1 MASTER PRIVAATRECHT, PRIVAATRECHTELIJKE RECHTSPRAKTIJK
De praktische en theoretische
toepasbaarheid van de kansschade en
proportionele aansprakelijkheid in een
verdiepend perspectief
Kunnen de causaliteitsleerstukken kansschade en proportionele
aansprakelijkheid als aparte causaliteitsleerstukken worden gezien waarin de
uitkomst voorspelbaar is en hoe verhouden deze causaliteitsleerstukken zich
tot de beginselen van het schadevergoedingsrecht en de Europeesrechtelijke
fundamentele rechten?
Auteur: Elise Smit, 10910611 Begeleider: Dhr. prof. dr. J.G.J. Rinkes Aantal woorden: 13.696 Datum: 11 juli 2018Abstract
In deze masterscriptie heb ik onderzoek gedaan naar de praktische en theoretische toepasbaarheid van de causaliteitsleerstukken kansschade en proportionele aansprakelijkheid. Ik ben onder andere ingegaan op de beginselen van het schadevergoedingsrecht en de relevante Europeesrechtelijke fundamentele rechten. Voor mijn onderzoek heb ik relevante literatuur en de Nederlandse en Europeesrechtelijke jurisprudentie geraadpleegd. Het doel van mijn onderzoek was om duidelijk te krijgen wat rechtens is indien de causaliteitsleerstukken worden toegepast. Duidelijk is dat er causaliteitsproblemen kunnen ontstaan in de causale keten van fout, schade-incident en de eigenlijke schade (nadelige situatie). Gebleken is dat de percentages welke als resultaat volgden naar
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Algemene inleiding
Er zijn een aantal voorwaarden om de aansprakelijkheid van de laedens jegens de gelaedeerde
rond te krijgen. Er zal onder ander moeten zijn voldaan aan het vereiste van causaal verband.
Het causaal verband kan worden onderscheiden in het condicio sine qua non-verband en het
toerekeningsverband. Voor het condicio sine qua non-verband is het nodig dat er een verband
bestaat tussen de normschending (hierna ook te noemen: fout) en de schade. Hier gaat het om
de vestiging van de aansprakelijkheid. Met betrekking tot het toerekeningsverband gaat het
om de vergoeding van schade welke in een zodanig verband staat met de normschending, dat
deze schade aan de laedens kan worden toegerekend. Bij dit laatste gaat het om de omvang
van de schade.
11.2 Aanleiding en doel
De aanleiding voor het schrijven van deze scriptie is de conclusie van de Advocaat-Generaal
Hartlief en het commentaar van Van der Klein bij de uitspraak van de Hoge Raad van 23
december 2016.
2In laatstgenoemde uitspraak stond de medische aansprakelijkheid van het
Erasmus MC centraal in verband met het niet tijdig uitvoeren van een controle op
netvliesloslating bij een te vroeg geboren baby. In de conclusie heeft Hartlief aangegeven dat
de keuze voor de benadering van de kansschade dan wel die van de proportionele
aansprakelijkheid niet tot een andere uitkomst zal moeten leiden. Van der Klein heeft in zijn
commentaar gesteld dat het onduidelijk blijft wat het verschil is tussen de
causaliteitsleerstukken kansschade en proportionele aansprakelijkheid. Volgens
laatstgenoemde lijken de causaliteitsleerstukken inwisselbaar en is het gevolg afhankelijk van
de keuze voor het leerstuk. In tegenstelling tot hetgeen Hartlief en Van der Klein als
standpunten innemen, stellen Cox en Tjong Tjin Tai dat de causaliteitsleerstukken niet
inwisselbaar zijn en dat de causaliteitsleerstukken strikt dienen te worden onderscheiden.
3De
meningen over hoe naar de schade en causaliteit kan worden gekeken lopen hier uiteen. Ik
ben vooral benieuwd naar hoe de rechters omgaan met de causaliteitsleerstukken en de
discussie welke in de literatuur heerst. Daarvoor acht ik het van belang om in kaart te brengen
hoe de rechters toepassing geven aan de causaliteitsleerstukken en hoe zij met de
1 Artikelen 6:74, 6:162 en 6:98 BW.2 HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2987 (concl. A-G T. Hartlief), JA 2017/21 en Van der Klein, Bb 2017/28, par. 4.
verschillende voorwaarden van de causaliteitsleerstukken omgaan in de rechtspraak. Om hier
meer duidelijkheid over te krijgen zal ik mij in deze scriptie primair richten op de rechtspraak
als het gaat om de causaliteitsleerstukken kansschade en proportionele aansprakelijkheid.
Naar aanleiding hiervan zal ik een uitspraak doen over hoe met de causaliteitsleerstukken kan
worden omgegaan en wat naar mijn mening een mogelijke oplossing is voor de toekomst.
1.3 Probleemstelling
De probleemstelling welke in mijn onderzoek centraal staat betreft: ‘Wat is rechtens in geval
van causaliteitsproblematiek het causaliteitsleerstuk van de proportionele aansprakelijkheid,
die van de kansschade of een combinatie van beide gezien de theoretische en praktische
consequenties en de toepasbaarheid van de causaliteitsleerstukken met het oog op de
beginselen van het schadevergoedingsrecht en de relevante Europeesrechtelijke fundamentele
rechten?’
1.4 Deelvragen
Om een antwoord op de probleemstelling te kunnen geven zullen de volgende deelvragen
worden behandeld en beantwoord.
1. Wanneer is er sprake van causaliteitsproblematiek?
2. Wat houden de causaliteitsleerstukken proportionele aansprakelijkheid en kansschade
in en wat zijn de theoretische en praktische verschillen en overeenkomsten met
betrekking tot de causaliteitsleerstukken?
3. Wat kan gezegd worden over de Nederlandse en de Europeesrechtelijke rechtspraak
met betrekking tot het causale verband met het oog op de causaliteitsleerstukken
kansschade en proportionele aansprakelijkheid?
4. Wat zijn de voor- en nadelen van de causaliteitsleerstukken en zijn de
causaliteitsleerstukken voorspelbaar?
5. Wat zijn de standpunten in de literatuur met betrekking tot de causaliteitsleerstukken?
6. Wat kan met betrekking tot de beginselen van het schadevergoedingsrecht en de
Europeesrechtelijke fundamentele rechten gezegd worden over de
causaliteitsleerstukken?
1.5 Onderzoeksmethode
Mijn onderzoek betreft een klassiek rechtswetenschappelijk onderzoek vanuit een intern
perspectief. Ik heb onderzocht hoe de rechters toepassing geven aan de causaliteitsleerstukken
kansschade en proportionele aansprakelijkheid door de relevante literatuur en jurisprudentie te
analyseren. Daarnaast heb ik een Europeesrechtelijk perspectief gehanteerd. Mijn onderzoek
heeft een normatief maar ook een descriptief karakter. Ik kom tot een waarderend oordeel
omtrent wat rechtens is en ik beschrijf de theoretische en praktische toepasbaarheid van de
causaliteitsleerstukken kansschade en proportionele aansprakelijkheid. Het betreft tevens een
evaluerend onderzoek.
1.6 Leeswijzer
In hoofdstukken twee en drie treft u het wettelijk kader en een uiteenzetting van de
causaliteitsleerstukken kansschade en proportionele aansprakelijkheid aan. In hoofdstuk vier
wordt de analyse van de Nederlandse en Europeesrechtelijke jurisprudentie besproken. In
hoofdstuk vijf zal hetgeen in de literatuur omtrent de causaliteitsleerstukken is besproken aan
de orde komen waarbij een terugkoppeling wordt gemaakt naar de analyse van de
jurisprudentie, de beginselen van het schadevergoedingsrecht en de relevante
Europeesrechtelijke fundamentele rechten. In hoofdstuk zes zullen de bevindingen kort uiteen
worden gezet en tot slot treft u de conclusie aan.
Hoofdstuk 2: Het wettelijk kader
Na het plaatsvinden van de normschending zal de gelaedeerde de laedens aansprakelijk stellen
voor diens schade zodoende een vergoeding daarvan te kunnen krijgen. Alleen de schade die
in causaal verband staat met de normschending komt voor vergoeding in aanmerking. In dit
hoofdstuk zal worden ingegaan op de causaliteitsproblematiek, de beginselen van het
schadevergoedingsrecht en de relevante Europeesrechtelijke fundamentele rechten.
2.1 Causaliteitsproblematiek
De hoofdregel is dat degene die schade wenst te verhalen de bewijslast draagt omtrent de
feiten en het causaal verband (artikel 150 Rv). Als het om causaal verband gaat wordt er een
onderscheid gemaakt tussen het condicio sine qua non-verband
4en het toerekeningsverband
5.
