• No results found

I. Het realiseren van het voetbalcomplex zorgt van een afname van het areaal bloembollengrond  in de regio van meer dan 10%. Deze afname kan niet in kwalitatieve zin binnen de regio worden  gecompenseerd. 

 

Beantwoording 

Zie ook beantwoording van deze zienswijze onder punt II. 

 

II. Het  verlies  aan  bollengrond  kan  niet  voldoende  worden  gecompenseerd.  De  gronden  die  dit  verlies moeten opvangen zullen na verloop van tijd en de nodige bewerkacties niet van gelijke  kwaliteit zijn als de grond aan de Egmonderstraatweg. De indiener is van mening dat de door  de gemeente aangegeven locaties (Zeevogels‐ en Adelbertterrein) niet voor voldoende kwalita‐

tieve compensatie kunnen zorgen om de volgende redenen: 

a. In het Stivas‐rapport 'Bloembollengeschiktheidsonderzoek compensatielocaties sport‐

complex Egmond' wordt geconcludeerd dat geen van de beoogde locaties in kwalita‐

tieve zin vergelijkbaar is met de locatie aan de Egmonderstraatweg. De uniformiteit in  bodemopbouw en de geschiktheid voor bollenteelt als gevolg van het juiste lutum‐ en  leemgehalte  alsmede  de  goede  waterdoorlatendheid  is  op  geen  van  de  onderzochte  compensatielocaties terug te vinden. 

 

Beantwoording 

Bodemtechnisch zullen de gronden op de compensatielocaties zeker vergelijkbaar worden met de gron‐

den  van  locatie  Egmonderstraatweg.  De  vervangende  grond  zal  echter  nooit  identiek  worden  wat  be‐

treft bodemopbouw, bereikbaarheid of vorm en wordt ook niet zo uniform. Bodemtechnisch gezien kan  het zoals aangegeven wel goed vergelijkbaar worden, o.a. omdat bij de geschetste en begrote bodem‐

verbetering de nieuwe bodemopbouw een voldoende laag lutum‐ of leemgehalte bevat om goed door‐

latend te kunnen zijn. Ook de dikte van de humeuze bovengrond speelt een rol bij een goede doorla‐

tendheid. Voorbeeld hoe het  op  het  Zeevogelscomplex mogelijk  beter  gaat  worden:  er  gaat teelaarde  vanuit de Tijdverdrijfslaan naar de locatie van de Zeevogels. Op die locatie wordt een teelaardedikte van  40 cm  gerealiseerd.  Aan  de  Tijdverdrijfslaan  is  de  dikte  van  de  bovengrond  met  2,5%  organische  stof  60 cm  en  daaronder  zit  een  humusarme  tussenlaag  van  10‐20 cm  dik  met  1,5%  organische  stof.  Deze  humusarme tussenlaag is vaak blauwzwart of blauwgrijs. Deze donkere kleur wijst op een zeer vochti‐

ge/natte  en  ietwat  zuurstofarme  ondergrond.  Bodemtechnisch  en  teelttechnisch  is  een  40 cm  dikke  teelaarde  gunstiger  dan  80 cm;  een  goed  doorlatende  humusloze  ondergrond  kan  beter  draineren  en  infiltreren dan een tussenlaag die vaak blauwzwart of blauwgrijs is.  

 

b. Bij de beoordeling van de diverse compensatielocaties ontbreekt granulair onderzoek  waarmee de geschiktheid van de grond wordt beoordeeld aan de hand van de fractie  slib en leem. 

 

Beantwoording 

Granulair  onderzoek  geeft  een  indicatie  van  het  slib  of  leemgehalte,  het  grondmonster  is  immers  een  steekproef.  In  de  huidige  situatie  is  sprake  van  een  nogal  gevarieerde  bodemopbouw,  om  die  reden  heeft  een  steekproef  niet  zoveel  zin.  Het  geeft  geen  nauwkeurige  meting.  Om  een  bodemtechnisch  vergelijkbare bodem te krijgen op het Zeevogelscomplex wordt het slib of leemgehalte verlaagd, zodat  een (zeer) goede waterdoorlatendheid gerealiseerd wordt. Dit is het voornaamste uitgangspunt bij de  voorgestelde aanpak. 

