[38] Als zoodanig resideert hij sinds een aantal jaren te Pera. Antoine was als
[39] kind te Marseille gekomen en had daar zijn eerste onderwijs ontvangen. Als
[40] knaap werd hij op een der kostscholen in mijn vaderstad gedaan, en wij
[41] leerden elkaar in het gelukkige tijdperk van veertien tot zeventien kennen,
[1] en droegen elkander wederkeerig een warme en trouwe jongensvriendschap
[2] toe. De jongensleeftijd is waarlijk zoo kwaad niet voor de vriendschap, daar
[3] het toch welbekend is dat deze het geluk bemint. Ja, ik zou bijna den
jon-[4] genstijd den àllergeschiktsten voor eene wederzijdsche genegenheid achten.
[5] De latere jongelingschap moge nog even belangloos zijn en evenmin
afhan-[6] kelijk van maatschappelijke scheidsmuren van rang, stand, en wat dies
[7] meer zij, maar zij is te rijp; men kent alsdan elkander te veel, te veel van
[8] nabij; men heeft reeds te veel kijk op den inwendigen mensch! Een jongen is
[9] geheel buitenkant! Men heeft later geleerd zich rede van zijn genegenheid te
[10] geven; te onderzoeken, na te gaan, te verdenken; ook heeft men zoo vele
[11] zedelijke behoeften, en eischt zoo velerlei in een vriend! Men heeft
voor-[12] zichtiger lief, verveelt elkander spoediger, verkoelt lichter, beleedigt
schielij-[13] ker. Jongens weten van dat alles niets. De titel ‘een goede jongen’ geeft recht
[14] genoeg op dien van ‘goeden vriend’, en er wordt geene andere sympathie
[15] gevraagd, dan dat men b.v. allebei graag wandelt, graag vuurwerk afsteekt,
[16] graag baadt, graag wat ouder zou zijn, graag de jongejuffrouwen van een
[17] kostschool tegenkomt, en niet graag latijnsche themata maakt. Het geheele
[18] doel der onderlinge genegenheid wordt bereikt, als men zich onder 't
onge-[19] stoord genot eener goede verstandhouding te zamen vermaakt. En wordt
[20] die goede verstandhouding al eens verbroken, door eene kleine jaloezie, of
[21] een kleine ontrouw, nu! dan zijn er immers aan weerskanten twee vuisten
[22] om te slaan, en twee voeten om beentje te lichten; en dan is het alles over, en
[23] men haalt elkaar weer af om te zamen schuitje te varen en in stilte een sigaar
[24] te rooken, en toont de vuisten aan iedereen en licht het beentje van elk, die
[25] niet gelooft dat men weer goemaats is. Ziedaar de vriendschap van dien
[26] leeftijd.
[27] Antoine en ik althans verstonden elkander best, en vooral dan,
wan-[28] neer wij bijvoorbeeld beiden op dezelfde jongejuffrouw verliefd waren, een
[29] toestand waarin wij zeer dikwijls te zamen hebben verkeerd. Met de meest
[30] mogelijke bonhommie wonden wij dan elkander op met de blijken van
ge-[31] negenheid onzer schoone, en vonden niets genoeglijker dan tegelijk
elkan-[32] ders mededingers en vertrouwelingen te wezen. Gij hadt ons moeten zien,
[33] lezer! als wij bezig waren op onze wandelingen beiden denzelfden naam in
[34] een boom te snijden of het stoute plan overlegden om beiden haar een teeder
[35] briefje te schrijven. Ik herinner mij ook zeer goed de bijzonderheid dat wij
[36] op een kermiswandeling onzen horoscoop trokken, en beiden voor onze
[37] toekomstige gade letterlijk hetzelfde portret zagen, ofschoon wij onder
ver-[38] schillende planeten geboren waren, en het schelletje hem veertien, en mij
[39] slechts elf kinderen voorspelde. In het tafereel, dat van mijn toekomstig lot
[40] werd opgehangen, kwam voor ‘dat een wagen mij een ongeluk zou dreigen,
[41] waarvoor ik echter door de hulp van een goed vriend zou worden behoed’,
[1] en ik had op dat oogenblik willen zweren dat die goede vriend niemand
[2] anders zou kunnen zijn dan mijn zwartlokkige Antoine. En ondertusschen!
[3] hoe ver zijn wij vaneengescheurd! - en hoe weinig mogelijkheid bestaat er
[4] dat, indien ik ooit in ongelegenheid met rijtuigen kom, het zijn getrouwe
[5] arm zijn zal die mij redt. - O, als wij dat eens nagaan, hoe dikwijls wij het
[6] personeel moeten veranderen, dat in onze droomen en vergezichten en
[7] luchtkasteelen optreedt; hoe vaak wij er van afzien moeten, het tooneel van
[8] onze toekomst te bevolken met degenen die er, in onze mijmeringen, zoo
[9] menigmaal en in zulke nauwe betrekkingen, op hebben gefigureerd, en
zon-[10] der welke wij ons bijna geen toekomst denken konden; en hoe, in het
[11] tooneelspel van ons leven, achtereenvolgens de eene rol voor, en de andere
[12] na, aan geheel andere personen wordt opgedragen, dan aan wie wij die
had-[13] den toegedacht: dan zien wij eerst recht, hoe wonderlijk de lotbus geschud
[14] wordt, en hoe vreemd en wisselvallig de raderen der maatschappij
om-[15] loopen, en dat wij, aan onze mijmeringen en vooruitzichten toegevende,
[16] beuzelden, en met even weinig zekerheid beuzelden, als toen wij onzen
[17] horoscoop lieten lezen, en het schelletje klinken, en in den kijker naar onze
[18] lieve aanstaanden tuurden.