Voor het condicio sine qua non-verband is het nodig dat er een verband bestaat tussen de fout
(de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust) en het schade-incident (schadevoorval).
Daarnaast moet er sprake zijn van schade hetgeen wordt aangeduid als nadeel. Het nadeel
moet ook in causaal verband staan met het schade-incident, waardoor het ook in causaal
verband staat met de fout. Dit wordt ook wel de dubbele causaliteitseis genoemd.
6Volgens
Tjong Tjin Tai is het gerechtvaardigd dat het condicio sine qua non-verband wordt vereist,
aangezien het bezwaarlijk is als iemand aansprakelijk wordt gehouden voor iets wat niets met
de fout te maken heeft.
7Voor het toerekeningsverband is het nodig dat de schade
redelijkerwijs aan het handelen van de laedens kan worden toegerekend. Dat er sprake is van
schade en wat de schade is staat dan vast. Alleen zal dan nog moeten worden bezien welk deel
van de schade in redelijkheid kan worden toegerekend aan de laedens. In tegenstelling tot het
condicio sine qua non-verband ligt de bewijslast hier bij de laedens. Het gaat dan om een open
norm welke door de rechter moet worden ingevuld en welke invulling ook dient te worden
verantwoord.
8Er dient een afweging te worden gemaakt aan de hand van diverse factoren.
Sommige van deze factoren zijn te vinden in artikel 6:98 BW, maar deze opsomming is niet
limitatief.
94 Bijvoorbeeld op grond van artikelen 6:74 en 6:162 BW. 5 Op grond van artikel 6:98 BW.
6 Tjong Tjin Tai, WPNR 2018/7186, p. 237. 7 Tjong Tjin Tai, NJB 2016/1605, par. 2. 8 Dijkshoorn, AV&S 2011/30, par. 2.
Om het condicio sine qua non-verband vast te stellen wordt de fout weggedacht en de
vraag gesteld of de schade ook zonder de fout zou zijn ingetreden. Als dit laatste niet het
geval is, is er sprake van een condicio sine qua non-verband.
10De gelaedeerde krijgt diens
schade volledig vergoed indien hij slaagt in het bewijs. Daarvoor is voldoende dat het
oorzakelijk verband met een redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld.
11Indien de
gelaedeerde hierin niet slaagt, krijgt hij niets van diens schade vergoed. Dit wordt het
alles-of-niets-principe genoemd, iets wat als onbevredigend kan worden ervaren.
12Indien niet met
zekerheid kan worden gezegd dat de fout het schade-incident en de schade (het nadeel) heeft
veroorzaakt of tot welke omvang, kan gesproken worden van een causaliteitsprobleem met
betrekking tot het condicio sine qua non-verband. In de literatuur wordt betoogd dat het
condicio sine qua non-verband geen harde eis meer is waaraan dient te zijn voldaan, maar een
uitgangspunt betreft waarop diverse uitzonderingen kunnen worden gemaakt. De leer van de
redelijke toerekening kan als een uitzondering worden aangemerkt.
13In de jurisprudentie zijn
een aantal causaliteitsleerstukken ontwikkeld die de gelaedeerde op dit punt tegemoetkomen,
waaronder de causaliteitsleerstukken kansschade en proportionele aansprakelijkheid welke tot
het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht behoren.
142.2 De beginselen van het schadevergoedingsrecht
Het doel van het schadevergoedingsrecht is het terugbrengen van het vermogen van de
gelaedeerde in de fictieve positie waarin deze zou hebben verkeerd indien het schade-incident
niet zou hebben plaatsgevonden. Het evenwicht tussen partijen kan hierdoor worden
hersteld.
15Lindenbergh is van mening dat in het schadevergoedingsrecht een aantal
beginselen zijn te onderscheiden welke richtinggevende maatstaven betreffen.
162.2.1 Ieder draagt zijn eigen schade en berokken een ander geen schade
Volgens Lindenberg dient dit beginsel het punt van vertrek te zijn.
17Indien er sprake is van
schade en niemand daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld, zal de schade zelf dienen te
10 Wijne 2014, p. 403.
11 HR 6 december 1996, NJ 1997, 398. 12 Wouters, WPNR 2013/6973, par. 1.
13 C.J.M. Klaassen, Schadevergoeding: algemeen, deel 2, Mon. BW B35, Deventer: Kluwer 2007, nr. 61. 14 HR 21 december 2012, JA 2013, 41.
15 Lindenbergh 2014, p. 901.
16 Lindenbergh, in: GS Schadevergoeding, afd. 10 Boek 6 BW, aant. 1.5 (online, laatst bijgewerkt op 28 augustus 2017).
worden gedragen. Mocht aansprakelijkheid wel kunnen worden vastgesteld, dan brengt dit
een rechtvaardiging met zich mee voor het niet hoeven dragen van de eigen schade.
182.2.2 Vermogensschade dient volledig te worden vergoed
Het beginsel dat vermogensschade volledig dient te worden vergoed is niet absoluut. De
andere beginselen kunnen hierop weer een uitzondering vormen.
19In de jurisprudentie is dit
beginsel aanvaard en volgt als zodanig uit artikel 6:109 BW.
20De omvang betreft alle
vermogensschade zoals geleden verlies en gederfde winst (artikel 6:96 BW), schade welke
niet nauwkeurig kan worden vastgesteld (artikel 6:97 BW) en toekomstige schade (artikel
6:105 BW).
212.2.3 Schade welke daadwerkelijk kan worden toegerekend
De laedens behoeft uiteindelijk slechts op te komen voor dat gedeelte van de totale schade
welke hem in redelijkheid kan worden toegerekend. De bewijslast hiervoor ligt bij de laedens.
Dit beginsel volgt logischerwijs uit de artikelen 6:98, 6:100, 6:101 en 6:102 BW.
222.2.4 Verrekening van voordeel
Dit beginsel vloeit voort uit artikel 6:100 BW. Als een voordeel kan worden aangemerkt een
verbetering van de positie van de gelaedeerde als gevolg van het schade-incident. De
grondslag voor dit beginsel zal moeten worden gevonden in het begrip schade, de gedachte
van ongerechtvaardigde verrijking en de onredelijkheid om gezien de gevolgen alleen de
nadelige en niet de voordelige gevolgen in aanmerking te nemen.
232.2.5 De redelijkheid en billijkheid
De gelaedeerde en de laedens dienen zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen
van redelijkheid en billijkheid. Dit beginsel vloeit voor het gehele verbintenissenrecht voort
uit artikel 6:2 BW. De rechter kan met het oog op dit beginsel een verplichting tot het betalen
18 Emaus, NTBR 2014/4, afl. 1.19 Spier, Hartlief, Keirse, Lindenbergh en Vriesendorp 2015, p. 243-244 en Lindenbergh, in: GS
Schadevergoeding, afd. 10 Boek 6 BW, aant. 1.5 (online, laatst bijgewerkt op 28 augustus 2017).
20 HR 17 januari 1964, NJ 1964/322 en Lindenbergh, in: GS Schadevergoeding, afd. 10 Boek 6 BW, aant. 1.5 (online, laatst bijgewerkt op 28 augustus 2017).
21 Lindenbergh, in: GS Schadevergoeding, art. 6:95 BW, aant. 3.2, (online, laatst bijgewerkt op 28 augustus 2017).
22 Lindenbergh, in: GS Schadevergoeding, afd. 10 Boek 6 BW, aant. 1.5 (online, laatst bijgewerkt op 28 augustus 2017).
23 Lindenbergh, in: GS Schadevergoeding, art. 6:100 BW, aant. 1.3 (online, laatst bijgewerkt op 28 augustus 2017).
van schadevergoeding matigen op grond van artikel 6:109 BW. Daarnaast kan het idee van
slachtofferbescherming ook worden gezien als een uitwerking van dit beginsel.
242.3 Europeesrechtelijke fundamentele rechten
2.3.1 Aansprakelijkheid en schadevergoeding
De grondslag voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad in het Europees recht betreft
artikel 340 lid 2 VWEU. Op grond hiervan dient de Unie overeenkomstig de algemene
beginselen de schade te vergoeden die door haar instellingen of personeelsleden in de
uitoefening van hun functies is veroorzaakt. De Unie zal daarvoor ook de nationale beginselen
van contractenrecht van belang achten. Particulieren kunnen binnen het Unierecht ook
aansprakelijk worden gesteld bijvoorbeeld in geval van strijd met de mededinging.