 

c. De bodemdeskundige van het onderzoeksbureau Aequator die op verzoek van Stivas is  ingeschakeld  komt  tot  de  conclusie  dat  de  compensatie  alleen  tot  stand  kan  komen  'via een zeer moeilijke cultuurtechnische ingreep'. De door indiener geraadpleegde bo‐

demdeskundige  van  onderzoeksbureau  Delphy  sluit  zich  bij  deze  conclusie  aan  en 

geeft aan dat ten behoeve van de bedrijfszekerheid de ondergrond in minimaal de bo‐

venste 80 tot 100 cm zo homogeen mogelijk moet zijn. 

 

Beantwoording 

De gemaakte begrotingen bij de uit te voeren werkzaamheden geven inderdaad aan dat er sprake zal  zijn van een moeilijke maar niet onuitvoerbare cultuurtechnische ingreep. De homogeniteit van de bo‐

venste 80 tot 100 cm, waar door de bodemdeskundige van Delphy aan wordt gerefereerd, roept bij de  deskundige  van  Aequator  en  Sneekes  weer  vervolgvragen  op.  We  vragen  ons  namelijk  af  wat  de  bo‐

demdeskundige van Delphy bedoeld met 'minimaal de bovenste 80 tot 100 cm zo homogeen mogelijk  moet zijn'. Wordt hier gelijkvormig of gelijkmatig bedoeld? Gesteld wordt dat een (humeuze) teelaarde  van 40 cm op ten minste 40 cm humusloos matig fijn zand minstens een zo goede bollengrond wordt. In  de begrote aanpassing op het trainingsveld A en tussen de hoofdvelden in wordt van 60 cm humusloos  zand uitgegaan en wordt er zeezand aangevoerd. Mocht het straks gewenst zijn (vanwege de homogeni‐

teit) de huidige bovengrond te verdelen over de hele oppervlakte en ook de aan te voeren teelaarde van  de  Tijdsverdrijfslaan  over  de  hele  oppervlakte  te  verdelen,  dan  zal  dit  aanvullende  cultuurtechnische  maatregelen vragen die nu nog niet zijn begroot door Sneekes. 

 

d. Bij het maken van geschikte bollengrond, via diepspitten met de kraan, gaat men tot  circa 5 m onder maaiveld. Bij de beoordeling van de grond door Aequator is de onder‐

zochte diepte door de bodemgesteldheid beperkt tot 3 m onder maaiveld. Om de be‐

drijfszekerheid van de eventueel toekomstige bollengrond te bevorderen, heeft het de  voorkeur  om  de  gehele  bovengrond,  inclusief  de  nog niet  omgezette stukken,  om  te  zetten en eventueel geschikt zand uit de ondergrond erbovenop te brengen. De vraag  of  dit  mogelijk  is,  wordt  in  het  Stivasrapport  niet  beantwoord.  Onduidelijk  is  of  er  wel/niet geschikt zand onder de 3 m onder maaiveld aanwezig is. Als er geschikt zand  aanwezig is, kan dit eventueel ook gebruikt worden voor het noordelijke grasland op  deze locatie, aangezien op die locatie het zand in de ondergrond te fijn is om dit ge‐

schikt te maken voor de bollenteelt. 

 

Beantwoording 

Het bodemonderzoek van Aequator heeft zich inderdaad beperkt tot een diepte van 3 m onder maai‐

veld.  In  de  zienswijze  wordt  aangegeven  dat  het  vanuit  de  bedrijfszekerheid  de  voorkeur  heeft,  het  eventueel geschikte zand uit de ondergrond bovenop te brengen. Deskundig bedrijf Sneekes geeft aan  dat aanvoer van zeezand voordeliger is. Hoewel niet onderzocht, zal er wellicht wel zand te halen zijn uit  de ondergrond echter de effecten zullen niet beter zijn dan nu voorgesteld. 

 

e. Bij de beoordeling van de locatie Zeevogels is geen rekening gehouden met de volgen‐

de aspecten: 

i. Klink/bodemdaling: Het opgebrachte zand zakt nog na door zettingsverschijn‐

selen na afronding van de werkzaamheden. Daarnaast is de ontwateringsba‐

sis  van  bloembollenpercelen  dieper  dan  van  het  grasland/sportterrein  wat  het nu is. Als klei in de ondergrond droger wordt, treedt er krimp op door het  afnemend percentage vocht in de klei.  

