• No results found

36] De vader van Antoine is een Italiaan van geboorte, maar genaturaliseerd [37] Hollander, en bekleedt een hoogen rang onder ons gezantschap bij de Porte

In document Nicolaas Beets, Camera Obscura · dbnl (pagina 152-155)

[38] Als zoodanig resideert hij sinds een aantal jaren te Pera. Antoine was als

[39] kind te Marseille gekomen en had daar zijn eerste onderwijs ontvangen. Als

[40] knaap werd hij op een der kostscholen in mijn vaderstad gedaan, en wij

[41] leerden elkaar in het gelukkige tijdperk van veertien tot zeventien kennen,

[1] en droegen elkander wederkeerig een warme en trouwe jongensvriendschap

[2] toe. De jongensleeftijd is waarlijk zoo kwaad niet voor de vriendschap, daar

[3] het toch welbekend is dat deze het geluk bemint. Ja, ik zou bijna den

jon-[4] genstijd den àllergeschiktsten voor eene wederzijdsche genegenheid achten.

[5] De latere jongelingschap moge nog even belangloos zijn en evenmin

afhan-[6] kelijk van maatschappelijke scheidsmuren van rang, stand, en wat dies

[7] meer zij, maar zij is te rijp; men kent alsdan elkander te veel, te veel van

[8] nabij; men heeft reeds te veel kijk op den inwendigen mensch! Een jongen is

[9] geheel buitenkant! Men heeft later geleerd zich rede van zijn genegenheid te

[10] geven; te onderzoeken, na te gaan, te verdenken; ook heeft men zoo vele

[11] zedelijke behoeften, en eischt zoo velerlei in een vriend! Men heeft

voor-[12] zichtiger lief, verveelt elkander spoediger, verkoelt lichter, beleedigt

schielij-[13] ker. Jongens weten van dat alles niets. De titel ‘een goede jongen’ geeft recht

[14] genoeg op dien van ‘goeden vriend’, en er wordt geene andere sympathie

[15] gevraagd, dan dat men b.v. allebei graag wandelt, graag vuurwerk afsteekt,

[16] graag baadt, graag wat ouder zou zijn, graag de jongejuffrouwen van een

[17] kostschool tegenkomt, en niet graag latijnsche themata maakt. Het geheele

[18] doel der onderlinge genegenheid wordt bereikt, als men zich onder 't

onge-[19] stoord genot eener goede verstandhouding te zamen vermaakt. En wordt

[20] die goede verstandhouding al eens verbroken, door eene kleine jaloezie, of

[21] een kleine ontrouw, nu! dan zijn er immers aan weerskanten twee vuisten

[22] om te slaan, en twee voeten om beentje te lichten; en dan is het alles over, en

[23] men haalt elkaar weer af om te zamen schuitje te varen en in stilte een sigaar

[24] te rooken, en toont de vuisten aan iedereen en licht het beentje van elk, die

[25] niet gelooft dat men weer goemaats is. Ziedaar de vriendschap van dien

[26] leeftijd.

[27] Antoine en ik althans verstonden elkander best, en vooral dan,

wan-[28] neer wij bijvoorbeeld beiden op dezelfde jongejuffrouw verliefd waren, een

[29] toestand waarin wij zeer dikwijls te zamen hebben verkeerd. Met de meest

[30] mogelijke bonhommie wonden wij dan elkander op met de blijken van

ge-[31] negenheid onzer schoone, en vonden niets genoeglijker dan tegelijk

elkan-[32] ders mededingers en vertrouwelingen te wezen. Gij hadt ons moeten zien,

[33] lezer! als wij bezig waren op onze wandelingen beiden denzelfden naam in

[34] een boom te snijden of het stoute plan overlegden om beiden haar een teeder

[35] briefje te schrijven. Ik herinner mij ook zeer goed de bijzonderheid dat wij