25Lidstaten
zijn gehouden om het interne geldende schadevergoedingsregime in overeenstemming te
brengen met het Europees recht als het gaat om aangelegenheden die door dit recht worden
bestreken. Lidstaten mogen daarbij zelf bepalen welke procedures intern van toepassing zijn
en op welke wijze deze zijn ingericht, mits in overeenstemming met het
gelijkwaardigheidsbeginsel (bepalingen van de lidstaat om Unierecht ten gelde te maken
mogen niet ongunstiger zijn dan bepalingen van toepassing op soortgelijke nationale
vorderingen) en het doeltreffendheidsbeginsel (bepalingen van de lidstaat mogen de
uitoefening van het Unierecht niet onmogelijk dan wel uiterst moeilijk maken).
26Regels
omtrent het causaal verband heeft het HvJ van de Europese Unie vatbaar geacht voor toetsing
aan het gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel.
272.3.2 Fundamentele rechten
Het EVRM en het Handvest van de Europese Unie maken deel uit van de Nederlandse
rechtsorde.
28De bepalingen uit het EVRM en het Handvest werken niet direct, maar wel
indirect door via nationale open normen, zoals artikel 6:162.
29Het is dan ook noodzakelijk dat
er sprake is van een privaatrechtelijke rechtvaardigingsgrond.
30Er zijn een aantal
Europeesrechtelijke rechten die relevant zijn in het kader van mijn onderzoek. Op grond van
24 Lindenbergh, in: GS Schadevergoeding, afd. 10 Boek 6 BW, aant. 1.5 (online, laatst bijgewerkt op 28 augustus 2017). 25 Hartkamp 2015, p. 66, 67, 70 en 71. 26 HvJ EU 16 december 1976, C-33-76. 27Asser/Sieburgh 6-II 2017/9. 28Artikel 93 en 94 Gw. 29 Maanen, NTBR 2013/38 en Hartkamp 2015, p. 211. 30 Emaus, NTBR 2014/4, afl. 1.artikel 2 EVRM en artikel 2 van het Handvest dient een staat voldoende, deugdelijk en
onpartijdig onderzoek te doen naar de oorzaak van de normschending. Artikel 1 EP EVRM en
artikel 17 van het Handvest hanteren het begrip eigendom. Het eigendomsbegrip is in het
Europees recht een stuk ruimer dan het nationale eigendomsbegrip. Het Europees recht gaat
uit van het eigendomsrecht waaronder dus ook vorderingen op grond van een onrechtmatige
daad vallen. Het moet dan wel gaan om een recht of een belang dat met voldoende zekerheid
vaststaat. Limieten of beperkingen kunnen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar en in strijd met voornoemd recht zijn.
31Artikel 47 van het Handvest betreft
het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht. Het HvJ
van de Europese Unie heeft dit recht erkend als een algemeen beginsel van het Unierecht.
3231 Collignon-Smit Sibinga & Mewa, Letsel & Schade 2011, nr. 1, p. 10, 11 en 16.
32 Winter en Baas, in: Lexplicatie: commentaar op art. 47 Handvest Grondrechten Europese Unie (online, laatst bijgewerkt op 14 december 2015).
Hoofdstuk 3: Kansschade en proportionele aansprakelijkheid
In het vorige hoofdstuk is onder andere aandacht besteed aan de causaliteitsproblematiek. De
kans dat de schade het gevolg is van een fout welke door een ander is veroorzaakt, kan echter
als onvoldoende worden aangemerkt om het causaal verband te kunnen aannemen. Voor de
gelaedeerde is het vaak onmogelijk om omtrent dit verband meer zekerheid te verschaffen.
33De causaliteitsleerstukken kansschade en proportionele aansprakelijkheid kunnen voor deze
situaties uitkomst bieden. In dit hoofdstuk zullen deze causaliteitsleerstukken inhoudelijk
worden besproken.
3.1 Het causaliteitsleerstuk van de kansschade
3.1.1 Ontstaansgeschiedenis
Het causaliteitsleerstuk kansschade is voor het eerst aanvaard in de uitspraak van de Hoge
Raad van 24 oktober 1997.
34Het ging om een advocaat die had verzuimd hoger beroep in te
stellen. De vraag die in deze kwestie centraal stond was of, en zo ja in welke mate, de
opdrachtgever hierdoor schade had geleden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor het
beantwoorden van deze vraag het bedrag aan schade zal moeten worden geschat aan de hand
van de goede en kwade kansen die de opdrachtgever in een fictief hoger beroep zou hebben
gehad. In latere jurisprudentie is dit causaliteitsleerstuk herhaald in onder andere soortgelijke
gevallen.
35Het verlies van een kans wordt op zichzelf aangemerkt als schade.
363.1.2 Voorwaarden voor de toepassing van het causaliteitsleerstuk kansschade
In Deloitte/Hassink
37heeft de Hoge Raad uiteengezet wat onder het causaliteitsleerstuk van
verlies van een kans moet worden verstaan. De leer van de kansschade is bruikbaar om een
oplossing te bieden voor sommige situaties waarin onzekerheid bestaat over de vraag of de
normschending schade heeft veroorzaakt, en waarin de onzekerheid haar grond vindt in de
omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre in de hypothetische situatie
dat de normschending achterwege zou blijven, de kans op succes zich in werkelijkheid zou
33 Klaasen, NJB 2007/1164, par. 1.34 HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:AM1905, NJ 1998, 257.
35HR 16 februari 2007, LJN AZ0419, NJ 2007/256, HR 19 januari 2007, LJN AZ6541, NJ 2007/63, HR 13 oktober 2017, RN 2017/104 en HR 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3191.
36 Spier, Hartlief, Keirse, Lindenbergh en Vriesendorp 2015, p. 246. 37HR 21 december 2012, JA 2013/41.
hebben gerealiseerd. Hier werd een vordering tot het betalen van schadevergoeding ingesteld
omdat de opdrachtgever niet was geadviseerd over de mogelijkheid de ‘ruilarresten’ toe te
passen. Voor de toepassing van het causaliteitsleerstuk moet eerst worden beoordeeld of het
condicio sine qua non-verband aanwezig is tussen de normschending en het verlies van een
kans op succes en daarna of het gaat om een reële (niet een zeer kleine) kans op succes.
3.1.3 Medische aansprakelijkheid versus kansschade
Het hof heeft in diens uitspraak van 4 januari 1996 het causaliteitsleerstuk van het verlies van
een kans in het medische aansprakelijkheidsrecht geïntroduceerd.
38De Hoge Raad heeft dit
causaliteitsleerstuk voor het eerst aanvaard in diens uitspraak van 23 december 2016.
39Het
causaliteitsleerstuk leent zich voor toepassing indien strijd met de norm van hetgeen een
redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot betaamt wordt aangenomen.
403.1.4 Wijze van berekening kansschade
Volgens Tjong Tjin Tai zullen rechters het scenario kiezen die het meest waarschijnlijkste is.
Er wordt dan een inschatting gemaakt van de situatie indien de normschending zich niet had
voorgedaan waarover de gelaedeerde de bewijslast draagt. Hiervoor kunnen door partijen
accountantsrapporten of deskundigenberichten worden overlegd. In de werkelijke situatie is er
sprake van een nadelige situatie. In de hypothetische situatie kan er sprake zijn van een
voordeligere, een nadeligere uitkomst of een net zo nadelige uitkomst als in de werkelijke
situatie.
41Volgens Peeperkorn moet bij het benaderen van de hypothetische situatie redelijke
aannames worden gevonden die vanuit het oogpunt van de laedens en/of de rechter nog
verdedigbaar zijn.
42Wijne heeft duidelijk uiteen gezet hoe de kansschade kan worden
berekend indien er sprake is van medische aansprakelijkheid. Het gaat dan om de volgende
formule: de kans op het intreden van (verdere) gezondheidsschade in de situatie met fout
minus de kans op het intreden van (verdere) gezondheidsschade in de situatie zonder fout.
4338 Hof Amsterdam 4 januari 1996, ECLI:NL:GHAMS:1996:AB8629. 39 HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2987.
40Verdam, TVP 2017/02, p. 46-47. 41Tjong Tjin Tai, NJB 2016/1605, par. 4. 42 Peeperkorn 2000, p.73-74.
3.2 Het causaliteitsleerstuk van de proportionele aansprakelijkheid
3.2.1 Ontstaansgeschiedenis
Het causaliteitsleerstuk proportionele aansprakelijkheid is door de Hoge Raad aanvaard in
diens uitspraak van 31 maart 2006.
44In deze zaak ging het om een werknemer die een
vordering tot schadevergoeding jegens zijn werkgever had ingesteld in verband met
longkanker. Het condicio sine qua non-verband tussen de normschending en de opgelopen
gezondheidsschade stond niet vast. De grondslag voor de proportionele benadering vloeit
voort uit de ten grondslag liggende uitgangspunten van artikelen 6:99 BW en 6:101 BW (r.o.