 

Beantwoording 

Technisch  deskundig  bedrijf  Sneekes  geeft  aan  dat  geen  sprake  zal  zijn  van  zettingsverschijnselen  na  afronding van de werkzaamheden. De druk van het grondpakket wordt namelijk niet verhoogd. Hetzelf‐

de  pakket  blijft.  Onder  normale  omstandigheden  kan  een  gespitte  bovenlaag  wel  nazakken.  Sneekes  hanteert een werkwijze, namelijk 'Spitten in het natte' waardoor geen nazakking optreedt. Het aanwezi‐

ge water wordt als het ware omhoog gereden. Ook de kleilaag zal niet inzakken omdat deze ook in het  vocht blijft. De kleilaag zit dieper als 90 cm. De drainage wordt op maximaal 90 cm diepte in zandgrond  gelegd, boven de kleiige ondergrond. Dan zal hier geen krimp optreden. 

 

ii. Ontmenging:  Als  de  bouwvoor  (bovenste  laag  grond)  wordt/is  verschraald  door  het  bijmengen  van  zeezand  waarvan  de  granulaire  samenstelling  ver‐

schilt met de aanwezige bouwvoor. 

 

Beantwoording 

Gangbaar is dat de bouwvoor jaarlijks wordt geploegd en gemengd, dan krijg je geen ontmenging. 

 

iii. Door afbraak van organische stof en uitspoeling van calcium neemt de struc‐

tuur van de bouwvoor na verloop van tijd af. 

 

Beantwoording 

Afbraak van organische stof en kalk gebeurt op alle gronden (die regelmatig bewerkt worden), om die  reden zijn 'normale' en regelmatige onderhoudsbemestingen nodig en bekalking. 

 

iv. In de bijlage van het Stivasonderzoek is een offerte (Sneekes) opgenomen. Op  basis  van  deze  offerte  wordt  geadviseerd  om  70  ton  compost  per  ha  te  ge‐

bruiken  om  het  organische  stofgehalte  van de  compensatielocatie(s)  op peil  te brengen. Dit is onvoldoende (zeker als er schraal zand bijgemengd wordt)  om het organische stofgehalte op peil te brengen. Het op peil brengen en/of  verhogen van het organische stofgehalte in de bollengrond is door de relatief  hoge afbraak een langdurig/meerjarig proces. Dit wordt nog beperkt door de  huidige  mestwetgeving.  De  opbouw  van het  benodigde bodemleven  en  ver‐

beteren van de bodemweerbaarheid tegen bodempathogenen in recent om‐

gezette percelen is ook een langdurig proces. Om problemen te voorkomen,  kan de inzet van bodemfungiciden, etc. nodig zijn om problemen te voorko‐

men. Dit is kostenverhogend. 

 

Beantwoording 

Door  zowel  Aequator  als  Loonbedrijf  Sneekes  wordt  aangegeven  dat  de  hoeveelheid  compost  zoals  voorgesteld, voldoende is. De hoeveelheid schraal zand welke wordt toegepast komt uit de stroken en  zal uitgespreid slechts enkele cm beslaan. Uit de offerte van Sneekes is de aanpak van de hoofdvelden  aangegeven, hieruit blijkt dat de aanwezige toplaag van het sportveld wordt gebruikt. Deze toplaag is  10‐20 cm  dik  en  bevat  duidelijk  meer  organische  stof  dan  aanwezig  is  in  de  teelaarde  van  de  Tijdver‐

drijfslaan. In combinatie met 70 ton compost (en daarna een regelmatige onderhoudsbemesting) is het  daarom maar de vraag of deze aanpak onvoldoende is, zoals wordt gesuggereerd. Pathogenen komen  nu ook in de Tijdverdrijfslaan voor. Een pas aangemaakte tuin is relatief 'schoon'. 

 

f. Het is algemeen bekend dat de gronden in de regio Kennemerland die in het verleden  zijn  omgezet  nog  altijd  niet de  kwaliteit  hebben  van  de van  oudsher  voor  de  bollen‐

teelt  gebruikte  geestgronden.  Om  de  kwaliteit  op  peil  te  houden  is  voortdurend  on‐

derhoud  nodig.  In  het Stivas‐rapport  wordt  het  onderhoud  niet genoemd.  In  de  toe‐

lichting van het bestemmingsplan wordt gesteld dat de compensatiegrond na verloop  van tijd en de nodige bewerkingen van gelijke kwaliteit wordt als in het gebied aan de  Tijdverdrijfslaan. Deze bewering is onjuist. 

