I. Het realiseren van het voetbalcomplex zorgt van een afname van het areaal bloembollengrond in de regio van meer dan 10%. Deze afname kan niet in kwalitatieve zin binnen de regio worden gecompenseerd.
Beantwoording
Zie ook beantwoording van deze zienswijze onder punt II.
II. Het verlies aan bollengrond kan niet voldoende worden gecompenseerd. De gronden die dit verlies moeten opvangen zullen na verloop van tijd en de nodige bewerkacties niet van gelijke kwaliteit zijn als de grond aan de Egmonderstraatweg. De indiener is van mening dat de door de gemeente aangegeven locaties (Zeevogels‐ en Adelbertterrein) niet voor voldoende kwalita‐
tieve compensatie kunnen zorgen om de volgende redenen:
a. In het Stivas‐rapport 'Bloembollengeschiktheidsonderzoek compensatielocaties sport‐
complex Egmond' wordt geconcludeerd dat geen van de beoogde locaties in kwalita‐
tieve zin vergelijkbaar is met de locatie aan de Egmonderstraatweg. De uniformiteit in bodemopbouw en de geschiktheid voor bollenteelt als gevolg van het juiste lutum‐ en leemgehalte alsmede de goede waterdoorlatendheid is op geen van de onderzochte compensatielocaties terug te vinden.
Beantwoording
Bodemtechnisch zullen de gronden op de compensatielocaties zeker vergelijkbaar worden met de gron‐
den van locatie Egmonderstraatweg. De vervangende grond zal echter nooit identiek worden wat be‐
treft bodemopbouw, bereikbaarheid of vorm en wordt ook niet zo uniform. Bodemtechnisch gezien kan het zoals aangegeven wel goed vergelijkbaar worden, o.a. omdat bij de geschetste en begrote bodem‐
verbetering de nieuwe bodemopbouw een voldoende laag lutum‐ of leemgehalte bevat om goed door‐
latend te kunnen zijn. Ook de dikte van de humeuze bovengrond speelt een rol bij een goede doorla‐
tendheid. Voorbeeld hoe het op het Zeevogelscomplex mogelijk beter gaat worden: er gaat teelaarde vanuit de Tijdverdrijfslaan naar de locatie van de Zeevogels. Op die locatie wordt een teelaardedikte van 40 cm gerealiseerd. Aan de Tijdverdrijfslaan is de dikte van de bovengrond met 2,5% organische stof 60 cm en daaronder zit een humusarme tussenlaag van 10‐20 cm dik met 1,5% organische stof. Deze humusarme tussenlaag is vaak blauwzwart of blauwgrijs. Deze donkere kleur wijst op een zeer vochti‐
ge/natte en ietwat zuurstofarme ondergrond. Bodemtechnisch en teelttechnisch is een 40 cm dikke teelaarde gunstiger dan 80 cm; een goed doorlatende humusloze ondergrond kan beter draineren en infiltreren dan een tussenlaag die vaak blauwzwart of blauwgrijs is.
b. Bij de beoordeling van de diverse compensatielocaties ontbreekt granulair onderzoek waarmee de geschiktheid van de grond wordt beoordeeld aan de hand van de fractie slib en leem.
Beantwoording
Granulair onderzoek geeft een indicatie van het slib of leemgehalte, het grondmonster is immers een steekproef. In de huidige situatie is sprake van een nogal gevarieerde bodemopbouw, om die reden heeft een steekproef niet zoveel zin. Het geeft geen nauwkeurige meting. Om een bodemtechnisch vergelijkbare bodem te krijgen op het Zeevogelscomplex wordt het slib of leemgehalte verlaagd, zodat een (zeer) goede waterdoorlatendheid gerealiseerd wordt. Dit is het voornaamste uitgangspunt bij de voorgestelde aanpak.
c. De bodemdeskundige van het onderzoeksbureau Aequator die op verzoek van Stivas is ingeschakeld komt tot de conclusie dat de compensatie alleen tot stand kan komen 'via een zeer moeilijke cultuurtechnische ingreep'. De door indiener geraadpleegde bo‐
demdeskundige van onderzoeksbureau Delphy sluit zich bij deze conclusie aan en
geeft aan dat ten behoeve van de bedrijfszekerheid de ondergrond in minimaal de bo‐
venste 80 tot 100 cm zo homogeen mogelijk moet zijn.
