the core material is noticed. 318

Deze studie heeft de basis gelegd voor onderzoek naar de mate van privatisering van politici tussen nieuwsuitzendingen.. Eerder is vooral veel onderzoek gedaan naar

Effects of cognitive remediation on cognitive dysfunction in partially or fully remitted patients with bipolar disorder: study protocol for a randomized controlled trial. 2013 Web of

Here we suggest that society can improve the management of natural resources and environments by (1) recognizing the sources of human decisions and thinking, and understanding

• Using three classifiers, we evaluated three motion sensors at the wrist and pocket positions in various scenarios and showed how these sensors behave in recognizing simple and

The research in this thesis was performed at the Graduate School of Medical Sciences (GSMS) at the University of Groningen.. This PhD project was financially supported by

For all three Trp570 mutants the hydrolysis activity increased, as evidenced by the increased intensity of peak 1 in the HPAEC-PAD profile (Figure 3A), whereas the hydrolytic

Blocking Fstl1 in airway epithelium is a strategy worth pursuing to reduce airway inflammation in COPD (this thesis). Restoring proper BMP activation in airway epithelium of