3.13).
Vier jaar later is het causaliteitsleerstuk verder uitgediept.
45De toepassing van het
causaliteitsleerstuk is niet beperkt tot de gevallen zoals aan de orde in de uitspraak van 31
maart 2006. Terughoudendheid is geboden en er wordt van de rechter in diens motivering een
verantwoording verlangd. Er bestaat namelijk een risico dat degene die aansprakelijk wordt
gesteld niet dan wel niet in die mate als door de rechter aangenomen de schade heeft
veroorzaakt.
3.2.2 Voorwaarden voor de toepassing van het causaliteitsleerstuk proportionele
aansprakelijkheid
De Hoge Raad heeft in het arrest Deloitte/Hassink
46ook nader uitgewerkt wat onder het
causaliteitsleerstuk proportionele aansprakelijkheid moet worden verstaan. Het
causaliteitsleerstuk is bruikbaar om een oplossing te bieden voor situaties waarin onzekerheid
bestaat over het condicio sine qua non-verband tussen de normschending en de schade. De
kans dat de schade is veroorzaakt door de normschending mag niet zeer klein noch zeer groot
zijn. De onzekerheid vindt haar grondslag in de omstandigheid dat de schade kan zijn
veroorzaakt door de normschending, door een voor risico van de gelaedeerde komende
omstandigheid of door een combinatie van beide oorzaken. Vervolgens moet gekeken worden
naar de aard en strekking van de norm en de redelijkheid en billijkheid zodoende te oordelen
dat het onaanvaardbaar is om de onzekerheid bij één van de partijen te laten. Een eventuele
veroordeling zal geschieden met een vermindering van de vergoedingsplicht van de laedens in
evenredigheid met de mate waarin de aan de gelaedeerde toe te rekenen omstandigheden tot
44 HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6092, LJN AU6092 (Nefalit/Karamus). 45 HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1799.
diens schade hebben bijgedragen.
47Volgens de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december
2012 kan de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW alleen aanleiding geven tot een
vermindering van de op basis van de proportionele aansprakelijkheid vastgestelde
vergoedingsplicht.
48Het dient dan te gaan om een causale omstandigheid aan de zijde van de
gelaedeerde die niet is verdisconteerd in de proportionele aansprakelijkheid zelf. Indien er
sprake is van voortdurende schade en er zijn meerdere oorzaken aan te wijzen waarvan de
tweede oorzaak voor risico van de gelaedeerde komt, dan vindt geen proportionele verdeling
plaats. De aansprakelijkheid met betrekking tot de eerste oorzaak vervalt op het moment dat
de oorzaken samenlopen.
493.2.3 Medische aansprakelijkheid versus proportionele aansprakelijkheid
De rechtbank Groningen heeft op 4 mei 2005 het causaliteitsleerstuk van de proportionele
aansprakelijkheid toegepast in een medische aansprakelijkheidskwestie.
50Tijdens de baring is
zenuwletsel ter plaatse van de schouder bij het kind ontstaan. Het condicio sine qua
non-verband kon in deze zaak niet worden vastgesteld, desondanks volgde er een veroordeling van
de arts tot betaling van 75% van de schade. In de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17
mei 2017 ging het om het overlijden van een patiënt na een darmoperatie.
51Niet was
uitgesloten dat de kans op het overlijden door de normschending was vergroot en de kans was
niet minimaal dat er een verband bestond tussen het tekortschieten van de arts en het
overlijden van de patiënt.
3.2.4 Wijze van berekening proportionele aansprakelijkheid
Bij de berekening van de proportionele aansprakelijkheid gaat het volgens Tjong Tjin Tai om
een onzekerheid in de werkelijke causale keten welke wordt verdisconteerd in de te vergoeden
schade.
52De vergoedingsplicht van de laedens wordt verminderd in evenredigheid met de
mate van een aan de gelaedeerde toe te rekenen omstandigheid die tot de schade heeft
bijgedragen.
53Volgens Wijne dient de proportionele aansprakelijkheid in geval van medische
aansprakelijkheid te worden berekend op de volgende wijze: kans op gezondheidsschade in
47 HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6092, LJN AU6092 (Nefalit/Karamus). 48 HR 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX8349.
49 Tjong Tjin Tai, WPNR 2018/7186, p. 244.
50 Rb. Groningen 4 mei 2005, ECLI:NL:RBGRO:2005:BB1250. 51 Rb. Den Haag 17 mei 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5685. 52 Tjong Tjin Tai, NJB 2016/1605, par. 5.
de situatie met fout minus de kans op gezondheidsschade in de situatie zonder fout gedeeld
door de kans op gezondheidsschade in de situatie met fout maal 100%.
543.3 Kansschade ten opzichte van proportionele aansprakelijkheid
Gebleken is dat bij het toepassen van het causaliteitsleerstuk van de kansschade het condicio
sine qua non-verband vaststaat in tegenstelling tot de toepassing van het causaliteitsleerstuk
proportionele aansprakelijkheid. Bij proportionele aansprakelijkheid is sprake van
terughoudendheid, iets wat bij kansschade niet aan de orde is omdat de kansschade volgens de
gewone bewijsregels dient te worden vastgesteld.
55Bij kansschade dient het te gaan om een
reële kans en bij proportionele aansprakelijkheid om een niet te kleine maar ook niet een te
grote kans. Tjong Tjin Tai geeft in de literatuur aan dat het bij kansschade gaat om gewone
kansen die inherent zijn aan het beoordelen van de hypothetische situatie, terwijl het bij
proportionele aansprakelijkheid gaat om het overslaan van het condicio sine qua non-verband
met de werkelijke nadelige situatie. Hij geeft aan dat het hierdoor om duidelijk te
onderscheiden causaliteitsleerstukken gaat en dat het causaliteitsleerstuk van de proportionele
aansprakelijkheid maar zelden kan worden toegepast, aangezien er twee afzonderlijk
werkende oorzaken aanwezig dienen te zijn.
56Voor de toepassing van beide
causaliteitsleerstukken geldt wel dat er sprake moet zijn van een normschending.
5754Wijne 2014, p. 480.
55Van Dijk, TVP 2013/03, p. 80-83. 56 Tjong Tjin Tai, NJB 2016/1605, par. 5.
Hoofdstuk 4: Analyse van de relevante jurisprudentie
In hoofdstuk drie zijn de causaliteitsleerstukken kansschade en proportionele
aansprakelijkheid inhoudelijk besproken. In dit hoofdstuk zal de werking van de
causaliteitsleerstukken in de praktijk worden uiteengezet aan de hand van de geanalyseerde
jurisprudentie. Verder zal kort worden ingegaan op de voor- en nadelen en de
voorspelbaarheid van de causaliteitsleerstukken. Voor de uitgebreide uitwerking en
verantwoording van de analyse wordt verwezen naar de bijlage.
4.1 De toepassing van de causaliteitsleerstukken in de Nederlandse jurisprudentie
In totaal heb ik 42 uitspraken van de Nederlandse rechter geanalyseerd. Voor een duidelijk
begrip zijn de resultaten onderverdeeld in categorieën welke betrekking hebben op het soort
aansprakelijkheid. Bij elke categorie worden eerst de resultaten met betrekking tot het
causaliteitsleerstuk van de kansschade besproken en daarna de resultaten met betrekking tot
het causaliteitsleerstuk van de proportionele aansprakelijkheid.
4.1.1 Medische aansprakelijkheid
Volgens het hof kunnen de resultaten van een deskundigenbericht doorslaggevend zijn voor
het oordeel over welk causaliteitsleerstuk dient te worden toegepast.
58Als het om kansschade
gaat is de rechter vrij in het schatten van de kans. Ondanks dat deskundigen kwamen tot het
oordeel dat een kans op restloos herstel verwaarloosbaar klein moest worden geacht, is in een
kwestie gekomen tot een aansprakelijkheid van 25% van de schade.
59Volgens het hof moet
het gaan om ‘een waarschijnlijkheid uitgedrukt in een percentage van het totale aantal
gevallen’. Het rekenkundig product wordt risico genoemd. Het hof heeft met betrekking tot de
berekening van de schade de maatstaf welke door Wijne is genoemd (par. 3.1.4) gehanteerd
en kwam tot een percentage van 15% van de schade.