Beantwoording
De gemaakte begrotingen bij de uit te voeren werkzaamheden geven inderdaad aan dat er sprake zal zijn van een moeilijke maar niet onuitvoerbare cultuurtechnische ingreep. De homogeniteit van de bo‐
venste 80 tot 100 cm, waar door de bodemdeskundige van Delphy aan wordt gerefereerd, roept bij de deskundige van Aequator en Sneekes weer vervolgvragen op. We vragen ons namelijk af wat de bo‐
demdeskundige van Delphy bedoeld met 'minimaal de bovenste 80 tot 100 cm zo homogeen mogelijk moet zijn'. Wordt hier gelijkvormig of gelijkmatig bedoeld? Gesteld wordt dat een (humeuze) teelaarde van 40 cm op ten minste 40 cm humusloos matig fijn zand minstens een zo goede bollengrond wordt. In de begrote aanpassing op het trainingsveld A en tussen de hoofdvelden in wordt van 60 cm humusloos zand uitgegaan en wordt er zeezand aangevoerd. Mocht het straks gewenst zijn (vanwege de homogeni‐
teit) de huidige bovengrond te verdelen over de hele oppervlakte en ook de aan te voeren teelaarde van de Tijdsverdrijfslaan over de hele oppervlakte te verdelen, dan zal dit aanvullende cultuurtechnische maatregelen vragen die nu nog niet zijn begroot door Sneekes.
d. Bij het maken van geschikte bollengrond, via diepspitten met de kraan, gaat men tot circa 5 m onder maaiveld. Bij de beoordeling van de grond door Aequator is de onder‐
zochte diepte door de bodemgesteldheid beperkt tot 3 m onder maaiveld. Om de be‐
drijfszekerheid van de eventueel toekomstige bollengrond te bevorderen, heeft het de voorkeur om de gehele bovengrond, inclusief de nog niet omgezette stukken, om te zetten en eventueel geschikt zand uit de ondergrond erbovenop te brengen. De vraag of dit mogelijk is, wordt in het Stivasrapport niet beantwoord. Onduidelijk is of er wel/niet geschikt zand onder de 3 m onder maaiveld aanwezig is. Als er geschikt zand aanwezig is, kan dit eventueel ook gebruikt worden voor het noordelijke grasland op deze locatie, aangezien op die locatie het zand in de ondergrond te fijn is om dit ge‐
schikt te maken voor de bollenteelt.
Beantwoording
Het bodemonderzoek van Aequator heeft zich inderdaad beperkt tot een diepte van 3 m onder maai‐
veld. In de zienswijze wordt aangegeven dat het vanuit de bedrijfszekerheid de voorkeur heeft, het eventueel geschikte zand uit de ondergrond bovenop te brengen. Deskundig bedrijf Sneekes geeft aan dat aanvoer van zeezand voordeliger is. Hoewel niet onderzocht, zal er wellicht wel zand te halen zijn uit de ondergrond echter de effecten zullen niet beter zijn dan nu voorgesteld.
e. Bij de beoordeling van de locatie Zeevogels is geen rekening gehouden met de volgen‐
de aspecten:
i. Klink/bodemdaling: Het opgebrachte zand zakt nog na door zettingsverschijn‐
selen na afronding van de werkzaamheden. Daarnaast is de ontwateringsba‐
sis van bloembollenpercelen dieper dan van het grasland/sportterrein wat het nu is. Als klei in de ondergrond droger wordt, treedt er krimp op door het afnemend percentage vocht in de klei.