 

Beantwoording 

Bij  de  omgezette/omgespoten  gronden  in  Kennemerland  met  de  geschetste  problematiek  is  het  de  vraag  of  hier  wel  teelaarde  is  teruggezet.  Bij  de  door  Sneekes  voorgestelde  aanpak  op  het  Zeevo‐

gelscomplex wordt wél een toplaag met 'bodemleven' teruggezet en 'opgemengd' tot teelaarde. Regel‐

matige  organische  stofvoorziening  en  bekalking  wordt  als  'normaal'  gangbaar  onderhoud  beschouwd. 

Een onder goede omstandigheden aangelegde (en normaal onderhouden) drainage gaat gemiddeld 20  jaar  mee.  Wat  betreft  klink,  zetting  of  krimp,  dit  hoeft  bij  de  voorgestelde  aanpak  geen  punt  te  zijn. 

Kilveren is in principe niet nodig en ook het toevoegen van extra zeezand kan achterwege blijven. 

 

g. Er worden vraagtekens geplaatst bij de waterkwaliteit (brak water) met betrekking tot  de  locatie  Zeevogels.  Uit  het  Stivas‐onderzoek  blijkt  dat  de  gemeten  waarden  onder  het voor de bloembollenteelt maatgevende kantelpunt van een al hoge EC 2,3 mS/cm  blijven, maar niet duidelijk wordt in hoeverre hierbij sprake is van een structurele situ‐

atie of van een momentopname. 

 

Beantwoording 

Het 'kantelpunt' van een EC van 2,3 mS/cm is een vuistregel, die gebaseerd is op de praktijk en op on‐

derzoek. Op zich is het terecht dat een lagere EC een pré is, minder zout is 'veiliger'. Het is een glijdende  schaal, infiltratiewater met een EC van 2 is nog goed bruikbaar, voor beregenen is water met een EC tot  3 nog goed bruikbaar. 'Goed' water is inderdaad noodzakelijk voor bloembollen, omdat teveel zout in  het bodemvocht de opneembaarheid van water vermindert. De bruikbaarheid van minder geschikt wa‐

ter is op een gegeven ogenblik een afweging van droogteschade of zoutschade. Eenmaal begonnen met  minder geschikt water is het een kwestie van vochtig houden. 

 

Citaat uit Stivas rapportage okt 2016: 

'Door bollentelers werd verondersteld dat ter plaatse van het terrein Zeevogels brakke kwel zou optre‐

den.  In  het  bodemonderzoek  is  dit  aspect  meegenomen.  Het  chloorgehalte  in  de  bodem  is  tijdens  het  onderzoek bepaald. Het chloorgehalte in het bodemvocht bepaalt voor het grootste gedeelte of de kwali‐

teit van beregeningswater al of niet geschikt is. Er bestaat aldus Aequator een vrij betrouwbaar verband  tussen het chloorgehalte en het totale zoutgehalte. Een maat voor het totale zoutgehalte is het electrisch  geleidingsvermogen,  oftewel  EC.  Vaak  uitgedrukt  in  milliSiemens  (mS)  of  millimho  per cm.  De  relatie  tussen Chloorgehalte en het elektrisch geleidend vermogen (EC) geeft het zoutgehalte weer. De gemeten  waarden blijven ruim onder de EC waarde van 2,3 die als maatgevend kantelpunt wordt genoemd voor  de bloembollenteelt' 

 

Uit het Aequator Groen & Ruimte rapport V4: 

Brakke kwel 

Het chloorgehalte in het bodemvocht bepaalt voor het grootste gedeelte of de kwaliteit van infiltratie‐ 

of beregeningswater wel of niet geschikt is. Er bestaat een vrij betrouwbaar verband tussen het chloor‐

gehalte en het totale zoutgehalte in oppervlaktewater. Een maat voor het totale zoutgehalte is het elek‐

trisch geleidingsvermogen oftewel EC. De EC wordt uitgedrukt in milliSiemens (mS) of millimho per cm. 

Verspreid  over  de  velden  zijn  in  boorgaten  watermonsters  genomen  en  onderzocht  op  EC  en  pH.  Als  referentie zijn op meerdere plekken in de percelen van Egmond Binnen Zuid ook watermonsters van het  bovenste grondwater geanalyseerd. De uitkomsten staan in onderstaande tabel. 