60Later in de jurisprudentie grijpt de
Hoge Raad voor de voorwaarden van het causaliteitsleerstuk kansschade terug naar
Deloitte/Hassink. Hij komt tot het oordeel dat voor de hypothetische situatie niet dient te
worden gekeken naar de ‘maatman’, maar naar de feitelijke situatie, dus naar de arts in
kwestie. Verder is uitgemaakt dat een kleine kans op een beter behandelresultaat een rechtens
58Hof ’s-Hertogenbosch 11 november 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4655 (r.o. 3.1.5 en 3.8.3).59 Hof Amsterdam 4 januari 1996, ECLI:NL:GHAMS:1996:AB8629 en NJ 1997, 213 (r.o. 4.4).
relevante kans is.
61De Hoge Raad heeft in een uitspraak het hof de opdracht gegeven om
meer te ondernemen om tot een schatting van de kans op een beter behandelresultaat te
komen. Dat er geen onderzoek is gedaan naar de omvang van de kans betekent niet dat er
geen rechtens relevante kans bestaat. Het hof had tijdens de comparitie de deskundige kunnen
ondervragen om tot een schatting van de kans te kunnen komen.
62Als het om proportionele aansprakelijkheid gaat is niet altijd duidelijk wanneer de
kans dat de normschending de schade heeft veroorzaakt te klein moet worden geacht. In een
kwestie heeft het hof een percentage van 20,3% ‘zodanig gering’ genoemd dat geen
vergoeding van de schade volgde.
63Het hof kon in een bepaalde kwestie
64niet tot een
percentage komen middels deskundigenberichten, waarna het hof tot een gelijkelijke
verdeling kwam. Als motivering noemde het hof de erkenning van de aansprakelijkheid door
het ziekenhuis en dat de kans niet zeer klein was. Dit laatste is merkwaardig aangezien er juist
niet tot een percentage kon worden gekomen. In diezelfde uitspraak werd de causale verdeling
bijgesteld met 10% omdat het patiëntendossier niet volledig was. Een percentage van 20,3%
werd te klein geacht, maar het niet kunnen komen tot een percentage rechtvaardigt de
veroordeling tot het vergoeden van 50% van de schade. Ondanks dat duidelijk is dat sprake
moet zijn van een normschending, wordt dit door de rechtbank nog wel eens onderkend. De
rechtbank kwam tot het oordeel dat geen sprake was van een normschending, maar dat de
dossierplicht niet was nagekomen. Het hof heeft in deze kwestie de rechtbank terecht
teruggefloten in het toepassen van het causaliteitsleerstuk van de proportionele
aansprakelijkheid.
65Het hof heeft zeer recent over het causaliteitsleerstuk van de
proportionele aansprakelijkheid gezegd dat het moet gaan om oorzaken die zich tegelijk
voordeden.
66Dit volgt echter niet uit het arrest Deloitte/Hassink, maar wel uit de literatuur
(par. 3.2.2). In een kwestie gaf de rechter aan dat de toepassing van het causaliteitsleerstuk
van de proportionele aansprakelijkheid redelijk en gerechtvaardigd moet zijn.
67In een andere
uitspraak is tot een percentage van 50% van de schade gekomen waarbij rekening is gehouden
met het feit dat er ook onzekerheid bestaat omtrent hetgeen de patiënt had besloten over de
61 HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2987 (r.o. 3.5.3 en 3.5.5).
62 HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2786 (r.o. 3.3.2, 3.4.2 en 9.7.2) en Streefkerk, De Groot, Du Perron, Kroeze en Sieburg, NJB 2017/2094.
63 Hof ’s-Gravenhage 28 april 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BI4768 (r.o. 5, 8 en 10).
64 Hof Arnhem 2 september 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX8853 (r.o. 2.32, 2.34, 2.37 en 2.38). 65 Hof Amsterdam 13 september 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3739 (r.o. 3.11, 3.16, 3.45 en 3.46). 66 Hof Arnhem-Leeuwarden 23 januari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:695 (r.o. 2.9 en 2.11). 67 Hof Leeuwarden 7 april 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BW2983, (r.o. 27, 31 en 32).
operatie.
68Wat is opgevallen is dat niet altijd duidelijk wordt aangegeven welk
causaliteitsleerstuk wordt toegepast en wat de bijbehorende voorwaarden zijn.
694.1.2 Beroepsaansprakelijkheid
De Hoge Raad heeft in een kwestie - waarin het ging om een advocaat welke heeft nagalaten
om verweer te voeren in een procedure - geoordeeld dat een volledige vergoeding van de
schade in dit geval niet op zijn plaats was, aangezien er een reële kans bestond dat niet of niet
volledig aan het verstekvonnis zal worden voldaan.
70De kans in de hypothetische situatie had
hier moeten worden ingeschat. In een kwestie waarin het ging om het niet tijdig instellen van
hoger beroep diende partijen voor het maken van een schatting in de hypothetische situatie
alle bescheiden te overleggen welke in een fictief hoger beroep zouden zijn aangedragen.
71Het gaat dan om het inschatten van de kans op basis van de stukken van de advocaat. De
wederpartij zal deze stukken voor de hypothetische situatie niet opstellen. Als er gesproken
wordt over een kans moet het volgens de Hoge Raad gaan om een reële kans en niet om
voldoende zekerheid dat de vordering kansrijk zou zijn.
72De maatstaf van een reële kans is
naar mijn inziens wat lichter dan voldoende zekerheid. De Hoge Raad heeft in een uitspraak
aangegeven dat de maatstaf voor kansschade moet worden genoemd in de uitspraak.
73Over
het berekenen van de schade heeft de Hoge Raad in een kwestie aangegeven dat moet worden
gekeken naar de kans op het geven van een juist advies en naar de kans dat deze wordt
opgevolgd. Als grondslag voor de schatting werd artikel 6:97 BW aangehaald.
74Het hof stelt
in een uitspraak expliciet dat een onderzoek naar de hypothetische situatie met betrekking tot
beroepsaansprakelijkheid alleen door de rechter kan worden uitgevoerd en niet door een
deskundige.
75Verder wordt door de Hoge Raad onder een reële kans verstaan dat de schade
niet tot een te ver verwijderd verband mag staan met de beroepsfout. Reële kans en redelijke
kans werden in deze uitspraak door elkaar gehaald.
76De Hoge Raad heeft in latere
jurisprudentie duidelijk gemaakt dat als het gaat om een reële kans, dat het moet gaan om een
68 Hof Arnhem-Leeuwarden 12 februari 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1711 (r.o. 2.8).69 Hof ’s-Gravenhage 28 april 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BI4768 (r.o. 5, 8 en 10). 70 HR 25 september 1981, NJ 1982, 255 (r.o. 3 en 7).
71 HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:AM1905, NJ 1998, 257 (r.o. 4.3).
72 HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6541 (r.o. 3.4.3) en HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0419 (r.o.3.3).
73 HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0859 (r.o. 3.3).
74 HR 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3191 (concl. P-G E.B. Rank-Berenschot ECLI:NL:PHR:2015:1717) (r.o. 2.18, 3.5.3, 3.7 en 4.5.7.6).
75Hof Den Haag 16 januari 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:5 (r.o. 14).
76 HR 9 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2049 (zie ook de uitspraak van het hof ECLI:NL:GHDHA:2015:64) (r.o. 8, 21 en 26).
niet zeer kleine kans waarbij aansluiting is gezocht bij het arrest Deloitte/Hassink.
77Dit laatste
acht ik ook wenselijk aangezien een reële kans en een redelijke kans geen synoniem van
elkaar zijn. Het is mij opgevallen dat door de Hoge Raad dan wel het hof niet altijd naar de
uitspraak Deloitte/Hassink wordt verwezen. Het hof heeft dit wel gedaan in diens uitspraak uit
juli 2017 en de Hoge Raad in diens uitspraak van december 2017.
78Het hof heeft recent
aangegeven dat er geen percentage aan de kans op succes hoeft te worden gekoppeld, ondanks
dat dit wel in Deloitte/Hassink was gedaan. Uit de overwegingen in deze uitspraak kon
worden opgemaakt dat er geen sprake was van een reële kans.
79Voor het oordeel over hoe
zonder beroepsfout zou zijn geoordeeld in de hypothetische situatie dat hoger beroep zou zijn
ingesteld, is het voldoende dat dit oordeel aannemelijk wordt gemaakt.
80Het hof heeft in een bepaalde kwestie toepassing gegeven aan het causaliteitsleerstuk
van de proportionele aansprakelijkheid terwijl het ging om een beroepsfout. In deze zaak
bestond geen condicio sine qua non-verband omdat de notaris afdoende had betwist dat
appellant ook gehoor zou hebben gegeven aan de leenovereenkomst indien de notaris hem wel
zou hebben gewaarschuwd. Door het niet waarschuwen heeft de notaris de kans van appellant
ontnomen om aan te tonen dat hij gehoor zou hebben gegeven aan de waarschuwing. De kans
dat wel of niet iets met de waarschuwing zou zijn gedaan acht het hof even groot. De notaris
werd tot vergoeding van 50% van de schade veroordeeld.