Beantwoording
Technisch deskundig bedrijf Sneekes geeft aan dat geen sprake zal zijn van zettingsverschijnselen na afronding van de werkzaamheden. De druk van het grondpakket wordt namelijk niet verhoogd. Hetzelf‐
de pakket blijft. Onder normale omstandigheden kan een gespitte bovenlaag wel nazakken. Sneekes hanteert een werkwijze, namelijk 'Spitten in het natte' waardoor geen nazakking optreedt. Het aanwezi‐
ge water wordt als het ware omhoog gereden. Ook de kleilaag zal niet inzakken omdat deze ook in het vocht blijft. De kleilaag zit dieper als 90 cm. De drainage wordt op maximaal 90 cm diepte in zandgrond gelegd, boven de kleiige ondergrond. Dan zal hier geen krimp optreden.
ii. Ontmenging: Als de bouwvoor (bovenste laag grond) wordt/is verschraald door het bijmengen van zeezand waarvan de granulaire samenstelling ver‐
schilt met de aanwezige bouwvoor.
Beantwoording
Gangbaar is dat de bouwvoor jaarlijks wordt geploegd en gemengd, dan krijg je geen ontmenging.
iii. Door afbraak van organische stof en uitspoeling van calcium neemt de struc‐
tuur van de bouwvoor na verloop van tijd af.
Beantwoording
Afbraak van organische stof en kalk gebeurt op alle gronden (die regelmatig bewerkt worden), om die reden zijn 'normale' en regelmatige onderhoudsbemestingen nodig en bekalking.
iv. In de bijlage van het Stivasonderzoek is een offerte (Sneekes) opgenomen. Op basis van deze offerte wordt geadviseerd om 70 ton compost per ha te ge‐
bruiken om het organische stofgehalte van de compensatielocatie(s) op peil te brengen. Dit is onvoldoende (zeker als er schraal zand bijgemengd wordt) om het organische stofgehalte op peil te brengen. Het op peil brengen en/of verhogen van het organische stofgehalte in de bollengrond is door de relatief hoge afbraak een langdurig/meerjarig proces. Dit wordt nog beperkt door de huidige mestwetgeving. De opbouw van het benodigde bodemleven en ver‐
beteren van de bodemweerbaarheid tegen bodempathogenen in recent om‐
gezette percelen is ook een langdurig proces. Om problemen te voorkomen, kan de inzet van bodemfungiciden, etc. nodig zijn om problemen te voorko‐
men. Dit is kostenverhogend.
Beantwoording
Door zowel Aequator als Loonbedrijf Sneekes wordt aangegeven dat de hoeveelheid compost zoals voorgesteld, voldoende is. De hoeveelheid schraal zand welke wordt toegepast komt uit de stroken en zal uitgespreid slechts enkele cm beslaan. Uit de offerte van Sneekes is de aanpak van de hoofdvelden aangegeven, hieruit blijkt dat de aanwezige toplaag van het sportveld wordt gebruikt. Deze toplaag is 10‐20 cm dik en bevat duidelijk meer organische stof dan aanwezig is in de teelaarde van de Tijdver‐
drijfslaan. In combinatie met 70 ton compost (en daarna een regelmatige onderhoudsbemesting) is het daarom maar de vraag of deze aanpak onvoldoende is, zoals wordt gesuggereerd. Pathogenen komen nu ook in de Tijdverdrijfslaan voor. Een pas aangemaakte tuin is relatief 'schoon'.
f. Het is algemeen bekend dat de gronden in de regio Kennemerland die in het verleden zijn omgezet nog altijd niet de kwaliteit hebben van de van oudsher voor de bollen‐
teelt gebruikte geestgronden. Om de kwaliteit op peil te houden is voortdurend on‐
derhoud nodig. In het Stivas‐rapport wordt het onderhoud niet genoemd. In de toe‐
lichting van het bestemmingsplan wordt gesteld dat de compensatiegrond na verloop van tijd en de nodige bewerkingen van gelijke kwaliteit wordt als in het gebied aan de Tijdverdrijfslaan. Deze bewering is onjuist.