[36] op een kermiswandeling onzen horoscoop trokken, en beiden voor onze

[37] toekomstige gade letterlijk hetzelfde portret zagen, ofschoon wij onder

ver-[38] schillende planeten geboren waren, en het schelletje hem veertien, en mij

[39] slechts elf kinderen voorspelde. In het tafereel, dat van mijn toekomstig lot

[40] werd opgehangen, kwam voor ‘dat een wagen mij een ongeluk zou dreigen,

[41] waarvoor ik echter door de hulp van een goed vriend zou worden behoed’,

[1] en ik had op dat oogenblik willen zweren dat die goede vriend niemand

[2] anders zou kunnen zijn dan mijn zwartlokkige Antoine. En ondertusschen!

[3] hoe ver zijn wij vaneengescheurd! - en hoe weinig mogelijkheid bestaat er

[4] dat, indien ik ooit in ongelegenheid met rijtuigen kom, het zijn getrouwe

[5] arm zijn zal die mij redt. - O, als wij dat eens nagaan, hoe dikwijls wij het

[6] personeel moeten veranderen, dat in onze droomen en vergezichten en

[7] luchtkasteelen optreedt; hoe vaak wij er van afzien moeten, het tooneel van

[8] onze toekomst te bevolken met degenen die er, in onze mijmeringen, zoo

[9] menigmaal en in zulke nauwe betrekkingen, op hebben gefigureerd, en

zon-[10] der welke wij ons bijna geen toekomst denken konden; en hoe, in het

[11] tooneelspel van ons leven, achtereenvolgens de eene rol voor, en de andere

[12] na, aan geheel andere personen wordt opgedragen, dan aan wie wij die

had-[13] den toegedacht: dan zien wij eerst recht, hoe wonderlijk de lotbus geschud

[14] wordt, en hoe vreemd en wisselvallig de raderen der maatschappij

om-[15] loopen, en dat wij, aan onze mijmeringen en vooruitzichten toegevende,

[16] beuzelden, en met even weinig zekerheid beuzelden, als toen wij onzen

[17] horoscoop lieten lezen, en het schelletje klinken, en in den kijker naar onze

[18] lieve aanstaanden tuurden.

[20] Om tot Antoine terug te keeren. Hij was voor den handel bestemd, en

[21] zooras zijne voorbereidende opvoeding voltooid was, vertrok hij naar

Ant-[22] werpen om dien te leeren. Dit was onze eerste scheiding, maar verzoet door

[23] het vooruitzicht dat ik hem somtijds zien, en dat hij eenmaal Amsterdam tot

[24] zijn vast verblijf kiezen zou. De gebeurtenissen van 1830 dreven hem uit de

[25] Scheldestad, en ik zag hem op een goeden avond aan mijns vaders huis

aan-[26] komen, na een overhaaste vlucht uit de bedreigde muren. Hij kwam mij

[27] toen zeer belangwekkend voor; vooral daar hij al zijn goed had

achtergela-[28] ten en een nachthemd van mij te leen vroeg, hetwelk ik zeer avontuurlijk en

[29] romanesk vond. Het viel mij echter tegen dat hij nergens een dooden kogel

[30] of eerlijke wonde had gekregen. Niet lang duurde het, of hij werd door zijn

[31] vader naar Constantinopel opontboden. Met veel tegenzin ging hij

der-[32] waarts. Hij was aan Holland gehecht. Zijn geboorteland kende hij niet.

[33] Zijn vader herinnerde hij zich niet. Zijn moeder was overleden, en in de

[34] plaats van deze zou hij een stiefmoeder vinden, niet veel ouder dan hijzelf.