814.1.3 Werkgeversaansprakelijkheid
Het hof kwam in een kwestie tot het oordeel dat de causaliteitsleerstukken helemaal niet van
toepassing waren, maar dat de vergoedingsplicht van de werkgever moest worden verminderd
met een percentage eigen schuld op grond van artikel 6:101 BW.
82Het onnodig toepassen van
de causaliteitsleerstukken acht ik ook onwenselijk. In een andere kwestie is geen van de
causaliteitsleerstukken toegepast, waar dit mogelijk wel passend was. Het causaal verband
tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden was te onzeker dan wel te
onbepaald. Het ging om 8% van de asbestvezels die zijn ingeademd tijdens het uitvoeren van
de werkzaamheden.
83Hier is alleen maar uitgegaan van het percentage asbestvezels die zijn
77 HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:312 (zie ook de uitspraak van het hofECLI:NL:GHDHA:2015:1023) (r.o. 2.8).
78 Hof ’s-Hertogenbosch 4 juli 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3051 (r.o. 9.10 en 9.11) en HR 1 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3051 (zie ook de uitspraak van het hof ECLI:NL:GHSHE:2016:3453) (r.o. 3.8).
79 Hof Gerechtshof 's-Hertogenbosch 20 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1204 (r.o. 3.5.3). 80 HR 10 maart 2017, JBPR 2017/41 (r.o. 3.3.3 en 3.6).
81 Hof Arnhem-Leeuwarden 4 juni 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:CA2120 (r.o. 2.20 2.23 en 2.24). 82 Hof ’s-Hertogenbosch, 9 november 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BO4408 (r.o. 4.21).
ingeademd en niet van het percentage kans dat die 8% asbestvezels de kanker dan wel de
overlijdensschade zouden kunnen hebben veroorzaakt. Waar het ging om het toepassen van
het causaliteitsleerstuk van de kansschade is duidelijk gemaakt dat een deskundigenoordeel
voor een schatting van deze kans van belang is. Het ging in deze uitspraak om verergerde
astmatische klachten door het roken van de werkgever op de werkvloer.
84Een bekende uitspraak waarin het ging om werkgeversaansprakelijkheid en het
toepassen van proportionele aansprakelijkheid betreft Nefalit/Karamus. Niet duidelijk was of
de longkanker was ontstaan door het gewerkt te hebben met asbest of door het langdurig
roken. Gekomen is tot een verdeling naar evenredigheid met een gemotiveerde schatting.
85In
een andere kwestie heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een proportionele verdeling van 75%
voor de werkgever versus 25% voor de werknemer op zijn plaats was, omdat de werkgever
onvoldoende heeft gesteld over het percentage van 25% dat de schade kan zijn veroorzaakt
door een omstandigheid welke in de risicosfeer van de werknemer ligt. De vaststelling van het
verband tussen de gezondheidsklachten en de arbeidsomstandigheden betreft een oordeel van
feitelijke aard.
86Het hof heeft in diens uitspraak van maart 2013 geoordeeld dat er geen
sprake is van proportionele aansprakelijkheid, aangezien de kans dat de schade door de
werkomstandigheden was veroorzaakt zeer klein was. Dit oordeel is gebaseerd op een
deskundigenbericht waarin het gebruik van medicijnen en slaapapneu als voornaamste
oorzaken moesten worden aangemerkt. Het hof concludeert in r.o. 2.14 dat de vordering van
de werknemer niet kan worden toegewezen in verband met het ontbreken van een causaal
verband.
87Dit laatste is juist niet aanwezig indien het causaliteitsleerstuk van de proportionele
aansprakelijkheid wordt toegepast, dus de conclusie komt wat vreemd en onkundig over. Ook
bij de werkgeversaansprakelijkheid en het toepassen van het causaliteitsleerstuk van de
proportionele aansprakelijkheid viel het mij op dat de voorwaarden van het
causaliteitsleerstuk niet altijd worden genoemd.
884.1.4 Contractuele aansprakelijkheid
In de bekendste uitspraak over de causaliteitsleerstukken tot nu toe - Deloitte/Hassink - ging
het om aansprakelijkheid naar aanleiding van een fiscale advisering. Het causaliteitsleerstuk
van de kansschade werd in deze kwestie toegepast aangezien het condicio sine qua
non-84 HR 9 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4014 (r.o. 3.4.1).85 HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6092 (r.o. 3.13). 86 HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1717 ( r.o. 4.5.2).
87 Hof Arnhem-Leeuwarden 19 maart 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4763 (r.o. 2.2, 2.12 en 2.14). 88 Hof ’s-Hertogenbosch 7 april 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1249 (r.o. 19.8.2).
verband vaststond. Hierdoor is er geen sprake van terughoudendheid en zijn de gewone regels
van het bewijsrecht van toepassing.
89Het causaliteitsleerstuk kansschade kan een oplossing
bieden voor causaliteitsproblematiek, maar dit is wel afhankelijk van de constateringen in de
hypothetische situatie. In een kwestie was er namelijk geen kans op winst in de hypothetische
situatie.
90In een andere uitspraak was er geen sprake van een aansprakelijk scheppende
gebeurtenis waardoor het causaliteitsleerstuk geen toepassing kon vinden.
91Volgens het hof is
het aan de rechter om een oordeel te vellen over de kans. Hiervoor wordt gekeken naar de
feiten en omstandigheden en hetgeen aannemelijk is in de desbetreffende kwestie.
92Omdat
het hier om contractuele aansprakelijkheid gaat, lijkt mij het inroepen van een deskundige ook
niet altijd op zijn plaats.
Een bekende uitspraak als het gaat om het causaliteitsleerstuk van de proportionele
aansprakelijkheid naar aanleiding van een contractueel geschil betreft het arrest
Fortis/Bourgonje. Het moet redelijk zijn om de onzekerheid over het condicio sine qua
non-verband tussen de normschending en de schade te verdelen. Deze rechtsegel is volgens de
Hoge Raad beperkt tot gevallen waarin het bewijs voor dit verband in het algemeen een
probleem is. De kans dat de cliënt zich zou hebben neergelegd bij een uitdrukkelijke
aanbeveling om de aandelen van de hand te doen is bijzonder klein te noemen. Gezien de
terughoudendheid die in acht dient te worden genomen, kan geen toepassing worden gegeven
aan het causaliteitsleerstuk van de proportionele aansprakelijkheid.
93Het hof heeft naar mijn
mening in een andere kwestie redelijk makkelijk geoordeeld over de proportionele
aansprakelijkheid naar aanleiding van een contractueel geschil tussen een pachter en
verpachter. Het ging in het geding om puin in een perceel. Het hof heeft niet kunnen
vaststellen welk deel van het puin in de grondlaag zat waarvoor de pachter aansprakelijk kon
worden gesteld. Hierdoor heeft het hof de pachter veroordeeld tot het betalen van 50% van de
schade van de verpachter. Het hof heeft verder de voorwaarden voor het causaliteitsleerstuk
niet genoemd.
94De pachter had het perceel schoongemaakt tot 30 cm. Het gaat dus om 10 cm
waarin eventueel nog iets aanwezig kon zijn dat voor rekening van de pachter zou komen.
Niet duidelijk is geworden welk puin tot 40 cm aanwezig was. De kans op puin in de overige
10 cm acht ik mogelijk kleiner dan het percentage van de schade waartoe de pachter is
veroordeeld.
89 HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7491.
90 Hof Den Haag 26 maart 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:1494 (r.o. 23 en 31). 91 Hof ’s-Hertogenbosch 4 maart 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:597 (r.o. 4.16.4).
92 Hof ’s-Hertogenbosch 7 oktober 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4078 (r.o. 6.19 en 6.22). 93 HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1799 (r.o. 3.7, 3.8 en 3.10).
4.1.5 Aansprakelijkheid naar aanleiding van een verkeersongeval
In een kwestie werd getwist over de schadepost verlies verdienvermogen. Het moet volgens
de Hoge Raad dan gaan om een vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval
met de hypothetische situatie bij het wegdenken van het ongeval. Het komt dan aan op de
redelijke verwachtingen omtrent toekomstige ontwikkelingen. Er mogen geen strenge eisen
worden gesteld aan het leveren van het bewijs over de schade in de toekomst, aangezien de
laedens de mogelijkheid voor de gelaedeerde heeft ontnomen om hierover zekerheid te
verschaffen. Volgens Hartkamp in de conclusie bij deze uitspraak moet het gaan om een kans
met een zeker minimumpercentage aan waarschijnlijkheid welke verloren is gegaan.