Beantwoording
Bij de omgezette/omgespoten gronden in Kennemerland met de geschetste problematiek is het de vraag of hier wel teelaarde is teruggezet. Bij de door Sneekes voorgestelde aanpak op het Zeevo‐
gelscomplex wordt wél een toplaag met 'bodemleven' teruggezet en 'opgemengd' tot teelaarde. Regel‐
matige organische stofvoorziening en bekalking wordt als 'normaal' gangbaar onderhoud beschouwd.
Een onder goede omstandigheden aangelegde (en normaal onderhouden) drainage gaat gemiddeld 20 jaar mee. Wat betreft klink, zetting of krimp, dit hoeft bij de voorgestelde aanpak geen punt te zijn.
Kilveren is in principe niet nodig en ook het toevoegen van extra zeezand kan achterwege blijven.
g. Er worden vraagtekens geplaatst bij de waterkwaliteit (brak water) met betrekking tot de locatie Zeevogels. Uit het Stivas‐onderzoek blijkt dat de gemeten waarden onder het voor de bloembollenteelt maatgevende kantelpunt van een al hoge EC 2,3 mS/cm blijven, maar niet duidelijk wordt in hoeverre hierbij sprake is van een structurele situ‐
atie of van een momentopname.
Beantwoording
Het 'kantelpunt' van een EC van 2,3 mS/cm is een vuistregel, die gebaseerd is op de praktijk en op on‐
derzoek. Op zich is het terecht dat een lagere EC een pré is, minder zout is 'veiliger'. Het is een glijdende schaal, infiltratiewater met een EC van 2 is nog goed bruikbaar, voor beregenen is water met een EC tot 3 nog goed bruikbaar. 'Goed' water is inderdaad noodzakelijk voor bloembollen, omdat teveel zout in het bodemvocht de opneembaarheid van water vermindert. De bruikbaarheid van minder geschikt wa‐
ter is op een gegeven ogenblik een afweging van droogteschade of zoutschade. Eenmaal begonnen met minder geschikt water is het een kwestie van vochtig houden.
Citaat uit Stivas rapportage okt 2016:
'Door bollentelers werd verondersteld dat ter plaatse van het terrein Zeevogels brakke kwel zou optre‐
den. In het bodemonderzoek is dit aspect meegenomen. Het chloorgehalte in de bodem is tijdens het onderzoek bepaald. Het chloorgehalte in het bodemvocht bepaalt voor het grootste gedeelte of de kwali‐
teit van beregeningswater al of niet geschikt is. Er bestaat aldus Aequator een vrij betrouwbaar verband tussen het chloorgehalte en het totale zoutgehalte. Een maat voor het totale zoutgehalte is het electrisch geleidingsvermogen, oftewel EC. Vaak uitgedrukt in milliSiemens (mS) of millimho per cm. De relatie tussen Chloorgehalte en het elektrisch geleidend vermogen (EC) geeft het zoutgehalte weer. De gemeten waarden blijven ruim onder de EC waarde van 2,3 die als maatgevend kantelpunt wordt genoemd voor de bloembollenteelt'
Uit het Aequator Groen & Ruimte rapport V4:
Brakke kwel
Het chloorgehalte in het bodemvocht bepaalt voor het grootste gedeelte of de kwaliteit van infiltratie‐
of beregeningswater wel of niet geschikt is. Er bestaat een vrij betrouwbaar verband tussen het chloor‐
gehalte en het totale zoutgehalte in oppervlaktewater. Een maat voor het totale zoutgehalte is het elek‐
trisch geleidingsvermogen oftewel EC. De EC wordt uitgedrukt in milliSiemens (mS) of millimho per cm.
Verspreid over de velden zijn in boorgaten watermonsters genomen en onderzocht op EC en pH. Als referentie zijn op meerdere plekken in de percelen van Egmond Binnen Zuid ook watermonsters van het bovenste grondwater geanalyseerd. De uitkomsten staan in onderstaande tabel.
De EC‐metingen zijn hier uitgedrukt in microS/cm, dat is een duizendste milliSiemens (mS/cm), oftewel 354 microS is 0,354 mS/cm. Oppervlaktemetingen van HHNK zijn uitgedrukt in mS/m. Dan komt 0,354 mS/cm overeen met 35,4 mS/m. Als vuistregel hanteren we in onze rapportage dat water met een EC van minder dan 2,3 mS/cm = 230 mS/m nog bruikbaar is voor infiltratie in duinzandgronden. Het geme‐
ten grondwater is dus van goede kwaliteit en zonder meer bruikbaar voor infiltratie of beregening.