   

De EC‐metingen zijn hier uitgedrukt in microS/cm, dat is een duizendste milliSiemens (mS/cm), oftewel  354 microS is 0,354 mS/cm. Oppervlaktemetingen van HHNK zijn uitgedrukt in mS/m. Dan komt 0,354  mS/cm overeen met 35,4 mS/m. Als vuistregel hanteren we in onze rapportage dat water met een EC  van minder dan 2,3 mS/cm = 230 mS/m nog bruikbaar is voor infiltratie in duinzandgronden. Het geme‐

ten grondwater is dus van goede kwaliteit en zonder meer bruikbaar voor infiltratie of beregening. 

 

Citaat uit Stivas rapportage okt 2016: 

'Dit  beeld  wordt  onderschreven  door  de  oppervlaktewatermetingen  in  de  nabijheid  welke  door  het  Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn en worden uitgevoerd. Eén meetpunt is gelegen iets  ten  noorden  van  de  Heilooër  Zeeweg.  In  de  meest  kritieke  periode  komt  ook  daar  het  chloridegehalte  niet boven de 2,3. Zelfs de chloridegehalte van 2 wordt niet overschreden.' 

 

De meetgegevens van het oppervlaktewater (bron HHNK) betreffen een langjarige meetreeks van 2010  tot  2016 Het gemiddelde  van  de  metingen  in  de  periode 2010‐2016  in het  oppervlaktewater  langs de  Rinnegommerlaan (zuidzijde, meetpunt 415002) is 115 mS/m. Het chloridegehalte in dit water is gemid‐

deld 164 mg/l. Als norm voor infiltratiewater houden we 400 mg/l aan en voor beregenen is water met  600 mg Cl nog te gebruiken. Ook dit gemeten oppervlaktewater is van goede kwaliteit en zonder meer  bruikbaar  voor  infiltratie  of  beregening.  Ter  vergelijking:  metingen  van  het  oppervlaktewater  in  een  duinrel in de Tijdverdrijfslaan (meetpunt 277927) geven een gemiddelde van 73 mS/m. Het chloridege‐

halte in dit water is gemiddeld 62 mg/l. 

Sneekes geeft aan dat bij het spoelen van zeezand een EC van maximaal 2,2 mS/cm = 220 mS/m wordt  aangehouden als 'veilig'. 

 

Verder stelt LTO het volgende (blz. 3 f): 

Om een goed beeld te krijgen van de waterkwaliteit zal derhalve over een langere periode het chloor en  natriumgehalte  in  grond‐  en  oppervlaktewater  moeten  worden  bepaald.  Daarnaast  blijkt  uit  diverse  rapporten van onder meer Acacia Water dat door de zeespiegelstijging in combinatie met factoren als  bodemdaling in polders, problemen met het zogenaamd 'oude zout' in de toekomst erger worden. Het  terrein van Zeevogels ligt in een polder! De Zeevogellocatie is op de bodemkaart tevens gekwalificeerd  als een zogenaamde 'moerige' grond. Van oorsprong zijn dit altijd natte weilanden geweest. Het bete‐

kent dat het roeren in de grond niet zonder risico's is. De kans op verzilting is reëel als door het mengen  van de bodemlagen (die in dit gebied niet ver onder het maaiveld liggen) worden doorbroken. 

 

Is het Zeevogel‐complex aangeduid als moerige bovengrond? Op de bodemkaart 1:50.000, kaartblad 19  West zien we geen moerige grond (=paarse kleur) rond het Zeevogelcomplex. 

 

  Figuur 1  Fragment bodemkaart 1:50.000, kaartblad 19West 

 

In de omgeving is al eerder veel grasland omgezet, de 'schepjes' op de bodemkaart geven aan dat de  grond vergraven is (de bodemkaart is in de jaren 80 gemaakt!). Ook aan de oostkant van de locatie Zee‐

vogels, 

richting Heiloo is veel grond al gespit. Op de kaart zijn nog een paar stroken niet vergraven. De bodem‐

eenheid gMn52C is een poldervaaggrond, zavel op zand, het bodemtype gMn53 is een poldervaaggrond,  een zavelgrond op een zware klei‐tussenlaag. Deze gronden hebben allemaal geen moerige bovengrond. 

Bij het diepspitten worden minder doorlatende kleilagen doorbroken en naar beneden gespit, waar ze  weer nieuwe slecht doorlatende (mogelijk afsluitende) lagen vormen. Het is voor ons daarom nog maar 

de vraag of 'oud zout' hier op deze locatie problemen gaat geven. Met een goed werkende peilgestuur‐

de drainage is het mogelijk een voldoende dikke zoetwater‐regenlens te houden. Het aangehaalde on‐

derzoeksbureau Acacia Water publiceert hierover, bijvoorbeeld: 

https://www.nieuweoogst.nu/nieuws/2017/08/28/verzilting‐te‐lijf‐met‐

systeemgerichtedrainage?utm_source=nieuwsbrief&utm_medium=email&utm_campaign=nieuwsbrief‐

28‐08‐2017. 