[20] Om tot Antoine terug te keeren. Hij was voor den handel bestemd, en
[21] zooras zijne voorbereidende opvoeding voltooid was, vertrok hij naar
Ant-[22] werpen om dien te leeren. Dit was onze eerste scheiding, maar verzoet door
[23] het vooruitzicht dat ik hem somtijds zien, en dat hij eenmaal Amsterdam tot
[24] zijn vast verblijf kiezen zou. De gebeurtenissen van 1830 dreven hem uit de
[25] Scheldestad, en ik zag hem op een goeden avond aan mijns vaders huis
aan-[26] komen, na een overhaaste vlucht uit de bedreigde muren. Hij kwam mij
[27] toen zeer belangwekkend voor; vooral daar hij al zijn goed had
achtergela-[28] ten en een nachthemd van mij te leen vroeg, hetwelk ik zeer avontuurlijk en
[29] romanesk vond. Het viel mij echter tegen dat hij nergens een dooden kogel
[30] of eerlijke wonde had gekregen. Niet lang duurde het, of hij werd door zijn
[31] vader naar Constantinopel opontboden. Met veel tegenzin ging hij
der-[32] waarts. Hij was aan Holland gehecht. Zijn geboorteland kende hij niet.
[33] Zijn vader herinnerde hij zich niet. Zijn moeder was overleden, en in de
[34] plaats van deze zou hij een stiefmoeder vinden, niet veel ouder dan hijzelf.
[35] In 1831 vertrok hij, en wij namen een droevig afscheid. Ik gaf hem een
plat-[36] tegrond mijner geboortestad mede, waarop ik met roode stippen alle
plaat-[37] sen, op welke hij eenige betrekking gevoelde, had aangeteekend. Hij heeft
[38] dit gedenkstuk trouw bewaard. Ik zond hem een brief te Marseille; en
[39] weldra kreeg ik er een van hem uit Stamboul, die tot mijn overgroote
[40] vreugde, met vele gaten doorprikt en door den azijn gehaald was. Hij was in
[41] zevenentwintig dagen van Marseille tot Constantinopel overgekomen. De
[1] pest en de cholera waren een weinig vóór hem gearriveerd; Pera was juist
[2] afgebrand, en het huis van zijn vader in de asch gelegd. Hij had zich daarop
[3] naar diens buitenplaats gespoed. Niemand had hem herkend. Hij had zich
[4] bij zijn eigen vader voor een vriend van diens jongsten zoon uitgegeven, die
[5] hij zelf was, en bracht berichten omtrent hem mee. Hij wist natuurlijk alles
[6] zeer nauwkeurig. Aan tafel zat hij op de plaats der eere, naast zijne
stief-[7] moeder. Zijne zusters waren schoon, en zijn vader vond zijn toon met haar
[8] kennelijk wat te vrij voor een vreemdeling. Bij het nagerecht had hij zich
[9] met een toost en vele tranen bekend gemaakt. Van het land hing hij mij geen
[10] aanlokkelijk tafereel op; het was veel te mooi voor de Turken; de Franken
[11] waren er trotsch; de meisjes lui, niet mooier dan ergens anders, onbeschaafd
[12] en van niets sprekende dan van de keuken; van tijd tot tijd aan de liefde
offe-[13] rende en hare kinderen op straat verlatende. Hij verzuchtte naar Holland en
[14] zijne vrienden. Ik vertroostte hem met een brief, dien hij nooit ontvangen
[15] heeft, en onze correspondentie ging te niet. Daar stond hij eensklaps vóór
[16] mij, na eene afwezigheid van vijf groote jaren, een geheel ander en toch
[17] dezelfde. Hij had Rusland, Duitschland, Frankrijk, België en Engeland,
[18] zoowel als de Levant, doorreisd en doorkropen, maar hij was toch Antoine
[19] gebleven; zijn gelaat en zijn gemoed waren niet veranderd. Van geslacht een
[20] Italiaan, van vaderland een Turk, van moedertaal een Franschman, van
[21] opvoeding een Hollander, van geloof een Catholiek, en van hart een goede
[22] jongen. Doch hoe verrijkt aan inzicht, kennis, wereldburgerschap en
onder-[23] vindingen! Hij sprak behalve Fransch en Hollandsch, als vroeger, nu ook de
[24] talen van al die landen die hij had bezocht. Wij voerden 't gesprek meest in 't
[25] Engelsch, of in 't Fransch; want zijn Hollandsch had hij wel goed
onthou-[26] den, maar hij had zooveel te zeggen waaraan hij nooit in 't Hollandsch had
[27] gedacht. Zijn Hollandsch was niet rijker dan 't woordenboek van iemand
[28] van zeventien jaar. Nu telde hij tweeëntwintig. Hij had aangezeten met
[29] Turksche bassa's en het hof gemaakt aan Russische prinsessen; hij had
[30] rozenolie, juweelen, opium en pastilles aan Poolsche joden verkocht, met
[31] Duitsche gravinnen gedanst, met Fransche incroyables gespeeld, en met
[32] dikke lords toosten ingesteld; hij had zeeën doorkruist, ijzerbanen
overge-[33] vlogen, kou en hitte getart, quarantaines gehouden, de liefde gekend, de
[34] pest ontvlucht, en den dood onder de oogen gezien; maar daar zat hij in
[35] onze nederige tuinkamer, geheel dezelfde in oogen, hartelijkheid,
goedwil-[36] ligheid, heuschheid, en vriendschap, als toen ik voor vijf jaren in zijn album
[37] schreef:
In document
Nicolaas Beets, Camera Obscura · dbnl
(pagina 152-155)