• No results found

25] Voor zoover de trekschuit aanbelangt, heb ik mijn gevoelen reeds lang

In document Nicolaas Beets, Camera Obscura · dbnl (pagina 108-111)

[26] verraden. 't Is waar, men kan er in lezen, domino spelen, dammen en, zoo de

[27] schipper inkt aan boord heeft en gij eene pen hebt medegebracht (want de

[28] zijne is tot boven toe zwart) zelfs schrijven; ofschoon op te merken valt dat

[29] het tafeltje in de roef daartoe wat te ver van de zitplaats verwijderd is. Maar

[30] met dat al: zoo gij beweert dat gij er op uw gemak zijt, houd ik u (met uw

[31] verlof) voor een mismaakt schepsel, voor een kleinen krates, niet hooger

[32] dan mijn knie; althans zeker niet voor een kerel van vijf voet zeven duim, als

[33] uw onderdanige dienaar. Dan is er iets weeheidaanbrengends in de

bewe-[34] ging der schuit, dat uw belangrijkst boek vervelend maakt, en uw esprit de

[35] jeu verflauwen doet, - maar vooral is er in de trekschuiten een praatgenius

[36] van een ellendig soort. De schuitpraatjes bestaan geregeld uit dezelfde

[37] ingrediënten en vallen eenstemmig in denzelfden toon. Schuitanecdoten zijn

[38] volkomen onverdragelijk; en dan dat afgrijselijk dikwijls herhaald gevraag:

[39] ‘Hoe ver zijn we al, schippertje?’ en het eeuwige: ‘Dat betalen moest je

af-[40] schaffen,’ als de man om zijn geld komt! - Veroordeel de passagiers niet te

[41] lichtvaardig, zoo zij tot zulk eene laagte van geest afdalen. Neem zelf een

[1] ‘plaats in 't roefje’, en gij zult zien dat gij onwillekeurig even diep kunt

zin-[2] ken. Zoodra men de trekschuit binnenstapt en het deurtje doorgekropen is,

[3] en zijn muts opgezet, en zijn hoekje gekozen heeft, is het alsof er vanzelf een

[4] geest van bekrompenheid, van kleinheid op ons valt. Zoodra dat graf zich

[5] over ons sluit, schaamt men zich geene enkele flauwheid meer. Men gevoelt

[6] lust om met belangstelling te spreken over het schelen van de klokken, den

[7] prijs der levensmiddelen, of al weder het gewichtig vraagpunt te

behande-[8] len, of het na het middagmaal beter is te gaan wandelen of wel een dutje te

[9] doen. Men heeft behoefte om te zeuren en te talmen over nietigheden. Ja,

[10] zoozeer beheerscht u de demon der plaats, dat hij u maar al te dikwijls

ver-[11] leidt, de afgezaagde voordeelen van een trekschuit op te sommen! Ook zult

[12] gij uwe reisgenooten altijd belang hooren stellen in het getal schuiten en

[13] diligences, die op een zelfden dag dien weg maken. - De treurige, benauwde

[14] indruk, waaraan gij lijdt, wordt nog verergerd door de lectuur van het

[15] tarief, door het zien van het koperen blakertje, het driekante blikken

kwis-[16] pedoortje en alle verder klein huisraadje, en van de gewichtige

voorzichtig-[17] heid waarmee de schipper eerst een sleutel uit zijn zak haalt; ten tweede het

[18] laatje van de tafel opensluit; en eindelijk, ten derde, er een lange pijp

uit-[19] krijgt. Ik geloof niet dat iemand ooit ééne geestige gedachte gehad heeft in

[20] een trekschuit. Integendeel: de roef is de ware atmosfeer voor alle mogelijke

[21] vooroordeelen, de geschikte bewaarplaats van alle verouderde begrippen,

[22] de kweekschool van allerlei leelijke, lage gebreken. Daar zijn voorbeelden

[23] van menschen, die door te veel in trekschuiten te varen, lafhartig, kruipend,

[24] gierig, koppig, en kwelgeesten zijn geworden.