95Het toepassen van de billijkheidscorrectie na toepassing van de proportionele
aansprakelijkheid is volgens de Hoge Raad niet toegestaan, aangezien dit op gespannen voet
komt te staan met de vereiste terughoudendheid voor de toepassing van dit leerstuk. In
specifieke gevallen kan de billijkheidcorrectie van artikel 6:101 BW alleen toepassing vinden
voor het verminderen van de op basis van de proportionele aansprakelijkheid vastgestelde
vergoeding. Het gaat dan om omstandigheden aan de zijde van de gelaedeerde welke niet zijn
verdisconteerd in het kader van de proportionele verdeling.
96Opvallend is dat drie maanden
voor deze uitspraak het hof in de hiervoor besproken uitspraak omtrent medische
aansprakelijkheid heeft geoordeeld dat vanwege het schenden van de dossierplicht de
proportionele verdeling werd verhoogd met 10%.
974.1.6 Aansprakelijkheid van een bestuursorgaan
In een kwestie waarin is geoordeeld dat een zorgvuldigheidnorm is geschonden door het
bestuursorgaan, is het causaliteitsleerstuk van de kansschade inhoudelijk niet besproken. Dit
is volgens de Hoge Raad iets van feitelijk aard waarvoor cassatie zich niet leent.
98In een
andere kwestie is geoordeeld dat het causaliteitsleerstuk van de kansschade ook toepassing
kan vinden indien geen sprake is van de formele rechtskracht van een bestemmingsplan. Als
op voorhand er vanuit kan worden gegaan dat de kans niet nihil of zeer klein is, dient de
schade bij wijze van schatting te worden vastgesteld. De onzekerheid over de hypothetische
situatie zonder de niet-nakoming is het causaliteitsleerstuk van de kansschade eigen. Dit is
95 HR 15 mei 1998, (concl. A-G A.S. Hartkamp), NJ 1998/624 (r.o. 3.5.2. en 3.9). 96 HR 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX8349 (r.o. 4.2, 4.3 en 4.4).
97 Hof Arnhem 2 september 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX8853 (r.o. 2.32, 2.34, 2.37 en 2.38). 98 HR 13 februari 1981, NJ 1981, 456 (r.o. 3.).
geen argument voor de rechter om zich te onttrekken aan de vaststelling van de grote van de
gemiste kans.
994.2 De toepassing van de causaliteitsleerstukken in de Europeesrechtelijke
jurisprudentie
In totaal heb ik tien uitspraken van de Europese rechter geanalyseerd. Aan een aantal
voorwaarden moet zijn voldaan wil een veroordeling tot het vergoeden van de schade volgen:
onrechtmatigheid van de verweten gedraging, het bestaan van schade en een oorzakelijk
verband tussen de aangevoerde gedraging en de gestelde schade. Gelet op het cumulatieve
karakter dient het beroep in zijn geheel te worden afgewezen indien aan één van deze
voorwaarden niet is voldaan. De andere voorwaarden hoeven dan ook niet meer te worden
toegepast. Er bestaat derhalve ook geen verplichting om de voorwaarden in een bepaalde
volgorde te onderzoeken. De schade moet in ieder geval een voldoende rechtstreeks gevolg
zijn van de onrechtmatige gedraging.
100Deze voorwaarden zijn in latere jurisprudentie
toegepast waarin de vraag naar het verlies van een kans centraal stond. Geoordeeld is dat het
aan de verzoeker is om het bewijs voor het causaal verband tussen het verweten gedrag en de
aangevoerde schade te leveren. In deze kwestie ging het beroep op het verlies van een kans
niet op, aangezien niet vaststond dat zij de schade zelf hadden geleden.
101In een andere
kwestie is geoordeeld dat tussen de gedraging van de exploitanten en de verontreiniging
sprake is van een causaal verband, waardoor het causaal verband tussen de gedraging van de
eigenaren en de verontreiniging niet hoeft te worden aangenomen. Dit komt door hun
hoedanigheid van eigenaar.
102Hier lijkt mij dat hier iets te makkelijk is geoordeeld over het
causaal verband.
Rekening houdend met de ruime beoordelingsbevoegdheid van de aanbestedende
dienst, dient het verlies van een kans reële en zekere schade op te leveren. De omvang van de
kans dient te worden bepaald aan de hand van de hypothetische situatie. Het zou in strijd zijn
met het in artikel 47 van het Handvest neergelegde beginsel indien het verlies van een kans
niet wordt aanvaard. Het Gerecht komt tot het oordeel dat de schade volledig dient te worden
vergoed omdat de kans in de werkelijke situatie tot nul is gebracht.
103Het causaliteitsleerstuk
van de kansschade wordt in de Europese rechtspraak dus wel aanvaard. In een andere kwestie
is geoordeeld dat moet worden gekeken naar de reële en serieuze kans dat de ondernemer in
99 HR 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1683 (r.o. 3.5.3).100 Gerecht EU 17 februari 2017, nr. T-726/14 (r.o. 25 en 28). 101 Gerecht EU 7 juni 2017, nr. T-673/15 (r.o. 75, 82, 103 en 154). 102 HvJ EU 13 juli 2017, nr. C-129/16 (zie het dictum).
kwestie een investeerder had kunnen vinden.
104In een recente kwestie is geoordeeld dat elke
begane onrechtmatigheid - die kan afdoen aan de kansen van een inschrijving om de
betrokken opdracht te krijgen - een recht op schadevergoeding wegens het verlies van een
kans in het leven kan roepen. Als er een oordeel moet worden geveld over de omvang van het
verlies van een kans en over wat de schade precies betreft, is het van belang dat hierover
voldoende wordt gesteld.
105Het aantonen van schade en causaal verband dient dan ook door
de gelaedeerde te worden bewezen.
106Om een causaal verband aan te nemen op basis van een vermoeden dient de bevoegde
instantie te beschikken over geloofwaardige aanwijzingen die het vermoeden onderbouwen.
107Het vermoeden van een causaal verband komt niet overeen met het causaliteitsleerstuk van de
proportionele aansprakelijkheid, aangezien dan geen causaal verband kan worden vastgesteld.
Hier kan het causaal verband niet worden aangenomen, waardoor tot een vermoeden van het
verband wordt gekomen. In het kader van artikel 101 VWEU is geoordeeld dat het vermoeden
van causaal verband tussen een afstemming en het marktgedrag van de ondernemingen die
aan die afstemming deelnemen voortvloeit uit artikel 101 lid 1 VWEU. Dit vermoeden kan
wel worden weerlegt.
108In een bepaalde kwestie hebben familieleden aangegeven dat er
sprake was van een vermoeden dat het vaccin een gebrek vertoonde en er een oorzakelijk
verband bestond tussen dat gebrek en de ziekte van de man. De Advocaat-Genereaal stelt dat
de criteria om te bepalen welke bewijsstukken volstaan om het causaal verband mee aan te
tonen, moeten worden vastgesteld door nationaal recht met inachtneming van het
gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De nationale rechtelijke
instanties dienen er zorg voor te dragen dat geen afbreuk wordt gedaan aan het beginsel dat
het aan de gelaedeerde is om het bestaan van het oorzakelijk verband te bewijzen. De rechter
dient daarbij zijn eigen beoordelingsvrijheid te behouden over de vraag of dit bewijs rechtens
genoegzaam is geleverd. Het is toegestaan dat op basis van een nationale bewijsregeling
geoordeeld wordt dat bepaalde feitelijke gegevens ernstige, precieze en met elkaar
overeenstemmende aanwijzingen vormen waaruit kan worden geconcludeerd dat het vaccin
een gebrek vertoont en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen dit gebrek en de ziekte
waaraan de gelaedeerde lijdt, ook al wordt het bestaan van dit verband door medisch
onderzoek bevestigd noch ontkend. Het is verder niet toegestaan om een op basis van een
104 Gerecht EU 10 januari 2017, nr. T-577/14 (r.o. 86 en 93).105 HvJ EU 19 oktober 2017, nr. C-198/16 (r.o. 10, 11 en 18). 106 HvJ EU 20 december 2017, nr. C-677/15 (r.o. 87, 88, 99 en 100). 107 HvJ EU 9 maart 2010, nr. C-378/08 (r.o. 57 en 70).
vermoeden gebaseerde bewijsregeling aan te nemen waardoor het oorzakelijk verband steeds
bewezen wordt geacht, indien er feitelijke aanwijzingen van causaliteit voorhanden zijn.