Het voorstel uit het Stivasrapport om een nieuw waterhuishoudingssysteem aan te leggen in de 7,4 ha  Egmond‐Binnen Zuid is een voorbeeld van het creëren van een zoetwaterbel in een gesloten systeem. 

Om bijvoorbeeld problemen met 'oud zout' te voorkomen. 

 

h. In  tegenstelling  tot  de  aanbeveling  uit  het  Stivasonderzoek  'Planologische  analyse  sportcomplex Egmond' wordt niet meer uitgegaan van aansluiting van de locatie Zee‐

vogels  op  het  bestaande  wateraanvoersysteem.  De  eerder  aanbevolen  aansluiting  is  niet  meegenomen  in  het  kostenoverzicht  voor  het  geschikt  maken  van  deze  locatie. 

Dat dient alsnog te gebeuren. Het huidige systeem is onvoldoende om de gewassen te  beregenen. 

 

Beantwoording 

Door  LTO  wordt  verondersteld  dat  kostenoverwegingen  reden  zijn  om  het  beoogde  bloembollencom‐

plex Zeevogels niet aan te sluiten op het wateraanvoersysteem van de Tijdverdrijfslaan. Dit is niet cor‐

rect. Uit overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is gebleken dat het open watersys‐

teem van voldoende capaciteit is om (zoet)wateraanvoer te verzorgen. Onder normale omstandigheden  komt het water vanuit de Broekakkers richting het complex van Zeevogels. In het verleden is het voor‐

gekomen  dat  er  weinig  water  in  de  sloot  stond,  omdat  de  bevloeiing/beregening  in  dat  gebied  veelal  tegelijkertijd plaatsvindt (dit vanwege het grote areaal bollenland). De aanvoer via die route ondervindt  ook  last  van  duikertjes  en  kunstwerken. Om  dit  probleem  uit  de  weg te  gaan,  vindt  aanvoer  van  zoet  water plaats vanuit de boezem (aan het eind van de Doelen ten oosten van Egmond Binnen. Deze inlaat  gaat zo nodig vol open. Het is dan wel van belang dat de aanvoersloten goed schoon/onderhouden zijn. 

Onder  die  omstandigheden  lukt  het  om  ter  plaatse  voldoende  water  te  krijgen.  De  profielen  van  de  aanwezige waterlopen hebben voldoende 'body' voor beregening/bevloeiing. Het watersysteem is vol‐

doende  robuust.  Het  is  niet  noodzakelijk  om  daarvoor  een  watersysteem  á  la  het  wateraanvoerplan  Tijdverdrijfslaan  aan  te  leggen.  Uitbreiding  van  het  wateraanvoersysteem  Tijdverdrijfslaan  zal  bij  het  Hoogheemraadschap op bezwaren stuiten vanwege het standstillbeginsel. Er mag geen uitbreiding van  de watervraag plaatsvinden. De huidige sportvelden van Zeevogels worden ook beregend. Hier zal door  omklappen van de functies sport en bloembollenteelt geen extra watervraag plaatsvinden. 

 

i. Zowel  in  het  Stivas‐rapport  als  in  het  bestemmingsplan  is  bij  het  beoordelen  van  de  compensatiemogelijkheden geen rekening gehouden met de effecten op een (econo‐

misch) duurzame bloembollenteelt door onder meer (micro)klimatologische verstoring  en faunaschade als gevolg van het plaatsen van een windhaag als afscheiding tussen  het bloembollengebied en het beoogde voetbalcomplex. 

i. De windhaag neemt licht weg. Dit remt de productie. 

ii. In  de  nabijheid  van  bomen  is  het  vaak  warmer  waardoor  insecten  kunnen  overwinteren wat gevolgen heeft voor de bloembollen. 

iii. De schaduw van de afscheiding zorgt er voor dat grond en gewassen minder  snel drogen waardoor het risico op schimmel toeneemt.  

iv. Door  de  voorgenoemde  punten  zijn  percelen  die  verhuurd  worden  aan  der‐

iv. Door  de  voorgenoemde  punten  zijn  percelen  die  verhuurd  worden  aan  der‐