[35] In 1831 vertrok hij, en wij namen een droevig afscheid. Ik gaf hem een

plat-[36] tegrond mijner geboortestad mede, waarop ik met roode stippen alle

plaat-[37] sen, op welke hij eenige betrekking gevoelde, had aangeteekend. Hij heeft

[38] dit gedenkstuk trouw bewaard. Ik zond hem een brief te Marseille; en

[39] weldra kreeg ik er een van hem uit Stamboul, die tot mijn overgroote

[40] vreugde, met vele gaten doorprikt en door den azijn gehaald was. Hij was in

[41] zevenentwintig dagen van Marseille tot Constantinopel overgekomen. De

[1] pest en de cholera waren een weinig vóór hem gearriveerd; Pera was juist

[2] afgebrand, en het huis van zijn vader in de asch gelegd. Hij had zich daarop

[3] naar diens buitenplaats gespoed. Niemand had hem herkend. Hij had zich

[4] bij zijn eigen vader voor een vriend van diens jongsten zoon uitgegeven, die

[5] hij zelf was, en bracht berichten omtrent hem mee. Hij wist natuurlijk alles

[6] zeer nauwkeurig. Aan tafel zat hij op de plaats der eere, naast zijne

stief-[7] moeder. Zijne zusters waren schoon, en zijn vader vond zijn toon met haar

[8] kennelijk wat te vrij voor een vreemdeling. Bij het nagerecht had hij zich

[9] met een toost en vele tranen bekend gemaakt. Van het land hing hij mij geen

[10] aanlokkelijk tafereel op; het was veel te mooi voor de Turken; de Franken

[11] waren er trotsch; de meisjes lui, niet mooier dan ergens anders, onbeschaafd

[12] en van niets sprekende dan van de keuken; van tijd tot tijd aan de liefde

offe-[13] rende en hare kinderen op straat verlatende. Hij verzuchtte naar Holland en

[14] zijne vrienden. Ik vertroostte hem met een brief, dien hij nooit ontvangen

[15] heeft, en onze correspondentie ging te niet. Daar stond hij eensklaps vóór

[16] mij, na eene afwezigheid van vijf groote jaren, een geheel ander en toch

[17] dezelfde. Hij had Rusland, Duitschland, Frankrijk, België en Engeland,

[18] zoowel als de Levant, doorreisd en doorkropen, maar hij was toch Antoine

[19] gebleven; zijn gelaat en zijn gemoed waren niet veranderd. Van geslacht een

[20] Italiaan, van vaderland een Turk, van moedertaal een Franschman, van

[21] opvoeding een Hollander, van geloof een Catholiek, en van hart een goede

[22] jongen. Doch hoe verrijkt aan inzicht, kennis, wereldburgerschap en

onder-[23] vindingen! Hij sprak behalve Fransch en Hollandsch, als vroeger, nu ook de

[24] talen van al die landen die hij had bezocht. Wij voerden 't gesprek meest in 't

[25] Engelsch, of in 't Fransch; want zijn Hollandsch had hij wel goed

onthou-[26] den, maar hij had zooveel te zeggen waaraan hij nooit in 't Hollandsch had

[27] gedacht. Zijn Hollandsch was niet rijker dan 't woordenboek van iemand

[28] van zeventien jaar. Nu telde hij tweeëntwintig. Hij had aangezeten met

[29] Turksche bassa's en het hof gemaakt aan Russische prinsessen; hij had

[30] rozenolie, juweelen, opium en pastilles aan Poolsche joden verkocht, met

[31] Duitsche gravinnen gedanst, met Fransche incroyables gespeeld, en met

[32] dikke lords toosten ingesteld; hij had zeeën doorkruist, ijzerbanen

overge-[33] vlogen, kou en hitte getart, quarantaines gehouden, de liefde gekend, de

[34] pest ontvlucht, en den dood onder de oogen gezien; maar daar zat hij in

[35] onze nederige tuinkamer, geheel dezelfde in oogen, hartelijkheid,

goedwil-[36] ligheid, heuschheid, en vriendschap, als toen ik voor vijf jaren in zijn album

[37] schreef:

In document Nicolaas Beets, Camera Obscura · dbnl (pagina 152-155)