109Hier wordt gezocht naar voldoende feitelijke gegevens die de aanwijzingen vormen voor het
bestaan van een causaal verband. Bij de nationale proportionele aansprakelijkheid kan dit
verband juist niet worden aangenomen, terwijl wel een veroordeling voor een bepaald
percentage kan volgen. Deze uitspraak bevat een strenger uitgangspunt dan het nationale
causaliteitsleerstuk van de proportionele aansprakelijkheid.
4.3 De voor- en nadelen en de voorspelbaarheid van de causaliteitsleerstukken gezien
vanuit de jurisprudentie
4.3.1 Voordelen van de causaliteitsleerstukken
Zoals eerder is aangegeven bieden de causaliteitsleerstukken kansschade en proportionele
aansprakelijkheid een oplossing voor causaliteitsproblematiek. Als het causaliteitsleerstuk van
de kansschade niet kan worden toegepast vanwege het ontbreken van een condicio sine qua
non-verband, kan het causaliteitsleerstuk van de proportionele aansprakelijkheid wellicht nog
worden toegepast. Dit is een voordeel voor de gelaedeerde die anders met de schade blijft
zitten. Moreel gezien kan het gerechtvaardigd zijn om de causaliteitsleerstukken toe te passen.
Naar mijn mening kan voor beide causaliteitsleerstukken deze rechtvaardiging worden
gevonden in de normschending en de leer van de redelijke toerekening. De toepassing van de
causaliteitsleerstukken geschied ook alleen indien de wetgeving niet in een oplossing voor dat
specifieke geval heeft voorzien. Als het gaat om het causaliteitsleerstuk van de kansschade
mogen ook geen strenge eisen worden gesteld aan het bewijs voor de hypothetische situatie
met betrekking tot de toekomst. Dit is een voordeel voor de gelaedeerde. Het
causaliteitsleerstuk van de kansschade wordt daarnaast in de Europeesrechtelijke
jurisprudentie gekoppeld aan artikel 47 van het Handvest. Het niet toekennen van een
schadevergoeding wegens het verlies van een kans is dus in strijd met een Europeesrechtelijk
fundamenteel recht.
4.3.2 Nadelen van de causaliteitsleerstukken
Een nadeel en een risico voor de laedens is dat door toepassing van de causaliteitsleerstukken
deze wordt veroordeeld tot het betalen van een percentage aan schadevergoeding, terwijl in de
werkelijke situatie zonder normschending dit percentage mogelijk niet het juiste was geweest.
Verder kan de toepassing van de causaliteitsleerstukken ook tot ongerechtvaardigde situaties
109HvJ EU 21 juni 2017, nr. C-621/15 (r.o. 37, 38, 53, 54 en het dictum).leiden. Vooral als er sprake is van onzekerheid over welk deel van de schade voor wie komt
bij het toepassen van de proportionele aansprakelijkheid. Ook de kans dat de hypothetische
situatie er beter uitziet dan de werkelijke situatie zonder normschending acht ik groot.
Uiteraard kan er bewijs worden geleverd voor de hypothetische toekomstige situatie, maar aan
dit bewijs mogen geen strenge eisen worden gesteld. Ook valt op dat de
causaliteitsleerstukken voor verwarring bij de rechters kunnen zorgen. Zo worden begrippen
niet altijd eenduidig uitgelegd en worden de causaliteitsleerstukken ook niet altijd even
duidelijk besproken in de motivering van de uitspraak. Dit kan erop duiden dat rechters het
soms ook nog knap lastig vinden om het juiste causaliteitsleerstuk toe te passen en deze qua
voorwaarden juist in de casus te gieten. In de jurisprudentie kan dit leiden tot verwarring.
Deze verwarring is in mijn onderzoek naar voren gekomen. In de Europeesrechtelijke
jurisprudentie wordt over het niet vaststaan van het causaal verband een stuk strenger
geoordeeld dan naar nationaal recht.
4.3.3 Voorspelbaarheid causaliteitsleerstukken
Het lijkt erop dat de causaliteitsleerstukken nog niet helemaal zijn uitgekristalliseerd. Uit de
resultaten van de analyse van de jurisprudentie met betrekking tot de medische
aansprakelijkheid volgt dat niet altijd duidelijk is welke percentages horen bij een zeer kleine
dan wel een reële kans. Bij de beroepsaansprakelijkheid werd in een kwestie geoordeeld dat
het noemen van een percentage niet hoeft te geschieden. Ik kan mij goed voorstellen dat uit
sommige omstandigheden blijkt dat er geen sprake is van een reële kans. Het lijkt mij ook dat
bij de twijfelgevallen hierdoor juist geen touw meer is vast te knopen aan waar de grens voor
een reële kans ligt. Uit de onderzochte jurisprudentie blijkt dat er vaker geen percentage wordt
gekoppeld aan de kans
110en soms ook wel.
111Uit de literatuur blijkt dat kansen van 15% of
minder rechtens relevant kunnen zijn.
112De vraag kan dan worden gesteld wanneer aan dit
percentage is voldaan indien geen percentages meer aan de kansen worden verbonden. Door
het niet eenduidig toepassen van de causaliteitsleerstukken komt de voorspelbaarheid van de
causaliteitsleerstukken in het geding. Het is mij opgevallen dat welk causaliteitsleerstuk wordt
toegepast afhankelijk is van hetgeen in de kwestie wordt gesteld. Dat maakt het toepassen van
de causaliteitsleerstukken wel een stuk voorspelbaarder. Wat hieraan ook bijdraagt is de
toepassing van en de verwijzing naar Deloitte/Hassink. Het viel mij op dat in de recentere
geanalyseerde uitspraken dit vaker wordt gedaan. Uit de Europeesrechtelijke jurisprudentie
110 HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:312.111 Hof 's-Hertogenbosch 20 oktober 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4163. 112 De Ridder, TvGR 2017/03, p. 244.
blijkt niet altijd duidelijk hoe een causaliteitsleerstuk moet worden toegepast. Voor het
kunnen aannemen van een causaal verband is het nodig dat er voldoende feitelijke, precieze
en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen voorhanden zijn, terwijl in het andere geval in
verband met het bezitten van een hoedanigheid geen causaal verband is vereist.
Hoofdstuk 5: De literatuur en jurisprudentie
In de aanleiding van hoofdstuk één is al kort naar voren gekomen dat er discussie bestaat in de
literatuur over de toepassing van de causaliteitsleerstukken. Deze discussie ziet op de vraag of
de causaliteitsleerstukken inwisselbaar zijn of niet. In dit hoofdstuk zal aandacht worden
besteed aan deze discussie en een terugkoppeling worden gemaakt naar de in het vorige
hoofdstuk besproken uitkomsten van de geanalyseerde jurisprudentie. In dit hoofdstuk zullen
tevens de uitkomsten tegenover de beginselen van het schadevergoedingsrecht en de
Europeesrechtelijke fundamentele rechten worden gezet.
5.1 De standpunten over de causaliteitsleerstukken vanuit de literatuur
5.1.1 Causaliteitsleerstukken zijn inwisselbaar
Van der Klein gaf in zijn commentaar bij de uitspraak van de Hoge Raad van 23 december
2016
113aan dat onduidelijkheid blijft bestaan omtrent het verschil tussen de
causaliteitsleerstukken kansschade en proportionele aansprakelijkheid. Hij vraagt zich af of
het toepassen van terughoudendheid bij het causaliteitsleerstuk omtrent de proportionele
aansprakelijkheid wel gerechtvaardigd is, aangezien het ratio (tegemoetkomen aan
onzekerheid over wat er gebeurd zou zijn als de normschending wordt weggedacht) van beide
causaliteitsleerstukken volgens hem hetzelfde is. De causaliteitsleerstukken lijken
inwisselbaar en het is aan de gelaedeerde om het causaliteitsleerstuk te kiezen welke het
meeste kans op succes met zich meebrengt. Hij stelt dat als in deze zaak - waar het ging om
een te laat uitgevoerde controle op netvliesloslating - de blindheid van het kind als schade zou
zijn aangevoerd, het causaliteitsleerstuk van de proportionele aansprakelijkheid kon worden
toegepast in plaats van die van de kansschade. In deze zaak is echter de kans op een beter
behandelresultaat als schade aangevoerd.
114Verdam heeft met betrekking tot dezelfde
uitspraak evenals Van der Klein aangegeven dat de causaliteitsleerstukken inwisselbaar lijken.
Verdam herhaald hetgeen Hartlief in de conclusie heeft aangegeven, namelijk dat de keuze
voor welk causaliteitsleerstuk afhankelijk is van hoe het debat zich manifesteert.
115Met
113 HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2987. 114 Van der Klein, Bb 2017/28, par. 4.