Citaat uit Stivas rapportage okt 2016:
'Dit beeld wordt onderschreven door de oppervlaktewatermetingen in de nabijheid welke door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn en worden uitgevoerd. Eén meetpunt is gelegen iets ten noorden van de Heilooër Zeeweg. In de meest kritieke periode komt ook daar het chloridegehalte niet boven de 2,3. Zelfs de chloridegehalte van 2 wordt niet overschreden.'
De meetgegevens van het oppervlaktewater (bron HHNK) betreffen een langjarige meetreeks van 2010 tot 2016 Het gemiddelde van de metingen in de periode 2010‐2016 in het oppervlaktewater langs de Rinnegommerlaan (zuidzijde, meetpunt 415002) is 115 mS/m. Het chloridegehalte in dit water is gemid‐
deld 164 mg/l. Als norm voor infiltratiewater houden we 400 mg/l aan en voor beregenen is water met 600 mg Cl nog te gebruiken. Ook dit gemeten oppervlaktewater is van goede kwaliteit en zonder meer bruikbaar voor infiltratie of beregening. Ter vergelijking: metingen van het oppervlaktewater in een duinrel in de Tijdverdrijfslaan (meetpunt 277927) geven een gemiddelde van 73 mS/m. Het chloridege‐
halte in dit water is gemiddeld 62 mg/l.
Sneekes geeft aan dat bij het spoelen van zeezand een EC van maximaal 2,2 mS/cm = 220 mS/m wordt aangehouden als 'veilig'.
Verder stelt LTO het volgende (blz. 3 f):
Om een goed beeld te krijgen van de waterkwaliteit zal derhalve over een langere periode het chloor en natriumgehalte in grond‐ en oppervlaktewater moeten worden bepaald. Daarnaast blijkt uit diverse rapporten van onder meer Acacia Water dat door de zeespiegelstijging in combinatie met factoren als bodemdaling in polders, problemen met het zogenaamd 'oude zout' in de toekomst erger worden. Het terrein van Zeevogels ligt in een polder! De Zeevogellocatie is op de bodemkaart tevens gekwalificeerd als een zogenaamde 'moerige' grond. Van oorsprong zijn dit altijd natte weilanden geweest. Het bete‐
kent dat het roeren in de grond niet zonder risico's is. De kans op verzilting is reëel als door het mengen van de bodemlagen (die in dit gebied niet ver onder het maaiveld liggen) worden doorbroken.
Is het Zeevogel‐complex aangeduid als moerige bovengrond? Op de bodemkaart 1:50.000, kaartblad 19 West zien we geen moerige grond (=paarse kleur) rond het Zeevogelcomplex.
Figuur 1 Fragment bodemkaart 1:50.000, kaartblad 19West
In de omgeving is al eerder veel grasland omgezet, de 'schepjes' op de bodemkaart geven aan dat de grond vergraven is (de bodemkaart is in de jaren 80 gemaakt!). Ook aan de oostkant van de locatie Zee‐
vogels,
richting Heiloo is veel grond al gespit. Op de kaart zijn nog een paar stroken niet vergraven. De bodem‐
eenheid gMn52C is een poldervaaggrond, zavel op zand, het bodemtype gMn53 is een poldervaaggrond, een zavelgrond op een zware klei‐tussenlaag. Deze gronden hebben allemaal geen moerige bovengrond.