[25] Over het algemeen is de roef alleen geschikt voor de lieden, die er

voor-[26] namelijk het personeel van uitmaken, als daar zijn ‘fatsoendelijke’

hand-[27] werkslieden die een teutig bedrijf hebben, zooals ivoordraaiers en

horloge-[28] makers; goede luidjes die een erfenis gaan halen, de vrouw met een broodjen

[29] in den breizak, de man met een snuifdoos met speelwerk; jeugdige

koeke-[30] bakkers, die niet weten willen dat zij 't zijn, met een soort van constellatie

[31] op de borst, bestaande uit drie bewerkte koperen overhemdsknoopen en

[32] een schitterende doekspeld met een gelen steen à facettes geslepen, veel te

[33] groot om echt te wezen; kleine renteniertjes van vijftig tot zestig jaar, die

zil-[34] veren pijpedoppen in palmhouten akertjes bij zich hebben; eerlijke

boek-[35] houders, die vijf en twintig jaar op een zelfde kantoor hebben gediend, en

[36] ten bewijze van dien een zilveren tabaksdoos toonen met inscriptie;

moe-[37] ders met slapende kinderen, en die er ‘eentje t'huis gelaten hebben, dat nog

[38] maar acht jaar oud is, en al Fransch kan’; breiende huishoudsters, die ‘uwé’

[39] en ‘ik heeft’ zeggen; kameniers, die voor hare mevrouwen door willen gaan

[40] en vanons Buiten spreken, waaraan zij bij een of andere brug moeten

wor-[41] den afgezet, en waar, tot haar groote beschaming, een tuinmansknecht ze

[1] met een zoen ontvangt; halve zieken, die een ‘profester’ gaan raadplegen;

[2] juffrouwen, die de vracht met een dertiend'half en een pietje passen;

grap-[3] penmakers, die de geestigheid hebben over de verschrikkelijke gevaren te

[4] spreken, die de reis in trekschuiten inheeft; en ongelukkigen, die niet onder

[5] dak kunnen komen, tenzij ze aan een volgend veer ‘de schuit van achten nog

[6] halen kunnen’; om niet te spreken van de ‘groenen’, een soort van schuwe

[7] insecten, die in de maand September alle de vaarten, die op akademiesteden

[8] uitloopen, vergiftigt.

[11] Het personeel der diligence heeft een geheel ander karakter; over 't

alge-[12] meen staat het meer op de hoogte van zijn eeuw. Il a plus d'actualité. Maar

[13] tevens is er meer verscheidenheid. Op de diligence reist gij met officieren in

[14] politiek; met studenten; met heeren die naar een audiëntie gaan; met

school-[15] opzieners en leden van provinciale commissiën; met mannen van de beurs;

[16] met paardekoopers en aannemers in wijde blauwlakensche cloaks; met

[17] handelreizigers, schitterende door een breeden ring aan den voorsten vinger

[18] (meestal met een amethist); zij rijden achteruit, zijn zeer familiaar met de

[19] conducteurs, kennen de paarden bij naam en vergelijken voor u de

betrek-[20] kelijke verdiensten der verschillende postwagenondernemingen; met

dich-[21] ters, dieeen lezing gaan doen; met fiere dames, die 't half beneden haar

[22] stand rekenen in diligences te reizen en zich door stuurschheid van dien

[23] hoon wreken; met jonge meisjes, die verlegen worden en 't half kwalijk

[24] nemen als een vreemd heer beleefd jegens haar is; met weldadige tantes, die

[25] aan de plaats harer bestemming door een half dozijn kinderen, die zij sinds

[26] jaren bederven, worden opgewacht; met koopvaardij-kapiteins met lange

[27] Curaçaosche sigaren; met jagers, die meer bezorgdheid voor hun geweer

[28] dan voor uwe teenen koesteren; met woelwaters, die eeuwig tusschen de

[29] wielen zitten en u opsommen hoeveel land zij in ééne week gezien hebben;

[30] met een nauwgezetten heer, die uit gehoorzaamheid aan zijn lootje op

num-[31] mer 1moet zitten; met een dikken, aamborstigen heer, die alles open wil

[32] hebben, en met een dunnen, spichtigen heer, die den kraag van zijn jas

[33] opslaat, diep in een bouffante kruipt, van 't ‘méchante weer’ spreekt, en u

[34] wil laten stikken; met individu's, die zichzelven voor bemind vleesch

hou-[35] den en overal kennissen aantreffen; met ontevredenen, die over alles

knor-[36] ren; dikwijls met een kind, dat een halve plaats beslaat, of een hond

waar-[37] voor gij bang zijt, te veel, en dikwijls, o! zeer dikwijls! met een beleefd

[38] mensch te weinig. - Ziedaar den gewonen inhoud eener diligence!

[39] Onder deze lieden zijn er zeker vele, die tot de ongerieven van deze

[40] manier van reizen moeten gerekend worden, en ik stel voor, hen in drie

klas-[41] sen te verdeelen, en alzoo te brengen tot:

Slapers,

In document Nicolaas Beets, Camera Obscura · dbnl (pagina 108-111)