Bij het diepspitten worden minder doorlatende kleilagen doorbroken en naar beneden gespit, waar ze weer nieuwe slecht doorlatende (mogelijk afsluitende) lagen vormen. Het is voor ons daarom nog maar
de vraag of 'oud zout' hier op deze locatie problemen gaat geven. Met een goed werkende peilgestuur‐
de drainage is het mogelijk een voldoende dikke zoetwater‐regenlens te houden. Het aangehaalde on‐
derzoeksbureau Acacia Water publiceert hierover, bijvoorbeeld:
https://www.nieuweoogst.nu/nieuws/2017/08/28/verzilting‐te‐lijf‐met‐
systeemgerichtedrainage?utm_source=nieuwsbrief&utm_medium=email&utm_campaign=nieuwsbrief‐
28‐08‐2017.
Het voorstel uit het Stivasrapport om een nieuw waterhuishoudingssysteem aan te leggen in de 7,4 ha Egmond‐Binnen Zuid is een voorbeeld van het creëren van een zoetwaterbel in een gesloten systeem.
Om bijvoorbeeld problemen met 'oud zout' te voorkomen.
h. In tegenstelling tot de aanbeveling uit het Stivasonderzoek 'Planologische analyse sportcomplex Egmond' wordt niet meer uitgegaan van aansluiting van de locatie Zee‐
vogels op het bestaande wateraanvoersysteem. De eerder aanbevolen aansluiting is niet meegenomen in het kostenoverzicht voor het geschikt maken van deze locatie.
Dat dient alsnog te gebeuren. Het huidige systeem is onvoldoende om de gewassen te beregenen.
Beantwoording
Door LTO wordt verondersteld dat kostenoverwegingen reden zijn om het beoogde bloembollencom‐
plex Zeevogels niet aan te sluiten op het wateraanvoersysteem van de Tijdverdrijfslaan. Dit is niet cor‐
rect. Uit overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is gebleken dat het open watersys‐
teem van voldoende capaciteit is om (zoet)wateraanvoer te verzorgen. Onder normale omstandigheden komt het water vanuit de Broekakkers richting het complex van Zeevogels. In het verleden is het voor‐
gekomen dat er weinig water in de sloot stond, omdat de bevloeiing/beregening in dat gebied veelal tegelijkertijd plaatsvindt (dit vanwege het grote areaal bollenland). De aanvoer via die route ondervindt ook last van duikertjes en kunstwerken. Om dit probleem uit de weg te gaan, vindt aanvoer van zoet water plaats vanuit de boezem (aan het eind van de Doelen ten oosten van Egmond Binnen. Deze inlaat gaat zo nodig vol open. Het is dan wel van belang dat de aanvoersloten goed schoon/onderhouden zijn.
Onder die omstandigheden lukt het om ter plaatse voldoende water te krijgen. De profielen van de aanwezige waterlopen hebben voldoende 'body' voor beregening/bevloeiing. Het watersysteem is vol‐
doende robuust. Het is niet noodzakelijk om daarvoor een watersysteem á la het wateraanvoerplan Tijdverdrijfslaan aan te leggen. Uitbreiding van het wateraanvoersysteem Tijdverdrijfslaan zal bij het Hoogheemraadschap op bezwaren stuiten vanwege het standstillbeginsel. Er mag geen uitbreiding van de watervraag plaatsvinden. De huidige sportvelden van Zeevogels worden ook beregend. Hier zal door omklappen van de functies sport en bloembollenteelt geen extra watervraag plaatsvinden.
i. Zowel in het Stivas‐rapport als in het bestemmingsplan is bij het beoordelen van de compensatiemogelijkheden geen rekening gehouden met de effecten op een (econo‐
misch) duurzame bloembollenteelt door onder meer (micro)klimatologische verstoring en faunaschade als gevolg van het plaatsen van een windhaag als afscheiding tussen het bloembollengebied en het beoogde voetbalcomplex.
i. De windhaag neemt licht weg. Dit remt de productie.
ii. In de nabijheid van bomen is het vaak warmer waardoor insecten kunnen overwinteren wat gevolgen heeft voor de bloembollen.
iii. De schaduw van de afscheiding zorgt er voor dat grond en gewassen minder snel drogen waardoor het risico op schimmel toeneemt.
iv. Door de voorgenoemde punten zijn percelen die verhuurd worden aan der‐
iv. Door de voorgenoemde punten zijn percelen die verhuurd worden aan der‐